A. TITEL

Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie;

New York, 31 oktober 2003

B. TEKST

De Engelse en de Franse tekst van het Verdrag zijn geplaatst in Trb. 2004, 11.

C. VERTALING

Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie

Preambule

De Staten die partij zijn bij dit Verdrag,

Bezorgd over de ernst van de problemen die door corruptie worden veroorzaakt en de bedreiging die zij vormt voor de stabiliteit en veiligheid van samenlevingen, waardoor democratische instituties en waarden, ethische waarden en rechtvaardigheid worden ondermijnd en duurzame ontwikkeling en de rechtsstaat in gevaar worden gebracht,

Tevens bezorgd over de banden die bestaan tussen corruptie en andere vormen van misdaad, in het bijzonder de georganiseerde misdaad en economische criminaliteit, met inbegrip van witwaspraktijken,

Voorts bezorgd over gevallen van corruptie waarbij zeer grote hoeveelheden activa betrokken zijn, die een aanzienlijk deel van de middelen van Staten kunnen uitmaken, en die een bedreiging vormen voor de politieke stabiliteit en duurzame ontwikkeling van deze Staten,

Ervan overtuigd dat corruptie niet langer een lokale aangelegenheid is, maar een grensoverschrijdend verschijnsel dat alle samenlevingen en economieën aantast, waardoor internationale samenwerking van essentieel belang wordt voor het voorkomen en onder controle krijgen ervan,

Er voorts van overtuigd dat een brede en multidisciplinaire aanpak vereist is om corruptie op doeltreffende wijze te voorkomen en te bestrijden,

Er daarnaast van overtuigd dat de beschikbaarheid van technische bijstand in belangrijke mate kan bijdragen, mede door middel van capaciteitsversterking en de opbouw van instituten, aan het vermogen van Staten corruptie op doeltreffende wijze te voorkomen en te bestrijden,

Ervan overtuigd dat ongeoorloofde zelfverrijking buitengewoon schadelijk kan zijn voor democratische instellingen, nationale economieën en de rechtsstaat,

Vastbesloten op doeltreffender wijze de overbrenging van op illegale wijze verkregen activa te voorkomen, op te sporen en te beletten en de internationale samenwerking bij het terugkrijgen van activa te versterken,

Erkennend de grondbeginselen van een behoorlijke rechtsgang in strafrechtelijke, civielrechtelijke en bestuursrechtelijke procedures bij de toekenning van eigendomsrechten,

Indachtig dat het voorkomen en uitbannen van corruptie de verantwoordelijkheid van alle Staten is en dat zij moeten samenwerken, met de steun en betrokkenheid van individuen en groepen die niet tot de publieke sector behoren zoals het maatschappelijk middenveld, niet-gouvernementele organisaties en basisorganisaties, willen hun inspanningen op dit gebied doeltreffend zijn,

Voorts indachtig de beginselen van goed beheer van publieke zaken en eigendommen, billijkheid, verantwoordelijkheid en gelijkheid voor de wet en de noodzaak integriteit te waarborgen en een cultuur te bevorderen waarin corruptie wordt afgekeurd,

Verheugd over het werk van de Commissie Misdaadpreventie en Strafrecht en het Bureau voor Drugs en Criminaliteit van de Verenigde Naties betreffende het voorkomen en bestrijden van corruptie,

In herinnering roepend het werk op dit terrein van andere internationale en regionale organisaties, met inbegrip van de activiteiten van de Afrikaanse Unie, de Raad van Europa, de Internationale Douaneraad (ook bekend als de Werelddouaneorganisatie), de Europese Unie, de Arabische Liga, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling en de Organisatie van Amerikaanse Staten,

Met waardering kennis nemend van multilaterale instrumenten voor het voorkomen en bestrijden van corruptie, met inbegrip van, onder andere, het Inter-Amerikaans Verdrag tegen Corruptie, op 29 maart 1996 aangenomen door de Organisatie van Amerikaanse Staten, de Overeenkomst ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn, op 26 mei 1997 aangenomen door de Raad van Europa, het Verdrag inzake de bestrijding van de omkoping van buitenlandse overheidsfunctionarissen bij internationale zakelijke transacties, op 21 november 1997 aangenomen door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, het Verdrag inzake de strafrechtelijke bestrijding van corruptie, op 27 januari 1999 aangenomen door het Comité van Ministers van de Raad van Europa, het Civielrechtelijk Verdrag inzake de bestrijding van corruptie, op 4 november 1999 aangenomen door het Comité van Ministers van de Raad van Europa, en het Verdrag van de Afrikaanse Unie inzake het voorkomen en bestrijden van corruptie, op 12 juli 2003 aangenomen door de staatshoofden en regeringsleiders van de Afrikaanse Unie,

De inwerkingtreding verwelkomend op 29 september 2003 van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad,

Zijn het volgende overeengekomen:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Verklaring omtrent het doel

De doelen van dit Verdrag zijn:

  • a. het bevorderen en versterken van maatregelen teneinde corruptie op doelmatiger en doeltreffender wijze te voorkomen en te bestrijden;

  • b. het bevorderen, vergemakkelijken en ondersteunen van internationale samenwerking en technische bijstand bij het voorkomen en bestrijden van corruptie, met inbegrip van het terugkrijgen van activa;

  • c. het bevorderen van integriteit, verantwoording en goed beheer van publieke zaken en eigendommen.

Artikel 2 Gebruikte termen

Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder:

  • a. „overheidsfunctionaris": i. iedere persoon die een wetgevend, uitvoerend, bestuurlijk of rechterlijk ambt van de Staat die partij is bekleedt, hetzij door benoeming dan wel door verkiezing, hetzij permanent dan wel tijdelijk, hetzij betaald of onbetaald, ongeacht de anciënniteit van deze persoon; ii. iedere persoon die een openbare functie uitoefent, met inbegrip van een overheidsinstelling of overheidsbedrijf, of een publieke dienst verricht, als omschreven in het nationale recht van de Staat die partij is en als toegepast in het relevante rechtsgebied van de Staat die partij is; iii. iedere andere persoon die valt onder het begrip „overheidsfunctionaris" als omschreven in het nationale recht van een Staat die partij is. Voor de toepassing van een aantal specifieke maatregelen vervat in Hoofdstuk II van dit Verdrag kan echter onder „overheidsfunctionaris" worden verstaan iedere persoon die een publieke functie uitoefent of een publieke dienst verricht als omschreven in het nationale recht van de Staat die partij is en als toegepast in het relevante rechtsgebied van die Staat die partij is;

  • b. „buitenlandse overheidsfunctionaris": iedere persoon die een wetgevend, uitvoerend, bestuurlijk of rechterlijk ambt van een ander land bekleedt, hetzij door benoeming dan wel door verkiezing; en iedere persoon die een openbare functie voor een ander land uitoefent, met inbegrip van een overheidsinstelling of overheidsbedrijf;

  • c. „functionaris van een internationale publiekrechtelijke organisatie": een internationale ambtenaar of iedere persoon die door een dergelijke organisatie is gemachtigd namens haar op te treden;

  • d. „goederen": alle soorten activa, stoffelijk of onstoffelijk, roerend of onroerend, tastbaar of ontastbaar, en rechtsbescheiden waaruit rechten op of andere belangen bij deze activa blijken;

  • e. „opbrengsten van misdaad": alle goederen afkomstig van of verkregen door, direct of indirect, het plegen van een strafbaar feit;

  • f. „bevriezing" of „inbeslagneming": het tijdelijk verbieden van de overdracht, omzetting, vervreemding of verplaatsing van goederen of het tijdelijk aanvaarden van het beheer van of zeggenschap over goederen op basis van een door de rechter of andere bevoegde autoriteit afgegeven bevel;

  • g. „confiscatie" met inbegrip van, indien van toepassing, verbeurdverklaring: permanente inbeslagneming van goederen door een bevel van een rechter of andere bevoegde autoriteit;

  • h. „gronddelict": elk strafbaar feit als gevolg waarvan opbrengsten zijn gegenereerd die het onderwerp kunnen worden van een strafbaar feit als omschreven in artikel 23 van dit Verdrag;

  • j. „gecontroleerde aflevering": de methode van het toelaten van illegale of verdachte zendingen die het grondgebied van een of meer Staten verlaten, passeren of binnengaan, onder toezicht en met medeweten van hun bevoegde autoriteiten, ten behoeve van de opsporing van een strafbaar feit en de identificatie van de personen die betrokken zijn bij het plegen van het strafbare feit.

Artikel 3 Werkingssfeer

1. Dit Verdrag is van toepassing, overeenkomstig de erin vervatte bepalingen, op het voorkomen, opsporen en vervolgen van corruptie en op de bevriezing, inbeslagneming, confiscatie en teruggave van de opbrengsten van overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten.

2. Voor de toepassing van dit Verdrag is het, tenzij hierin anders is bepaald, niet noodzakelijk dat de erin vervatte strafbare feiten leiden tot beschadiging van of schade aan staatseigendommen.

Artikel 4 Bescherming van de soevereiniteit

1. De Staten die partij zijn, komen hun verplichtingen uit hoofde van dit Verdrag na op een wijze die in overeenstemming is met de beginselen van soevereine gelijkheid en territoriale integriteit van staten en van non-interventie in de interne aangelegenheden van andere Staten.

2. Niets in dit Verdrag geeft een Staat die partij is de bevoegdheid op het grondgebied van een andere Staat rechtsmacht uit te oefenen en functies te vervullen die door zijn nationale wetgeving uitsluitend zijn voorbehouden aan de autoriteiten van die andere Staat.

HOOFDSTUK II

PREVENTIEVE MAATREGELEN

Artikel 5 Beleid en praktijken ter voorkoming van corruptie

1. Elke Staat die partij is, ontwikkelt en implementeert of zorgt voor de voortzetting van, overeenkomstig de grondbeginselen van zijn rechtsstelsel, een gecoördineerd anticorruptiebeleid dat de participatie vanuit de samenleving bevordert en een afspiegeling vormt van de grondslagen van de rechtsstaat, goed beheer van publieke zaken en publieke eigendommen, integriteit, transparantie en verantwoording.

2. Elke Staat die partij is, spant zich in doeltreffende praktijken ter voorkoming van corruptie tot stand te brengen en te bevorderen.

3. Elke Staat die partij is, streeft ernaar periodiek de relevante juridische instrumenten en bestuursmaatregelen door te lichten teneinde vast te stellen of zij adequaat zijn voor het voorkomen en bestrijden van corruptie.

4. De Staten die partij zijn, werken waar passend en overeenkomstig de grondbeginselen van hun rechtsstelsel met elkaar en met relevante internationale en regionale organisaties samen bij de bevordering en ontwikkeling van de in dit artikel bedoelde maatregelen. Deze samenwerking kan deelname aan internationale programma's en projecten gericht op het voorkomen van corruptie behelzen.

Artikel 6 Instantie of instanties belast met het voorkomen van corruptie

1. Elke Staat die partij is, waarborgt, overeenkomstig de grondbeginselen van zijn rechtsstelsel, het bestaan van een of meerdere instanties, naar gelang van toepassing is, die corruptie voorkomen door middel van onder andere:

  • a. het implementeren van het in artikel 5 van dit Verdrag bedoelde beleid en, waar passend, toezicht op en coördinatie van de implementatie van dit beleid;

  • b. het vergroten en verspreiden van kennis inzake het voorkomen van corruptie.

2. Elke Staat die partij is, verleent de in het eerste lid van dit artikel bedoelde instantie of instanties de noodzakelijke onafhankelijkheid, overeenkomstig de grondbeginselen van zijn rechtsstelsel, teneinde deze in staat te stellen hun taken doeltreffend en vrij van ongepaste externe beïnvloeding uit te oefenen. Er dient te worden voorzien in de noodzakelijke materiële middelen en gespecialiseerde medewerkers, alsmede in de opleiding die deze medewerkers nodig zouden kunnen hebben voor de uitoefening van hun taken.

3. Elke Staat die partij is, stelt de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties in kennis van de naam en het adres van de autoriteit of autoriteiten die andere Staten die partij zijn, kunnen bijstaan bij het opstellen en implementeren van maatregelen ter voorkoming van corruptie.

Artikel 7 Publieke sector

1. Elke Staat die partij is, spant zich in, waar passend en overeenkomstig de grondbeginselen van zijn rechtsstelsel, systemen voor de werving, de indienstneming, het behoud, de promotie en de pensionering van ambtenaren en, waar passend, andere niet-gekozen overheidsfunctionarissen, in te stellen, in stand te houden en te versterken:

  • a. die zijn gebaseerd op de grondbeginselen van doeltreffendheid en transparantie en op objectieve criteria zoals verdienste, billijkheid en bekwaamheid;

  • b. die adequate procedures omvatten voor de selectie en opleiding van individuen voor openbare functies die beschouwd worden als bijzonder vatbaar voor corruptie, en, waar van toepassing, een roulatiesysteem voor dergelijke functies;

  • c. die een adequate beloning en billijke salarisschalen bevorderen, met inachtneming van het niveau van economische ontwikkeling van de Staat die partij is;

  • d. die onderwijs- en opleidingsprogramma's bevorderen die hen in staat stellen hun publieke functies op correcte, eerzame en adequate wijze uit te oefenen en die hen een gespecialiseerde en passende opleiding geven teneinde hen bewust te maken van de risico's van corruptie die inherent zijn aan het uitoefenen van hun functie. Bij deze programma's kan worden verwezen naar de op de desbetreffende terreinen van toepassing zijnde gedragscodes of –normen.

2. Elke Staat die partij is, overweegt tevens wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen aan te nemen, verenigbaar met de doelstellingen van dit Verdrag en overeenkomstig de grondbeginselen van zijn nationale recht, teneinde criteria vast te stellen ten aanzien van de kandidaatstelling en verkiezing voor een publiek ambt.

3. Elke Staat die partij is, overweegt voorts wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen aan te nemen, verenigbaar met de doelstellingen van dit Verdrag en overeenkomstig de grondbeginselen van zijn nationale recht, teneinde de transparantie bij de financiële ondersteuning van kandidaten voor een gekozen publiek ambt en, waar van toepassing, de financiering van politieke partijen te verbeteren.

4. Elke Staat die partij is, streeft ernaar, overeenkomstig de grondbeginselen van zijn nationale recht, systemen die transparantie bevorderen en tegenstrijdige belangen voorkomen, in te stellen, te handhaven en te versterken.

Artikel 8 Gedragscodes voor overheidsfunctionarissen

1. Ter bestrijding van corruptie bevordert elke Staat die partij is onder andere de integriteit, eerlijkheid en verantwoordelijkheidsgevoel onder zijn overheidsfunctionarissen, overeenkomstig de grondbeginselen van zijn rechtsstelsel.

2. Elke Staat die partij is, streeft in het bijzonder naar de toepassing, binnen zijn eigen institutionele en rechtsstelsel, van gedragscodes voor de correcte, eerzame en adequate uitoefening van publieke functies.

3. Voor de uitvoering van de bepalingen van dit artikel, slaat elke Staat die partij is, waar passend en overeenkomstig de grondbeginselen van zijn rechtsstelsel, acht op relevante initiatieven van regionale, interregionale en multilaterale organisaties, zoals deInternational Code of Conduct for Public Officials vervat in de bijlage bij resolutie 51/59 van de Algemene Vergadering van 12 december 1996.

4. Elke Staat die partij is, overweegt tevens, overeenkomstig de grondbeginselen van zijn nationale recht, het instellen van maatregelen en systemen die het overheidsfunctionarissen gemakkelijker maken corrupte handelingen te melden aan de desbetreffende autoriteiten wanneer deze hen ter kennis komen tijdens het uitoefenen van hun functie.

5. Elke Staat die partij is, spant zich in, waar van toepassing en overeenkomstig de grondbeginselen van zijn nationale recht, maatregelen en systemen in te stellen die overheidsfunctionarissen verplichten verklaringen af te leggen tegenover de desbetreffende autoriteiten met betrekking tot, onder andere, hun externe activiteiten, betrekkingen, investeringen, activa en substantiële giften of voordelen waaruit belangenverstrengeling kan voortvloeien met betrekking tot hun functie als overheidsfunctionaris.

6. Elke Staat die partij is, overweegt, overeenkomstig de grondbeginselen van zijn nationale recht, disciplinaire of andere maatregelen te nemen tegen overheidsfunctionarissen die de overeenkomstig dit artikel ingestelde codes of normen schenden.

Artikel 9 Overheidsopdrachten en beheer van overheidsfinanciën

1. Elke Staat die partij is, neemt, overeenkomstig de grondbeginselen van zijn rechtsstelsel, de noodzakelijke stappen om toepasselijke systemen voor het plaatsen van opdrachten in te stellen, gebaseerd op transparantie, concurrentie en objectieve besluitvormingscriteria, die doeltreffend zijn bij, onder andere, het voorkomen van corruptie. Dergelijke systemen, die rekening kunnen houden met toepasselijke drempelwaarden, voorzien in, onder andere:

  • a. de openbare verspreiding van informatie betreffende de procedures voor het plaatsen van opdrachten en contracten, met inbegrip van aanbestedingen en relevante informatie inzake de gunning van contracten, opdat potentiële inschrijvers voldoende tijd hebben om hun inschrijving op te stellen en in te dienen;

  • b. het op voorhand opstellen van de voorwaarden voor deelname, met inbegrip van de criteria voor selectie en toekenning en de aanbestedingsregels, en de publicatie daarvan;

  • c. de toepassing van objectieve en vooraf vastgestelde criteria voor het nemen van besluiten inzake openbare aanbesteding, teneinde de verificatie achteraf van de juiste toepassing van de regels of procedures te vergemakkelijken;

  • d. een doeltreffend nationaal toetsingsysteem, met inbegrip van een doeltreffend stelsel van beroep, teneinde rechtsmiddelen te kunnen aanwenden ingeval de regels of procedures die ingevolge dit lid zijn ingesteld niet worden nageleefd;

  • e. waar van toepassing, maatregelen om zaken te regelen die betrekking hebben op de personen die verantwoordelijk zijn voor het plaatsen van opdrachten, zoals een verklaring omtrent belangen bij bepaalde overheidsopdrachten, procedures voor antecedentenonderzoek en opleidingsvereisten.

2. Elke Staat die partij is, neemt, overeenkomstig de grondbeginselen van zijn rechtsstelsel, passende maatregelen om de transparantie en verantwoordelijkheid bij het beheer van overheidsfinanciën te bevorderen. Deze maatregelen betreffen onder andere:

  • a. procedures voor het aannemen van de nationale begroting;

  • b. tijdige verslaglegging van inkomsten en uitgaven;

  • c. een systeem van normen voor boekhouding en auditing en daarmee verband houdend toezicht;

  • d. doeltreffende systemen voor risicobeheer en interne controle; en

  • e. waar van toepassing, corrigerende maatregelen ingeval de in dit lid vervatte vereisten niet worden nageleefd.

3. Elke Staat die partij is, neemt de civielrechtelijke en bestuursrechtelijke maatregelen die nodig kunnen zijn, in overeenstemming met de grondbeginselen van zijn nationale recht, om de integriteit van boekhouding, bestanden, financiële verslagen of andere documenten die verband houden met overheidsinkomsten en -uitgaven te bewaren en vervalsing van dergelijke documenten te voorkomen.

Artikel 10 Openbare verslaggeving

Rekening houdend met de noodzaak corruptie te bestrijden, neemt elke Staat die partij is, in overeenstemming met de grondbeginselen van zijn nationale recht, de maatregelen die nodig kunnen zijn om de transparantie in zijn openbaar bestuur te verbeteren, waaronder begrepen de organisatie en het functioneren ervan alsmede het besluitvormingsproces, waar passend. Deze maatregelen kunnen onder andere betreffen:

  • a. het aannemen van procedures of voorschriften die burgers in staat stellen, waar van toepassing, informatie te verkrijgen over de organisatie en het functioneren van en de besluitvorming binnen het openbaar bestuur en, met inachtneming van privacybescherming en bescherming van persoonsgegevens, over besluiten en rechtshandelingen die op hen betrekking hebben;

  • b. vereenvoudiging van administratieve procedures, waar van toepassing, teneinde burgers gemakkelijker toegang te verschaffen tot de bevoegde autoriteiten die beslissingen nemen; en

  • c. het publiceren van informatie, waaronder periodieke rapporten kunnen zijn begrepen, inzake het gevaar van corruptie binnen zijn openbaar bestuur.

Artikel 11 Maatregelen met betrekking tot de rechterlijke macht en het openbaar ministerie

1. Indachtig de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de cruciale rol die hij speelt bij de bestrijding van corruptie, neemt elke Staat die partij is, in overeenstemming met de grondbeginselen van zijn rechtsstelsel en onverminderd de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, maatregelen om de integriteit ervan te versterken en mogelijkheden voor corruptie binnen de rechterlijke macht te voorkomen. Dergelijke maatregelen kunnen gedragsregels omvatten voor leden van de rechterlijke macht.

2. Maatregelen van dezelfde strekking als die vervat in het eerste lid van dit artikel kunnen worden ingesteld en toegepast ten aanzien van het openbaar ministerie in die Staten die partij zijn waar deze instantie geen onderdeel vormt van de rechterlijke macht maar wel een onafhankelijke positie inneemt die vergelijkbaar is met die van de rechterlijke macht.

Artikel 12 Particuliere sector

1. Elke Staat die partij is, neemt maatregelen, in overeenstemming met de grondbeginselen van zijn nationale recht, teneinde corruptie waarbij de particuliere sector betrokken is te voorkomen, verbetert de normen voor boekhouding en auditing in de particuliere sector en, voorziet waar passend, in doeltreffende, proportionele en afschrikwekkende civiele, bestuursrechtelijke en strafrechtelijke sancties ingeval dergelijke maatregelen niet worden nageleefd.

2. Maatregelen om deze doelen te verwezenlijken kunnen onder meer betreffen:

  • a. het bevorderen van samenwerking tussen rechtshandhavende autoriteiten en relevante particuliere instellingen;

  • b. het bevorderen van de ontwikkeling van normen en procedures gericht op het waarborgen van de integriteit van relevante particuliere instellingen, met inbegrip van gedragscodes voor bedrijven en relevante beroepsgroepen voor de correcte, eerzame en adequate uitoefening van hun zakelijke activiteiten en het voorkomen van belangenverstrengeling, en voor het bevorderen van goede commerciële praktijken door de bedrijven onderling en in hun contractuele zakelijke relaties met de Staat;

  • c. het bevorderen van transparantie bij particuliere instellingen, daaronder begrepen, waar passend, maatregelen ten aanzien van de identiteit van rechtspersonen en natuurlijke personen die betrokken zijn bij de oprichting en het beheer van ondernemingen;

  • d. het voorkomen van misbruik van procedures voor het reguleren van particuliere instellingen, met inbegrip van procedures ter zake van subsidies en vergunningen die door overheidsinstanties worden verleend voor commerciële activiteiten;

  • e. het voorkomen van belangenverstrengeling door beperkingen te stellen, waar passend en gedurende een redelijke termijn, aan de professionele activiteiten van voormalige overheidsfunctionarissen of aan het door de particuliere sector in dienst nemen van overheidsfunctionarissen na hun pensionering, indien dergelijke activiteiten of dienstbetrekkingen direct verband houden met de functies die door dergelijke overheidsfunctionarissen werden bekleed of waarop zij toezicht hielden tijdens hun ambt;

  • f. het waarborgen dat er bij particuliere ondernemingen, met inachtneming van hun structuur en omvang, voldoende interne audits plaatsvinden om corrupte handelingen te helpen voorkomen en ontdekken en dat de boekhouding en vereiste jaarstukken van dergelijke ondernemingen worden onderworpen aan passende auditing- en certificatieprocedures.

3. Teneinde corruptie te voorkomen neemt elke Staat die partij is de maatregelen die noodzakelijk kunnen zijn, in overeenstemming met zijn nationale wet- en regelgeving inzake boekhouding, financiële verslaglegging en normen voor boekhouding en auditing, om de volgende handelingen te verbieden die gericht zijn op het plegen van een van de overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten:

  • a. het opstellen van een schaduwboekhouding;

  • b. het uitvoeren van buiten de boeken gehouden of onduidelijk omschreven transacties;

  • c. het boeken van niet-bestaande uitgaven;

  • d. het boeken van posten op de passivazijde waarvan het voorwerp niet juist is omschreven;

  • e. het gebruik van valse documenten; en

  • f. het opzettelijk vernietigen van boekhoudkundige documenten eerder dan in de wet voorzien.

4. Elke Staat die partij is, staat niet toe dat uitgaven in de vorm van steekpenningen, die tot de bestanddelen van de overeenkomstig de artikelen 15 en 16 van dit Verdrag vastgestelde strafbare feiten behoren, fiscaal aftrekbaar zijn, evenmin als, waar passend, overige uitgaven die zijn gedaan ter bevordering van corrupt gedrag.

Artikel 13 Betrokkenheid van de samenleving

1. Elke Staat die partij is, neemt passende maatregelen, binnen zijn mogelijkheden en in overeenstemming met de grondbeginselen van zijn nationale recht, teneinde de actieve betrokkenheid van individuen en groepen buiten de publieke sector, zoals het maatschappelijk middenveld, niet-gouvernementele organisaties en basisorganisaties, bij het voorkomen en bestrijden van corruptie te bevorderen en het publiek bewuster te maken van het bestaan, de oorzaken, de ernst en het gevaar van corruptie.

Deze betrokkenheid moet worden versterkt door maatregelen als:

  • a. het vergroten van de transparantie van en het bevorderen van de bijdrage van het publiek aan besluitvormingsprocessen;

  • b. het waarborgen dat het publiek daadwerkelijk toegang heeft tot informatie;

  • c. het uitvoeren van activiteiten op het gebied van voorlichting die ertoe bijdragen dat het publiek corruptie niet tolereert, alsmede van educatieve programma's, waaronder via de curricula van scholen en universiteiten;

  • d. het respecteren, bevorderen en beschermen van de vrijheid om informatie betreffende corruptie te vergaren, ontvangen, publiceren en verspreiden. Deze vrijheid kan aan bepaalde beperkingen gebonden zijn, maar deze moeten voorzien zijn in het recht en noodzakelijk zijn in verband met:

    • i. het eerbiedigen van de rechten of reputatie van anderen;

    • ii. het beschermen van de nationale veiligheid of openbare orde of van de gezondheid of zedelijkheid.

2. Elke Staat die partij is, neemt passende maatregelen teneinde te waarborgen dat de in dit Verdrag bedoelde instanties die belast zijn met het bestrijden van corruptie bij het publiek bekend zijn en voorziet in toegang tot deze instanties, waar passend, voor het melden, al dan niet anoniem, van voorvallen die beschouwd kunnen worden als zijnde een overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gesteld feit.

Artikel 14 Maatregelen ter voorkoming van witwassen

1. Elke Staat die partij is:

  • a. vormt een alomvattend nationaal regime voor regelgeving en toezicht voor bancaire en niet-bancaire financiële instellingen, met inbegrip van natuurlijke of rechtspersonen die formele of informele diensten verlenen voor de overmaking van geld en geldswaarden en, waar nodig, andere lichamen die in het bijzonder vatbaar zijn voor witwassen, die onder zijn verantwoordelijkheid vallen, teneinde alle vormen van witwassen te ontmoedigen en op te sporen, en dat regime zal de nadruk leggen op voorwaarden ten aanzien van klantenidentificatie en, waar passend, de identificatie van de uiteindelijk gerechtigde, documentenbeheer en het melden van verdachte transacties;

  • b. verzekert onverminderd artikel 46 van dit Verdrag dat bestuurlijke, regelgevende, rechtshandhavende en andere autoriteiten voor de bestrijding van het witwassen (met inbegrip van, indien van toepassing volgens het nationale recht, gerechtelijke autoriteiten) in staat zijn samen te werken en informatie uit te wisselen op nationaal en internationaal niveau overeenkomstig de door zijn nationale recht omschreven voorwaarden en overweegt daartoe de oprichting van een financiële informatie-eenheid die fungeert als nationaal centrum voor het verzamelen, analyseren en verspreiden van informatie over mogelijke witwastransacties.

2. De Staten die partij zijn, overwegen geschikte maatregelen te effectueren om bewegingen van contant geld en verhandelbare waardepapieren over hun grenzen op te sporen en te volgen, met inachtneming van informatiebeveiligingsmaatregelen en zonder op enigerlei wijze de bewegingen van legaal kapitaal te belemmeren. Deze maatregelen kunnen de voorwaarde omvatten dat personen en ondernemingen grensoverschrijdende transacties van aanzienlijke hoeveelheden contant geld en verhandelbare waardepapieren melden.

3. De Staten die partij zijn, overwegen passende en haalbare maatregelen te implementeren die financiële instellingen, met inbegrip van ondernemingen voor geldoverdracht, verplichten:

  • a. op formulieren voor de elektronische overmaking van geld en daarmee verband houdende berichten accurate en nuttige informatie over de opdrachtgever te vermelden;

  • b. dergelijk informatie te bewaren gedurende de gehele betalingsketen; en

  • c. scherper toezicht te houden op overmakingen van geld die niet vergezeld gaan van volledige informatie over de opdrachtgever.

4. Bij het vormen van een nationaal regime voor regelgeving en toezicht volgens de voorwaarden van dit artikel en onverminderd enig ander artikel van dit Verdrag, worden de Staten die partij zijn verzocht de desbetreffende initiatieven van regionale, interregionale en multilaterale organisaties ter bestrijding van witwassen als richtlijn te gebruiken.

5. De Staten die partij zijn, spannen zich in om mondiale, regionale, subregionale en bilaterale samenwerking tussen gerechtelijke, rechtshandhavende en financieel-regelgevende autoriteiten te ontwikkelen en te bevorderen teneinde witwassen te bestrijden.

HOOFDSTUK III

STRAFBAARSTELLING EN RECHTSHANDHAVING

Artikel 15 Omkoping betreffende nationale overheidsfunctionarissen

Elke Staat die partij is, neemt de wettelijke en andere maatregelen die nodig kunnen zijn om de volgende handelingen, indien zij opzettelijk zijn gepleegd, strafbaar te stellen:

  • a. het, direct of indirect, beloven, aanbieden of verstrekken aan een overheidsfunctionaris van een onverschuldigd voordeel, voor de functionaris zelf of voor een andere persoon of entiteit, opdat de functionaris een handeling verricht of nalaat bij de uitoefening van zijn of haar officiële taken;

  • b. het, direct of indirect, door een overheidsfunctionaris verzoeken om of aanvaarden van een onverschuldigd voordeel, voor de functionaris zelf of voor een andere persoon of entiteit, opdat de functionaris een handeling verricht of nalaat bij de uitoefening van zijn of haar officiële taken.

Artikel 16 Omkoping betreffende buitenlandse overheidsfunctionarissen en internationale ambtenaren

1. Elke Staat die partij is, neemt de wettelijke en andere maatregelen die nodig kunnen zijn om als strafbaar feit aan te merken, wanneer opzettelijk gepleegd, het, direct of indirect, beloven, aanbieden of verstrekken aan een buitenlandse overheidsfunctionaris of een internationale ambtenaar van een onverschuldigd voordeel, voor de functionaris zelf of voor een andere persoon of entiteit, opdat de functionaris een handeling verricht of nalaat bij de uitoefening van zijn of haar officiële taken, om aldus zakelijk of enig ander onverschuldigd voordeel uit internationale zakelijke transacties te verkrijgen of te behouden.

2. Elke Staat die partij is, overweegt de wettelijke en andere maatregelen te nemen die nodig kunnen zijn om als strafbaar feit aan te merken, wanneer opzettelijk gepleegd, het direct of indirect, door een buitenlandse overheidsfunctionaris of een internationale ambtenaar verzoeken om of aanvaarden van een onverschuldigd voordeel, voor de functionaris zelf of voor een andere persoon of entiteit, opdat de functionaris een handeling verricht of nalaat bij de uitoefening van zijn of haar officiële taken.

Artikel 17 Verduistering, onrechtmatig gebruik of ander misbruik van goederen door een overheidsfunctionaris

Elke Staat die partij is, neemt de wettelijke en andere maatregelen die nodig kunnen zijn om als strafbaar feit aan te merken, wanneer opzettelijk gepleegd, verduistering, onrechtmatig gebruik of ander misbruik door een overheidsfunctionaris, ten voordele van de functionaris zelf of van een andere persoon of entiteit, van goederen, publieke of particuliere fondsen of waardepapieren of andere waardevolle zaken die aan de overheidsfunctionaris zijn toevertrouwd uit hoofde van zijn of haar functie.

Artikel 18 Ongeoorloofde beïnvloeding

Elke Staat die partij is, overweegt de wettelijke en andere maatregelen te nemen die nodig kunnen zijn om de volgende handelingen, indien zij opzettelijk zijn gepleegd, strafbaar te stellen:

  • a. het, direct of indirect, beloven, aanbieden of geven van elk onverschuldigd voordeel aan een overheidsfunctionaris of andere persoon opdat deze overheidsfunctionaris of persoon zijn reële of veronderstelde invloed misbruikt om van een bestuur of overheidsinstelling van de Staat die partij is een onverschuldigd voordeel te verkrijgen ten behoeve van de aanzetter tot deze handeling of enige andere persoon;

  • b. het, direct of indirect, verzoeken om of aanvaarden van een onverschuldigd voordeel voor de overheidsfunctionaris zelf of voor een andere persoon opdat deze overheidsfunctionaris of persoon zijn reële of veronderstelde invloed misbruikt om van een administratie of overheidsinstelling van de Staat die partij is een onverschuldigd voordeel te verkrijgen.

Artikel 19 Misbruik van functie

Elke Staat die partij is, overweegt de wettelijke en andere maatregelen te nemen die nodig kunnen zijn om als strafbaar feit aan te merken, wanneer opzettelijk gepleegd, het misbruik van functie of positie, waaronder wordt verstaan, het in strijd met de wet verrichten of nalaten van een handeling door een overheidsfunctionaris bij de uitoefening van zijn of haar functie teneinde een onverschuldigd voordeel te verkrijgen voor de functionaris zelf of voor een andere persoon of entiteit.

Artikel 20 Ongeoorloofde verrijking

Met inachtneming van zijn grondwet en de grondbeginselen van zijn rechtsstelsel, overweegt elke Staat die partij is de wettelijke en andere maatregelen te nemen die nodig kunnen zijn om als strafbaar feit aan te merken, wanneer opzettelijk gepleegd, ongeoorloofde verrijking, waaronder wordt verstaan, een aanzienlijke toename van de activa van een overheidsfunctionaris waarvoor hij of zij in relatie tot zijn of haar rechtmatig inkomen geen redelijke verklaring kan geven.

Artikel 21 Omkoping in de particuliere sector

Elke Staat die partij is, overweegt de wettelijke en andere maatregelen te nemen die nodig kunnen zijn om de volgende handelingen, indien zij opzettelijk zijn gepleegd in het kader van economische, financiële of commerciële activiteiten, strafbaar te stellen:

  • a. het, direct of indirect, beloven, aanbieden of geven van elk onverschuldigd voordeel aan een persoon die leiding geeft aan of werkt bij, in welke hoedanigheid dan ook, een entiteit uit de particuliere sector, voor die persoon zelf of voor een andere persoon, opdat hij of zij in strijd met zijn of haar plichten een handeling verricht of nalaat;

  • b. het, direct of indirect, verzoeken om of aanvaarden van elk onverschuldigd voordeel door een persoon die leiding geeft aan of werkt bij, in welke hoedanigheid dan ook, een entiteit uit de particuliere sector, voor die persoon zelf of voor een andere persoon, opdat hij of zij in strijd met zijn of haar plichten een handeling verricht of nalaat.

Artikel 22 Verduistering van goederen in de particuliere sector

Elke Staat die partij is, overweegt de wettelijke en andere maatregelen te nemen die nodig kunnen zijn om als strafbaar feit aan te merken, wanneer opzettelijk gepleegd in het kader van economische, financiële of commerciële activiteiten, het verduisteren door een persoon die leiding geeft aan of werkt bij, in welke hoedanigheid dan ook, een entiteit uit de particuliere sector, van goederen, particuliere fondsen of waardepapieren of andere waardevolle zaken die aan hem of haar zijn toevertrouwd uit hoofde van zijn of haar functie.

Artikel 23 Het witwassen van de opbrengsten van misdaad

1. Elke Staat die partij is, neemt, in overeenstemming met de grondbeginselen van zijn nationale recht, de wettelijke en andere maatregelen die nodig kunnen zijn om de volgende handelingen strafbaar te stellen, indien opzettelijk gepleegd:

  • a. i. de omzetting of overdracht van goederen, wetende dat deze goederen opbrengsten zijn van misdaad, met het oogmerk de illegale herkomst ervan te verhelen of te verhullen of een persoon die betrokken is bij het plegen van het gronddelict te helpen ontkomen aan de juridische gevolgen van zijn of haar daden;

    • ii. het verhelen of verhullen van de werkelijke aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing of eigendom van of aanspraak op goederen, wetende dat deze goederen opbrengsten van misdaad zijn;

  • b. met inachtneming van de grondbeginselen van zijn rechtsstelsel:

    • i. de verwerving, het bezit of het gebruik van goederen, wetende op het tijdstip van verkrijging, dat deze goederen de opbrengst van misdaad zijn;

    • ii. deelneming aan, medeplichtigheid aan of samenspanning tot het plegen van, poging tot het plegen van en medewerking verlenen aan, het uitlokken van, het vergemakkelijken van en het advise-ren met betrekking tot het begaan van een van de overeenkomstig dit artikel strafbaar gestelde feiten.

2. Ten behoeve van het uitvoeren of toepassen van het eerste lid van dit artikel:

  • a. tracht elke Staat die partij is het eerste lid van dit artikel toe te passen op een zo breed mogelijke reeks van gronddelicten;

  • b. merkt elke Staat die partij is ten minste een uitgebreide reeks van overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten aan als gronddelicten;

  • c. omvatten gronddelicten ten behoeve van de toepassing van onderdeel b zowel binnen als buiten het rechtsgebied van de betrokken Staat die partij is gepleegde strafbare feiten. Strafbare feiten die evenwel buiten het rechtsgebied van een Staat die partij is worden gepleegd vormen alleen dan gronddelicten wanneer de desbetreffende handeling een misdrijf is volgens het nationale recht van de Staat waar deze plaatsvindt en een misdrijf zou zijn volgens het nationale recht van de Staat die partij is die dit artikel uitvoert of toepast indien deze daar zou hebben plaatsgevonden;

  • d. verstrekt elke Staat die partij is de tekst van zijn wetten ter uitvoering van dit artikel en van alle latere wijzigingen van die wetten of een beschrijving daarvan aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties;

  • e. kan, indien vereist door de grondbeginselen van het nationale recht van een Staat die partij is, worden bepaald dat de in het eerste lid van dit artikel omschreven strafbare feiten niet van toepassing zijn op de personen die het gronddelict hebben gepleegd.

Artikel 24 Verhulling

Onverminderd de bepalingen van artikel 23 van dit Verdrag, overweegt elke Staat die partij is de wettelijke en andere maatregelen te nemen die nodig kunnen zijn om als strafbaar feit aan te merken, wanneer opzettelijk gepleegd na het plegen van een van de overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten zonder aan deze strafbare feiten te hebben deelgenomen, het verhelen of gedurende langere tijd vasthouden van goederen waarvan de betrokken persoon weet dat dergelijke goederen het resultaat zijn van overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten.

Artikel 25 Obstructie van de rechtsbedeling

Elke Staat die partij is, neemt de wettelijke en andere maatregelen die nodig kunnen zijn om de volgende handelingen, indien zij opzettelijk zijn gepleegd, strafbaar te stellen:

  • a. het gebruik van fysiek geweld, bedreiging of intimidatie of het beloven, aanbieden of verlenen van een onverschuldigd voordeel teneinde een valse getuigenverklaring uit te lokken of invloed uit te oefenen op het afleggen van de getuigenverklaring of het overleggen van bewijsmateriaal in een procedure met betrekking tot het plegen van overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten;

  • b. het gebruik van fysiek geweld, bedreiging of intimidatie teneinde de uitoefening van de officiële taken door een rechterlijk ambtenaar of rechtshandhavingsfunctionaris met betrekking tot het plegen van overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten te beletten. Geen enkele bepaling in dit onderdeel doet afbreuk aan het recht van de Staten die partij zijn te beschikken over wetgeving ter bescherming van andere categorieën van overheidsfunctionarissen.

Artikel 26 Aansprakelijkheid van rechtspersonen

1. Elke Staat die partij is, neemt de maatregelen die nodig kunnen zijn en die verenigbaar zijn met zijn rechtsbeginselen om de aansprakelijkheid te vestigen van rechtspersonen voor deelneming aan overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten.

2. Met inachtneming van de rechtsbeginselen van de Staat die partij is, kan deze aansprakelijkheid van rechtspersonen strafrechtelijk, civielrechtelijk of bestuursrechtelijk zijn.

3. Deze aansprakelijkheid geldt onverminderd de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de natuurlijke personen die de strafbare feiten hebben gepleegd.

4. Elke Staat die partij is, verzekert in het bijzonder dat rechtspersonen die aansprakelijk worden gesteld overeenkomstig dit artikel onderworpen worden aan doeltreffende, proportionele en ontmoedigende strafrechtelijke of niet-strafrechtelijke sancties, met inbegrip van geldelijke sancties.

Artikel 27 Deelneming aan en poging tot het plegen van een strafbaar feit

1. Elke Staat die partij is, neemt de wettelijke en andere maatregelen die nodig kunnen zijn om, overeenkomstig zijn nationale recht, als strafbaar feit aan te merken, deelneming aan een overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gesteld feit in elke hoedanigheid, waaronder als medeplichtige, helper of aanzetter.

2. Elke Staat die partij is, kan wettelijke en andere maatregelen nemen die nodig kunnen zijn om, overeenkomstig zijn nationale recht, als strafbaar feit aan te merken, elke poging tot het plegen van een overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gesteld feit.

3. Elke Staat die partij is, kan wettelijke en andere maatregelen nemen die nodig kunnen zijn om, overeenkomstig zijn nationale recht, als strafbaar feit aan te merken, de voorbereiding van een overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gesteld feit.

Artikel 28 Wetenschap, bedoeling en oogmerk als elementen van een strafbaar feit

De wetenschap, de bedoeling of het oogmerk die vereist zijn als bestanddeel van een overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gesteld feit kan worden afgeleid uit objectieve feitelijke omstandigheden.

Artikel 29 Verjaringstermijn

Elke Staat die partij is, stelt, waar passend, met inachtneming van zijn nationale recht een lange verjaringstermijn vast voor het aanvangen van procedures voor een overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gesteld feit en stelt een langere termijn vast voor of voorziet in de opschorting van de verjaringstermijn voor de gevallen waarin de vermoedelijke dader zijn berechting heeft ontweken.

Artikel 30 Vervolging, berechting en sancties

1. Elke Staat die partij is, stelt op het plegen van een overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gesteld feit sancties die rekening houden met de ernst van dat feit.

2. Elke Staat die partij is, neemt de maatregelen die nodig kunnen zijn om, in overeenstemming met zijn rechtsstelsel en grondwettelijke beginselen, een juiste balans te creëren of te handhaven tussen immuniteiten en voorrechten die aan zijn overheidsfunctionarissen zijn toegekend voor de vervulling van hun functies en de mogelijkheid, waar nodig, op doelmatige wijze de in dit Verdrag strafbaar gestelde feiten te onderzoeken, vervolgen en berechten.

3. Elke Staat die partij is, tracht te verzekeren dat discretionaire rechterlijke bevoegdheden uit hoofde van zijn nationale recht met betrekking tot de vervolging van personen voor overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten zodanig worden uitgeoefend dat de doeltreffendheid van rechtshandhavingsmaatregelen ten aanzien van die strafbare feiten wordt geoptimaliseerd, waarbij zorgvuldig rekening wordt gehouden met de noodzaak het plegen van dergelijke strafbare feiten te ontmoedigen.

4. Ten aanzien van de overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten, neemt elke Staat die partij is passende maatregelen overeenkomstig zijn nationale recht en met zorgvuldige inachtneming van de rechten van de verdediging, ter nastreving van het verzekeren dat bij de voorwaarden opgelegd in verband met beslissingen inzake vrijlating in afwachting van het proces of hoger beroep rekening wordt gehouden met de noodzaak tot verzekering van de aanwezigheid van de verdachte tijdens de daarop volgende strafrechtelijke procedures.

5. Elke Staat die partij is, houdt rekening met de ernst van de desbetreffende strafbare feiten wanneer hij de mogelijkheid overweegt van vervroegde invrijheidstelling of voorwaardelijke invrijheidstelling van personen die wegens dergelijke strafbare feiten zijn veroordeeld.

6. Elke Staat die partij is, overweegt de instelling van procedures, voorzover deze in overeenstemming zijn met de grondbeginselen van zijn rechtsstelsel, waarmee een overheidsfunctionaris die een overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gesteld feit ten laste is gelegd, waar passend, uit zijn of haar ambt kan worden ontzet, kan worden geschorst of overgeplaatst door de van toepassing zijnde autoriteit, daarbij rekening houdend met het beginsel van onschuldpresumptie.

7. In de gevallen waarin de ernst van het strafbare feit zulks rechtvaardigt, en in de mate waarin dit in overeenstemming is met de grondbeginselen van zijn rechtsstelsel, overweegt elke Staat die partij is procedures in te stellen waarmee personen die veroordeeld zijn wegens overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten ingevolge een rechterlijk bevel of elk ander toepasselijk middel, gedurende een tijdvak als bepaald door zijn nationale recht,

  • a. worden ontzet uit een ambt; en

  • b. worden ontzet uit een functie in een onderneming die volledig of gedeeltelijk eigendom is van de Staat.

8. Het eerste lid van dit artikel laat de uitoefening door de bevoegde autoriteiten van disciplinaire bevoegdheden tegen ambtenaren onverlet.

9. Geen enkele bepaling in dit Verdrag tast het beginsel aan dat de omschrijving van de overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten en van de toepasselijke wettelijke verweermiddelen of andere rechtsbeginselen die de rechtmatigheid van handelingen beheersen, voorbehouden is aan het nationale recht van een Staat die partij is, en dat dergelijke strafbare feiten worden vervolgd en bestraft overeenkomstig dat recht.

10. De Staten die partij zijn, spannen zich in de terugkeer in de samenleving van personen die veroordeeld zijn wegens overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten te bevorderen.

Artikel 31 Bevriezing, inbeslagneming en confiscatie

1. Elke Staat die partij is, neemt in de ruimst mogelijke mate binnen zijn nationale rechtsstelsel de maatregelen die nodig kunnen zijn om de confiscatie mogelijk te maken van:

  • a. opbrengsten van misdaad afkomstig van overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten of goederen waarvan de waarde overeenkomt met die van dergelijke opbrengsten;

  • b. goederen, benodigdheden of andere hulpmiddelen gebruikt of bedoeld voor gebruik bij de overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten.

2. Elke Staat die partij is, neemt de maatregelen die nodig kunnen zijn om de identificatie, opsporing, bevriezing of inbeslagneming mogelijk te maken van een in het eerste lid van dit artikel bedoelde zaak ten behoeve van mogelijke confiscatie.

3. Elke Staat die partij is, neemt, overeenkomstig zijn nationale recht, de wettelijke en andere maatregelen die nodig kunnen zijn voor de reglementering van het beheer door de bevoegde autoriteiten van bevroren, in beslag genomen of geconfisqueerde goederen die onder het eerste en tweede lid van dit artikel vallen.

4. Indien de opbrengsten van misdaad geheel of gedeeltelijk zijn veranderd of omgezet in andere goederen, zijn de in dit artikel bedoelde maatregelen van toepassing op dergelijke goederen in plaats van op de opbrengsten.

5. Indien de opbrengsten van misdaad zijn vermengd met rechtmatig verkregen goederen, zijn deze goederen, onverminderd de bevoegdheden met betrekking tot bevriezing of inbeslagneming, onderhevig aan confiscatie tot de geschatte waarde van de vermengde opbrengsten.

6. Op inkomsten of andere voordelen verkregen uit de opbrengsten van misdaad, uit goederen waarin de opbrengsten van misdaad zijn veranderd of omgezet of uit goederen waarmee de opbrengsten van misdaad zijn vermengd zijn de in dit artikel bedoelde maatregelen op dezelfde wijze en in dezelfde mate van toepassing als op de opbrengsten van misdaad.

7. Voor de toepassing van dit artikel en van artikel 55 van dit Verdrag, machtigt elke Staat die partij is zijn rechters en andere bevoegde autoriteiten te bevelen dat bancaire, financiële of zakelijke dossiers ter beschikking worden gesteld of in beslag worden genomen. Een Staat die partij is, beroept zich niet op het bankgeheim teneinde te weigeren op te treden overeenkomstig de bepalingen van dit lid.

8. De Staten die partij zijn, kunnen de mogelijkheid overwegen te eisen dat een dader de rechtmatige herkomst aantoont van vermeende opbrengsten van misdaad of andere goederen die onderhevig zijn aan confiscatie, voorzover een dergelijke eis verenigbaar is met de grondbeginselen van hun nationale recht en met de aard van gerechtelijke en andere procedures.

9. De bepalingen van dit artikel mogen niet zodanig worden uitgelegd dat zij afbreuk doen aan de rechten van derden te goeder trouw.

10. Geen enkele bepaling van dit artikel tast het beginsel aan dat de maatregelen waarnaar het verwijst worden vastgesteld en uitgevoerd overeenkomstig en met inachtneming van de bepalingen van het nationale recht van een Staat die partij is.

Artikel 32 Bescherming van getuigen, deskundigen en slachtoffers

1. Elke Staat die partij is, neemt overeenkomstig zijn nationale rechtsstelsel passende maatregelen die binnen zijn macht liggen om te zorgen voor doeltreffende bescherming tegen mogelijke represailles tegen of intimidatie van getuigen of deskundigen die verklaringen afleggen inzake overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten en, indien van toepassing, van hun familieleden en andere personen die hen na staan.

2. De in het eerste lid van dit artikel voorziene maatregelen kunnen, onder andere, onverminderd de rechten van de verdachte, met inbegrip van het recht op een eerlijke rechtsgang, omvatten:

  • a. het voorzien in procedures voor de fysieke bescherming van die personen, waaronder, voorzover nodig en uitvoerbaar, het overbrengen naar een andere plaats van hen en waar passend, het verbieden van de bekendmaking of het toestaan van beperkingen ten aanzien van de verstrekking van informatie omtrent de identiteit en verblijfplaats van die personen;

  • b. het zorgen voor bewijsrechtelijke regels teneinde mogelijk te maken dat verklaringen worden afgelegd op een wijze die de veiligheid van getuigen en deskundigen waarborgt, zoals het toestaan dat de verklaring wordt afgelegd met behulp van communicatietechnologie zoals videoverbindingen of andere adequate middelen.

3. De Staten die partij zijn, overwegen overeenkomsten of andere regelingen met andere Staten aan te gaan ten behoeve van de overbrenging naar een andere plaats van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde personen.

4. De bepalingen van dit artikel zijn tevens van toepassing op slachtoffers, voorzover zij optreden als getuige.

5. Elke Staat die partij is, zorgt ervoor, met inachtneming van zijn nationale recht, dat de meningen en zorgen van slachtoffers naar voren kunnen worden gebracht in de daarvoor in aanmerking komende fasen van de strafrechtelijke procedure tegen de daders, op een wijze die de rechten van de verdediging niet schaadt.

Artikel 33 Bescherming van personen die aangifte doen

Elke Staat die partij is, overweegt in zijn nationale rechtsstelsel passende maatregelen op te nemen teneinde elke persoon die te goeder trouw en op redelijke gronden feiten ter kennis brengt van de bevoegde autoriteiten inzake overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten, te beschermen tegen elke ongerechtvaardigde behandeling.

Artikel 34 Gevolgen van corrupte handelingen

Met zorgvuldige inachtneming van de rechten van derden die te goeder trouw verworven zijn, neemt elke Staat die partij is maatregelen, overeenkomstig de grondbeginselen van zijn nationale recht, om de gevolgen van corruptie aan te pakken. In dit verband kunnen Staten die partij zijn corruptie beschouwen als een relevante factor in gerechtelijke procedures teneinde een contract te ontbinden of te herroepen, een concessie of ander soortgelijk instrument in te trekken of om een andere herstelmaatregel te nemen.

Artikel 35 Schadeloosstelling

Elke Staat die partij is, neemt de maatregelen die nodig kunnen zijn, overeenkomstig de beginselen van zijn nationale recht, om te waarborgen dat entiteiten of personen die schade hebben geleden als gevolg van een corrupte handeling, het recht hebben rechtsvorderingen in te stellen tegen degenen die verantwoordelijk zijn voor die schade teneinde schadeloosstelling te verkrijgen.

Artikel 36 Gespecialiseerde autoriteiten

Elke Staat die partij is, waarborgt, overeenkomstig de grondbeginselen van zijn rechtsstelsel, het bestaan van een of meerdere instanties of personen die gespecialiseerd zijn in de bestrijding van corruptie door middel van rechtshandhaving. Dergelijke instanties of personen wordt de nodige onafhankelijkheid gegarandeerd, overeenkomstig de grondbeginselen van het rechtsstelsel van de Staat die partij is, teneinde hen in staat te stellen hun taken doeltreffend en vrij van ongepaste externe beïnvloeding uit te oefenen. Dergelijke personen of de medewerkers van dergelijke instanties moeten de juiste opleiding hebben en over de juiste middelen beschikken om hun taken uit te kunnen voeren.

Artikel 37 Samenwerking met rechtshandhavingsautoriteiten

1. Elke Staat die partij is, neemt passende maatregelen om personen die deelnemen of hebben deelgenomen aan overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten aan te moedigen de informatie te verstrekken die nuttig is voor de bevoegde autoriteiten ten behoeve van opsporing en bewijsvoering en feitelijke, concrete hulp te verlenen aan de bevoegde autoriteiten die kan bijdragen aan het aan daders ontnemen van de opbrengsten van misdaad en het terugvorderen van dergelijke opbrengsten.

2. Elke Staat die partij is, overweegt te voorzien in de mogelijkheid in daarvoor in aanmerking komende gevallen tot strafvermindering voor een verdachte die aanmerkelijke medewerking verleent bij de opsporing of vervolging ten behoeve van een overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gesteld feit.

3. Elke Staat die partij is, overweegt te voorzien in de mogelijkheid overeenkomstig de grondbeginselen van zijn nationale recht, immuniteit van rechtsvervolging te verlenen aan een persoon die aanmerkelijke medewerking verleent bij de opsporing of vervolging ten behoeve van een overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gesteld feit.

4. De bescherming van dergelijke personen wordt op overeenkomstige wijze als voorzien in artikel 32 van dit Verdrag gewaarborgd.

5. Wanneer een persoon als bedoeld in het eerste lid van dit artikel die zich bevindt in een Staat die partij is, aanmerkelijke medewerking kan verlenen aan de bevoegde autoriteiten van een andere Staat die partij is, kunnen de betrokken Staten die partij zijn, overwegen overeenkomstig hun nationale recht overeenkomsten of regelingen aan te gaan inzake de mogelijke toekenning door de andere Staat die partij is van de behandeling bedoeld in het tweede en derde lid van dit artikel.

Artikel 38 Samenwerking tussen nationale autoriteiten

Elke Staat die partij is, neemt de maatregelen die nodig kunnen zijn om, overeenkomstig zijn nationale recht, de samenwerking te bevorderen tussen enerzijds zijn overheidsinstellingen, alsmede zijn overheidsfunctionarissen, en anderzijds zijn autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de opsporing en de vervolging van misdrijven. Dergelijke samenwerking kan bestaan uit:

  • a. het uit eigen beweging informeren van laatstgenoemde autoriteiten, wanneer er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat een van de overeenkomstig de artikelen 15, 21 en 23 van dit Verdrag strafbaar gestelde feiten is gepleegd; of

  • b. het op verzoek leveren aan de laatstgenoemde autoriteiten van alle benodigde informatie.

Artikel 39 Samenwerking tussen nationale autoriteiten en de particuliere sector

1. Elke Staat die partij is, neemt de maatregelen die nodig kunnen zijn om, overeenkomstig zijn nationale recht, de samenwerking te bevorderen tussen nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de opsporing en vervolging en entiteiten in de particuliere sector, met name financiële instellingen, met betrekking tot zaken die samenhangen met het plegen van overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten.

2. Elke Staat die partij is, overweegt zijn onderdanen en andere personen die hun vaste woon- of verblijfplaats op zijn grondgebied hebben aan te moedigen het plegen van een overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gesteld feit ter kennis te brengen van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de opsporing en vervolging.

Artikel 40 Bankgeheim

Elke Staat die partij is, waarborgt dat, in het geval van nationale strafrechtelijke onderzoeken naar overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten, er passende mechanismen aanwezig zijn binnen zijn nationale rechtsstelsel om belemmeringen die kunnen voortvloeien uit de toepassing van wetgeving inzake het bankgeheim te ondervangen.

Artikel 41 Strafblad

Elke Staat die partij is, kan de wettelijke of andere maatregelen treffen die nodig kunnen zijn om, onder de voorwaarden en ten behoeve van de doelen die hij passend acht, eerdere veroordelingen in een andere Staat van een vermoedelijke dader in overweging te nemen, teneinde die informatie te gebruiken bij strafrechtelijke procedures die verband houden met een overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gesteld feit.

Artikel 42 Rechtsmacht

1. Elke Staat die partij is, neemt de maatregelen die nodig kunnen zijn om zijn rechtsmacht te vestigen met betrekking tot de overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten, wanneer:

  • a. het strafbare feit wordt gepleegd op het grondgebied van die Staat die partij is; of

  • b. het strafbare feit wordt gepleegd aan boord van een schip dat vaart onder de vlag van die Staat die partij is of aan boord van een luchtvaartuig dat krachtens het recht van die Staat die partij is, is ingeschreven op het tijdstip waarop het strafbare feit wordt gepleegd.

2. Met inachtneming van artikel 4 van dit Verdrag, kan een Staat die partij is zijn rechtsmacht ook vestigen met betrekking tot dergelijke strafbare feiten, wanneer:

  • a. het strafbare feit wordt gepleegd tegen een onderdaan van die Staat die partij is; of

  • b. het strafbare feit wordt gepleegd door een onderdaan van die Staat die partij is of door een staatloze die zijn of haar vaste woon- of verblijfplaats heeft op zijn grondgebied; of

  • c. het strafbare feit behoort tot de overeenkomstig artikel 23, eerste lid, onderdeel b, ii, van dit Verdrag strafbaar gestelde feiten en wordt gepleegd buiten zijn grondgebied met het oogmerk een overeenkomstig artikel 23, eerste lid, onderdeel a, i of ii, of onderdeel b, i, van dit Verdrag strafbaar gesteld feit op zijn grondgebied te plegen; of

  • d. het strafbare feit wordt gepleegd tegen de Staat die partij is.

3. Voor de toepassing van artikel 44 van dit Verdrag, neemt elke Staat die partij is de maatregelen die nodig kunnen zijn om zijn rechtsmacht te vestigen met betrekking tot de overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten, indien de vermeende dader zich op zijn grondgebied bevindt en hij die persoon niet uitlevert uitsluitend op grond van het feit dat hij of zij zijn onderdaan is.

4. Elke Staat die partij is, kan tevens de maatregelen nemen die nodig kunnen zijn om zijn rechtsmacht te vestigen met betrekking tot de overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten, wanneer de vermeende dader zich op zijn grondgebied bevindt en hij hem of haar niet uitlevert.

5. Indien een Staat die partij is die zijn rechtsmacht uitoefent uit hoofde van het eerste of tweede lid van dit artikel ervan in kennis is gesteld of op andere wijze heeft vernomen dat een of meer andere Staten die partij de opsporing, vervolging of een gerechtelijke procedure heeft of hebben ingesteld naar aanleiding van dezelfde gedragingen, overleggen de bevoegde autoriteiten van die Staten die partij zijn, waar mogelijk, met elkaar teneinde hun maatregelen te coördineren.

6. Onverminderd de normen van het algemene internationale recht, sluit dit Verdrag niet de uitoefening van de rechtsmacht in strafrechtelijke aangelegenheden uit die een Staat die partij is overeenkomstig zijn nationale wetgeving heeft gevestigd.

HOOFDSTUK IV

INTERNATIONALE SAMENWERKING

Artikel 43 Internationale samenwerking

1. De Staten die partij zijn, werken samen bij strafzaken overeenkomstig de artikelen 44 tot en met 50 van dit Verdrag. Waar passend en overeenkomstig hun nationale rechtsstelsel, overwegen de Staten die partij zijn elkaar bijstand te verlenen bij onderzoek naar en procedures betreffende civielrechtelijke en bestuursrechtelijke zaken met betrekking tot corruptie.

2. Wanneer, in gevallen van internationale samenwerking, dubbele strafbaarheid als vereiste wordt beschouwd, wordt geacht hieraan te zijn voldaan, ongeacht of in de wetgeving van de aangezochte Staat die partij is het strafbare feit tot dezelfde categorie wordt gerekend of met dezelfde terminologie wordt aangeduid als in de verzoekende staat, indien de gedraging die ten grondslag ligt aan het strafbare feit waarvoor bijstand wordt gevraagd ingevolge het recht van beide Staten die partij zijn als strafbaar wordt aangemerkt.

Artikel 44 Uitlevering

1. Dit artikel is van toepassing op de overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten indien de persoon die het voorwerp is van het verzoek om uitlevering zich bevindt op het grondgebied van de aangezochte Staat die partij is, mits het strafbare feit waarvoor om uitlevering wordt verzocht, strafbaar is ingevolge het nationale recht van zowel de verzoekende Staat die partij is als de aangezochte Staat die partij is.

2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid van dit artikel kan een Staat die partij is, indien zijn nationale recht dit toestaat, de uitlevering van een persoon toestaan voor elk van de strafbare feiten die onder dit Verdrag vallen en die niet strafbaar zijn ingevolge haar nationale recht.

3. Indien het verzoek om uitlevering diverse afzonderlijke strafbare feiten omvat, waarvan ten minste één strafbaar feit ingevolge dit artikel als uitleveringsdelict wordt aangemerkt terwijl andere niet als uitleveringsdelict worden aangemerkt vanwege de eraan verbonden periode van gevangenschap maar wel verband houden met de overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten, kan de aangezochte Staat die partij is dit artikel tevens ten aanzien van deze strafbare feiten toepassen.

4. Elk van de strafbare feiten waarop dit artikel van toepassing is, wordt geacht te zijn opgenomen als een uitleveringsdelict in elk tussen de Staten die partij zijn bestaand uitleveringsverdrag. De Staten die partij zijn verplichten zich ertoe bedoelde strafbare feiten op te nemen als uitleveringsdelicten in ieder tussen hen te sluiten uitleveringsverdrag. In het geval een Staat die partij is dit Verdrag gebruikt als grondslag voor uitlevering, merkt hij, indien zijn nationale wet dit toestaat, overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten niet aan als politiek delicten.

5. Indien een Staat die partij is die uitlevering afhankelijk stelt van het bestaan van een verdrag, een verzoek om uitlevering ontvangt van een andere Staat die partij is waarmee hij geen uitleveringsverdrag heeft gesloten, kan hij dit Verdrag beschouwen als rechtsgrondslag voor uitlevering wat betreft de strafbare feiten waarop dit artikel van toepassing is.

6. Een Staat die partij is die uitlevering afhankelijk stelt van het bestaan van een verdrag:

  • a. stelt bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring van of toetreding tot dit Verdrag, de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties ervan in kennis of hij dit Verdrag hanteert als de rechtsgrondslag voor medewerking aan uitlevering met andere Staten die partij zijn bij dit Verdrag; en

  • b. tracht, indien hij dit Verdrag niet hanteert als de rechtsgrondslag voor medewerking aan uitlevering, indien nodig, verdragen inzake uitlevering te sluiten met andere Staten die partij zijn bij dit Verdrag teneinde dit artikel uit te voeren.

7. Staten die partij zijn die uitlevering niet afhankelijk stellen van het bestaan van een verdrag erkennen onderling de strafbare feiten waarop dit artikel van toepassing is als uitleveringsdelicten.

8. Uitlevering is onderworpen aan de voorwaarden voorzien in het nationale recht van de aangezochte Staat die partij is of in toepasselijke uitleveringsverdragen, met inbegrip van, onder andere, voorwaarden met betrekking tot de straf die minimaal vereist is voor uitlevering en de gronden waarop de aangezochte Staat die partij is uitlevering kan weigeren.

9. De Staten die partij zijn, trachten met inachtneming van hun nationale recht uitleveringsprocedures te bespoedigen en de vereisten betreffende de bewijslevering in dergelijke procedures te vereenvoudigen ten aanzien van elk strafbaar feit waarop dit artikel van toepassing is.

10. Met inachtneming van de bepalingen van zijn nationale wetgeving en zijn uitleveringsverdragen, kan de aangezochte Staat die partij is, nadat hij ervan overtuigd is dat de omstandigheden dit rechtvaardigen en dringend zijn en naar aanleiding van het verzoek van de verzoekende Staat die partij is, een persoon om wiens uitlevering wordt verzocht en die zich op zijn grondgebied bevindt in hechtenis nemen of andere passende maatregelen nemen om zijn of haar aanwezigheid bij de uitleveringsprocedure te waarborgen.

11. Een Staat die partij is op het grondgebied waarvan een vermeende dader wordt aangetroffen, is, indien hij een dergelijke persoon uitsluitend op grond van het feit dat hij of zij zijn onderdaan is niet uitlevert vanwege een strafbaar feit waarop dit artikel van toepassing is, verplicht om op verzoek van de om uitlevering verzoekende Staat die partij is de zaak zonder onnodige vertraging voor te leggen aan zijn bevoegde autoriteiten ten behoeve van vervolging. Die autoriteiten nemen hun besluit en voeren hun procedures op dezelfde wijze uit als in het geval van andere ernstige strafbare feiten ingevolge het nationale recht van die Staat die partij is. De betrokken Staten die partij zijn, werken met elkaar samen, in het bijzonder op het gebied van procedures en bewijs, teneinde de doelmatigheid van de vervolging te waarborgen.

12. Wanneer het een Staat die partij is op grond van zijn nationale recht alleen is toegestaan een onderdaan uit te leveren of op andere wijze over te leveren onder de voorwaarde dat deze wordt teruggezonden naar die Staat die partij is om de straf te ondergaan die is opgelegd als gevolg van het proces of de procedure waarvoor om uitlevering of overlevering van de persoon werd verzocht, en deze Staat die partij is en de om uitlevering van de persoon verzoekende Staat die partij is, instemmen met deze optie en andere voorwaarden die zij gepast achten, is een dergelijke voorwaardelijke uitlevering of overlevering voldoende voor ontheffing van de in het elfde lid omschreven verplichting.

13. Indien een uitlevering, waarom wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vonnis, wordt geweigerd omdat de gezochte persoon onderdaan is van de aangezochte Staat die partij is, neemt de aangezochte Staat die partij is, indien zijn nationale recht dat toestaat en overeenkomstig de vereisten van dat recht, op aanvraag van de verzoekende Partij de tenuitvoerlegging van het vonnis dat is gewezen krachtens het nationale recht van de verzoekende Staat die partij is, of van het resterende deel daarvan in overweging.

14. Elke persoon ten aanzien van wie procedures worden gevoerd in verband met een van de strafbare feiten waarop dit artikel van toepassing is, wordt een eerlijke behandeling in alle fasen van het proces verzekerd, met inbegrip van het genot van alle rechten en waarborgen die zijn voorzien in het nationale recht van de Staat die partij is op het grondgebied waarvan die persoon zich bevindt.

15. Niets in dit Verdrag mag zo worden uitgelegd dat het een verplichting tot uitlevering zou inhouden indien de aangezochte Staat die partij is ernstige redenen heeft om aan te nemen dat het verzoek om uitlevering is gedaan met de bedoeling een persoon te vervolgen of te straffen op grond van zijn geslacht, ras, godsdienst, nationaliteit, etnische afkomst of politieke overtuiging of dat inwilliging van het verzoek de positie van die persoon om een van deze redenen ongunstig zou kunnen beïnvloeden.

16. De Staten die partij zijn, mogen een verzoek om uitlevering niet afwijzen uitsluitend op grond van het feit dat het strafbare feit geacht wordt tevens fiscale aangelegenheden te omvatten.

17. Alvorens uitlevering te weigeren, overlegt de aangezochte Staat die partij is, indien nodig, met de verzoekende Staat die partij is teneinde hem ruimschoots in de gelegenheid te stellen zijn opvattingen te presenteren en informatie te verstrekken ter staving van zijn beweringen.

18. De Staten die partij zijn, streven ernaar bilaterale en multilaterale overeenkomsten of regelingen te sluiten om uitlevering mogelijk te maken of de doeltreffendheid ervan te verhogen.

Artikel 45 Overbrenging van gevonniste personen

Staten die partij zijn, kunnen overwegen bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen te sluiten voor de overbrenging naar hun grondgebied van personen die zijn veroordeeld tot gevangenisstraf of andere vormen van vrijheidsbeneming voor overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten opdat zij het resterende deel van hun straf daar kunnen uitzitten.

Artikel 46 Wederzijdse rechtshulp

1. De Staten die partij zijn, verlenen elkaar de ruimst mogelijke wederzijdse rechtshulp bij de opsporing, vervolging en de gerechtelijke procedures met betrekking tot de strafbare feiten die onder dit Verdrag vallen.

2. De wederzijdse rechtshulp wordt verleend in de ruimst mogelijke mate krachtens de relevante wetten, verdragen, overeenkomsten en regelingen van de aangezochte Staat die partij is met betrekking tot opsporing, vervolging en gerechtelijke procedures ten aanzien van de strafbare feiten waarvoor een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld overeenkomstig artikel 26 van dit Verdrag in de verzoekende Staat die partij is.

3. De wederzijdse rechtshulp die moet worden verleend overeenkomstig dit artikel kan worden verzocht voor elk van de volgende doeleinden:

  • a. het opmaken van getuigenissen en verklaringen van personen;

  • b. het betekenen van gerechtelijke documenten;

  • c. het uitvoeren van huiszoekingen en inbeslagnemingen, alsmede bevriezing;

  • d. het onderzoeken van voorwerpen en plaatsen;

  • e. het verschaffen van informatie, stukken van overtuiging en beoordelingen door deskundigen;

  • f. het verstrekken van originelen of gewaarmerkte afschriften van relevante documenten en dossiers, met inbegrip van bancaire, financiële, bedrijfs- of zakelijke dossiers;

  • g. het identificeren of opsporen van opbrengsten van misdaad, goederen, hulpmiddelen of andere zaken ten behoeve van bewijsvoering;

  • h. het vergemakkelijken van de vrijwillige verschijning van personen in de verzoekende Staat die partij is;

  • i. elke andere vorm van hulp die niet in strijd is met het nationale recht van de aangezochte Staat die partij is;

  • j. het identificeren, bevriezen en opsporen van opbrengsten van misdaad overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk V van dit Verdrag;

  • k. het terugkrijgen van activa overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk V van dit Verdrag.

4. Onverminderd het nationale recht kunnen de bevoegde autoriteiten van een Staat die partij is, zonder voorafgaand verzoek, informatie met betrekking tot criminele aangelegenheden zenden aan een bevoegde autoriteit in een andere Staat die partij is, indien zij aannemen dat deze informatie de autoriteit zou kunnen helpen bij het instellen of succesvol afsluiten van onderzoeken en strafrechtelijke procedures of zou kunnen leiden tot het formuleren van een verzoek krachtens dit Verdrag door de laatstgenoemde Staat die partij is.

5. De verzending van informatie ingevolge het vierde lid van dit artikel laat onderzoeken en strafrechtelijke procedures in de Staat van de bevoegde autoriteiten die de informatie verstrekken onverlet. De bevoegde autoriteiten die de informatie ontvangen, willigen een verzoek in om de genoemde informatie geheim te houden, ook tijdelijk, of beperkingen te stellen aan het gebruik ervan. Dit belet de ontvangende Staat die partij is evenwel niet tijdens zijn procedures informatie te verstrekken die ontlastend is voor een verdachte. In een dergelijk geval stelt de Staat die partij is de verzendende Staat die partij is voorafgaand aan de verstrekking daarvan in kennis, en overlegt, indien daarom is verzocht, met de verzendende Staat die partij is. Indien in een uitzonderlijk geval voorafgaande kennisgeving niet mogelijk is, stelt de ontvangende Staat die partij is de verzendende Staat die partij is onverwijld op de hoogte van de verstrekking.

6. De bepalingen van dit artikel tasten de verplichtingen ingevolge een ander bilateraal of multilateraal verdrag dat wederzijdse rechtshulp geheel of ten dele regelt of zal regelen niet aan.

7. Het negende tot en met het negenentwintigste lid van dit artikel zijn van toepassing op ingevolge dit artikel gedane verzoeken indien de betrokken Staten die partij zijn niet gebonden worden door een verdrag inzake wederzijdse rechtshulp. Indien deze Staten die partij zijn gebonden zijn door een dergelijk verdrag, zijn de desbetreffende bepalingen van dat verdrag van toepassing, tenzij de Staten die partij zijn, overeenkomen in plaats daarvan het negende tot en met het negenentwintigste lid van dit artikel toe te passen. De Staten die partij zijn, worden sterk aangemoedigd deze leden toe te passen indien zij de samenwerking vergemakkelijken.

8. De Staten die partij zijn, weigeren niet wederzijdse rechtshulp ingevolge dit artikel te verlenen op grond van het bankgeheim.

9. a. Een aangezochte Staat die partij is, die reageert op een verzoek om bijstand ingevolge dit artikel bij afwezigheid van dubbele strafbaarheid, houdt rekening met de doelen van dit Verdrag, zoals vervat in artikel 1;

  • b. De Staten die partij zijn, mogen weigeren bijstand ingevolge dit artikel te verlenen op grond van het ontbreken van dubbele strafbaarheid. Een aangezochte Staat die partij is, verleent echter, wanneer dit in overeenstemming is met de grondbeginselen van zijn rechtsstelsel, bijstand waarbij geen sprake is van de toepassing van dwangmiddelen. Dergelijke bijstand kan worden geweigerd indien het verzoek zaken van ondergeschikt belang betreft of zaken waarvoor de gevraagde samenwerking of bijstand uit hoofde van andere bepalingen van dit Verdrag beschikbaar is;

  • c. Elke Staat die partij is, kan overwegen maatregelen te nemen die nodig kunnen zijn om in ruimere mate hulp te kunnen bieden ingevolge dit artikel bij het ontbreken van dubbele strafbaarheid.

10. Een persoon die in hechtenis zit of een straf ondergaat op het grondgebied van een Staat die partij is, wiens aanwezigheid op het grondgebied van een andere Staat die partij is wordt verzocht voor identificatie, verhoor of een andere wijze van medewerking bij de verkrijging van bewijs voor opsporing, vervolging of gerechtelijke procedures met betrekking tot strafbare feiten die onder dit Verdrag vallen, mag worden overgebracht, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de persoon geeft vrijwillig zijn of haar toestemming op basis van volledige informatie;

  • b. de bevoegde autoriteiten van beide Staten die partij zijn, stemmen ermee in, overeenkomstig de voorwaarden die die Staten die partij zijn eventueel gepast achten.

11. Voor de toepassing van het tiende lid van dit artikel:

  • a. is de Staat die partij is waarnaar de persoon wordt overgebracht bevoegd en verplicht de overgebrachte persoon in hechtenis te houden, tenzij hij anderszins verzocht of gemachtigd wordt door de Staat die partij is van waaruit de persoon is overgebracht;

  • b. komt de Staat die partij is waarnaar de persoon wordt overgebracht onverwijld zijn verplichting na tot terugzending van de persoon voor inhechtenisneming door de Staat die partij is van waaruit deze persoon is overgebracht zoals vooraf overeengekomen, of op andere wijze overeengekomen door de bevoegde autoriteiten van beide Staten die partij zijn;

  • c. verlangt de Staat die partij is waarnaar de persoon wordt overgebracht niet van de Staat die partij is van waaruit de persoon is overgebracht dat deze een uitleveringsprocedure begint ten behoeve van de terugkeer van de persoon;

  • d. krijgt de overgebrachte persoon vermindering van de straf die hij of zij in de Staat vanwaar hij of zij is overgebracht moet uitzitten met de periode die hij of zij in hechtenis heeft doorgebracht in de Staat die partij is waarnaar hij of zij is overgebracht.

12. Tenzij de Staat die partij is van waaruit een persoon overeenkomstig het tiende en elfde lid van dit artikel moet worden overgebracht daarvoor toestemming geeft, wordt die persoon, ongeacht zijn of haar nationaliteit, niet vervolgd of in hechtenis genomen, noch aan enige andere beperking van zijn of haar persoonlijke vrijheid onderworpen op het grondgebied van de Staat waarnaar deze persoon wordt overgebracht wegens handelen, nalaten of veroordelingen voorafgaand aan zijn of haar vertrek uit het grondgebied van de Staat van waaruit deze persoon is overgebracht.

13. Elke Staat die partij is, wijst een centrale autoriteit aan die de verantwoordelijkheid draagt voor en bevoegd is tot het ontvangen van verzoeken om wederzijdse rechtshulp en deze ofwel uit te voeren ofwel ter uitvoering te zenden aan de bevoegde autoriteiten. Indien een Staat die partij is een speciale regio of speciaal grondgebied heeft met een afzonderlijk stelsel voor wederzijdse rechtshulp, kan hij een aparte centrale autoriteit aanwijzen die dezelfde functie vervult voor die regio of dat grondgebied. De centrale autoriteiten verzekeren de spoedige en goede uitvoering of verzending van de ontvangen verzoeken. Indien de centrale autoriteit het verzoek ter uitvoering aan een bevoegde autoriteit zendt, moedigt zij de spoedige en goede uitvoering van het verzoek door de bevoegde autoriteit aan. De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties wordt in kennis gesteld van de voor dit doel aangewezen centrale autoriteit op het tijdstip van nederlegging van de akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van of toetreding tot dit Verdrag door elke Staat die partij is. De verzoeken om wederzijdse rechtshulp en mededelingen die daarmee verband houden worden gezonden aan de door de Staten die partij zijn aangewezen centrale autoriteiten. Dit vereiste geldt onverminderd het recht van een Staat die partij is te verlangen dat dergelijke verzoeken en mededelingen langs diplomatieke weg aan hem worden gericht en, in geval van nood, indien de Staten die partij zijn dat overeenkomen, zo mogelijk door tussenkomst van de Internationale Criminele Politieorganisatie.

14. De verzoeken worden schriftelijk gedaan, of waar mogelijk met elk middel waarmee een schriftelijk document kan worden geproduceerd, in een voor de aangezochte Staat die partij is aanvaardbare taal, onder voorwaarden die het die Staat die partij is mogelijk maken de authenticiteit vast te stellen. De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties wordt in kennis gesteld van de voor elke Staat die partij is aanvaardbare taal of talen op het tijdstip van de nederlegging van de akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van of toetreding tot dit Verdrag door elke Staat die partij is. In geval van nood en indien overeengekomen door de Staten die partij zijn, kunnen verzoeken mondeling worden gedaan, maar dienen zij onverwijld schriftelijk te worden bevestigd.

15. Een verzoek om wederzijdse rechtshulp bevat:

  • a. de identiteit van de autoriteit die het verzoek doet;

  • b. het onderwerp en de aard van de opsporing, de vervolging of de gerechtelijke procedure waarop het verzoek betrekking heeft en de naam en functie van de autoriteit die de opsporing, vervolging of gerechtelijke procedure uitvoert;

  • c. een samenvatting van de relevante feiten, met uitzondering van verzoeken ten behoeve van de betekening van gerechtelijke documenten;

  • d. een beschrijving van de gewenste rechtshulp en de details van de specifieke procedure waarvan de verzoekende Staat die partij is wenst dat die gevolgd wordt;

  • e. waar mogelijk de identiteit, het adres en de nationaliteit van de betrokken personen; en

  • f. het doel waarvoor om het bewijsmateriaal, de informatie of de maatregelen wordt verzocht.

16. De aangezochte Staat die partij is, kan verzoeken om aanvullende informatie indien deze noodzakelijk blijkt voor de uitvoering van het verzoek overeenkomstig zijn nationale recht of wanneer deze de uitvoering kan vergemakkelijken.

17. Een verzoek wordt uitgevoerd overeenkomstig het nationale recht van de aangezochte Staat die partij is en, voorzover niet in strijd met het nationale recht van de aangezochte Staat die partij is, en waar mogelijk, overeenkomstig de in het verzoek omschreven procedures.

18. Indien een persoon zich op het grondgebied van een Staat die partij is bevindt en als getuige of deskundige gehoord moet worden door de gerechtelijke autoriteiten van een andere Staat die partij is, kan de eerste Staat die partij is, op verzoek van de andere, waar mogelijk en overeenkomstig de grondbeginselen van het nationale recht, toestaan dat het verhoor plaatsvindt door middel van videoconferencing, indien het voor de persoon in kwestie niet mogelijk of wenselijk is persoonlijk te verschijnen op het grondgebied van de verzoekende Staat die partij is. De Staten die partij zijn, kunnen overeenkomen dat het verhoor wordt uitgevoerd door een gerechtelijke autoriteit van de verzoekende Staat die partij is en wordt bijgewoond door een gerechtelijke autoriteit van de aangezochte Staat die partij is.

19. De verzoekende Staat die partij is, gebruikt of zendt geen informatie of bewijsmateriaal verstrekt door de aangezochte Staat die partij is voor opsporing, vervolging of gerechtelijke procedures anders dan vermeld in het verzoek zonder voorafgaande toestemming van de aangezochte Staat die partij is. Niets in dit lid belet de verzoekende Staat die partij is tijdens zijn procedures informatie of bewijsmateriaal bekend te maken die respectievelijk dat ontlastend is voor een verdachte. In het laatste geval stelt de verzoekende Staat die partij is de aangezochte Staat die partij is voorafgaand aan de bekendmaking daarvan in kennis, en overlegt, indien daarom is verzocht, met de aangezochte Staat die partij is. Indien in een uitzonderlijk geval voorafgaande kennisgeving niet mogelijk is, stelt de verzoekende Staat die partij is de aangezochte Staat die partij is onverwijld op de hoogte van de bekendmaking.

20. De verzoekende Staat die partij is, kan verlangen dat de aangezochte Staat die partij is het bestaan en de inhoud van het verzoek geheimhoudt, behalve voorzover bekendmaking nodig is voor de uitvoering van het verzoek. Indien de aangezochte Staat die partij is niet kan voldoen aan het vereiste van geheimhouding, stelt hij de verzoekende Staat die partij is daarvan onverwijld op de hoogte.

21. Wederzijdse rechtshulp kan worden geweigerd:

  • a. indien het verzoek niet wordt gedaan overeenkomstig de bepalingen van dit artikel;

  • b. indien de aangezochte Staat die partij is uitvoering van het verzoek schadelijk acht voor zijn soevereiniteit, veiligheid, openbare orde of andere wezenlijke belangen;

  • c. indien het de autoriteiten van de aangezochte Staat die partij is krachtens zijn nationale recht verboden zou zijn de verzochte maatregel uit te voeren ten behoeve van een vergelijkbaar strafbaar feit, indien het onder hun eigen rechtsmacht zou worden onderworpen aan opsporing, vervolging of een gerechtelijke procedure;

  • d. indien het in strijd zou zijn met het rechtsstelsel van de aangezochte Staat die partij is met betrekking tot wederzijdse rechtshulp om het verzoek te honoreren.

22. De Staten die partij zijn, mogen een verzoek om wederzijdse rechtshulp niet afwijzen uitsluitend op grond van het feit dat het strafbare feit geacht wordt tevens fiscale aangelegenheden te omvatten.

23. Elke weigering van wederzijdse rechtshulp wordt met redenen omkleed.

24. De aangezochte Staat die partij is, voert het verzoek om wederzijdse rechtshulp zo spoedig mogelijk uit en houdt zoveel mogelijk rekening met eventuele uiterste termijnen die door de verzoekende Staat die partij is zijn vermeld en die met redenen zijn omkleed, bij voorkeur in het verzoek. De verzoekende Staat die partij is, kan redelijke verzoeken doen om informatie over de status en voortgang van maatregelen die door de aangezochte Staat die partij is zijn genomen om aan zijn verzoek te voldoen. De aangezochte Staat die partij is, antwoordt op redelijke verzoeken van de verzoekende Staat die partij is om informatie over de status en voortgang van de behandeling van het verzoek. De verzoekende Staat die partij is, stelt de aangezochte Staat die partij is onverwijld in kennis indien de verzochte rechtshulp niet langer nodig is.

25. De wederzijdse rechtshulp kan door de aangezochte Staat die partij is worden uitgesteld op grond van het feit dat een lopend onderzoek, een lopende vervolging of gerechtelijke procedure hierdoor wordt doorkruist.

26. Alvorens een verzoek ingevolge het eenentwintigste lid van dit artikel te weigeren of de uitvoering ervan uit te stellen ingevolge het vijfentwintigste lid van dit artikel, overlegt de aangezochte Staat die partij is met de verzoekende Staat die partij is om te overwegen of rechtshulp kan worden verleend onder de door hem nodig geachte voorwaarden en bepalingen. Indien de verzoekende Staat die partij is rechtshulp aanvaardt onder die voorwaarden, dient hij daaraan te voldoen.

27. Onverminderd de toepassing van het twaalfde lid van dit artikel, wordt een getuige, deskundige of andere persoon die op verzoek van de verzoekende Staat die partij is ermee instemt te getuigen in een procedure of mee te werken aan een onderzoek, vervolging of gerechtelijke procedure op het grondgebied van de verzoekende Staat die partij is, niet vervolgd, in hechtenis genomen, gestraft of onderworpen aan een andere beperking van zijn of haar persoonlijke vrijheid op dat grondgebied ten aanzien van handelen, nalaten of veroordelingen voorafgaand aan zijn of haar vertrek uit het grondgebied van de aangezochte Staat die partij is. Een dergelijk vrijgeleide houdt op wanneer de getuige, deskundige of andere persoon gedurende vijftien achtereenvolgende dagen of gedurende een door de Staten die partij zijn overeengekomen tijdvak vanaf de datum waarop hij of zij officieel ervan in kennis is gesteld dat zijn of haar aanwezigheid niet langer verlangd wordt door de gerechtelijke autoriteiten, de mogelijkheid heeft gekregen te vertrekken, niettemin vrijwillig gebleven is op het grondgebied van de verzoekende Staat die partij is of, na te zijn vertrokken, vrijwillig is teruggekeerd.

28. De gewone kosten voor de uitvoering van een verzoek worden gedragen door de aangezochte Staat die partij is, tenzij anders is overeengekomen door de betrokken Staten die partij zijn. Indien met de uitvoering van het verzoek aanzienlijke kosten of kosten van buitengewone aard zijn of zullen zijn gemoeid, plegen de Staten die partij zijn overleg om de voorwaarden en omstandigheden te bepalen waaronder het verzoek zal worden uitgevoerd, alsmede de wijze waarop de kosten worden gedragen.

29. De aangezochte Staat die partij is:

  • a. verstrekt aan de verzoekende Staat die partij is afschriften van overheidsdossiers, -documenten of -informatie waarover hij beschikt die krachtens zijn nationale wet toegankelijk zijn voor het algemene publiek;

  • b. kan, naar eigen oordeel, aan de verzoekende Staat die partij is geheel of gedeeltelijk of onder door hem passend geachte voorwaarden, afschriften van overheidsdossiers, -documenten of -informatie waarover hij beschikt verstrekken die krachtens zijn nationale wet niet toegankelijk zijn voor het algemene publiek.

30. De Staten die partij zijn, overwegen, indien nodig, de mogelijkheid van het aangaan van bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen die dienstig zijn voor, praktische uitvoering geven aan of bevorderlijk zijn voor de bepalingen van dit artikel.

Artikel 47 Overdracht van strafvervolging

De Staten die partij zijn, overwegen de mogelijkheid strafvervolging aan elkaar over te dragen van een overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gesteld feit in de gevallen waarin een dergelijke overdracht geacht wordt in het belang te zijn van een goede rechtsbedeling, in het bijzonder in gevallen waarbij diverse jurisdicties betrokken zijn, teneinde de vervolging te concentreren.

Artikel 48 Samenwerking op het gebied van rechtshandhaving

1. De Staten die partij zijn, werken in overeenstemming met hun onderscheiden nationale rechtsstelsels en bestuurlijke stelsels nauw met elkaar samen teneinde de doeltreffendheid te bevorderen van handhavingsmaatregelen ter bestrijding van de strafbare feiten die onder dit Verdrag vallen. De Staten die partij zijn, nemen in het bijzonder doeltreffende maatregelen teneinde:

  • a. communicatiekanalen te verbeteren en waar nodig te creëren tussen hun bevoegde autoriteiten, organisaties en diensten ter vergemakkelijking van de veilige en snelle uitwisseling van informatie met betrekking tot alle aspecten van de strafbare feiten die onder dit Verdrag vallen, met inbegrip van, indien de Staten die partij zijn dit van toepassing achten, verbanden met andere criminele activiteiten;

  • b. samen te werken met andere Staten die partij zijn bij de opsporing ten aanzien van strafbare feiten die onder dit Verdrag vallen betreffende:

    • i. de identiteit, verblijfplaats en activiteiten van personen die worden verdacht van betrokkenheid bij die strafbare feiten of de verblijfplaats van andere betrokkenen;

    • ii. de bewegingen van opbrengsten van misdaad of goederen verkregen door het plegen van dergelijke strafbare feiten;

    • iii. de bewegingen van goederen, benodigdheden of andere hulpmiddelen gebruikt of bedoeld voor gebruik bij het plegen van die strafbare feiten;

  • c. indien van toepassing de nodige goederen of hoeveelheden stoffen te verstrekken ten behoeve van analyse of opsporing;

  • d. indien van toepassing, informatie uit te wisselen met andere Staten die partij zijn met betrekking tot specifieke middelen en methoden om de strafbare feiten te plegen die onder dit Verdrag vallen, met inbegrip van het gebruik van valse identiteiten, gewijzigde, vervalste of valse documenten of andere middelen om hun activiteiten te verhelen;

  • e. doeltreffende coördinatie tussen hun bevoegde autoriteiten, organisaties en diensten te vergemakkelijken en de uitwisseling te bevorderen van personeel en andere deskundigen, met inbegrip van, met inachtneming van bilaterale overeenkomsten of regelingen tussen de betrokken Staten die partij zijn, de detachering van verbindingsofficieren;

  • f. informatie uit te wisselen en bestuursrechtelijke en andere maatregelen te coördineren die waar nodig zijn genomen ten behoeve van de vroegtijdige ontdekking van de strafbare feiten die onder dit Verdrag vallen.

2. Teneinde uitvoering te geven aan dit Verdrag, overwegen de Staten die partij zijn bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen aan te gaan inzake rechtstreekse samenwerking tussen hun rechtshandhavingsorganisaties en, indien dergelijke overeenkomsten of regelingen reeds bestaan, deze aan te passen. Bij ontbreken van dergelijke overeenkomsten of regelingen tussen de betrokken Staten die partij zijn, kunnen de Staten die partij zijn overwegen dit Verdrag te beschouwen als de grondslag voor wederzijdse samenwerking op het gebied van rechtshandhaving ten aanzien van de strafbare feiten die onder dit Verdrag vallen. Indien van toepassing, maken de Staten die partij zijn volledig gebruik van overeenkomsten of regelingen, met inbegrip van internationale of regionale organisaties, ter versterking van de samenwerking tussen hun rechtshandhavingsorganisaties.

3. De Staten die partij zijn, trachten waar dat in hun vermogen ligt samen te werken teneinde het hoofd te bieden aan de strafbare feiten die onder dit Verdrag vallen en worden gepleegd met behulp van moderne technologie.

Artikel 49 Gezamenlijke opsporing

De Staten die partij zijn, overwegen het aangaan van bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen op grond waarvan ten behoeve van aangelegenheden die het voorwerp zijn van opsporing, vervolging of gerechtelijke procedures in een of meer Staten, de betrokken bevoegde autoriteiten gemeenschappelijke opsporingsinstanties kunnen oprichten. Bij het ontbreken van dergelijke overeenkomsten of regelingen kunnen gezamenlijke opsporingen op ad hoc-basis worden overeengekomen. De betrokken Staten die partij zijn, verzekeren dat de soevereiniteit van de Staat die partij is op het grondgebied waarvan een dergelijke opsporing moet plaatsvinden volledig wordt geëerbiedigd.

Artikel 50 Speciale opsporingstechnieken

1. Teneinde corruptie doeltreffend te bestrijden neemt elke Staat die partij is, voorzover toegestaan volgens de grondbeginselen van zijn nationale rechtsstelsel en onder de door zijn nationale recht voorgeschreven voorwaarden, binnen zijn mogelijkheden de maatregelen die nodig kunnen zijn ten behoeve van het passend gebruik van gecontroleerde aflevering en, wanneer hij dat passend acht, voor het gebruik van andere speciale opsporingstechnieken, zoals elektronisch of andere vormen van toezicht en infiltratie-operaties, door zijn bevoegde autoriteiten op zijn grondgebied, en laat daaruit verkregen bewijsmateriaal toe in gerechtelijke procedures.

2. Ten behoeve van de opsporing van de strafbare feiten die onder dit Verdrag vallen, worden de Staten die partij zijn aangemoedigd, indien noodzakelijk, passende bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen aan te gaan voor het gebruik van dergelijke speciale opsporingstechnieken in het kader van samenwerking op internationaal niveau. Deze overeenkomsten of regelingen worden aangegaan en uitgevoerd onder volledige eerbiediging van het grondbeginsel van de soevereine gelijkheid van Staten en worden onder strikte naleving van de bepalingen van die overeenkomsten of regelingen uitgevoerd.

3. Bij het ontbreken van een overeenkomst of regeling als bedoeld in het tweede lid van dit artikel, worden de beslissingen om die speciale opsporingstechnieken te gebruiken op internationaal niveau op ad-hocbasis genomen, waarbij zo nodig rekening wordt gehouden met financiële regelingen en akkoorden ten aanzien van de uitoefening van de rechtsmacht door de betrokken Staten die partij zijn.

4. De beslissingen over gecontroleerde aflevering op internationaal niveau kunnen, met de instemming van de betrokken Staten die partij zijn, methoden betreffen zoals het onderscheppen van goederen en fondsen en het toestaan dat deze goederen of fondsen intact worden gelaten of geheel of gedeeltelijk worden verwijderd of vervangen.

HOOFDSTUK V

HET TERUGKRIJGEN VAN ACTIVA

Artikel 51 Algemene bepaling

De teruggave van activa ingevolge dit hoofdstuk vormt een grondbeginsel van dit Verdrag en de Staten die partij zijn werken in dit opzicht in de ruimst mogelijke zin met elkaar samen en verlenen elkaar de ruimst mogelijke hulp.

Artikel 52 Voorkomen en opsporen van de overmaking van opbrengsten van misdaad

1. Onverminderd artikel 14 van dit Verdrag, neemt elke Staat die partij is de maatregelen die nodig kunnen zijn, overeenkomstig zijn nationale recht, om de financiële instellingen die onder zijn rechtsmacht vallen te verplichten de identiteit van cliënten te verifiëren, redelijke stappen te nemen om de identiteit vast te stellen van uiteindelijk begunstigden van fondsen die op rekeningen waarop grote bedragen staan zijn gestort en scherper toezicht te houden op rekeningen die personen die belangrijke openbare functies bekleden of hebben bekleed, alsmede hun familieleden en mensen in hun directe omgeving aanhouden of willen openen of die tussenpersonen namens hen aanhouden of willen openen. Een dergelijke verscherpte controle wordt redelijkerwijs opgezet om verdachte transacties op te sporen teneinde deze ter kennis te brengen van de bevoegde autoriteiten en mogen niet zodanig zijn dat zij financiële instellingen ervan weerhouden of verbieden met legitieme cliënten zaken te doen.

2. Teneinde de invoering van de maatregelen voorzien in het eerste lid van dit artikel te vergemakkelijken, neemt elke Staat die partij is, overeenkomstig zijn nationale recht en ingegeven door relevante initiatieven van regionale, interregionale en multilaterale organisaties gericht tegen het witwassen, de volgende maatregelen:

  • a. het publiceren van richtlijnen inzake het soort natuurlijke persoon of rechtspersoon op wiens rekeningen de financiële instellingen binnen zijn rechtsmacht verscherpte controle zouden moeten uitoefenen, het soort rekeningen en transacties waaraan bijzondere aandacht moet worden besteed en de passende maatregelen die moeten worden genomen ten aanzien van het openen en bijhouden van dergelijke rekeningen en het documentenbeheer met betrekking daartoe; en

  • b. waar passend, het op de hoogte stellen van financiële instellingen binnen zijn rechtsmacht, op verzoek van een andere Staat die partij is of uit eigen beweging, van de identiteit van een bepaalde natuurlijke persoon of rechtspersoon op wiens rekeningen dergelijke instellingen verscherpte controle moeten uitoefenen, in aanvulling op personen die de financiële instellingen daarnaast zouden kunnen identificeren.

3. In het kader van het tweede lid, onderdeel a, van dit artikel voert elke Staat die partij is maatregelen in om te verzekeren dat zijn financiële instellingen adequate dossiers bijhouden, gedurende een passend tijdvak, van rekeningen en transacties waarbij de in het eerste lid van dit artikel genoemde personen betrokken zijn, die ten minste gegevens moeten bevatten over de identiteit van de cliënt en, voorzover mogelijk, van de uiteindelijk gerechtigde.

4. Met het oog op het voorkomen en ontdekken van overmakingen van opbrengsten van overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten, voert elke Staat die partij is passende en doeltreffende maatregelen in om, met behulp van zijn regelgevende en toezichthoudende autoriteiten, de vestiging te voorkomen van banken die niet fysiek aanwezig zijn en niet zijn aangesloten bij een gereguleerde financiële groep. Daarnaast kunnen Staten die partij zijn overwegen hun financiële instellingen te verplichten te weigeren betrekkingen als correspondentbank aan te gaan of voort te zetten met dergelijke instellingen en zich te hoeden voor het aangaan van betrekkingen met buitenlandse financiële instellingen die toestaan dat hun rekeningen worden gebruikt door banken die niet fysiek aanwezig zijn en niet zijn aangesloten bij een gereguleerde financiële groep.

5. Elke Staat die partij is, overweegt, overeenkomstig zijn nationale recht, het instellen van doeltreffende systemen voor het verstrekken van financiële informatie voor de daarvoor in aanmerking komende overheidsfunctionarissen en voorziet in passende sancties in geval van niet-naleving. Elke Staat die partij is, overweegt tevens de maatregelen te nemen die nodig kunnen zijn om zijn bevoegde autoriteiten toe te staan informatie te delen met de bevoegde autoriteiten in andere Staten die partij zijn wanneer dit nodig is voor het onderzoeken, vorderen en terugkrijgen van de opbrengsten van overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten.

6. Elke Staat die partij is, overweegt de maatregelen te nemen die nodig kunnen zijn, overeenkomstig zijn nationale recht, om daarvoor in aanmerking komende overheidsfunctionarissen die een belang hebben in of een tekenbevoegdheid of andere bevoegdheid hebben ter zake van een financiële rekening in het buitenland te verplichten deze relatie ter kennis te brengen van de bevoegde autoriteiten en van deze rekeningen een adequate administratie bij te houden. Dergelijke maatregelen voorzien tevens in passende sancties bij niet-naleving.

Artikel 53 Maatregelen voor het rechtstreeks terugkrijgen van goederen

Overeenkomstig zijn nationale recht, neemt elke Staat die partij is:

  • a. de maatregelen die nodig kunnen zijn om een andere Staat die partij is toe te staan een civiele vordering bij zijn rechters aanhangig te maken ter vaststelling van de titel op of de eigendom van goederen die zijn verworven door het plegen van een overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gesteld feit;

  • b. de maatregelen die nodig kunnen zijn om zijn rechters toe te staan degenen die overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten hebben gepleegd te gelasten schadeloosstelling te betalen aan de andere Staat die partij is die door dergelijke strafbare feiten schade heeft geleden; en

  • c. de maatregelen die nodig kunnen zijn om zijn rechters of bevoegde autoriteiten, wanneer deze voor het besluit staan of zij tot confiscatie overgaan, toe te staan de vordering te erkennen van de andere Staat die partij is als rechtmatig eigenaar van goederen die zijn verworven door het plegen van een overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gesteld feit.

Artikel 54 Mechanismen voor het terugkrijgen van goederen door internationale samenwerking bij confiscatie

1. Overeenkomstig zijn nationale recht neemt elke Staat die partij is, met het oog op het verlenen van wederzijdse rechtshulp krachtens artikel 55 van dit Verdrag met betrekking tot goederen die verworven zijn door of betrokken zijn bij het plegen van een overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gesteld feit:

  • a. de maatregelen die nodig kunnen zijn om zijn bevoegde autoriteiten toe te staan uitvoering te geven aan een bevel tot confiscatie uitgevaardigd door een rechter van een andere Staat die partij is;

  • b. de maatregelen die nodig kunnen zijn om zijn bevoegde autoriteiten, waar deze rechtsmacht hebben, toe te staan de confiscatie te gelasten van dergelijke goederen van buitenlandse herkomst door berechting van het strafbare feit van witwassen of elk ander strafbaar feit dat onder zijn rechtsmacht valt of door andere ingevolge zijn nationale recht toegestane procedures; en

  • c. overweegt de Staat die partij is het nemen van de maatregelen die nodig kunnen zijn om toe te staan dat dergelijke goederen worden geconfisqueerd zonder dat een strafrechtelijke veroordeling vereist is in zaken waarin de dader niet vervolgd kan worden vanwege zijn overlijden, vlucht of afwezigheid, of in andere van toepassing zijnde gevallen.

2. Overeenkomstig zijn nationale recht, neemt elke Staat die partij is, met het oog op het verlenen van wederzijdse rechtshulp na een krachtens artikel 55, tweede lid, van dit Verdrag gedaan verzoek:

  • a. de maatregelen die nodig kunnen zijn om zijn bevoegde autoriteiten toe te staan goederen te bevriezen of in beslag te nemen na een bevel daartoe uitgevaardigd door een rechter of bevoegde autoriteit van een verzoekende Staat die partij is, dat voor de aangezochte Staat die partij is een redelijke basis is om aan te nemen dat er voldoende gronden bestaan voor het nemen van dergelijke maatregelen en dat op de goederen uiteindelijk een bevel tot confiscatie van toepassing zou zijn voor de uitvoering van het eerste lid, onderdeel a, van dit artikel;

  • b. de maatregelen die nodig kunnen zijn om zijn bevoegde autoriteiten toe te staan goederen te bevriezen of in beslag te nemen na een verzoek daartoe dat voor de aangezochte Staat een redelijke basis vormt om aan te nemen dat er voldoende gronden bestaan voor het nemen van dergelijke maatregelen en dat op de goederen uiteindelijk een bevel tot confiscatie van toepassing zou zijn voor de uitvoering van het eerste lid, onderdeel a, van dit artikel; en

  • c. overweegt de Staat die partij is het nemen van aanvullende maatregelen om zijn bevoegde autoriteiten toe te staan goederen veilig te stellen voor confiscatie, zoals op grond van een aanhouding of vervolging in het buitenland met betrekking tot de verwerving van dergelijke goederen.

Artikel 55 Internationale samenwerking ten behoeve van confiscatie

1. Een Staat die partij is, die een verzoek heeft ontvangen van een andere Staat die partij is met rechtsmacht over een overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gesteld feit, tot confiscatie van opbrengsten van misdaad, goederen, benodigdheden of andere hulpmiddelen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van dit Verdrag, die zich op zijn grondgebied bevinden, stuurt, voorzover dat mogelijk is binnen zijn nationale rechtsstelsel:

  • a. het verzoek aan zijn bevoegde autoriteiten ten behoeve van het verkrijgen van een bevel tot confiscatie en, voert het uit indien een dergelijk bevel wordt verleend; of

  • b. aan zijn bevoegde autoriteiten, met de bedoeling dit naar de mate waarin verzocht is ten uitvoer te brengen, een bevel tot confiscatie, dat is uitgevaardigd door een rechter op het grondgebied van de verzoekende Staat die partij is, overeenkomstig de artikelen 31, eerste lid, en 54, eerste lid, onderdeel a, van dit Verdrag, voorzover dat betrekking heeft op opbrengsten van misdaad, goederen, benodigdheden of andere hulpmiddelen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, die zich bevinden op het grondgebied van de aangezochte Staat die partij is.

2. Naar aanleiding van een verzoek van een andere Staat die partij is met rechtsmacht over een overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gesteld feit, neemt de aangezochte Staat die partij is maatregelen voor het identificeren, opsporen en bevriezen of in beslag nemen van opbrengsten van misdaad, goederen, benodigdheden of andere hulpmiddelen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van dit Verdrag ten behoeve van de mogelijke confiscatie hetzij krachtens bevel van de verzoekende Staat die partij is, hetzij naar aanleiding van een verzoek overeenkomstig het eerste lid van dit artikel door de aangezochte Staat die partij is.

3. De bepalingen van artikel 46 van dit Verdrag zijn van overeenkomstige toepassing op dit artikel. Aanvullend op de in artikel 46, vijftiende lid, omschreven informatie, bevatten verzoeken die worden gedaan uit hoofde van dit artikel:

  • a. in het geval van een verzoek dat betrekking heeft op het eerste lid, onderdeel a van dit artikel, een beschrijving van de te confisqueren goederen, met inbegrip van, voorzover mogelijk, hun locatie en, wanneer relevant, de geschatte waarde van de goederen en een uiteenzetting van de feiten waarop de verzoekende Staat die partij is zich baseert die de aangezochte Staat die partij is voldoende in staat stellen om het bevel overeenkomstig zijn nationale recht aan te vragen;

  • b. in het geval van een verzoek dat betrekking heeft op het eerste lid, onderdeel b van dit artikel, een wettig toelaatbaar afschrift van een confiscatiebevel waarop het verzoek is gebaseerd, afgegeven door de verzoekende Staat die partij is, een uiteenzetting van de feiten en informatie over de mate waarin om uitvoering van het bevel wordt verzocht, een uiteenzetting van de maatregelen die door de verzoekende Staat die partij is zijn genomen om derden die te goeder trouw zijn op adequate wijze op de hoogte te stellen en om een eerlijke rechtsgang te verzekeren, en een verklaring dat het bevel tot confiscatie onherroepelijk is;

  • c. in het geval van een verzoek dat betrekking heeft op het tweede lid van dit artikel, een uiteenzetting van de feiten waarop de verzoekende Staat die partij is zich baseert en een beschrijving van de verzochte maatregelen, en, wanneer beschikbaar, een wettig toelaatbaar afschrift van een bevel waarop het verzoek is gebaseerd.

4. De besluiten of maatregelen zoals bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel, worden genomen door de aangezochte Staat die partij is overeenkomstig en met inachtneming van de bepalingen van zijn nationale recht en zijn procedureregels of een bilaterale of multilaterale overeenkomst of regeling waaraan hij gebonden kan zijn jegens de verzoekende Staat die partij is.

5. Elke Staat die partij is, verstrekt de tekst van zijn wetten en voorschriften die gevolg geven aan dit artikel en van alle latere wijzigingen van die wetten en voorschriften of een beschrijving daarvan aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.

6. Indien een Staat die partij is, verkiest de in het eerste en tweede lid van dit artikel bedoelde maatregelen afhankelijk te maken van het bestaan van een verdrag ter zake, beschouwt die Staat die partij is dit Verdrag als de vereiste en toereikende verdragsbasis.

7. Samenwerking krachtens dit artikel kan tevens worden geweigerd of voorlopige maatregelen kunnen worden opgeheven indien de aangezochte Staat die partij is niet tijdig voldoende bewijsmateriaal ontvangt of indien de goederen een zeer geringe waarde hebben.

8. Alvorens krachtens dit artikel een voorlopige maatregel op te heffen, geeft de aangezochte Staat die partij is, wanneer mogelijk, de verzoekende Staat die partij is de gelegenheid zijn argumenten uiteen te zetten die voor voortzetting van de maatregel pleiten.

9. De bepalingen van dit artikel mogen niet zodanig worden uitgelegd dat zij afbreuk doen aan de rechten van derden te goeder trouw.

Artikel 56 Bijzondere samenwerking

Onverminderd zijn nationale recht spant elke Staat die partij is zich in maatregelen te nemen die hem in staat stellen, onverminderd zijn eigen onderzoeken, vervolgingen of gerechtelijke procedures, informatie over opbrengsten van overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten zonder voorafgaand verzoek naar een andere Staat die partij is te zenden indien hij van mening is dat de bekendmaking van dergelijke informatie de ontvangende Staat die partij is zou kunnen helpen bij het initiëren of uitvoeren van onderzoeken, vervolgingen of gerechtelijke procedures of zou kunnen leiden tot een verzoek door die Staat die partij is krachtens dit hoofdstuk van het Verdrag.

Artikel 57 Teruggave en afhandeling van activa

1. Goederen die ingevolge de artikelen 31 of 55 van dit Verdrag door een Staat die partij is worden geconfisqueerd, worden krachtens het derde lid van dit artikel door die Staat die partij is overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag en zijn nationale recht afgehandeld, of teruggegeven aan de vorige rechtmatige eigenaren.

2. Elke Staat die partij is neemt, overeenkomstig de grondbeginselen van zijn nationale recht, de wettelijke en andere maatregelen die nodig kunnen zijn om, indien handelend naar aanleiding van een verzoek van een andere Staat die partij is, zijn bevoegde autoriteiten in staat te stellen geconfisqueerde goederen terug te geven, overeenkomstig dit Verdrag en rekening houdend met de rechten van derden die te goeder trouw zijn.

3. Overeenkomstig de artikelen 46 en 55 van dit Verdrag en het eerste en tweede lid van dit artikel handelt de aangezochte Staat die partij is als volgt:

  • a. in het geval van verduistering van openbare middelen of het witwassen van verduisterde openbare middelen zoals bedoeld in de artikelen 17 en 23 van dit Verdrag, wanneer de confiscatie is uitgevoerd overeenkomstig artikel 55 en op basis van een onherroepelijke uitspraak in de verzoekende Staat die partij is, een voorwaarde waarvan de aangezochte Staat die partij is afstand kan doen, worden de geconfisqueerde goederen aan de verzoekende Staat teruggegeven;

  • b. in het geval van opbrengsten van een ander strafbaar feit dat onder dit Verdrag valt, wanneer de confiscatie is uitgevoerd overeenkomstig artikel 55 en op basis van een onherroepelijke uitspraak in de verzoekende Staat die partij is, een voorwaarde waarvan de aangezochte Staat die partij is afstand kan doen, worden de geconfisqueerde goederen aan de verzoekende Staat teruggegeven, wanneer de verzoekende Staat die partij is de aangezochte Staat die partij is redelijkerwijs bewijs kan overleggen van vorig eigendom van deze geconfisqueerde goederen of wanneer de aangezochte Staat die partij is schade aan de verzoekende Staat die partij is erkent als basis voor de teruggave van geconfisqueerde goederen;

  • c. in alle andere gevallen worden de teruggave van geconfisqueerde goederen aan de verzoekende Staat die partij is, de teruggave van dergelijke goederen aan de vorige rechtmatige eigenaren of de schadeloosstelling van de slachtoffers van de misdaad met voorrang in overweging genomen.

4. Tenzij de Staten die partij zijn anders beslissen, kan de aangezochte Staat die partij is, waar passend, redelijke kosten aftrekken die voortvloeien uit opsporingen, vervolgingen of gerechtelijke procedures die leiden tot de teruggave of afhandeling van geconfisqueerde goederen krachtens dit artikel.

5. Waar passend kunnen de Staten die partij zijn tevens in het bijzonder overwegen van geval tot geval overeenkomsten of wederzijds aanvaardbare regelingen aan te gaan voor de definitieve afhandeling van geconfisqueerde goederen.

Artikel 58 Financiële informatie-eenheid

De Staten die partij zijn, werken samen met het oog op het voorkomen en bestrijden van de overmaking van opbrengsten van overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten en het bevorderen van middelen om dergelijke opbrengsten terug te krijgen en overwegen daartoe het instellen van een financiële informatie-eenheid die verantwoordelijk zal zijn voor het ontvangen, analyseren en onder de bevoegde autoriteiten verspreiden van meldingen van verdachte financiële transacties.

Artikel 59 Bilaterale en multilaterale overeenkomsten en regelingen

De Staten die partij zijn, overwegen bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen te sluiten teneinde de doeltreffendheid van de ingevolge dit hoofdstuk van het Verdrag verleende internationale medewerking te verhogen.

HOOFDSTUK VI

TECHNISCHE BIJSTAND EN UITWISSELING VAN INFORMATIE

Artikel 60 Opleiding en technische bijstand

1. Elke Staat die partij is, initieert, ontwikkelt of verbetert, voorzover nodig, specifieke opleidingsprogramma's voor zijn personeel dat verantwoordelijk is voor het voorkomen en bestrijden van corruptie. Dergelijke opleidingsprogramma's kunnen, onder andere, het volgende betreffen:

  • a. doeltreffende maatregelen om corruptie te voorkomen, op te sporen, te onderzoeken, te bestraffen en te beheersen, met inbegrip van methoden, te gebruiken voor het verzamelen van bewijsmateriaal en de opsporing;

  • b. opbouw van capaciteit bij het ontwikkelen en plannen van strategisch anti-corruptiebeleid;

  • c. opleiden van bevoegde autoriteiten ten behoeve van het opstellen van verzoeken om wederzijdse rechtshulp die voldoen aan de vereisten van dit Verdrag;

  • d. toetsing en versterking van instellingen, beheer van publieke diensten en van openbare middelen, met inbegrip van de aanbesteding van overheidsopdrachten, en de particuliere sector;

  • e. voorkomen en bestrijden van de overmaking van opbrengsten van overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten en het terugkrijgen van dergelijke opbrengsten;

  • f. opsporen en bevriezen van de overmaking van opbrengsten van overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten;

  • g. toezicht op de bewegingen van opbrengsten van overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten en op de methoden die worden gebruikt om dergelijke opbrengsten over te maken, te verhelen of te verhullen;

  • h. passende en doeltreffende wettelijke en bestuursrechtelijke mechanismen en methoden om de teruggave te vergemakkelijken van opbrengsten van overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten;

  • i. methoden om slachtoffers en getuigen die met de gerechtelijke autoriteiten samenwerken te beschermen; en

  • j. opleiding op het gebied van nationale en internationale regelgeving en taaltrainingen.

2. De Staten die partij zijn, overwegen, bij hun onderscheiden plannen en programma's om corruptie te bestrijden, naar gelang hun mogelijkheden, elkaar de ruimst mogelijke technische bijstand te verlenen, met name ten behoeve van ontwikkelingslanden, met inbegrip van materiële bijstand en opleiding op de in het eerste lid van dit artikel genoemde gebieden, alsmede opleiding en bijstand, en de wederzijdse uitwisseling van ervaring en specialistische kennis, die de internationale samenwerking tussen Staten die partij zijn op het gebied van uitlevering en wederzijdse rechtshulp vergemakkelijken.

3. De Staten die partij zijn versterken, voorzover nodig, de maatregelen genomen tot optimalisering van operationele en opleidingsactiviteiten binnen internationale en regionale organisaties en in het kader van andere relevante bilaterale en multilaterale overeenkomsten of regelingen.

4. De Staten die partij zijn, overwegen elkaar, op verzoek, bijstand te verlenen bij het uitvoeren van evaluaties en studies en onderzoek naar de vormen, oorzaken, gevolgen en kosten van corruptie in hun onderscheiden landen, met het oog op het samen met de bevoegde autoriteiten en de maatschappij ontwikkelen van strategieën en actieplannen voor de bestrijding van corruptie.

5. Teneinde het terugkrijgen van opbrengsten van overeenkomstig dit Verdrag strafbaar gestelde feiten te vergemakkelijken, kunnen de Staten die partij zijn samenwerken door elkaar de namen te verstrekken van deskundigen die kunnen helpen bij het verwezenlijken van deze doelstelling.

6. De Staten die partij zijn, overwegen gebruik te maken van subregionale, regionale en internationale conferenties en seminars ter bevordering van de samenwerking en technische bijstand en ter stimulering van de bespreking van gemeenschappelijke problemen, met inbegrip van de bijzondere problemen en behoeften van ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie.

7. De Staten die partij zijn, overwegen vrijwillige mechanismen in te stellen met het oog op het door middel van programma's en projecten voor technische bijstand financieel ondersteunen van de inspanningen van ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie om dit Verdrag toe te passen.

8. Elke Staat die partij is, overweegt vrijwillige bijdragen aan het Bureau voor Drugs en Criminaliteit van de Verenigde Naties ter bevordering, via het Bureau, van programma's en projecten in ontwikkelingslanden met het oog op de uitvoering van dit Verdrag.

Artikel 61 Verzamelen, uitwisselen en analyseren van informatie over corruptie

1. Elke Staat die partij is, overweegt in samenspraak met deskundigen, de trends in corruptie op zijn grondgebied alsmede van de omstandigheden waaronder corruptie plaatsvindt te analyseren.

2. De Staten die partij zijn, overwegen met elkaar en via internationale en regionale organisaties statistieken, analytische expertise inzake corruptie en informatie te ontwikkelen en te delen met het oog op de ontwikkeling, voorzover mogelijk, van gemeenschappelijke omschrijvingen, normen en methoden, alsmede informatie over beste praktijken ter voorkoming en bestrijding van corruptie.

3. Elke Staat die partij is, overweegt zijn beleid en feitelijk genomen maatregelen om corruptie te bestrijden door te lichten en de doeltreffendheid en doelmatigheid ervan te beoordelen.

Artikel 62 Andere maatregelen: uitvoering van het Verdrag via economische ontwikkeling en technische bijstand

1. De Staten die partij zijn, nemen maatregelen die bijdragen aan de optimale uitvoering van dit Verdrag, voor zover mogelijk door middel van internationale samenwerking, rekening houdend met de negatieve invloed van corruptie op de maatschappij in het algemeen, in het bijzonder op duurzame ontwikkeling.

2. De Staten die partij zijn, spannen zich voorzover mogelijk en in overleg met elkaar en met internationale en regionale organisaties concreet in teneinde

  • a. hun samenwerking op verschillende niveaus met ontwikkelingslanden te verbeteren teneinde de capaciteit van die landen te versterken om corruptie te voorkomen en te bestrijden;

  • b. de financiële en materiële bijstand te verhogen ter ondersteuning van inspanningen van ontwikkelingslanden om corruptie doeltreffend te bestrijden en hen te helpen dit Verdrag met succes uit te voeren;

  • c. technische bijstand te verlenen aan ontwikkelingslanden en aan landen met een overgangseconomie teneinde hen te helpen te voorzien in hun behoeften ten behoeve van de uitvoering van dit Verdrag. Daartoe spannen de Staten die partij zijn zich in toereikende en regelmatige vrijwillige bijdragen te storten op een speciaal daarvoor aangewezen rekening in het kader van een financieringsstelsel van de Verenigde Naties. De Staten die partij zijn, kunnen, overeenkomstig hun nationale recht en de bepalingen van dit Verdrag, tevens in het bijzonder overwegen een percentage van het geld of van de overeenkomstige waarde van de opbrengsten van misdaad of goederen die zijn geconfisqueerd overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag te storten op deze rekening;

  • d. andere Staten en financiële instellingen, naar gelang wat van toepassing is, aan te moedigen en te bewegen zich aan te sluiten bij de inspanningen overeenkomstig dit artikel, in het bijzonder door ontwikkelingslanden te voorzien van meer opleidingsprogramma's en moderne uitrusting teneinde hen bij te staan bij het verwezenlijken van de doelstellingen van dit Verdrag.

3. Voorzover mogelijk doen deze maatregelen geen afbreuk aan bestaande verplichtingen op het gebied van internationale bijstand of aan andere regelingen op het gebied van financiële samenwerking op bilateraal, regionaal of internationaal niveau.

4. De Staten die partij zijn, kunnen bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen aangaan inzake materiële of logistieke bijstand, rekening houdend met de nodige financiële regelingen om de doeltreffendheid te waarborgen van de middelen voor internationale samenwerking waarin dit Verdrag voorziet en ten behoeve van de voorkoming, opsporing en bestrijding van corruptie.

HOOFDSTUK VII

MECHANISMEN TEN BEHOEVE VAN DE UITVOERING

Artikel 63 Conferentie van de Staten die partij zijn bij het Verdrag

1. Hierbij wordt een Conferentie van de Staten die partij zijn bij het Verdrag ingesteld ter verbetering van de capaciteit van en samenwerking tussen de Staten die partij zijn ter verwezenlijking van de in dit Verdrag vervatte doelstellingen en ter bevordering en toetsing van de uitvoering van dit Verdrag.

2. De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties roept de Conferentie van de Staten die partij zijn uiterlijk een jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag bijeen. Daarna worden gewone vergaderingen van de Conferentie van de Staten die partij zijn gehouden overeenkomstig het reglement van orde dat door de Conferentie is aangenomen.

3. De Conferentie van de Staten die partij zijn, neemt een reglement van orde en regels inzake de uitvoering van de in dit artikel omschreven activiteiten aan, met inbegrip van regels inzake de toelating en deelname van waarnemers en de vergoeding van kosten die voortvloeien uit de uitvoering van deze activiteiten.

4. De Conferentie van de Staten die partij zijn, bereikt een akkoord over activiteiten, procedures en werkmethoden overeen voor het verwezenlijken van de in het eerste lid van dit artikel omschreven doelstellingen, met inbegrip van:

  • a. het vergemakkelijken van de activiteiten van de Staten die partij zijn zoals beschreven in de artikelen 60 en 62 en de hoofdstukken II tot en met V van dit Verdrag, met inbegrip van het aanmoedigen van het mobiliseren van vrijwillige bijdragen;

  • b. het vergemakkelijken van de uitwisseling tussen de Staten die partij zijn van informatie over patronen en trends in corruptie en over succesvolle praktijken voor het voorkomen en bestrijden ervan en voor de teruggave van de opbrengsten van misdaad, door middel van, onder andere, de publicatie van relevante informatie zoals genoemd in dit artikel;

  • c. het samenwerken met relevante internationale en regionale organisaties en mechanismen en niet-gouvernementele organisaties;

  • d. het op passende wijze gebruik maken van relevante informatie afkomstig van andere internationale en regionale mechanismen ter bestrijding en voorkoming van corruptie teneinde dubbel werk te voorkomen;

  • e. het periodiek toetsen van de uitvoering van dit Verdrag door de Staten die partij zijn;

  • f. het doen van aanbevelingen ter verbetering van dit Verdrag en de uitvoering ervan;

  • g. het kennisnemen van de behoefte aan technische bijstand van de Staten die partij zijn ten aanzien van de uitvoering van dit Verdrag en het aanbevelen van maatregelen die hij in dit opzicht noodzakelijk acht.

5. Voor de toepassing van het vierde lid van dit artikel, verwerft de Conferentie van de Staten die partij zijn de nodige kennis van de maatregelen genomen door de Staten die partij zijn bij de uitvoering van dit Verdrag en de moeilijkheden die zij daarbij hebben ondervonden, door middel van door hen verstrekte informatie en door middel van aanvullende toetsingsmechanismen die door de Conferentie van de Staten die partij zijn kunnen worden vastgesteld.

6. Elke Staat die partij is, voorziet de Conferentie van de Staten die partij zijn van informatie over zijn programma's, plannen en praktijken, alsmede zijn wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen ter uitvoering van dit Verdrag, zoals vereist door de Conferentie van de Staten die partij zijn. De Conferentie van de Staten die partij zijn onderzoekt de meest doeltreffende wijze van het ontvangen van informatie en het daarnaar handelen, met inbegrip van, onder andere, informatie ontvangen van Staten die partij zijn en van bevoegde internationale organisaties. De inbreng van relevante niet-gouvernementele organisaties die naar behoren zijn geaccrediteerd overeenkomstig door de Conferentie van Staten die partij zijn te bepalen procedures, kan eveneens worden bestudeerd.

7. Ingevolge het vierde tot en met het zesde lid van dit artikel stelt de Conferentie van Staten die partij zijn, indien hij dit noodzakelijk acht, een passend mechanisme of lichaam in dat zal helpen bij de doeltreffende uitvoering van dit Verdrag.

Artikel 64 Secretariaat

1. De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties verzorgt de nodige secretariaatsdiensten voor de Conferentie van de Staten die partij zijn bij het Verdrag.

2. Het secretariaat:

  • a. is de Conferentie van de Staten die partij zijn behulpzaam bij het uitvoeren van de in artikel 63 van dit Verdrag omschreven activiteiten en treft regelingen en verricht de nodige diensten voor de bijeenkomsten van de Conferentie van de Staten die partij zijn;

  • b. is op verzoek de Staten die partij zijn behulpzaam bij het verstrekken van informatie aan de Conferentie van de Staten die Partij zijn zoals voorzien in artikel 63, vijfde en zesde lid, van dit Verdrag; en

  • c. zorgt voor de nodige afstemming met de secretariaten van de relevante internationale en regionale organisaties.

HOOFDSTUK VIII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 65 Uitvoering van het Verdrag

1. Elke Staat die partij is, neemt de nodige maatregelen, met inbegrip van wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen, overeenkomstig de grondbeginselen van zijn nationale recht, om de uitvoering van zijn verplichtingen ingevolge dit Verdrag te verzekeren.

2. Elke Staat die partij is, kan strengere of zwaardere maatregelen nemen dan die voorzien in dit Verdrag ten behoeve van de voorkoming en bestrijding van corruptie.

Artikel 66 Beslechting van geschillen

1. De Staten die partij zijn, spannen zich in geschillen betreffende de uitlegging of toepassing van dit Verdrag te beslechten door onderhandeling.

2. Elk geschil tussen twee of meer Staten die partij zijn betreffende de uitlegging of toepassing van dit Verdrag dat niet binnen een redelijke termijn door onderhandelingen kan worden beslecht, wordt op verzoek van een van de Staten die partij zijn onderworpen aan arbitrage. Indien deze Staten die partij zijn binnen zes maanden na de datum van het verzoek om arbitrage er niet in zijn geslaagd overeenstemming te bereiken over de regeling van de arbitrage, kan ieder van deze Staten die partij zijn het geschil voorleggen aan het Internationale Gerechtshof door middel van een verzoek overeenkomstig het Statuut van het Hof.

3. Elke Staat die partij is, kan, bij de ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van of toetreding tot dit Verdrag, verklaren zich niet gebonden te achten door het tweede lid van dit artikel. De andere Staten die partij zijn, zijn niet gebonden door het tweede lid van dit artikel ten aanzien van een Staat die partij is die een dergelijk voorbehoud heeft gemaakt.

4. Een Staat die partij is die een voorbehoud heeft gemaakt overeenkomstig het derde lid van dit artikel, kan dit voorbehoud te allen tijde intrekken door middel van een kennisgeving aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.

Artikel 67 Ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring en toetreding

1. Dit Verdrag is voor alle Staten opengesteld voor ondertekening van 9 tot en met 11 december 2003 te Merida, Mexico, en daarna tot en met 9 december 2005 op het hoofdkwartier van de Verenigde Naties te New York.

2. Dit Verdrag is tevens opengesteld voor ondertekening door regionale organisaties voor economische integratie, mits ten minste een lidstaat van een dergelijke organisatie dit Verdrag heeft ondertekend overeenkomstig het eerste lid van dit artikel.

3. Dit Verdrag dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd. De akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties. Een regionale organisatie voor economische integratie kan haar akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring nederleggen indien ten minste een van haar lidstaten dit eveneens heeft gedaan. In die akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring geeft deze regionale organisatie voor economische integratie de omvang van haar bevoegdheid ter zake van door dit Verdrag geregelde aangelegenheden aan. Een dergelijke organisatie stelt de depositaris ook in kennis van elke relevante wijziging in de omvang van haar bevoegdheden.

4. Dit Verdrag staat open voor toetreding door elke Staat of elke regionale organisatie voor economische integratie waarvan ten minste een lidstaat partij is bij dit Verdrag. De akten van toetreding worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties. Bij haar toetreding geeft een regionale organisatie voor economische integratie de omvang van haar bevoegdheden ter zake van in dit Verdrag geregelde aangelegenheden aan. Een dergelijke organisatie stelt de depositaris ook in kennis van elke relevante wijziging in de omvang van haar bevoegdheden.

Artikel 68 Inwerkingtreding

1. Dit Verdrag treedt in werking negentig dagen na de datum van de nederlegging van de dertigste akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding. Voor de toepassing van dit lid wordt een door een regionale organisatie voor economische integratie nedergelegde akte niet meegeteld naast de door de lidstaten van deze organisatie reeds nedergelegde akten.

2. Voor elke Staat of regionale organisatie voor economische integratie die dit Verdrag bekrachtigt, aanvaardt, goedkeurt of ertoe toetreedt na de nederlegging van de desbetreffende dertigste akte, treedt dit Verdrag in werking dertig dagen na de datum van nederlegging door een dergelijke Staat of organisatie van de desbetreffende akte of op de datum waarop dit Verdrag in werking treedt ingevolge het eerste lid van dit artikel, naar gelang van welke datum het laatst valt.

Artikel 69 Wijziging

1. Na het verstrijken van een termijn van vijf jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag kan een Staat die partij is een wijziging voorstellen en toezenden aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, die de voorgestelde wijziging vervolgens toezendt aan de Staten die partij zijn en aan de Conferentie van de Staten die partij zijn bij het Verdrag, teneinde het voorstel te bestuderen en erover te beslissen. De Conferentie van de Staten die partij zijn stelt alles in het werk om consensus te bereiken over iedere wijziging. Indien alle pogingen om consensus te bereiken zijn mislukt en er geen overeenstemming wordt bereikt, wordt de wijziging in laatste instantie aangenomen met een tweederde meerderheid van de Staten die partij zijn die aanwezig zijn en hun stem uitbrengen tijdens de Conferentie van de Staten die partij zijn.

2. Regionale organisaties voor economische integratie oefenen ter zake van binnen hun bevoegdheid vallende aangelegenheden hun stemrecht ingevolge dit artikel uit met een aantal stemmen dat gelijk is aan het aantal van hun lidstaten die partij zijn bij dit Verdrag. Deze organisaties oefenen hun stemrecht niet uit indien hun lidstaten hun stemrecht uitoefenen en vice versa.

3. Een wijziging aangenomen overeenkomstig het eerste lid van dit artikel dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd door de Staten die partij zijn.

4. Een wijziging aangenomen overeenkomstig het eerste lid van dit artikel wordt ten aanzien van een Staat die partij is van kracht negentig dagen na de datum van de nederlegging van een akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van die wijziging bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.

5. Wanneer een wijziging van kracht wordt, is zij bindend voor de Staten die partij zijn en die het feit dat zij ermee instemmen erdoor gebonden te worden tot uitdrukking hebben gebracht. De andere Staten die partij zijn, blijven gebonden door de bepalingen van dit Verdrag en door alle eerdere wijzigingen die zij hebben bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd.

Artikel 70 Opzegging

1. Iedere Staat die partij is, kan dit Verdrag opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties. De opzegging wordt van kracht een jaar na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de Secretaris-Generaal.

2. Een regionale organisatie voor economische integratie houdt op partij te zijn bij dit Verdrag wanneer al haar lidstaten het hebben opgezegd.

Artikel 71 Depositaris en talen

1. De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties wordt aangewezen als depositaris van dit Verdrag.

2. Het origineel van dit Verdrag, waarvan de Arabische, de Chinese, de Engelse, de Franse, de Russische en de Spaanse tekst gelijkelijk authentiek zijn, wordt nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden, daartoe naar behoren gemachtigd door hun onderscheiden Regeringen, dit Verdrag hebben ondertekend.


D. PARLEMENT

Zie Trb. 2004, 11.

E. PARTIJGEGEVENS

Zie de rubrieken E en F van Trb. 2004, 11.

PartijOndertekeningRatificatieType1)InwerkingOpzeggingBuitenwerking
Afghanistan20-02-04     
Albanië18-12-03     
Algerije09-12-0325-08-04R14-12-05  
Angola10-12-03     
Argentinië10-12-03     
Armenië19-05-05     
Australië09-12-03     
Azerbeidzjan27-02-04     
Bahrein08-02-05     
Barbados10-12-03     
Belarus28-04-0417-02-05R14-12-05  
België10-12-03     
Benin10-12-0314-10-04R14-12-05  
Bhutan15-09-05     
Bolivia09-12-03     
Bosnië-Herzegovina16-09-05     
Brazilië09-12-0315-06-05R14-12-05  
Brunei11-12-03     
Bulgarije10-12-03     
Burkina Faso10-12-03     
Canada21-05-04     
Centraal Afrikaanse Republiek11-02-04     
Chili11-12-03     
China10-12-03     
Colombia10-12-03     
Comoren, de10-12-03     
Costa Rica10-12-03     
Cyprus09-12-03     
Denemarken10-12-03     
Djibouti17-06-0420-04-05R14-12-05  
Dominicaanse Republiek, de10-12-03     
Duitsland09-12-03     
Ecuador10-12-0315-09-05R14-12-05  
EG (Europese Gemeenschap)15-09-05     
Egypte09-12-0325-02-05R14-12-05  
El Salvador10-12-0301-07-04R14-12-05  
Ethiopië10-12-03     
Filippijnen, de09-12-03     
Finland09-12-03     
Frankrijk09-12-0311-07-05R14-12-05  
Gabon10-12-03     
Ghana09-12-04     
Griekenland10-12-03     
Guatemala09-12-03     
Guinee15-07-05     
Haïti10-12-03     
Honduras17-05-0423-05-05R14-12-05  
Hongarije10-12-0319-04-05R14-12-05  
Ierland09-12-03     
Indonesië18-12-03     
Iran09-12-03     
Italië09-12-03     
Ivoorkust10-12-03     
Jamaica16-09-05     
Japan09-12-03     
Jemen11-12-03     
Jordanië09-12-0324-02-05R14-12-05  
Kaapverdië09-12-03     
Kameroen10-12-03     
Kenia09-12-0309-12-03R14-12-05  
Koeweit09-12-03     
Kroatië10-12-0324-04-05R14-12-05  
Kyrgyzstan10-12-0316-09-05R15-12-05  
Laos10-12-03     
Lesotho16-09-0516-09-05R15-12-05  
Letland19-05-05     
Liberia 16-09-05T15-12-05  
Libië23-12-0307-06-05R14-12-05  
Liechtenstein10-12-03     
Litouwen10-12-03     
Luxemburg10-12-03     
Macedonië, Voormalige Joegoslavische Republiek18-08-05     
Madagascar10-12-0322-09-04R14-12-05  
Malawi21-09-04     
Maleisië09-12-03     
Mali09-12-03     
Malta12-05-05     
Marokko09-12-03     
Mauritius09-12-0315-12-04R14-12-05  
Mexico09-12-0320-07-04R14-12-05  
Moldavië28-09-04     
Mongolië29-04-05     
Mozambique25-05-04     
Namibië09-12-0303-08-04R14-12-05  
Nederlanden, het Koninkrijk der10-12-03     
Nepal10-12-03     
Nicaragua10-12-03     
Nieuw-Zeeland10-12-03     
Nigeria09-12-0314-12-04R14-12-05  
Noorwegen09-12-03     
Oekraïne11-12-03     
Oost-Timor10-12-03     
Oostenrijk10-12-03     
Pakistan09-12-03     
Panama10-12-0323-09-05R14-12-05  
Papua-Nieuw Guinea22-12-04     
Paraguay09-12-0301-06-05R14-12-05  
Peru10-12-0316-11-04R14-12-05  
Polen10-12-03     
Portugal11-12-03     
Roemenië09-12-0302-11-04R14-12-05  
Russische Federatie09-12-03     
Rwanda30-11-04     
Saudi-Arabië09-01-04     
Senegal09-12-03     
Servië en Montenegro11-12-03     
Seychellen, de27-02-04     
Sierra Leone09-12-0330-09-04R14-12-05  
Slowakije09-12-03     
Soedan14-01-05     
Spanje16-09-05     
Sri Lanka15-03-0431-03-04R14-12-05  
Swaziland15-09-05     
Syrië09-12-03     
Tanzania09-12-0325-05-05R14-12-05  
Thailand09-12-03     
Togo10-12-0306-07-05R14-12-05  
Trinidad en Tobago11-12-03     
Tsjechië22-04-05     
Tunesië30-03-04     
Turkije10-12-03     
Turkmenistan 28-03-05T14-12-05  
Uganda09-12-0309-09-04R14-12-05  
Uruguay09-12-03     
Venezuela10-12-03     
Verenigd Koninkrijk, het09-12-03     
Verenigde Arabische Emiraten, de10-08-05     
Verenigde Staten van Amerika, de09-12-03     
Vietnam10-12-03     
Zambia11-12-03     
Zimbabwe20-02-04     
Zuid-Afrika09-12-0322-11-04R14-12-05  
Zuid-Korea10-12-03     
Zweden09-12-03     
Zwitserland10-12-03     

1) DO=Definitieve ondertekening, R=Ratificatie, aanvaarding, goedkeuring of kennisgeving, T=Toetreding, VG=Voortgezette gebondenheid

Verklaringen, voorbehouden en bezwaren

Algerije, 25 augustus 2004

Reservation:

The Government of the People's Democratic Republic of Algeria does not consider itself bound by the provisions of article 66, paragraph 2 of this Convention, which provides that any dispute between two or more States Parties concerning the interpretation or application of the Convention that cannot be settled through negotiation shall, at the request of one of those States Parties, be submitted to arbitration or to the International Court of Justice.

The Government of the People's Democratic Republic of Algeria considers that no dispute of such nature may be submitted to arbitration or to the International Court of Justice without the consent of all the parties to the dispute.

Declaration:

The ratification of this Convention by the People's Democratic Republic of Algeria does not in any way signify recognition of Israel. The present ratification may not be interpreted as leading to the establishment of relations of any kind with Israel.

Belarus, 17 februari 2005

...Pursuant to the Article 44, paragraph 6 of the Convention, the Republic of Belarus regards the Convention as a legal basis for cooperation on extradition with other States Parties to the Convention.

El Salvador, 1 juli 2004

  • a) With respect to the provisions of article 44, the Republic of El Salvador does not regard the above-mentioned Convention as the legal basis for cooperation in connection with extradition;

  • b) With respect to article 46, paragraphs 13 and 14, the Republic of El Salvador states that the central authority as regards El Salvador is the Ministry of Foreign Affairs and that the acceptable language is Spanish; and

  • c) With respect to article 66, the Government of the Republic of El Salvador states that, by virtue of the provisions of paragraph 3 of that article, it does not consider itself bound by the provisions of paragraph 2 as it does not recognize the compulsory jurisdiction of the International Court of Justice. The foregoing applies exclusively to the context of the process for the settlement of disputes set forth in the said article.

Iran, 9 december 2003

Pursuant to article 66, paragraph 3 of the United Nations Convention against Corruption, the Government of the Islamic Republic of Iran declares that it does not consider itself bound by the provisions of article 66, paragraph 2 of the Convention. The Government of the Islamic Republic of Iran affirms that the consent of all parties to such a dispute is necessary, in each individual case, for the submission of the dispute to arbitration or to the International Court of Justice. The Government of the Islamic Republic of Iran can, if it deems appropriate, for the settlement of such a dispute, agree with the submission of the dispute to arbitration in accordance with its Constitution and related domestic law.

The Government of the Islamic Republic of Iran reserves its right to declare further reservation(s), at it deems appropriate, at the time of the deposit of the instrument of ratification of the Convention.

Kroatië, 24 april 2005

The authorities that may assist other States Parties in developing and implementing specific measures for the prevention of corruption, pursuant to Article 6, paragraph 3 of the Convention, shall be the Office for the Suppression of Corruption and Organised Crime, the Ministry of the Interior and the Ministry of Justice,

Pursuant to Article 44, paragraph 6, subparagraph (a) of the Convention, the Republic of Croatia will take this Convention as the legal basis for cooperation on extradition with other States Parties to this Convention.

The central authority responsible and authorised to receive requests for mutual legal assistance and either to execute them or to transmit them to the competent authorities for execution, pursuant to Article 46, paragraph 13 of the Convention, shall be the Ministry of Justice. Pursuant to Article 46, paragraph 14 of the Convention, the languages acceptable to the Republic of Croatia are Croatian and English.

Paraguay, 1 juni 2005

The Republic of Paraguay makes the following reservation in relation to the term ‘‘offence" as defined in the United Nations Convention against Corruption:

For the application of the Convention, the meaning of the term ‘‘offence" shall be understood to be ‘‘punishable act", in accordance with current domestic legislation.

Pursuant to article 44 (6) (a) of the Convention, I have the honour to inform you that the Republic of Paraguay will take the Convention as the legal basis for cooperation on extradition with other States parties to the Convention.

Pursuant to the provisions of article 46 (13) of the aforementioned Convention, I hereby notify you that the Republic of Paraguay has designated the following institution as its central authority:

Central authority: Government Procurator's Department-Office of the Attorney-General

Department responsible: Department of International Affairs and External Legal Assistance Director: Juan Emilio Oviedo Cabañas

Address: 737 Nuestra Señora de la Asunción, between Víctor Haedo and Humaitá

Telephone: 595-21-415 5000, extensions 162 and 157;

595-21-415 5100; 595-21 454603

e-mail: jeoviedo@commat;ministeriopublico.gov.py

Pursuant to the terms of article 46 (14) of the Convention, the Republic of Paraguay considers that, for requests for mutual legal assistance and any other relevant communication, the Spanish language is acceptable or, failing that, officially certified translations into Spanish.

Roemenië, 2 november 2004

In accordance with Article 46, paragraph 13, of the Convention, Romania declares that the central authorities responsible for receiving requests for mutual legal assistance are:

  • a) the Prosecutors Office to the High Court of Cassation and Justice for the requests formulated in criminal investigation and prosecution;

  • b) the Ministry of Justice for the requests formulated during the trial and execution of punishment, and for receiving requests for extradition and transfer for sentenced persons.

Spanje, 16 september 2005

The Kingdom of Spain declares that the expression ‘‘special territory" used in article 46, paragraph 13, refers to entities included within the territorial organization of States parties, but not to dependent territories for whose international relations those States are responsible.

Tunesië, 30 maart 2004

‘‘The Republic of Tunesia declares that, in signing the United Nations Convention against Corruption, adopted in New York on 31 October 2003, it does not consider itself bound by the provisions of article 66, paragraph 2, of the Convention and affirms that differences as to the interpretation or application of the said Convention may be submitted to the International Court of Justice only with the prior consent of all the parties concerned. (Translation)(Original: Arabic)

Vietnam, 10 december 2003

The Government of the Socialist Republic of Vietnam does not consider itself bound by the provisions of Article 66, paragraph 2, of this Convention.

Zuid-Afrika, 22 november 2004

.... pending a decision by the Government of the Republic of South Africa on the compulsory jurisdiction of the International Court of Justice, the Government of the Republic does not consider itself bound by the terms of article 66 (2) of the Convention which provides for the compulsory jurisdiction of the International Court of Justice in differences arising out the interpretation or application of the Convention. The Republic will adhere to the position that, for the submission of a particular dispute for settlement by the International Court, the consent of all the parties to the dispute is required in every individual case.

... in terms of article 44 (6) of the Convention it is approved that South Africa uses the Convention as the legal basis for co-operation on extradition with other States Parties to the Convention.

.... it is approved that the Director-General of the Department of Justice and Constitutional Development is the designated Central Authority to receive requests for mutual legal assistance in terms of article 46 (13) of the Convention.

G. INWERKINGTREDING

De bepalingen van het Verdrag zullen ingevolge artikel 68, eerste lid, op 14 december 2005 in werking treden.

Voor elke staat of regionale organisatie voor economische integratie die dit Verdrag na 14 december 2005 bekrachtigt, aanvaardt, goedkeurt of ertoe toetreedt, treedt het Verdrag ingevolge artikel 68, tweede lid, in werking dertig dagen na de datum van nederlegging door een dergelijke staat of organisatie van de desbetreffende akte.

J. VERWIJZINGEN

Zie Trb. 2004, 11.

   
Titel:Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad; New York, 15 november 2000
Laatste Trb. :Trb. 2004, 184

Uitgegeven de achttiende oktober 2005

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. BOT

Naar boven