Tractatenblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2005, 279 | Verdrag |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2005, 279 | Verdrag |
Tweede Protocol bij het Haags Verdrag van 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict;
’s-Gravenhage, 26 maart 1999
De Engelse en de Franse tekst van het Protocol zijn geplaatst in Trb. 1999, 107.
Tweede Protocol bij het Haags Verdrag van 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict
De Partijen,
Zich bewust van de noodzaak de bescherming van cultuurgoederen in geval van een gewapend conflict te verbeteren en een versterkt systeem voor de bescherming van speciaal aangewezen cultuurgoederen in te stellen;
Opnieuw bevestigend het belang van de bepalingen van het Verdrag inzake de bescherming van cultuurgoederen in geval van een gewapend conflict, gedaan te ’s-Gravenhage op 14 mei 1954, en de noodzaak benadrukkend deze bepalingen aan te vullen met maatregelen om de uitvoering ervan te versterken;
Geleid door de wens de Hoge Verdragsluitende Partijen bij het Verdrag een middel te verschaffen om nauwer betrokken te zijn bij de bescherming van cultuurgoederen in geval van een gewapend conflict door het instellen van daarvoor geschikte procedures;
Overwegende dat de regels met betrekking tot de bescherming van cultuurgoederen in geval van een gewapend conflict de ontwikkelingen van het internationale recht dienen weer te geven;
Bevestigend dat de regels van het internationale gewoonterecht van toepassing blijven op vraagstukken die door dit Protocol niet worden geregeld;
Zijn het volgende overeengekomen:
INLEIDING
Voor de toepassing van dit Protocol wordt verstaan onder:
a. „Partij’’, een Staat die Partij is bij dit Protocol;
b. „cultuurgoederen’’, culturele goederen zoals gedefinieerd in artikel 1 van het Verdrag;
c. „Verdrag’’, het Verdrag inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict, gedaan te ’s-Gravenhage op 14 mei 1954,
d. „Hoge Verdragsluitende Partij’’, een Staat die Partij is bij het Verdrag,
e. „verhoogde bescherming’’, het ingevolge de artikelen 10 en 11 ingestelde systeem van verhoogde bescherming,
f. „militair doel’’, een object dat op grond van zijn aard, locatie, bestemming of gebruik een daadwerkelijke bijdrage levert aan een militair optreden en waarvan de volledige of gedeeltelijke vernietiging, buitmaking of neutralisering, in de omstandigheden op dat moment, een duidelijk militair voordeel oplevert;
g. „onrechtmatig’’, onder dwang of anderszins in overtreding van de geldende nationale rechtsregels van het bezette gebied of van het internationale recht;
h. „Lijst’’, de ingevolge artikel 27, eerste lid, letter b, opgestelde Internationale Lijst van Cultuurgoederen onder Verhoogde Bescherming;
i. „Directeur-Generaal’’, de Directeur-Generaal van de UNESCO;
j. „UNESCO’’, de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur;
k. „Eerste Protocol’’, het Protocol inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict, gedaan te ’s-Gravenhage op 14 mei 1954;
Dit Protocol vormt ten aanzien van de betrekkingen tussen de Partijen een aanvulling op het Verdrag.
1. Naast de bepalingen die in vredestijd van toepassing zijn, is dit Protocol van toepassing op situaties bedoeld in artikel 18, eerste en tweede lid, van het Verdrag en in artikel 22, eerste lid.
2. Indien een van de partijen bij een gewapend conflict niet door dit Protocol gebonden is, blijven de Partijen bij dit Protocol hierdoor gebonden in hun wederzijdse betrekkingen. Voorts zijn zij door dit Protocol gebonden in hun betrekkingen tot een Staat die partij is bij het conflict en die niet door het Protocol gebonden is, indien deze laatste de bepalingen van dit Protocol aanvaardt en voor zolang hij deze toepast.
De toepassing van de bepalingen van Hoofdstuk 3 van dit Protocol laat onverlet:
a. de toepassing van de bepalingen van Hoofdstuk I van het Verdrag en van Hoofdstuk 2 van dit Protocol;
b. de toepassing van de bepalingen van Hoofdstuk II van het Verdrag met dien verstande dat, tussen de Partijen bij dit Protocol of tussen een Partij en een Staat die dit Protocol aanvaardt en toepast in overeenstemming met artikel 3, tweede lid, wanneer aan cultuurgoederen zowel bijzondere bescherming als verhoogde bescherming wordt toegekend, uitsluitend de bepalingen van verhoogde bescherming van toepassing zijn.
ALGEMENE BEPALINGEN INZAKE BESCHERMING
De in vredestijd getroffen voorbereidende maatregelen voor de veiligstelling van cultuurgoederen tegen de voorzienbare gevolgen van een gewapend conflict ingevolge artikel 3 van het Verdrag omvatten, naargelang hetgeen van toepassing is, het opstellen van inventarislijsten, het plannen van noodmaatregelen voor de bescherming tegen brand of instorting van gebouwen, de voorbereiding van de verwijdering van roerende cultuurgoederen of de verschaffing van een passende in situ bescherming voor dergelijke goederen, en de aanwijzing van bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de veiligstelling van cultuurgoederen.
Met het doel de eerbiediging van cultuurgoederen in overeenstemming met artikel 4 van het Verdrag te waarborgen:
a. kan op grond van een gebiedende militaire noodzaak overeenkomstig artikel 4, tweede lid, van het Verdrag alleen worden afgeweken voor het richten van een vijandelijk optreden tegen cultuurgoederen, wanneer en zolang:
i. dat culturele goed, door zijn functie, is verworden tot een militair doel, en
ii. er geen praktisch uitvoerbaar alternatief bestaat ter verkrijging van een militair voordeel dat gelijkwaardig is aan het voordeel dat wordt behaald door het richten van een vijandelijk optreden tegen dat doel;
b. kan op grond van een gebiedende militaire noodzaak overeenkomstig artikel 4, tweede lid, van het Verdrag alleen worden afgeweken voor het gebruik van cultuurgoederen voor doeleinden waardoor deze goederen mogelijk worden blootgesteld aan vernietiging of beschadiging, wanneer en zolang er geen keuze mogelijk is tussen een dergelijk gebruik van de cultuurgoederen en een andere praktisch uitvoerbare methode ter verkrijging van een gelijkwaardig militair voordeel;
c. de beslissing een beroep te doen op een gebiedende militaire noodzaak wordt alleen genomen door een officier die het bevel voert over een eenheid die in omvang vergelijkbaar is met een bataljon of groter, of over een formatie van kleinere omvang, indien de omstandigheden geen andere mogelijkheid toelaten;
d. in geval van een aanval op basis van een beslissing overeenkomstig letter a, moet, telkens wanneer de omstandigheden dit toelaten, een doeltreffende vroegtijdige waarschuwing worden gegeven.
Onverminderd andere voorzorgen die zijn voorgeschreven door het internationale humanitaire recht bij de uitvoering van militaire operaties, dient elke Partij bij het conflict:
a. alles te doen wat praktisch uitvoerbaar is om te verifiëren of de aan te vallen doelen geen cultuurgoederen zijn die ingevolge artikel 4 van het Verdrag worden beschermd;
b. alle praktisch uitvoerbare voorzorgen te nemen bij de keuze van middelen en methoden voor de aanval teneinde bijkomende schade aan cultuurgoederen die ingevolge artikel 4 van het Verdrag worden beschermd, te voorkomen, en in ieder geval tot het uiterste te beperken;
c. af te zien van enige aanval waarvan kan worden verwacht dat deze bijkomende schade toebrengt aan de ingevolge artikel 4 van het Verdrag beschermde cultuurgoederen, die met betrekking tot het te verwachten tastbare en rechtstreekse militaire voordeel buitensporig zou zijn; en
d. een aanval af te gelasten of op te schorten indien duidelijk wordt:
i. dat het doel een ingevolge artikel 4 van het Verdrag beschermd cultuurgoed is;
ii. dat van de aanval kan worden verwacht dat deze bijkomende schade veroorzaakt aan ingevolge artikel 4 van het Verdrag beschermde cultuurgoederen, die in verhouding tot het te verwachten tastbare en rechtstreekse militaire voordeel buitensporig zal zijn.
De partijen bij het conflict dienen, zo veel mogelijk als praktisch uitvoerbaar is:
a. roerende cultuurgoederen uit de nabijheid van militaire doelen te verwijderen of passende in situ bescherming te verschaffen;
b. het plaatsen van militaire doelen in de nabijheid van cultuurgoederen te vermijden.
1. Onverminderd de bepalingen van de artikelen 4 en 5 het Verdrag dient een Partij die het grondgebied van een andere Partij geheel of gedeeltelijk bezet houdt, met betrekking tot het bezette gebied te verbieden en te voorkomen dat:
a. onrechtmatige uitvoer, andere verplaatsing of overdracht van de eigendom van cultuurgoederen plaatsvindt;
b. archeologische opgravingen plaatsvinden, behoudens wanneer dit absoluut noodzakelijk is om cultuurgoederen veilig te stellen, te registreren of in stand te houden;
c. wijziging of verandering van het gebruik van cultuurgoederen plaatsvindt, met het oogmerk cultureel, historisch of wetenschappelijk bewijs te maskeren of te vernietigen.
2. Archeologische opgravingen, wijzigingen of verandering van het gebruik van cultuurgoederen in bezet gebied dienen, tenzij de omstandigheden zulks niet toelaten, plaats te vinden in nauwe samenwerking met de bevoegde nationale autoriteiten van het bezette gebied.
VERHOOGDE BESCHERMING
Een cultuurgoed kan onder verhoogde bescherming worden gesteld indien het voldoet aan de volgende drie voorwaarden:
a. het betreft een cultuurgoed dat voor de mensheid van het hoogste belang is;
b. het wordt beschermd door passende nationale wettelijke en bestuurlijke maatregelen waarbij de uitzonderlijke culturele en historische waarde ervan wordt erkend en het hoogste niveau van bescherming wordt gewaarborgd;
c. het wordt niet gebruikt voor militaire doeleinden of om militaire locaties te beschermen en de Partij onder wier zeggenschap het zich bevindt heeft in een verklaring bevestigd dat het goed hiervoor niet zal worden gebruikt.
1. Elke Partij dient het Comité een lijst van cultuurgoederen in te dienen voor welke zij van plan is om verlening van verhoogde bescherming te verzoeken.
2. De Partij die rechtsmacht of zeggenschap uitoefent over een cultuurgoed kan verzoeken dat het wordt opgenomen in de overeenkomstig artikel 27, eerste lid, letter b, op te stellen Lijst. Dit verzoek dient alle benodigde informatie met betrekking tot de in artikel 10 vermelde criteria te omvatten. Het Comité kan een Partij uitnodigen te verzoeken om opneming van cultuurgoederen in de Lijst.
3. Andere Partijen, het Internationale Comité van het Blauwe Schild en andere niet-gouvernementele organisaties met relevante deskundigheid kunnen specifieke cultuurgoederen aan het Comité aanbevelen. In dergelijke gevallen kan het Comité besluiten een Partij uit te nodigen te verzoeken om opneming van dat culturele goed in de Lijst.
4. Noch het verzoek om opneming van een cultuurgoed dat zich op een grondgebied bevindt, waarover de soevereiniteit of de rechtsmacht door meer dan één Staat wordt opgeëist, noch de opneming van een dergelijk goed, doet op enigerlei wijze afbreuk aan de rechten van de partijen bij het geschil.
5. Na ontvangst van een verzoek om opneming in de Lijst, brengt het Comité alle Partijen van het verzoek op de hoogte. De Partijen kunnen binnen zestig dagen hun bezwaren met betrekking tot een dergelijk verzoek indienen bij het Comité. Deze bezwaren mogen uitsluitend gebaseerd zijn op de in artikel 10 vermelde criteria. De bezwaren moeten specifiek zijn en betrekking hebben op feiten. Het Comité neemt de bezwaren in behandeling, waarbij het de Partij die om opneming verzoekt, redelijke gelegenheid biedt een antwoord te geven alvorens het zijn besluit neemt. Wanneer dergelijke bezwaren aan het Comité zijn voorgelegd, moet een besluit ten aanzien van de opneming in de Lijst, onverminderd artikel 26, worden genomen met een meerderheid van vier vijfde van de aanwezige en hun stem uitbrengende leden van het Comité.
6. Bij het besluit over een verzoek dient het Comité het advies in te winnen van gouvernementele en niet-gouvernementele organisaties, alsmede van individuele deskundigen.
7. Een besluit tot verlening of weigering van verhoogde bescherming kan alleen worden genomen op basis van de in artikel 10 genoemde criteria.
8. In uitzonderlijke gevallen, wanneer het Comité tot de conclusie is gekomen dat de Partij die om opneming van cultuurgoederen in de Lijst heeft verzocht, niet kan voldoen aan de criteria van artikel 10, letter b, kan het Comité besluiten verhoogde bescherming toe te kennen, mits de verzoekende Partij een verzoek om internationale bijstand uit hoofde van artikel 32 indient.
9. Zodra de vijandelijkheden aanvangen kan een partij bij het conflict, op grond van een noodgeval, verzoeken om verhoogde bescherming van cultuurgoederen die onder haar rechtsmacht of toezicht zeggenschap staan, door een verzoek bij het Comité in te dienen. Het Comité brengt dit verzoek onverwijld ter kennis van alle partijen bij het conflict. In dergelijke gevallen bestudeert het Comité de bezwaren van de betrokken partijen met spoed. Het besluit tot toekenning van voorlopige verhoogde bescherming wordt zo snel mogelijk genomen en, onverminderd artikel 26, met een meerderheid van vier vijfde van de aanwezige en hun stem uitbrengende leden van het Comité. Het Comité kan de verhoogde bescherming voorlopig toekennen, in afwachting van de uitkomst van de reguliere procedure voor de toekenning van verhoogde bescherming, mits wordt voldaan aan de bepalingen van artikel 10, letters a en c.
10. Verhoogde bescherming wordt door het Comité aan een cultuurgoed toegekend vanaf het moment dat het in de Lijst is opgenomen.
11. De Directeur-Generaal zendt de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties en alle Partijen onverwijld een kennisgeving van een besluit van het Comité tot opneming van cultuurgoederen in de Lijst.
De partijen bij een conflict waarborgen de onschendbaarheid van cultuurgoederen die onder verhoogde bescherming zijn geplaatst door zich te onthouden van iedere verwording van deze goederen tot aanvalsdoelen of van ieder gebruik van deze goederen of de onmiddellijke omgeving daarvan ter ondersteuning van militair optreden.
1. Cultuurgoederen onder verhoogde bescherming verliezen deze bescherming uitsluitend:
a. indien deze bescherming wordt geschorst of opgeheven in overeenstemming met artikel 14; of
b. indien, en zolang als, het goed door het gebruik ervan een militair doel is geworden.
2. In de omstandigheden als bedoeld in het eerste lid, letter b, mag een dergelijk goed uitsluitend het voorwerp van een aanval vormen indien:
a. de aanval de enige praktisch uitvoerbare wijze is om een einde te maken aan het in het eerste lid, letter b, bedoelde gebruik van het goed;
b. alle praktisch uitvoerbare voorzorgen zijn getroffen bij de keuze van de middelen en -methoden voor de aanval, met het oog op het beëindigen van een dergelijk gebruik en het voorkomen, of in elk geval zoveel mogelijk beperken, van schade aan het culturele goed;
c. tenzij de omstandigheden zulks niet toelaten, vanwege de noodzaak van onmiddellijke zelfverdediging:
i. bevel tot aanvallen gegeven wordt op het hoogste operationele bevelsniveau;
ii. aan de strijdkrachten van de tegenstander een doeltreffende vroegtijdige waarschuwing wordt gegeven waarin zij worden gemaand tot beëindiging van het in het eerste lid, letter b, bedoelde gebruik; en
iii. aan de strijdkrachten van de tegenstander een redelijke termijn wordt verleend om de situatie te herstellen.
1. Wanneer een cultuurgoed niet langer aan een van de in artikel 10 van dit Protocol genoemde criteria voldoet, kan het Comité de verhoogde bescherming ervan schorsen of opheffen door het culturele goed van de Lijst te verwijderen.
2. In geval van ernstige schending van artikel 12 met betrekking tot cultuurgoederen onder verhoogde bescherming als gevolg van het gebruik ervan ter ondersteuning van militair optreden, kan het Comité de verhoogde bescherming ervan schorsen. Wanneer deze schendingen voortdurend zijn, kan het Comité de bescherming van het genoemde goed bij wijze van uitzondering opheffen door het van de Lijst te verwijderen.
3. De Directeur-Generaal zendt de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties en alle Partijen bij dit Protocol onverwijld een kennisgeving van elk besluit van het Comité tot schorsing of opheffing van de verhoogde bescherming van cultuurgoederen.
4. Alvorens een dergelijk besluit te nemen, stelt het Comité de Partijen in de gelegenheid hun mening kenbaar te maken.
STRAFRECHTELIJKE AANSPRAKELIJKHEID EN RECHTSMACHT
1. Hij die opzettelijk en in strijd met het Verdrag of met dit Protocol één van de volgende handelingen verricht, begaat een strafbaar feit in het kader van dit Protocol:
a. een cultuurgoed onder verhoogde bescherming het voorwerp van een aanval maken;
b. een cultuurgoed onder verhoogde bescherming of de onmiddellijke omgeving daarvan gebruiken ter ondersteuning van militair optreden;
c. het op grote schaal vernietigen of zich toe-eigenen van cultuurgoederen onder bescherming van het Verdrag en van dit Protocol;
d. een cultuurgoed onder bescherming van het Verdrag en van dit Protocol het voorwerp van een aanval maken;
e. diefstal, plundering of ontvreemding van, of daden van vandalisme gericht tegen cultuurgoederen onder bescherming van het Verdrag.
2. Elke Partij neemt de nodige maatregelen teneinde de in dit artikel bedoelde strafbare feiten in haar nationale recht aan te merken als misdrijven en op dergelijke strafbare feiten passende straffen te stellen. Hierbij eerbiedigen de Partijen de algemene rechtsbeginselen en het internationale recht, met inbegrip van de regels die de individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid uitbreiden tot andere personen dan de rechtstreekse daders.
1. Onverminderd het tweede lid treft elke Partij de nodige wettelijke maatregelen om haar rechtsmacht ten aanzien van de in artikel 15 bedoelde strafbare feiten in de volgende gevallen te vestigen:
a. wanneer een dergelijk strafbaar feit is gepleegd op het grondgebied van die Staat;
b. wanneer de vermoedelijke dader een onderdaan is van die Staat;
c. in geval van strafbare feiten bedoeld in artikel 15, letters a tot en met c, wanneer de vermoedelijke dader zich op het grondgebied van die Staat bevindt.
2. Ten aanzien van de uitoefening van rechtsmacht en onverminderd artikel 28 van het Verdrag:
a. laat dit Protocol de individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid de uitoefening van rechtsmacht uit hoofde van mogelijk van toepassing zijnd nationaal en internationaal recht onverlet, en doet het geen afbreuk aan de uitoefening van rechtsmacht uit hoofde van het internationaal gewoonterecht;
b. kunnen leden van de strijdkrachten en onderdanen van een Staat die geen Partij is bij dit Protocol, behoudens gevallen waarin een Staat die geen Partij is bij dit Protocol de bepalingen ervan, overeenkomstig artikel 3, tweede lid, aanvaardt en toepast, en behoudens ten aanzien van onderdanen die dienen bij de strijdkrachten van een Staat die wel Partij is bij dit Protocol, niet individueel strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld uit hoofde van dit Protocol, noch behelst dit Protocol enige verplichting tot vestiging van rechtsmacht over dergelijke personen of tot hun uitlevering.
1. De Partij op het grondgebied waarvan de vermoedelijke dader van een van de in artikel 15, eerste lid, letters a tot en met c, genoemde strafbare feiten wordt aangetroffen, legt, indien zij deze persoon niet uitlevert, de zaak zonder enige uitzondering en zonder onnodige vertraging, voor aan haar bevoegde autoriteiten, voor vervolging in overeenstemming met haar nationale recht of, in voorzover van toepassing, met de desbetreffende regels van internationaal recht.
2. Onverminderd de desbetreffende regels van internationaal recht, voorzover van toepassing, wordt een ieder ten aanzien van wie een procedure plaatsvindt in verband met het Verdrag of dit Protocol, in alle fasen van de procedure, een eerlijke behandeling en een eerlijk proces gewaarborgd in overeenstemming met nationaal en internationaal recht en worden hem in geen geval minder gunstige waarborgen toegekend dan die welke in het internationale recht zijn voorzien.
1. De in artikel 15, eerste lid, letters a tot en met c, genoemde strafbare feiten worden geacht te vallen onder de uitleveringsdelicten in elk tussen de Partijen bestaand uitleveringsverdrag dat is gesloten vóór de inwerkingtreding van dit Protocol. De Partijen verplichten zich ertoe bedoelde strafbare feiten op te nemen in ieder uitleveringsverdrag dat in een later stadium tussen hen wordt gesloten.
2. Indien een Partij die uitlevering afhankelijk stelt van het bestaan van een verdrag, een verzoek om uitlevering ontvangt van een andere Partij waarmee zij geen uitleveringsverdrag heeft, kan de aangezochte Partij, indien zij dit verkiest, dit Protocol beschouwen als een juridische grondslag voor uitlevering ten aanzien van de strafbare feiten omschreven in artikel 15, eerste lid, letters a tot en met c.
3. Partijen die uitlevering niet afhankelijk stellen van het bestaan van een verdrag, erkennen de in artikel 15, eerste lid, letters a tot en met c, omschreven strafbare feiten als uitleveringsdelicten, onverminderd de voorwaarden waarin het recht van de aangezochte Partij voorziet.
4. Voor uitlevering tussen Partijen worden de in artikel 15, eerste lid, letters a tot en met c, omschreven strafbare feiten indien nodig beschouwd als niet alleen begaan op de plaats waar zij zijn gepleegd maar ook op het grondgebied van de Partijen die hun rechtsmacht hebben gevestigd overeenkomstig artikel 16, eerste lid.
1. De Partijen verlenen elkaar de ruimst mogelijke rechtshulp met betrekking tot onderzoeken, bij strafzaken en bij uitleveringsprocedures ten aanzien van de in artikel 15 omschreven strafbare feiten, met inbegrip van rechtshulp ter verkrijging van bewijs in hun bezit dat nodig is voor de procedure.
2. De Partijen komen hun verplichtingen uit hoofde van het eerste lid na in overeenstemming met de verdragen en regelingen inzake wederzijdse rechtshulp die tussen hen bestaan. Indien dergelijke verdragen of regelingen ontbreken, verlenen de Partijen elkaar rechtshulp overeenkomstig hun nationale recht.
1. Ten behoeve van uitlevering en wederzijdse rechtshulp zullen de strafbare feiten omschreven in respectievelijk artikel 15, eerste lid, letters a tot en met c, en artikel 15, niet worden beschouwd als politieke delicten, noch als met politieke delicten samenhangende delicten, noch als delicten ingegeven door politieke motieven. Dienovereenkomstig mag een verzoek om uitlevering of om wederzijdse rechtshulp op basis van dergelijke delicten niet worden geweigerd op grond van het enkele feit dat het een politiek delict, een met een politiek delict samenhangend delict of een delict ingegeven door politieke motieven betreft.
2. Niets in dit Protocol mag zo worden uitgelegd dat het verplicht tot uitlevering of het verlenen van wederzijdse rechtshulp in gevallen waarin de aangezochte Partij ernstige redenen heeft om aan te nemen dat het verzoek om uitlevering voor in artikel 15, eerste lid, letters a tot en met c, omschreven strafbare feiten of om wederzijdse rechtshulp met betrekking tot in artikel 15 genoemde strafbare feiten, is gedaan met de bedoeling een persoon te vervolgen of te bestraffen op grond van zijn ras, godsdienst, nationaliteit, etnische afkomst of politieke overtuiging, of dat inwilliging van het verzoek de positie van de betrokkene om één van deze redenen ongunstig zou kunnen beïnvloeden.
Onverminderd artikel 28 van het Verdrag neemt elke Partij de wettelijke, bestuurlijke of disciplinaire maatregelen die nodig kunnen zijn voor het doen ophouden van de volgende handelingen wanneer deze opzettelijk worden verricht:
a. elk gebruik van cultuurgoederen in strijd met het Verdrag of met dit Protocol;
b. elke wederrechtelijke uitvoer, andere verplaatsing of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen vanuit een bezet gebied, in strijd met het Verdrag of met dit Protocol.
DE BESCHERMING VAN CULTUURGOEDEREN BIJ GEWAPENDE CONFLICTEN VAN NIET-INTERNATIONALE AARD
1. Dit Protocol is van toepassing in geval van een gewapend conflict van niet-internationale aard dat zich voordoet op het grondgebied van een van de Partijen.
2. Dit Protocol is niet van toepassing op situaties van interne ongeregeldheden en spanningen, zoals rellen, op zichzelf staande en sporadische daden van geweld en andere handelingen van soortgelijke aard.
3. Geen enkele bepaling van dit Protocol wordt ingeroepen met het oog op de aantasting van de soevereiniteit van een Staat of de verantwoordelijkheid van de regering om, met alle wettige middelen, de rechtsorde in de Staat te handhaven of te herstellen of de nationale eenheid en territoriale integriteit van de Staat te verdedigen.
4. Geen enkele bepaling van dit Protocol doet afbreuk aan de primaire rechtsmacht van een Partij op het grondgebied waarvan een gewapend conflict van niet-internationale aard zich voordoet ten aanzien van de in artikel 15 genoemde schendingen.
5. Geen enkele bepaling van dit Protocol wordt ingeroepen ter rechtvaardiging van, rechtstreeks of onrechtstreeks ingrijpen, om welke reden dan ook, in het gewapend conflict of in de interne of externe aangelegenheden van de Partij op het grondgebied waarvan dat conflict zich voordoet.
6. De toepassing van dit Protocol op de in het eerste lid vermelde situatie is niet van invloed op de rechtspositie van de partijen bij het conflict.
7. De UNESCO kan haar diensten aanbieden aan de partijen bij het conflict.
INSTITUTIONELE KWESTIES
1. De Vergadering van de Partijen wordt gelijktijdig met de Algemene Conferentie van de UNESCO bijeengeroepen, en wordt gecoördineerd met de Vergadering van de Hoge Verdragsluitende Partijen, indien deze door de Directeur-Generaal van de UNESCO bijeen is geroepen.
2. De Vergadering van de Partijen neemt haar eigen huishoudelijk reglement aan.
3. De Vergadering van de Partijen heeft de volgende taken:
a. het kiezen van de leden van het Comité, in overeenstemming met artikel 24, eerste lid;
b. het goedkeuren van de door het Comité overeenkomstig artikel 27, eerste lid, letter a, ontwikkelde Richtlijnen;
c. het verschaffen van richtlijnen voor, en het toezicht houden op het gebruik van het Fonds door het Comité;
d. het bestuderen van het door het Comité in overeenstemming met artikel 27, eerste lid, letter d, ingediende rapport;
e. het bespreken van elk probleem dat verband houdt met de toepassing van dit Protocol, en, waar toepasselijk, het doen van aanbevelingen.
4. Op verzoek van ten minste een vijfde van de Partijen, roept de Directeur-Generaal een Buitengewone Vergadering van de Partijen bijeen.
1. Hierbij wordt het Comité voor de bescherming van cultuurgoederen in geval van een gewapend conflict in het leven geroepen. Het Comité is samengesteld uit twaalf Partijen die door de Vergadering van de Partijen worden gekozen.
2. Het Comité komt eenmaal per jaar in gewone zitting, en telkens wanneer het dit nodig acht, in buitengewone zittingen bijeen.
3. Bij de vaststelling van de samenstelling van het Comité streven de Partijen naar een billijke vertegenwoordiging van de verschillende regio’s en culturen van de wereld.
4. De Partijen die lid zijn van het Comité kiezen voor hun vertegenwoordiging personen die gekwalificeerd zijn op het terrein van cultureel erfgoed, defensie of internationaal recht, en zij streven er in onderling overleg naar te waarborgen dat het Comité in zijn geheel de nodige deskundigheid op al deze terreinen omvat.
1. Een Partij wordt tot lid van het Comité gekozen voor een termijn van vier jaar en is slechts eenmaal onmiddellijk opnieuw verkiesbaar.
2. Onverminderd de bepalingen van het eerste lid, loopt de ambtstermijn van de helft van de gedurende de eerste verkiezing gekozen leden af aan het einde van de eerste gewone zitting van de Vergadering van de Partijen die volgt op die gedurende welke zij zijn gekozen. Deze leden worden gekozen door middel van loting door de Voorzitter van deze Vergadering na de eerste verkiezing.
1. Het Comité neemt zijn eigen huishoudelijk reglement aan.
2. Het quorum wordt gevormd door een meerderheid van de leden. Besluiten van het Comité worden genomen met een meerderheid van twee derde van de hun stem uitbrengende leden.
3. De leden nemen niet deel aan de stemming over besluiten die betrekking hebben op cultuurgoederen die worden bedreigd door een gewapend conflict waarbij zij partij zijn.
1. Het Comité heeft de volgende taken:
a. het ontwikkelen van Richtlijnen voor de uitvoering van dit Protocol;
b. het toekennen, schorsen of opheffen van verhoogde bescherming van cultuurgoederen en het opstellen, bijhouden en het propageren van de Lijst van cultuurgoederen onder verhoogde bescherming;
c. het volgen en toezien op de uitvoering van dit Protocol en het bevorderen van de identificatie van cultuurgoederen onder verhoogde bescherming;
d. het bezien en becommentariëren van de rapporten van de Partijen, het, indien nodig, vragen om opheldering, en het opstellen van zijn eigen rapport inzake de uitvoering van dit Protocol ten behoeve van de Vergadering van de Partijen;
e. het ontvangen en in overweging nemen van verzoeken om internationale bijstand ingevolge artikel 32;
f. het vaststellen van het gebruik van het Fonds;
g. het uitvoeren van alle andere taken die hem door de Vergadering van Partijen zouden kunnen worden opgedragen.
2. Het Comité verricht zijn taken in samenwerking met de Directeur-Generaal.
3. Het Comité werkt samen met internationale en nationale gouvernementele en niet-gouvernementele organisaties die doeleinden hebben die vergelijkbaar zijn met die van het Verdrag, met het eerste Protocol daarvan en met dit Protocol. Teneinde het te helpen bij de uitvoering van zijn taken, kan het Comité vooraanstaande professionele organisaties uitnodigen, in een adviserende hoedanigheid, zijn vergaderingen bij te wonen, zoals die welke formele betrekkingen met de UNESCO hebben, in het bijzonder het Internationale Comité van het Blauwe Schild en de organisaties waaruit dit is samengesteld. Vertegenwoordigers van het International Centre for the Study of the Preservation and Restauration of Cultural Property (Centrum van Rome) (ICCROM) en van het Internationaal Comité van het Rode Kruis kunnen eveneens uitgenodigd worden een vergadering in een adviserende hoedanigheid bij te wonen.
Het Comité wordt bijgestaan door het secretariaat van de UNESCO, dat de documentatie van het Comité voorbereidt alsmede de agenda van zijn vergaderingen en dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van zijn besluiten.
1. Hierbij wordt een Fonds ingesteld dat de volgende doelen heeft:
a. het verstrekken van financiële of andere bijstand ter ondersteuning van voorbereidende of andere maatregelen die in vredestijd moeten worden getroffen in overeenstemming met, onder andere, artikel 5, artikel 10, letter b, en artikel 30; en
b. het verstrekken van financiële of andere bijstand met betrekking tot nood-, voorlopige of andere maatregelen die moeten worden getroffen teneinde cultuurgoederen te beschermen gedurende perioden van gewapend conflict of van onmiddellijk herstel na beëindiging van de vijandelijkheden, in overeenstemming met, onder andere, artikel 8, letter a.
2. Het Fonds is, in overeenstemming met de bepalingen van het financieel reglement van de UNESCO, een trustfonds.
3. Betalingen uit het Fonds worden uitsluitend gebruikt voor de doelen die het Comité vaststelt, overeenkomstig de in artikel 23, derde lid, letter c, gedefinieerde richtlijnen. Het Comité kan bijdragen aanvaarden die uitsluitend dienen te worden gebruikt voor een bepaald programma of project, op voorwaarde dat het Comité besloten heeft tot uitvoering van een dergelijk programma of project.
4. De middelen van het Fonds bestaan uit:
a. door de Partijen gedane vrijwillige bijdragen;
b. bijdragen, schenkingen of legaten door:
i. andere Staten;
ii. de UNESCO of andere organisaties van de Verenigde Naties;
iii. andere intergouvernementele of niet-gouvernementele organisaties; en
iv. publieke of private lichamen of particulieren;
c. alle aan het Fonds toekomende renten;
d. opbrengsten van collectes en ontvangsten uit ten behoeve van het Fonds georganiseerde manifestaties;
e. alle andere door de op het Fonds van toepassing zijnde richtlijnen toegestane middelen.
VERSPREIDING VAN INFORMATIE EN INTERNATIONALE BIJSTAND
1. De Partijen spannen zich ervoor in, door middel van geschikte middelen, en met name door middel van onderwijs- en informatieprogramma’s, de waardering voor en eerbiediging van cultuurgoederen door hun gehele bevolking te vergroten.
2. De Partijen verspreiden dit Protocol zo breed mogelijk, zowel in vredestijd als tijdens een gewapend conflict.
3. Militaire of civiele autoriteiten die, tijdens een gewapend conflict, verantwoordelijkheden dragen ten aanzien van de toepassing van dit Protocol, dienen volledig vertrouwd te zijn met de inhoud ervan. Hiertoe dragen de Partijen, naargelang van het geval, zorg voor:
a. het opnemen van richtlijnen en instructies inzake de bescherming van cultuurgoederen in hun militaire voorschriften;
b. het ontwikkelen en uitvoeren, in samenwerking met de UNESCO en relevante gouvernementele en niet-gouvernementele organisaties, van opleidings- en onderwijsprogramma’s in vredestijd;
c. het elkaar, door tussenkomst van de Directeur-Generaal, doen toekomen van informatie met betrekking tot de wetten, bestuurlijke bepalingen en maatregelen genomen ingevolge de letters a en b;
d. het elkaar, zo snel mogelijk, door tussenkomst van de Directeur-Generaal, mededelen van de wetten en bestuurlijke bepalingen die zij aannemen om de toepassing van dit Protocol te waarborgen.
In geval van ernstige schendingen van dit Protocol verplichten de Partijen zich ertoe gezamenlijk via het Comité, of individueel, in samenwerking met de UNESCO en de Verenigde Naties, en in overeenstemming met het Handvest van de Verenigde Naties op te treden.
1. Een Partij kan het Comité om internationale bijstand ten behoeve van cultuurgoederen onder verhoogde bescherming verzoeken alsmede om bijstand bij de voorbereiding, ontwikkeling of uitvoering van de in artikel 10 bedoelde wetten, bestuurlijke bepalingen en maatregelen.
2. Een partij bij het conflict, die geen Partij is bij dit Protocol, maar die, in overeenstemming met artikel 3, tweede lid, de bepalingen ervan aanvaardt en toepast, kan het Comité om passende internationale bijstand verzoeken.
3. Het Comité neemt regels aan voor de indiening van verzoeken om internationale bijstand en stelt vast welke vormen de internationale bijstand kan aannemen.
4. De Partijen worden aangemoedigd die Partijen of partijen bij het conflict welke daarom verzoeken, door tussenkomst van het Comité, alle vormen van technische bijstand toe te kennen.
1. Een Partij kan een beroep doen op de UNESCO voor technische bijstand met betrekking tot het organiseren van de bescherming van haar cultuurgoederen, zoals voorzorgen voor het veiligstellen van cultuurgoederen, preventieve en organisatorische maatregelen voor noodsituaties en samenstelling van nationale inventarislijsten van cultuurgoederen, of met betrekking tot ieder ander probleem, voortvloeiende uit de toepassing van dit Protocol. De UNESCO verleent deze medewerking binnen de grenzen van haar programma en haar middelen.
2. De Partijen worden aangemoedigd op bilateraal of multilateraal niveau technische bijstand te verlenen.
3. De UNESCO is bevoegd uit eigen beweging voorstellen op dit gebied te doen aan de Partijen.
UITVOERING VAN DIT PROTOCOL
Dit Protocol wordt toegepast met de medewerking van de beschermende mogendheden, belast met de behartiging van de belangen van de partijen bij het conflict.
1. De beschermende mogendheden verlenen hun goede diensten in alle gevallen waarin zij dit wenselijk kunnen achten in het belang van cultuurgoederen, in het bijzonder wanneer er verschil van mening is tussen de partijen bij het conflict met betrekking tot de toepassing of de uitlegging van de bepalingen van dit Protocol.
2. Te dien einde kan elk van de beschermende mogendheden op uitnodiging van een Partij, van de Directeur-Generaal of uit eigen beweging, aan de partijen bij het conflict een bijeenkomst van hun vertegenwoordigers voorstellen, en in het bijzonder van de autoriteiten belast met de bescherming van cultuurgoederen, zonodig op het grondgebied van een Staat die geen partij is bij het conflict. De partijen bij het conflict zijn gehouden gevolg te geven aan de hun gedane voorstellen tot het houden van een bijeenkomst. De beschermende mogendheden leggen aan de partijen bij het conflict een voorstel ter goedkeuring voor betreffende een persoon, behorende tot een staat die geen partij is bij het conflict, of een persoon voorgesteld door de Directeur-Generaal, die uitgenodigd zal worden aan deze bijeenkomst deel te nemen in de hoedanigheid van voorzitter.
1. In gevallen van een conflict waarbij geen beschermende mogendheden zijn aangewezen, kan de Directeur-Generaal zijn goede diensten toekennen of door middel van elke andere vorm van verzoening of bemiddeling optreden teneinde het geschil te beslechten.
2. Op uitnodiging van een Partij of van de Directeur-Generaal, kan de voorzitter van het Comité de partijen bij het conflict een bijeenkomst van hun vertegenwoordigers voorstellen, en in het bijzonder van de autoriteiten belast met de bescherming van cultuurgoederen, zonodig op het grondgebied van een Staat die geen partij is bij het conflict.
1. De Partijen vertalen dit Protocol in hun officiële talen en doen deze officiële vertalingen aan de Directeur-Generaal toekomen.
2. De Partijen leggen iedere vier jaar een rapport inzake de uitvoering van dit Protocol aan het Comité voor.
Geen enkele bepaling in dit Protocol met betrekking tot individuele strafrechtelijke verantwoordelijkheid doet afbreuk aan de aansprakelijkheid van Staten ingevolge het internationale recht, met inbegrip van de verplichting tot schadeloosstelling.
SLOTBEPALINGEN
Dit Protocol is opgesteld in het Arabisch, Chinees, Engels, Frans, Russisch en Spaans, zijnde de zes teksten gelijkelijk authentiek.
Dit Protocol draagt de datum van 26 mei 1999. Het staat van 17 mei 1999 tot en met 31 december 1999 te ’s-Gravenhage open ter ondertekening door alle Hoge Verdragsluitende Partijen.
1. Dit Protocol dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd door de Hoge Verdragsluitende Partijen die dit Protocol hebben ondertekend, in overeenstemming met hun onderscheiden grondwettelijke procedures.
2. De akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring worden nedergelegd bij de Directeur-Generaal.
1. Dit Protocol staat vanaf 1 januari 2000 open voor toetreding door andere Hoge Verdragsluitende Partijen.
2. Toetreding vindt plaats door middel van de nederlegging van een akte van toetreding bij de Directeur-Generaal.
1. Dit Protocol treedt in werking drie maanden nadat 20 akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding zijn nedergelegd.
2. Daarna treedt het ten aanzien van elke Partij in werking, drie maanden na de nederlegging van haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding.
De in de artikelen 18 en 19 van het Verdrag bedoelde omstandigheden doen de door de partijen bij het conflict voor of na het begin van de vijandelijkheden of van de bezetting nedergelegde akten van bekrachtiging, aanvaarding respectievelijk goedkeuring van of toetreding tot dit Protocol onmiddellijk van kracht worden. In die gevallen doet de Directeur-Generaal langs de snelste weg de mededelingen bedoeld in artikel 46.
1. Elke Partij kan dit Protocol opzeggen.
2. De opzegging wordt medegedeeld door middel van een schriftelijke akte, welke wordt nedergelegd bij de Directeur-Generaal.
3. De opzegging wordt van kracht een jaar na ontvangst van de akte van opzegging. Indien echter de opzeggende Partij op het ogenblik dat deze termijn afloopt, betrokken is bij een gewapend conflict, heeft de opzegging geen gevolg zolang de vijandelijkheden niet zijn beëindigd of zolang de terugvoering van cultuurgoederen naar het gebied van herkomst niet is voltooid, naar gelang van wat het laatst plaatsvindt.
De Directeur-Generaal stelt zowel alle Hoge Verdragsluitende Partijen als de Verenigde Naties in kennis van de nederlegging van alle akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding bedoeld in de artikelen 41 en 42, evenals van de opzeggingen, bedoeld in artikel 45.
Overeenkomstig artikel 102 van het Handvest van Verenigde Naties wordt dit Verdrag geregistreerd bij het Secretariaat van de Verenigde Naties op verzoek van de Directeur-Generaal.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.
GEDAAN te ’s-Gravenhage, de zesentwintigste maart 1999, in een enkel exemplaar, dat wordt nedergelegd in het archief van de UNESCO, en waarvan voor eensluidend gewaarmerkte afschriften worden verstrekt aan alle Hoge Verdragsluitende Partijen.
Zie Trb. 1999, 107.
Zie Trb. 1999, 107.
Toetreding is voorzien in artikel 42.
Partij | Ondertekening | Ratificatie | Type1) | Inwerking | Opzegging | Buitenwerking |
---|---|---|---|---|---|---|
Albanië | 17-05-99 | |||||
Argentinië | 07-01-02 | T | 09-03-04 | |||
Armenië | 22-10-99 | |||||
Azerbeidzjan | 17-04-01 | T | 09-03-04 | |||
Belarus | 17-12-99 | 13-12-00 | R | 09-03-04 | ||
België | 17-05-99 | |||||
Brazilië | 23-09-05 | T | 23-12-05 | |||
Bulgarije | 15-09-99 | 14-06-00 | R | 09-03-04 | ||
Cambodja | 17-05-99 | |||||
Colombia | 31-12-99 | |||||
Costa Rica | 09-12-03 | T | 09-03-04 | |||
Cyprus | 19-08-99 | 16-05-01 | R | 09-03-04 | ||
Duitsland | 17-05-99 | |||||
Ecuador | 29-12-99 | 02-08-04 | R | 02-11-04 | ||
Egypte | 29-12-99 | 03-08-05 | R | 03-11-05 | ||
El Salvador | 27-03-02 | T | 09-03-04 | |||
Equatoriaal Guinee | 19-11-03 | T | 09-03-04 | |||
Estland | 17-05-99 | 17-01-05 | R | 17-04-05 | ||
Finland | 17-05-99 | 27-08-04 | R | 27-11-04 | ||
Gabon | 29-08-03 | T | 09-03-04 | |||
Ghana | 17-05-99 | |||||
Griekenland | 17-05-99 | 20-04-05 | R | 20-07-05 | ||
Guatemala | 04-02-05 | T | 04-05-05 | |||
Heilige Stoel | 17-05-99 | |||||
Honduras | 26-01-03 | T | 09-03-04 | |||
Hongarije | 17-05-99 | 26-10-05 | R | 26-01-06 | ||
Indonesië | 17-05-99 | |||||
Iran | 24-05-05 | T | 24-08-05 | |||
Italië | 17-05-99 | |||||
Ivoorkust | 17-05-99 | |||||
Jemen | 17-05-99 | |||||
Kroatië | 17-05-99 | |||||
Libië | 20-07-01 | T | 09-03-04 | |||
Litouwen | 13-03-02 | T | 09-03-04 | |||
Luxemburg | 17-05-99 | 30-06-05 | R | 30-09-05 | ||
Macedonië, Voormalige Joegoslavische Republiek | 17-05-99 | 19-04-02 | R | 09-03-04 | ||
Madagascar | 17-05-99 | |||||
Marokko | 21-12-99 | |||||
Mexico | 07-10-03 | T | 09-03-04 | |||
Nederlanden, het Koninkrijk der | 17-05-99 | |||||
Nicaragua | 01-06-01 | T | 09-03-04 | |||
Nigeria | 17-05-99 | |||||
Oman | 30-06-99 | |||||
Oostenrijk | 17-05-99 | 01-03-02 | R | 09-03-04 | ||
Pakistan | 17-05-99 | |||||
Panama | 08-03-01 | T | 09-03-04 | |||
Paraguay | 09-11-04 | T | 09-02-05 | |||
Peru | 13-07-99 | 24-05-05 | R | 24-08-05 | ||
Qatar | 17-05-99 | 04-09-00 | R | 09-03-04 | ||
Roemenië | 08-11-99 | |||||
Servië en Montenegro | 02-09-02 | T | 09-03-04 | |||
Slovenië | 13-04-04 | T | 13-07-04 | |||
Slowakije | 22-12-99 | 11-02-04 | R | 11-05-04 | ||
Spanje | 17-05-99 | 06-07-01 | R | 09-03-04 | ||
Syrië | 17-05-99 | |||||
Zweden | 17-05-99 | |||||
Zwitserland | 17-05-99 | 09-07-04 | R | 09-10-04 |
1) DO=Definitieve ondertekening, R=Ratificatie, aanvaarding, goedkeuring of kennisgeving, T=Toetreding, VG=Voortgezette gebondenheid
Verklaringen, voorbehouden en bezwaren
Azerbeidzjan, 17 april 2001
The Republic of Azerbaijan declares that under the definition of ‘the competent national authorities of the occupied territory’ mentioned in Article 9, paragraph 2 of the Second Protocol to the Hague Convention of 1954 for the Protection of Cultural Property in the Event of Armed Conflict, it understands the central competent authority dealing with the issues on the protection of the cultural properties situated over the whole territory of the Party to the Protocol.
België, 17 mei 1999
This signature is also binding on the French Community, the German-speaking Community, the Walloon Region and the Brussels-Capitol Region.
This signature is also binding on the Flemish Community and the Flemish Region.
België, 17 mei 1999
I have the honour to refer to the second protocol to the Hague Convention of 1954 for the protection of cultural property in the event of armed conflict, which was signed on 17 May 1999 by the ambassador of the Kingdom of Belgium with the following declaration:
‘This signature is also binding on the French Community, the German-speaking Community, the Walloon Region and the Brussels-Capital Region’. [original: French]
As the same time, the protocol was signed by the representative of the Government of Flanders at The Hague, with the following declaration:
‘This signature is also binding on the Flemish Region’. [original: French] This procedure of co-signature and these declarations were necessary in virtue of article 167 of the Belgian Constitution, which upholds the principle of ‘in foro interno, in foro externo, giving the regions and communities who make up the Belgian federation (article 1 of the Constitution) the competence of concluding treaties in their fields of competence.
Since the protocol deals with competences of both the Regions and the Communities in Belgium, the declaration which was laid down by the representative of the Government of Flanders should read as follows, in the French, English and Dutch languages [original: French, English, Dutch]:
’Cette signature engage la Communauté flamande et la Région flamande.
This signature is binding upon the Flemish Community and the Flemish Region
Deze handtekening verbindt de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest.’
I would appreciate it if you could communicate this information to the High Contracting Parties to the Convention for the protection of cultural property in the event of armed conflict.
Iran, 24 mei 2005
Accession of the Islamic Republic of Iran to this Protocol shall not mean the recognition of any country it does not recognize, neither shall it give rise to any commitment toward such states or governments.
Explanatory declaration
Considering the special importance of protecting cultural heritage of nations against damages caused by war,
Bearing in mind the fact that cultural heritage of nations is deemed as part of cultural heritage of humanity,
Considering that full protect of cultural heritage against damages caused by armed conflicts needs the protections more than that which is provided for in the present Protocol,
The Islamic Republic of Iran regards the conclusion of bilateral and multilateral supplementary agreements to the present Protocol as necessary and states its readiness to conclude such agreements. These agreements shall entail the granting of privileges and providing more possibilities for protection of cultural heritage of nations and shall also articulate the rules stipulated in the Protocol including customary rules of international law, in a way that solely include the rules that are not protested by the Government of the Islamic Republic of Iran and as well as explain more clearly the modality for the implementation of provisions of section 4 of this Protocol.
Oostenrijk, 1 maart 2002
Concerning Article 15 sub-paragraph 1 (c):
The Republic of Austria considers that the term ‘‘appropriation’’ refers to the offence of (grave) theft as set forth in §§ 127 and 128 sub-paragraph 1 (3) of the Austrian Criminal code (österreichisches Strafgesetzbuch - StGB). Concerning Article 16 sub-paragraph 1 (c):
The Republic of Austria considers with regard to the provision of Article 17 paragraph 1 that the obligation under Article 16 sub-paragraph 1 (c) to establish jurisdiction over the serious violations set forth in Article 15 sub-paragraphs (a) to (c) only applies to such cases where the alleged offender cannot be extradited (aut dedere aut judicare).
De bepalingen van het Protocol zijn ingevolge artikel 43, eerste lid, op 9 maart 2004 in werking getreden.
Voor de staten die na 9 maart 2004 hun akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding nederleggen, treedt het Protocol ingevolge artikel 43, tweede lid, in werking drie maanden na de datum van nederlegging van de akte.
Zie Trb. 1999, 107.
Titel | : | Handvest van de Verenigde Naties; San Francisco, 26 juni 1945 |
Laatste Trb. | : | Trb. 2004, 240 |
Titel | : | Resolutie houdende de oprichting van een Internationaal Centrum voor de studie tot behoud en de restauratie van culturele goederen; New Delhi, 5 december 1956 |
Laatste Trb. | : | Trb. 1996, 1701 |
1) In Trb. 1999, 107, onder J, laatste alinea, staat abusievelijk vermeld Trb. 1996, 70.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/trb-2005-279.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.