A. TITEL

Notawisseling houdende een verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Internationaal Gerechtshof (IGH) inzake de positie van IGH-stagiairs in Nederland;

's-Gravenhage, 14 oktober 2004

B. TEKST

De tekst van het in de nota's vervatte verdrag is geplaatst in Trb. 2004, 268.

C. VERTALING

Nr. I

MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN

AFDELING VERDRAGEN

DJZ/VE-949/04

Den Haag, 14 oktober 2004

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden biedt het Internationaal Gerechtshof zijn complimenten aan en heeft, onder verwijzing naar de notawisseling van 26 juni 1946 tussen de President van het Internationaal Gerechtshof en de minister van Buitenlandse Zaken van Nederland alsmede naar de gesprekken tussen het Ministerie en het Hof betreffende de registratie van stagiair(e)s die het Hof heeft toegelaten tot zijn stageprogramma in Nederland, de eer het volgende voor te stellen:

1. Ten behoeve van de huidige uitwisseling van diplomatieke nota's, wordt verstaan onder „stagiair(e)" een persoon die door het Internationaal Gerechtshof is toegelaten tot zijn stageprogramma voor het vervullen van bepaalde taken bij het Hof zonder daarvoor van het Hof een salaris te ontvangen. Een stagiair(e) valt in geen geval onder de begripsomschrijving van functionaris van het Hof.

2. Binnen acht (8) dagen na de eerste aankomst van de stagiair(e) in Nederland verzoekt het Internationaal Gerechtshof het Ministerie van Buitenlandse Zaken de stagiair(e) te registreren in overeenstemming met het derde lid.

3. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken registreert de stagiair(e) ten behoeve van zijn of haar stage bij het Hof voor een tijdvak van ten hoogste een jaar, mits het Hof het Ministerie van Buitenlandse Zaken een door de stagiair(e) ondertekende verklaring doet toekomen, vergezeld van voldoende bewijs, waaruit blijkt dat:

  • a. de stagiair(e) Nederland is binnengekomen in overeenstemming met de van toepassing zijnde immigratieprocedures;

  • b. de stagiair(e) over voldoende financiële middelen beschikt om in zijn of haar levensonderhoud te voorzien alsmede voor zijn of haar terugkeer, en voldoende verzekerd is tegen ziektekosten (met inbegrip van een dekking voor kosten van ziekenhuisopname voor ten minste de duur van de stage plus een maand) en een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering, en niet ten laste zal komen van de openbare middelen van Nederland;

  • c. de stagiair(e) gedurende zijn of haar stage in Nederland uitsluitend werkzaam zal zijn in het kader van zijn of haar stage bij het Internationaal Gerechtshof;

  • d. de stagiair(e) geen familieleden meebrengt die bij hem of haar in Nederland zullen wonen, tenzij in overeenstemming met de desbetreffende immigratieprocedures;

  • e. de stagiair(e) Nederland verlaat binnen 14 dagen na het einde van zijn of haar stage, tenzij hij of zij op andere gronden gerechtigd is in Nederland te verblijven in overeenstemming met de desbetreffende immigratiewetgeving.

4. Na registratie van de stagiair(e) in overeenstemming met het derde lid, geeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de stagiair(e) een identiteitskaart af voorzien van de code ZF.

5. Het Internationaal Gerechtshof is niet aansprakelijk voor schade voortvloeiend uit niet-naleving door in overeenstemming met het derde lid geregistreerde stagiair(e)s, van de voorwaarden van de in dat lid bedoelde verklaring.

6. De stagiair(e) geniet geen voorrechten of immuniteiten.

7. In uitzonderlijke omstandigheden kan het maximumtijdvak van een jaar genoemd in het derde lid worden verlengd met ten hoogste een jaar.

8. Het Internationaal Gerechtshof stelt het Ministerie van Buitenlandse Zaken binnen acht dagen na het definitieve vertrek van de stagiair(e) uit Nederland daarvan in kennis en retourneert daarbij de identiteitskaart van de stagiair(e).

Indien het voorstel in het voorgaande aanvaardbaar is voor het Hof, stelt het Ministerie voor dat deze nota en de daartoe strekkende antwoordnota van het Hof tezamen een verdrag zullen vormen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Internationaal Gerechtshof, waarvan de Franse en de Engelse tekst gelijkelijk authentiek zijn en dat voorlopig zal worden toegepast vanaf de datum van dat antwoord en dat in werking zal treden op de datum waarop beide Partijen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat aan de wettelijke vereisten voor de inwerkingtreding is voldaan.

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden maakt van deze gelegenheid gebruik om het Internationaal Gerechtshof opnieuw te verzekeren van zijn zeer bijzondere hoogachting.

Het Internationaal Gerechtshof

Vredespaleis

2517 KJ Den Haag


Nr. II

INTERNATIONAAL GERECHTSHOF

121921

Den Haag, 14 oktober 2004

Het Internationaal Gerechtshof biedt het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden zijn complimenten aan en heeft de eer de ontvangst te bevestigen van nota DJZ/VE-949/04 van het Ministerie van 14 oktober 2004 die luidt als volgt:

(Zoals in Nr. I)

Het Internationaal Gerechtshof heeft de eer het Ministerie van Buitenlandse Zaken ervan in kennis te stellen dat het voorstel aanvaardbaar is voor het Hof. Het Hof stemt er dienovereenkomstig mee in dat de nota van het Ministerie en dit antwoord een verdrag zullen vormen tussen het Internationaal Gerechtshof en het Koninkrijk der Nederlanden, waarvan de Franse en de Engelse tekst gelijkelijk authentiek zijn en dat voorlopig zal worden toegepast vanaf de datum van ontvangst van dat antwoord en dat in werking zal treden op de datum nadat beide Partijen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat aan de wettelijke vereisten voor de inwerkingtreding is voldaan.

Het Internationaal Gerechtshof maakt van deze gelegenheid gebruik om het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden opnieuw te verzekeren van zijn zeer bijzondere hoogachting.

Ministerie van Buitenlandse Zaken

Den Haag


D. PARLEMENT

Zie Trb. 2004, 268.

De voorlopige toepassing van het in de nota's vervatte verdrag (zie rubriek F van Trb. 2004, 268) is medegedeeld aan de Eerste en de Tweede Kamer der Staten-Generaal bij brieven van 8 november 2004.

F. VOORLOPIGE TOEPASSING

Zie Trb. 2004, 268.

G. INWERKINGTREDING

Zie Trb. 2004, 268.

J. VERWIJZINGEN

Zie Trb. 2004, 268.

Uitgegeven de zevenentwintigste januari 2005

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. BOT

Naar boven