A. TITEL

Verdrag inzake samenwerking bij de bestrijding van sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen over zee en door de lucht in het Caribisch gebied;

San José, 10 april 2003

B. TEKST

De Engelse, Franse en Spaanse tekst van het Verdrag zijn geplaatst in Trb. 2003, 82.

In dat Tractatenblad staat ten onrechte vermeld dat het Verdrag, behalve voor het Koninkrijk der Nederlanden, zonder voorbehouden of verklaringen voor de overige staten is ondertekend. De correcte gegevens zijn:

Costa Rica*10 april 2003
Dominicaanse Republiek, de*10 april 2003
Frankrijk*10 april 2003
Guatemala1*10 april 2003
Haiti* 10 april 2003
Honduras2*10 april 2003
Nicaragua3*10 april 2003
de Verenigde Staten410 april 2003

Het Verdrag is verder nog ondertekend voor:

Jamaica15 oktober 2003

*) Onder voorbehoud van bekrachtiging.

C. VERTALING

Verdrag inzake samenwerking bij de bestrijding van sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen over zee en door de lucht in het Caribisch gebied

De Partijen bij dit Verdrag,

Indachtig de complexe aard van het probleem van de sluikhandel in verdovende middelen over zee in het Caribisch gebied;

Geleid door de wens hun samenwerking zoveel mogelijk uit te breiden teneinde de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen over zee in overeenstemming met het internationale recht van de zee te bestrijden, met inachtneming van de vrijheid van scheepvaart en overvliegen;

Erkennende dat de Partijen bij dit Verdrag tevens Partij zijn bij hetVerdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen van 1988 (hierna „het Verdrag van 1988");

Gelet op de dringende noodzaak van internationale samenwerking bij de bestrijding van sluikhandel over zee, die wordt onderkend in het Verdrag van 1988;

In herinnering roepend dat in het Verdrag van 1988 van Partijen wordt verlangd dat zij overwegen bilaterale verdragen of overeenkomsten te sluiten om de bepalingen van artikel 17 van dat Verdrag ten uitvoer te leggen of de doeltreffendheid ervan te vergroten;

Tevens in herinnering roepend dat een aantal Partijen ermee hebben ingestemd te worden gebonden door het „1996 Treaty Establishing the Regional Security System", het „1989 Memorandum of Understanding Regarding Mutual Assistance and Co-operation for the Prevention and Repression of Customs Offences in the Caribbean Zone", waarbij de Caribische Raad voor de handhaving van de douanewetgeving werd ingesteld, en het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 1982;

Erkennend dat de aard van de sluikhandel de Partijen noopt tot het bevorderen van samenwerking op regionaal en subregionaal niveau;

Geleid door de wens de samenwerking tussen de Partijen te intensiveren, en daarbij hun doeltreffendheid ten behoeve van de bestrijding van sluikhandel over zee in het Caribisch gebied te verhogen, op een wijze die verenigbaar is met de beginselen van soevereine gelijkheid en territoriale integriteit van Staten met inbegrip van non-interventie in de interne aangelegenheden van andere Staten;

In herinnering roepend dat tijdens de regionale bijeenkomst inzake coördinatie en samenwerking bij de bestrijding van verdovende middelen, die in 1996 te Barbados werd gehouden, de aanbeveling werd gedaan een regionaal maritiem verdrag op te stellen;

Zijn het volgende overeengekomen:

Aard en reikwijdte van het Verdrag

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In dit Verdrag wordt verstaan onder:

  • a. „sluikhandel", hetzelfde als omschreven in het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen van 1988 (hierna „het Verdrag van 1988");

  • b. „bevoegde nationale autoriteit", de autoriteit of autoriteiten aangewezen uit hoofde van het zevende lid van artikel 17 van het Verdrag van 1988, of wat anderszins ter kennis van de Depositaris is gebracht;

  • c. „rechtshandhavingsautoriteit", het bevoegde rechtshandhavingsorgaan of de bevoegde rechtshandhavingsorganen waarvan de Depositaris door elke Partij in kennis is gesteld, en die verantwoordelijk is respectievelijk zijn voor het uitvoeren van rechtshandhavingstaken op zee of in de lucht van die Partij uit hoofde van dit Verdrag;

  • d. „rechtshandhavingsfunctionarissen", de geüniformeerde en overige duidelijk herkenbare leden van de rechtshandhavingsautoriteit van elke Partij;

  • e. „vaartuigen van de rechtshandhavingsautoriteit", vaartuigen in de overheidsdienst die duidelijk als zodanig gemarkeerd en herkenbaar zijn, die worden gebruikt voor rechtshandhavingsdoeleinden en daarvoor naar behoren zijn gemachtigd, met inbegrip van boten en luchtvaartuigen aan boord van deze vaartuigen, en waarin zich rechtshandhavingsfunctionarissen bevinden;

  • f. „luchtvaartuigen van de rechtshandhavingsautoriteit", luchtvaartuigen in de overheidsdienst die duidelijk als zodanig gemarkeerd en herkenbaar zijn, die worden gebruikt voor rechtshandhavingsdoeleinden en daarvoor naar behoren zijn gemachtigd, en waarin zich rechtshandhavingsfunctionarissen bevinden;

  • g. „luchtvaartuigen ter ondersteuning van rechtshandhavingsoperaties", luchtvaartuigen in de overheidsdienst van een Partij die duidelijk als zodanig gemarkeerd en herkenbaar zijn, die in het kader van een rechtshandhavingsoperatie assistentie bieden aan een luchtvaartuig of vaartuig van de rechtshandhavingsautoriteit van die Partij;

  • h. „wateren van een Partij", de territoriale zee en de archipelwateren van die Partij;

  • i. „luchtruim van een Partij", het luchtruim boven het (continentale en insulaire) grondgebied en de wateren van die Partij;

  • j. „Caribisch gebied", de Golf van Mexico, de Caribische zee en de Atlantische Oceaan ten westen van 45 graden westerlengte, ten noorden van de 0 graden breedtecirkel (de evenaar) en ten zuiden van 30 graden noorderbreedte, met uitzondering van de territoriale zee van Staten die geen Partij zijn bij dit Verdrag;

  • k. „verdacht luchtvaartuig", elk luchtvaartuig ten aanzien waarvan redelijke gronden bestaan voor het vermoeden dat het betrokken is bij sluikhandel;

  • l. „verdacht vaartuig", elk vaartuig ten aanzien waarvan redelijke gronden bestaan voor het vermoeden dat het betrokken is bij sluikhandel.

Artikel 2 Doelstellingen

De Partijen werken zoveel mogelijk samen bij de bestrijding van sluikhandel over zee en door de lucht in de wateren van het Caribisch gebied en in het luchtruim daarboven, in overeenstemming met de beschikbare middelen voor rechtshandhaving van de Partijen en daaraan gerelateerde prioriteiten, overeenkomstig het internationale recht van de zee en toepasselijke verdragen, teneinde te waarborgen dat verdachte vaartuigen en verdachte luchtvaartuigen opgespoord, geïdentificeerd en voortdurend gevolgd worden en dat, wanneer bewijzen van betrokkenheid bij sluikhandel worden gevonden, verdachte vaartuigen worden vastgehouden zodat de verantwoordelijke rechtshandhavingsautoriteiten passende rechthandhavingsmaatregelen kunnen nemen.

Artikel 3 Regionale en subregionale samenwerking

1. De Partijen nemen, binnen de beperkingen van de beschikbare middelen, de stappen die nodig zijn om te voldoen aan het doel van dit Verdrag, met inbegrip van de kosteneffectieve wijze verbetering van de regionale en subregionale institutionele capaciteiten en van de coördinatie en uitvoering van de samenwerking.

2. Teneinde aan het doel van dit Verdrag te voldoen, wordt elke Partij uitgenodigd nauw met de andere Partijen samen te werken, overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het Verdrag van 1988.

3. De Partijen werken samen, rechtstreeks of door tussenkomst van bevoegde internationale, regionale of subregionale organisaties, om voor zover mogelijk hulp en steun te verlenen aan Staten die Partij zijn bij dit Verdrag die behoefte hebben aan dergelijke hulp en steun, door middel van programma's voor technische samenwerking bij de bestrijding van sluikhandel. De Partijen kunnen zich, rechtstreeks of door tussenkomst van bevoegde internationale, regionale of subregionale organisaties, verbinden tot het verlenen van hulp aan dergelijke Staten teneinde de infrastructuur die nodig is voor de doeltreffende bestrijding en voorkoming van sluikhandel uit te breiden en te versterken.

4. Teneinde de Partijen in staat te stellen beter tegemoet te komen aan hun verplichtingen uit hoofde van dit Verdrag, worden zij uitgenodigd elkaar te verzoeken om operationele en technische hulp en deze te verstrekken.

Artikel 4 Vergemakkelijking van de samenwerking

1. Elke Partij wordt uitgenodigd de toestemming te bespoedigen voor vaartuigen en luchtvaartuigen van de rechtshandhavingsautoriteit, luchtvaartuigen ter ondersteuning van rechtshandhavingsoperaties, en rechtshandhavingsfunctionarissen van de andere Partijen om haar wateren, luchtruim, havens en luchthavens binnen te gaan teneinde de doelstellingen van dit Verdrag te verwezenlijken, in overeenstemming met de bepalingen ervan.

2. De Partijen vergemakkelijken de doelmatige coördinatie tussen hun rechtshandhavingsautoriteiten en bevorderen de uitwisseling van rechtshandhavingsfunctionarissen en andere deskundigen, waar nodig met inbegrip van het detacheren van verbindingsofficieren.

3. De Partijen vergemakkelijken de doelmatige coördinatie tussen hun luchtvaartautoriteiten en rechtshandhavingsautoriteiten teneinde snelle verificatie van luchtvaartuigregistraties en vluchtschema's mogelijk te maken.

4. De Partijen zijn elkaar behulpzaam bij het plannen en uitvoeren van de opleiding van rechtshandhavingsfunctionarissen inzake de onder dit Verdrag vallende rechtshandhavingsoperaties op zee, met inbegrip van gecombineerde operaties en het aan boord gaan, doorzoeken en vasthouden van vaartuigen.

Rechtshandhavingsoperaties op zee en in de lucht

Artikel 5 Verdachte vaartuigen en verdachte luchtvaartuigen

Rechtshandhavingsoperaties ter bestrijding van sluikhandel uit hoofde van dit Verdrag worden uitsluitend uitgevoerd tegen verdachte vaartuigen en verdachte luchtvaartuigen, met inbegrip van dergelijke luchtvaartuigen en vaartuigen zonder nationaliteit, en die welke kunnen worden gelijkgesteld aan vaartuigen zonder nationaliteit.

Artikel 6 Verificatie van nationaliteit

1. Voor de toepassing van dit Verdrag heeft een vaartuig of luchtvaartuig de nationaliteit van de Staat wiens vlag het gerechtigd is te voeren of waarin het vaartuig of luchtvaartuig geregistreerd is, in overeenstemming met de nationale wet- en regelgeving.

2. Verzoeken om verificatie van de nationaliteit van vaartuigen waarvan wordt gesteld dat zij zijn geregistreerd in of gerechtigd zijn de vlag te voeren van een van de Partijen, worden behandeld door de bevoegde nationale autoriteit van de vlaggenstaat die Partij is.

3. Elk verzoek dient mondeling te worden medegedeeld en nadien schriftelijk te worden bevestigd, en bevat, indien mogelijk, de naam van het vaartuig, het registratienummer, de nationaliteit, de thuishaven, de gronden voor verdenking en andere identificeerbare gegevens.

4. Verzoeken om verificatie van nationaliteit worden met spoed beantwoord en alle inspanningen worden verricht om een dergelijk antwoord zo spoedig mogelijk te geven, in ieder geval binnen vier (4) uur.

5. Indien de aangezochte vlaggenstaat die Partij is de bewering betreffende zijn nationaliteit van het verdachte schip weerlegt, mag de Partij die om de verificatie heeft verzocht het verdachte vaartuig gelijkstellen aan een vaartuig zonder nationaliteit in overeenstemming met het internationale recht.

Artikel 7 Nationale maatregelen met betrekking tot verdachte vaartuigen en verdachte luchtvaartuigen

1. Elke Partij verplicht zich ervoor te zorgen dat zij op ieder moment in staat is:

  • a. te reageren op verzoeken tot verificatie van nationaliteit;

  • b. toestemming te verlenen voor het aan boord gaan en doorzoeken van verdachte vaartuigen;

  • c. met spoed instructies te verstrekken over hoe verder gehandeld moet worden met betrekking tot de vaartuigen die namens haar worden vastgehouden;

  • d. toestemming te verlenen voor het binnengaan van haar wateren en luchtruim door vaartuigen en luchtvaartuigen van de rechtshandhavingsautoriteit en luchtvaartuigen ter ondersteuning van rechtshandhavingsoperaties van de andere Partijen.

2. Elke Partij stelt de Depositaris in kennis van de in artikel 1 omschreven autoriteit of autoriteiten waaraan verzoeken uit hoofde van het eerste lid van dit artikel moeten worden gericht.

Artikel 8 Bevoegdheden van rechtshandhavingsfunctionarissen

1. Rechtshandhavingsfunctionarissen die zich in de wateren of op het grondgebied, of aan boord van een vaartuig of luchtvaartuig van de rechtshandhavingsautoriteit, van een andere Partij bevinden, eerbiedigen de wetten en de gebruiken en tradities in de zee- en luchtvaart van de andere Partij.

2. Teneinde de doelstellingen van dit Verdrag te verwezenlijken, verleent elke Partij haar aangewezen rechtshandhavings- en luchtvaartfunctionarissen, of haar bevoegde nationale autoriteit waarvan de Depositaris in kennis is gesteld, de bevoegdheid toestemming te verlenen voor het binnengaan van haar wateren en luchtruim door vaartuigen en luchtvaartuigen van de rechtshandhavingsautoriteit en luchtvaartuigen ter ondersteuning van rechtshandhavingsoperaties, uit hoofde van dit Verdrag.

Artikel 9 Aanwijzing en bevoegdheden van ingescheepte rechtshandhavingsfunctionarissen

1. Elke Partij (de aanwijzende Partij) wijst gekwalificeerde rechtshandhavingsfunctionarissen aan die optreden als ingescheepte rechtshandhavingsfunctionarissen op vaartuigen van een andere Partij.

2. Elke Partij kan de aangewezen rechtshandhavingsfunctionarissen van een andere Partij toestaan aan boord te gaan van een vaartuig van haar rechtshavingsautoriteit. Deze toestemming kan aan voorwaarden gebonden zijn.

3. Met inachtneming van de nationale wet- en regelgeving van de aanwijzende Partij, kunnen deze rechtshandhavingsfunctionarissen, wanneer zij daartoe naar behoren gemachtigd zijn:

  • a. aan boord gaan van vaartuigen van de rechtshandhavingsautoriteit van elk van de Partijen;

  • b. de wetten van de aanwijzende Partij handhaven teneinde sluikhandel te bestrijden in de wateren van de aanwijzende Partij, of zeewaarts van haar territoriale zee bij het uitoefenen van het achtervolgingsrecht of anderszins in overeenstemming met het internationale recht;

  • c. vaartuigen van de rechtshandhavingsautoriteit aan boord waarvan zij zich bevinden, toestemming verlenen voor het binnengaan van en het varen in de wateren van de aanwijzende Partij;

  • d. vaartuigen van de rechtshandhavingsautoriteit aan boord waarvan zij zich bevinden, toestemming verlenen om patrouilles met het oog op drugsbestrijding uit te voeren in de wateren van de aanwijzende Partij;

  • e. rechtshandhavingsfunctionarissen van het vaartuig aan boord waarvan de rechtshandhavingsfunctionarissen van de aanwijzende Partij zich bevinden, toestemming verlenen assistentie te verlenen bij het handhaven van de wetten van de aanwijzende Partij teneinde sluikhandel te bestrijden; en

  • f. rechtshandhavingsfunctionarissen van andere Partijen adviseren en assisteren bij het aan boord gaan van vaartuigen teneinde de wetten van deze Partijen te handhaven om sluikhandel te bestrijden.

4. Wanneer rechtshandhavingsfunctionarissen aan boord zijn van een vaartuig van een rechtshandhavingsautoriteit van een andere Partij, en de rechtshandhavingsactie wordt uitgevoerd uit hoofde van de bevoegdheid van de rechtshandhavingsfunctionarissen, wordt elke doorzoeking of inbeslagneming van goederen, elke vrijheidsbeneming van een persoon, en elk gebruik van geweld uit hoofde van dit Verdrag, al dan niet met gebruik van wapens, uitgevoerd door deze rechtshandhavingsfunctionarissen, onverminderd de algemene beginselen bedoeld in artikel 11. Echter:

  • a. bemanningsleden van het vaartuig van de andere Partij kunnen bij een dergelijke actie assistentie verlenen indien hun dat uitdrukkelijk door de rechtshandhavingsfunctionarissen wordt gevraagd, en uitsluitend in de mate en op de wijze waarom verzocht wordt. Een dergelijk verzoek kan uitsluitend worden gedaan, aanvaard en uitgevoerd indien de actie in overeenstemming is met de toepasselijke wetten en procedures van beide Partijen; en

  • b. dergelijke bemanningsleden mogen geweld gebruiken in overeenstemming met artikel 22 en hun nationale wet- en regelgeving.

5. Elke Partij stelt de Depositaris in kennis van de autoriteit die verantwoordelijk is voor het aanwijzen van ingescheepte rechtshandhavingsfunctionarissen.

6. De partijen kunnen onderling verdragen of overeenkomsten sluiten om de rechtshandhavingsoperaties die in overeenstemming met dit artikel worden uitgevoerd, te vergemakkelijken.

Artikel 10 Aan boord gaan en doorzoeken

1. Het aan boord gaan en doorzoeken uit hoofde van dit Verdrag wordt uitsluitend uitgevoerd door teams van bevoegde rechtshandhavingsfunctionarissen van vaartuigen van de rechtshandhavingsautoriteit.

2. Dergelijke teams kunnen opereren vanuit vaartuigen of luchtvaartuigen van de rechtshandhavingsautoriteit van elk van de Partijen en vanuit vaartuigen of luchtvaartuigen van de rechtshandhavingsautoriteiten van andere Staten zoals door de Partijen overeengekomen.

3. Dergelijke teams kunnen bewapend zijn.

4. Wanneer een vaartuig van de rechtshandhavingsautoriteit van een Partij onder het gezag van een andere Partij opereert, wordt dit duidelijk kenbaar gemaakt.

Rechtshandhavingsoperaties in de territoriale wateren en in het luchtruim daarboven

Artikel 11 Algemene beginselen

1. Rechtshandhavingsoperaties om sluikhandel te bestrijden in de territoriale wateren van een Partij en in het luchtruim daarboven vallen onder het gezag van die Partij.

2. Geen Partij voert rechtshandhavingsoperaties ter bestrijding van sluikhandel uit in de wateren of het luchtruim van een andere Partij zonder de toestemming van die andere Partij, verleend uit hoofde van dit Verdrag of in overeenstemming met haar nationale rechtssysteem. Over een verzoek om dergelijke operaties wordt met spoed een besluit genomen. De toestemming kan aan instructies en voorwaarden gebonden zijn, die door de Partij die de operaties uitvoert dienen te worden gerespecteerd.

3. Rechtshandhavingsoperaties ter bestrijding van sluikhandel in de wateren van een Partij of in het luchtruim daarboven worden uitgevoerd of geleid door de rechtshandhavingsautoriteit van die Partij.

4. Geen enkele bepaling van dit Verdrag mag zodanig worden uitgelegd dat zij een vaartuig of luchtvaartuig van de rechtshandhavingsautoriteit van een andere Partij toestemming verleent onafhankelijk patrouilles uit te voeren in de wateren of het luchtruim van elke andere Partij.

Artikel 12 Assistentie door vaartuigen ter bestrijding van sluikhandel

1. Met inachtneming van het tweede lid van dit artikel, mag een vaartuig van de rechtshandhavingsautoriteit van een Partij een verdacht vaartuig volgen tot in de wateren van een andere Partij en maatregelen nemen om ontsnapping van het vaartuig te voorkomen, aan boord van het vaartuig gaan, en het vaartuig en zijn opvarenden vasthouden, in afwachting van een spoedig antwoord van de andere Partij indien:

  • a. de Partij toestemming heeft gekregen van de autoriteit of de autoriteiten van de andere Partij zoals bedoeld in artikel 1 en gemeld ingevolge artikel 7; of

  • b. bij kennisgeving aan de andere Partij, wanneer geen ingescheepte rechtshandhavingsfunctionaris of vaartuig van de rechtshandhavingsautoriteit van de andere Partij onmiddellijk beschikbaar is om een onderzoek te verrichten. Een dergelijke kennisgeving wordt gedaan vóór het binnenvaren van de wateren van de andere Partij indien dit vanuit operationeel oogpunt mogelijk is, of, indien dit niet mogelijk is, zo spoedig mogelijk.

2. De Partijen kiezen een van de onder het eerste lid, onderdeel a of b bedoelde procedures en stellen de Depositaris in kennis van hun keuze. Vóór de ontvangst van de kennisgeving door de Depositaris, worden de Partijen geacht de procedure bedoeld in het eerste lid, onderdeel a te hebben gekozen.

3. Indien er bewijzen van sluikhandel worden gevonden, wordt de Partij die toestemming heeft verleend onverwijld op de hoogte gesteld van de resultaten van het onderzoek. Het verdachte vaartuig, de lading en de opvarenden worden vastgehouden en naar een aangewezen haven gebracht binnen de wateren van de Partij die toestemming heeft verleend tenzij deze Partij andere instructies geeft.

4. Met inachtneming van het vijfde lid, mag een vaartuig van de rechtshandhavingsautoriteit van een Partij een verdacht luchtvaartuig volgen tot in de wateren van een andere Partij teneinde contact te houden met het verdachte luchtvaartuig indien:

  • a. de Partij toestemming heeft gekregen van de autoriteit of autoriteiten van de andere Partij zoals bedoeld in artikel 1 en gemeld ingevolge artikel 7; of

  • b. bij kennisgeving aan de andere Partij, wanneer geen ingescheepte rechtshandhavingsfunctionaris of vaartuig of luchtvaartuig van de rechtshandhavingsautoriteit van de andere Partij onmiddellijk beschikbaar is om contact te houden. Een dergelijke kennisgeving wordt gedaan vóór het binnenvaren van de wateren van de andere Partij indien dit vanuit operationeel oogpunt mogelijk is, of, indien dit niet mogelijk is, zo spoedig mogelijk.

5. De Partijen kiezen een van de in het vierde lid, onderdeel a of b bedoelde procedures en stellen de Depositaris in kennis van hun keuze. Vóór de ontvangst van de kennisgeving door de Depositaris, worden de Partijen geacht de procedure bedoeld in het vierde lid, onderdeel a te hebben gekozen.

Artikel 13 Assistentie door luchtvaartuigen ter bestrijding van sluikhandel

1. Een Partij kan andere Partijen verzoeken om assistentie door luchtvaartuigen, met inbegrip van controle en toezicht, bij de bestrijding van sluikhandel.

2. Elke assistentie uit hoofde van dit artikel binnen het luchtruim van de verzoekende Partij wordt uitgevoerd in overeenstemming met de wetten van de verzoekende Partij en uitsluitend in de aangegeven gebieden en in de mate waarom is verzocht en waarvoor toestemming is verleend.

3. Voorafgaande aan het begin van elke assistentie kan de Partij die bij dergelijke activiteiten assistentie wenst te verlenen (de aangezochte Partij) worden verzocht de desbetreffende burgerluchtvaartautoriteiten van de verzoekende Partij binnen een redelijke termijn vooraf daarvan in kennis te stellen alsmede van communicatiefrequenties en andere gegevens met betrekking tot vluchtveiligheid.

4. De aangezochte Partijen nemen ten behoeve van de veiligheid van de luchtvaart de volgende procedures in acht bij het in kennis stellen van de desbetreffende luchtvaartautoriteiten van dergelijke overvluchten door deelnemende luchtvaartuigen:

  • a. In geval van geplande bilaterale of multilaterale rechtshandhavingsoperaties stelt de aangezochte Partij de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor luchtverkeersleiding, van elke Partij daarvan binnen een redelijke termijn vooraf in kennis alsmede van de communicatiefrequenties met betrekking tot de voorgenomen vluchten van deelnemende luchtvaartuigen in het luchtruim van die Partij.

  • b. In geval van niet geplande rechtshandhavingsoperaties, waaronder het achtervolgen van verdachte luchtvaartuigen tot in het luchtruim van een andere Partij, wisselen de rechtshandhavingsautoriteiten en de desbetreffende burgerluchtvaartautoriteiten van de betrokken Partijen informatie uit met betrekking tot de juiste communicatiefrequenties alsmede overige informatie die relevant is voor de veiligheid van de luchtvaart.

  • c. Elk luchtvaartuig dat betrokken is bij rechtshandhavingsoperaties of activiteiten ter ondersteuning van rechtshandhavingsoperaties houdt zich aan de instructies met betrekking tot luchtvaart en vluchtveiligheid die kunnen worden gegeven door de luchtvaartautoriteiten van elke betrokken Partij tijdens de vlucht door het luchtruim van deze Partijen.

5. De aangezochte Partijen houden contact met de aangewezen rechtshandhavingsfunctionarissen van de verzoekende Partij en houden hen op de hoogte van de resultaten van dergelijke operaties teneinde hen in staat te stellen de door hen nodig geachte maatregelen te nemen.

6. Met inachtneming van het zevende lid van dit artikel, geeft de verzoekende Partij luchtvaartuigen van een aangezochte Partij, wanneer zij betrokken zijn bij rechtshandhavingsoperaties of activiteiten ter ondersteuning van rechtshandhavingsoperaties, toestemming over haar grondgebied of wateren te vliegen, en, met inachtneming van de wetten van de Partij die toestemming geeft en die van de aangezochte Partij, op verzoek van de Partij die toestemming geeft, bevelen door te geven aan verdachte luchtvaartuigen om de instructies en aanwijzingen van haar luchtverkeersleiding en rechtshandhavingsautoriteit op te volgen, indien:

  • a. toestemming is verleend door de autoriteit of autoriteiten van de Partij die om assistentie verzoekt, zoals bedoeld in artikel 1 en gemeld ingevolge artikel 7; of

  • b. voorafgaand toestemming is verleend door de Partij die om assistentie verzoekt.

7. De Partijen kiezen een van de in het zesde lid, onderdeel a of b bedoelde procedures en stellen de Depositaris in kennis van hun keuze. Vóór de ontvangst van de kennisgeving door de Depositaris, worden de Partijen geacht de procedure bedoeld in het zesde lid, onderdeel a te hebben gekozen.

8. Geen enkele bepaling van dit Verdrag doet afbreuk aan de legitieme rechten van luchtvaartuigen die lijn- of chartervluchten uitvoeren voor het vervoer van passagiers, bagage of vracht of van het luchtverkeer in het algemeen.

9. Geen enkele bepaling van dit Verdrag mag zodanig worden uitgelegd dat zij luchtvaartuigen van een Partij toestemming verleent het luchtruim binnen te gaan van een Staat die geen Partij is bij dit Verdrag.

10. Geen enkele bepaling van dit Verdrag mag zodanig worden uitgelegd dat zij een luchtvaartuig van een Partij toestemming verleent onafhankelijk patrouilles uit te voeren in het luchtruim van een andere Partij.

11. Tijdens het uitvoeren van activiteiten in de lucht uit hoofde van dit Verdrag brengen de Partijen de levens van de personen aan boord noch de veiligheid van de burgerluchtvaart in gevaar.

Artikel 14 Overige situaties

1. Geen enkele bepaling van dit Verdrag belet een Partij anderszins uitdrukkelijk toestemming te verlenen voor rechtshandhavingsoperaties door een andere Partij teneinde sluikhandel te bestrijden op haar grondgebied of binnen haar wateren of luchtruim, of met betrekking tot vaartuigen of luchtvaartuigen met haar nationaliteit die verdacht worden van sluikhandel.

2. De Partijen worden uitgenodigd de desbetreffende bepalingen van dit Verdrag toe te passen op ieder moment dat vaartuigen of luchtvaartuigen van de rechtshandhavingsautoriteiten van de Partijen bewijzen van sluikhandel constateren.

Artikel 15 Uitbreiding naar binnenwateren

Bij de ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van dit Verdrag, of op enig moment daarna, kan een Partij de Depositaris ervan in kennis stellen dat zij de toepassing van dit Verdrag heeft uitgebreid naar enkele of alle binnenwateren die direct grenzen aan haar territoriale zee of archipelwateren, zoals door de Partij omschreven.

Operaties zeewaarts van de territoriale zee

Artikel 16 Aan boord gaan

1. Indien rechtshandhavingsfunctionarissen van een Partij een verdacht vaartuig aantreffen dat stelt dat het de nationaliteit van een andere Partij bezit en dat zich zeewaarts van de territoriale zee van een Staat bevindt, strekt dit Verdrag tot toestemming van de Staat die Partij is waarvan gesteld wordt dat het vaartuig zijn vlag voert, om aan boord te gaan van het verdachte vaartuig en het vaartuig en zijn lading te doorzoeken en zijn opvarenden te doen ondervragen door deze functionarissen teneinde vast te stellen of het vaartuig betrokken is bij sluikhandel, behalve in gevallen waarin een Partij de Depositaris ervan in kennis heeft gesteld dat zij de bepalingen van het tweede of derde lid van dit artikel zal toepassen.

2. Bij ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van dit Verdrag, kan een Partij de Depositaris ervan in kennis stellen dat het aan boord gaan van vaartuigen waarvan gesteld wordt dat zij de nationaliteit hebben van die Partij en die zich zeewaarts van de territoriale zee van een Staat bevinden, uitsluitend mag geschieden met uitdrukkelijke toestemming van die Partij. Deze kennisgeving ontslaat die Partij niet van de verplichting onverwijld te reageren op verzoeken van andere Partijen uit hoofde van dit Verdrag, in overeenstemming met zijn mogelijkheden. De kennisgeving kan te allen tijde worden ingetrokken.

3. Bij de ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van dit Verdrag, of te eniger tijd daarna, kan een Partij de Depositaris ervan in kennis stellen dat Partijen geacht worden toestemming te hebben aan boord te gaan van een verdacht vaartuig dat zich zeewaarts van de territoriale zee van een Staat bevindt en zijn vlag voert of stelt dat het zijn nationaliteit heeft, en het verdachte vaartuig en zijn lading te doorzoeken en zijn opvarenden te ondervragen teneinde vast te stellen of het vaartuig betrokken is bij sluikhandel, indien geen antwoord wordt ontvangen of indien de aangezochte Partij niet binnen vier (4) uur de nationaliteit kan bevestigen noch ontkennen nadat zij een mondeling verzoek heeft ontvangen uit hoofde van artikel 6. De kennisgeving kan te allen tijde worden ingetrokken.

4. Een vlaggenstaat die de Depositaris ervan in kennis heeft gesteld dat hij het tweede of derde lid van dit artikel in acht zal nemen, en die een verzoek tot verificatie van de nationaliteit van een verdacht vaartuig heeft ontvangen, kan de verzoekende Partij toestemming verlenen alle nodige maatregelen te nemen teneinde ontsnapping van het verdachte vaartuig te voorkomen.

5. Wanneer bewijzen van sluikhandel worden ontdekt als gevolg van het aan boord gaan uit hoofde van dit artikel, mogen de rechtshandhavingsfunctionarissen van de Partij die aan boord gaat het vaartuig, de lading en de opvarenden vasthouden in afwachting van spoedige instructies van de vlaggenstaat die Partij is. De Partij die aan boord gaat stelt de vlaggenstaat die Partij is onverwijld op de hoogte van de resultaten van de uit hoofde van dit artikel aan boord gaan en doorzoeken, in overeenstemming met het eerste lid van artikel 26 van dit Verdrag.

6. Niettegenstaande de voorgaande leden van dit artikel mogen rechtshandhavingsfunctionarissen van een Partij aan boord gaan van een verdacht vaartuig dat zich zeewaarts van de territoriale zee van een Staat bevindt en dat stelt de nationaliteit van een andere Partij te hebben, teneinde de documenten van dat vaartuig op te sporen en te inspecteren indien:

  • a. het vaartuig niet de vlag voert van die andere Partij;

  • b. het vaartuig geen registratiekenmerken vertoont;

  • c. het vaartuig stelt dat er geen documentatie aan boord is met betrekking tot de nationaliteit van het vaartuig; en

  • d. er geen andere informatie is waarmee de nationaliteit kan worden aangetoond.

7. Indien er in geval van het aan boord gaan uit hoofde van het zesde lid van dit artikel documentatie of bewijs ter zake van de nationaliteit wordt gevonden, zijn het eerste, tweede of derde lid van dit artikel van toepassing. Indien er geen bewijs van nationaliteit wordt gevonden mag de Partij die aan boord gaat het vaartuig gelijkstellen aan een vaartuig zonder nationaliteit in overeenstemming met het internationale recht.

8. Op het aan boord gaan en doorzoeken van een verdacht vaartuig in overeenstemming met dit artikel zijn de wetten van de Partij die aan boord gaat van toepassing.

Artikel 17 Overige gevallen van aan boord gaan uit hoofde van het internationale recht

Behalve in de gevallen waarin uitdrukkelijk wordt voorzien, is dit Verdrag niet van toepassing op, noch vormt het een beperking voor, het aan boord gaan van vaartuigen door een Partij in overeenstemming met het internationale recht, die zich zeewaarts van de territoriale zee van een Staat bevinden, ongeacht of dit geschiedt op grond van, onder andere, het recht van onderzoek, het verlenen van hulp aan personen, schepen of goederen die in nood of gevaar verkeren, of op grond van toestemming van de vlaggenstaat voor het uitvoeren van een rechtshandhavingsactie.

Uitvoering

Artikel 18 Aanwijzing van een contactpunt

Bij het aanwijzen van autoriteiten en functionarissen zoals omschreven in artikel 1 die de verantwoordelijkheden uit hoofde van dit Verdrag uitoefenen, wordt elke Partij aangemoedigd een enkel contactpunt aan te wijzen dat in staat is op enig moment verzoeken en rapporten te ontvangen, te verwerken en te beantwoorden.

Artikel 19 Programma's voor samenwerking en coördinatie inzake rechtshandhaving op zee in het caribisch gebied

1. De Partijen stellen regionale en subregionale programma's voor samenwerking en coördinatie inzake rechtshandhaving op zee in tussen hun rechtshandhavingsautoriteiten. Elke Partij wijst ten behoeve van de andere Partijen een coördinator aan die belast is met het organiseren van haar deelname en het aanwijzen van vaartuigen, luchtvaartuigen en rechtshandhavingsfunctionarissen die bij het programma betrokken zijn.

2. De Partijen streven ernaar geplande bilaterale, subregionale en regionale operaties uit te voeren teneinde de rechten en verplichtingen uit hoofde van dit Verdrag uit te oefenen respectievelijk na te komen.

3. De Partijen verplichten zich gekwalificeerd personeel toe te wijzen aan regionale en subregionale coördinatiecentra die worden opgericht voor de coördinatie van de opsporing van, het toezicht op en de controle van vaartuigen en luchtvaartuigen en het onderscheppen van vaartuigen die betrokken zijn bij sluikhandel op zee en in het luchtruim daarboven.

4. De Partijen worden aangemoedigd standaardwerkprocedures te ontwikkelen voor rechtshandhavingsoperaties uit hoofde van dit Verdrag en, waar van toepassing, met andere Partijen te overleggen teneinde dergelijke standaardprocedures op elkaar af te stemmen met het oog op de uitvoering van gezamenlijke rechtshandhavingsoperaties.

Artikel 20 Bevoegdheden en handelwijze van rechtshandhavings- en andere functionarissen

1. Met inachtneming van haar grondwettelijke beginselen en de grondbeginselen van haar rechtssysteem, neemt iedere Partij de maatregelen die nodig zijn uit hoofde van haar nationale recht teneinde te waarborgen dat buitenlandse rechtshandhavingsfunctionarissen, wanneer die uit hoofde van dit Verdrag acties uitvoeren in haar wateren, geacht worden over bevoegdheden te beschikken die gelijk zijn aan die van haar nationale rechtshandhavingsfunctionarissen.

2. In overeenstemming met haar rechtsstelsel neemt elke Partij passende maatregelen om te waarborgen dat haar rechtshandhavingsfunctionarissen en rechtshandhavingsfunctionarissen van andere Partijen die namens haar optreden, de bevoegdheden van rechtshandhavingsfunctionarissen mogen uitoefenen zoals in dit Verdrag voorgeschreven.

3. In overeenstemming met de bepalingen van artikel 8 en onverminderd de bepalingen van artikel 11, waarborgt elke Partij dat haar rechtshandhavingsfunctionarissen, wanneer zij aan boord gaan van vaartuigen en deze onderzoeken en activiteiten in de lucht uitvoeren uit hoofde van dit Verdrag, handelen in overeenstemming met hun toepasselijke nationale wetten en procedures en met het internationale recht en aanvaarde internationale praktijken.

4. Bij het nemen van dergelijke maatregelen uit hoofde van dit Verdrag, houdt elke Partij er naar behoren rekening mee dat de veiligheid van mensenlevens op zee en van het vaartuig en de lading niet in gevaar mogen worden gebracht en dat er geen handelsbelangen en juridische belangen mogen worden geschaad. Zij houden in het bijzonder rekening met:

  • a. de gevaren die gemoeid zijn met het aan boord gaan van een vaartuig op zee, waarbij overwogen moet worden of dit niet veiliger in een haven kan plaatsvinden; en

  • b. de noodzaak te voorkomen dat een vaartuig ten onrechte wordt aangehouden of opgehouden.

Artikel 21 Assistentie door vaartuigen

1. Elke Partij kan een andere Partij verzoeken een of meer vaartuigen van haar rechtshandhavingsautoriteit beschikbaar te stellen om de verzoekende Partij op doeltreffende wijze te assisteren bij het patrouilleren en surveilleren teneinde sluikhandel over de zee en door de lucht in het Caribisch gebied op te sporen en te voorkomen.

2. Wanneer een verzoek uit hoofde van het eerste lid van dit artikel wordt gehonoreerd, verstrekt elke aangezochte Partij de verzoekende Partij via veilige communicatiekanalen de volgende informatie:

  • a. de naam en een beschrijving van de vaartuigen van haar rechtshandhavingsautoriteit;

  • b. de data waarop, en de tijdvakken waarin, zij beschikbaar zijn;

  • c. de namen van de bevelvoerende officieren van de vaartuigen; en

  • d. overige relevante informatie.

Artikel 22 Gebruik van geweld

1. Geweld mag uitsluitend worden gebruikt indien er geen enkel ander middel kan worden ingezet geschikt om de situatie op te lossen.

2. Ieder gebruik van geweld dient evenredig te zijn aan het doel waarvoor het dient.

3. Ieder gebruik van geweld uit hoofde van dit Verdrag dient in alle gevallen beperkt te blijven tot het minimum dat redelijkerwijs nodig is onder de omstandigheden.

4. Elk gebruik van geweld wordt voorafgegaan door een waarschuwing, uitgezonderd in gevallen van zelfverdediging.

5. Wanneer het gebruik van geweld is toegestaan en noodzakelijk is in de wateren van een Partij, dienen de rechtshandhavingsfunctionarissen de wetten van die Partij te eerbiedigen.

6. Wanneer het gebruik van geweld is toegestaan en noodzakelijk is bij het aan boord gaan en doorzoeken van vaartuigen die zich zeewaarts van de territoriale zee van een Partij bevinden, eerbiedigen de rechtshandhavingsfunctionarissen de wetten en procedures van hun Staat en de instructies van de vlaggenstaat.

7. Het gebruik van vuurwapens tegen of aan boord van een verdacht vaartuig wordt zo spoedig mogelijk gemeld aan de vlaggenstaat die Partij is.

8. De Partijen gebruiken geen geweld tegen burgerluchtvaartuigen in de lucht.

9. Het gebruik van geweld bij wijze van represaille of straf is verboden.

10. Geen enkele bepaling van dit Verdrag doet afbreuk aan de uitoefening van het inherente recht op zelfverdediging van rechtshandhavings- of andere functionarissen van een Partij.

Artikel 23 Rechtsmacht inzake strafbare feiten

Elke Partij neemt de maatregelen die nodig kunnen zijn om haar rechtsmacht te vestigen inzake de feiten die zij in overeenstemming met artikel 3, eerste lid, van het Verdrag van 1988 heeft strafbaar gesteld, wanneer:

  • a. het strafbare feit wordt begaan in wateren die onder haar soevereiniteit vallen of, waar van toepassing, in de aangrenzende zone;

  • b. het strafbare feit wordt begaan aan boord van een vaartuig dat haar vlag voert of van een luchtvaartuig dat ingevolge haar wetten geregistreerd staat op het tijdstip waarop het strafbare feit wordt begaan;

  • c. het strafbare feit wordt begaan aan boord van een vaartuig zonder nationaliteit of dat gelijk wordt gesteld aan een vaartuig zonder nationaliteit uit hoofde van het internationale recht, dat zich zeewaarts van de territoriale zee van een Staat bevindt;

  • d. het strafbare feit wordt begaan aan boord van een vaartuig dat de vlag voert van, of de registratiekenmerken of enige andere indicatie van de nationaliteit vertoont van een andere Partij en dat zich zeewaarts van de territoriale zee van een Staat bevindt.

Artikel 24 Rechtsmacht inzake vastgehouden vaartuigen en personen

1. In alle gevallen die zich voordoen in de wateren van een Partij, of die betrekking hebben op vaartuigen die de vlag van die Partij voeren en zich zeewaarts van de territoriale zee van een Staat bevinden, heeft die Partij rechtsmacht met betrekking tot een vastgehouden vaartuig, zijn lading en opvarenden, met inbegrip van inbeslagneming, verbeurdverklaring, aanhouding en strafvervolging. Met inachtneming van haar Grondwet en wetten, kan de Partij in kwestie ermee instemmen dat een andere Staat rechtsmacht uitoefent in overeenstemming met het internationale recht en overeenkomstig elke door haar gestelde voorwaarde.

2. Elke Partij waarborgt dat haar verplichtingen tot kennisgeving uit hoofde van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen worden nageleefd.

Artikel 25 Verspreiding

1. Teneinde de uitvoering van dit Verdrag te vergemakkelijken, waarborgt elke Partij dat de andere Partijen volledig op de hoogte worden gehouden van haar toepasselijke wetten en procedures, in het bijzonder die welke betrekking hebben op het gebruik van geweld.

2. Partijen die betrokken zijn bij rechtshandhavingsoperaties uit hoofde van dit Verdrag waarborgen dat hun rechtshandhavingsfunctionarissen op de hoogte zijn van de relevante operationele procedures van andere Partijen.

Artikel 26 Resultaten van de rechtshandhavingsoperaties

1. Een Partij die uit hoofde van dit Verdrag aan boord gaat van een vaartuig en dit doorzoekt, stelt de andere Partij onverwijld op de hoogte van de resultaten daarvan.

2. Elke Partij brengt de andere Partij, op gezette tijden en in overeenstemming met haar wetten, op de hoogte van de voortgang met betrekking tot alle opsporingsonderzoeken, strafvervolgingen en gerechtelijke procedures die voortvloeien uit de rechtshandhavingsoperaties uit hoofde van dit Verdrag waarbij bewijzen van sluikhandel werden aangetroffen op vaartuigen of in luchtvaartuigen van die andere Partij. Daarnaast verstrekken de Partijen elkaar informatie over de resultaten van dergelijke strafvervolgingen en gerechtelijke procedures, in overeenstemming met hun nationale wetgeving.

3. Geen enkele bepaling in dit artikel verplicht een Partij ertoe bijzonderheden te onthullen over de opsporingsonderzoeken, strafvervolgingen en gerechtelijke procedures of over het daarmee verband houdende bewijsmateriaal, of doet afbreuk aan de rechten of verplichtingen van Partijen die voortvloeien uit het Verdrag van 1988 of uit andere internationale verdragen en instrumenten.

Artikel 27 Inbeslagneming en verbeurdverklaring

1. Goederen die in beslag zijn genomen of verbeurd zijn verklaard als gevolg van een rechtshandhavingsoperatie die uit hoofde van dit Verdrag is uitgevoerd in de wateren van een Partij, worden vervreemd in overeenstemming met de wetten van die Partij.

2. Indien de vlaggenstaat die Partij is ermee heeft ingestemd dat een andere Staat uit hoofde van artikel 24 rechtsmacht uitoefent, worden de goederen die in beslag zijn genomen of verbeurd zijn verklaard als gevolg van een rechtshandhavingsoperatie die uit hoofde van dit Verdrag door een Partij is uitgevoerd, vervreemd in overeenstemming met de wetten van de Partij die aan boord is gegaan.

3. Voorzover dit is toegestaan door haar wetgeving en op de voorwaarden die zij passend acht, kan een Partij in alle gevallen de verbeurdverklaarde goederen of de opbrengst van de verkoop ervan overdragen aan een andere Partij of aan intergouvernementele lichamen die gespecialiseerd zijn in de bestrijding van sluikhandel en het gebruik van verdovende middelen en psychotrope stoffen.

Artikel 28 Vorderingen

Vorderingen jegens een Partij inzake schade, letsel of verlies voortvloeiende uit rechtshandhavingsoperaties uit hoofde van dit Verdrag, met inbegrip van vorderingen jegens zijn rechtshandhavingsfunctionarissen, worden opgelost in overeenstemming met het internationale recht.

Slotbepalingen

Artikel 29 Waarborging van rechten en voorrechten

1. Geen enkele bepaling van dit Verdrag wordt zodanig uitgelegd dat deze afbreuk doet aan de rechten en voorrechten van een individu in een gerechtelijke procedure.

2. Geen enkele bepaling van dit Verdrag wordt zodanig uitgelegd dat deze afbreuk doet aan de immuniteiten waarop voor vaartuigen en luchtvaartuigen aanspraak kan worden gemaakt uit hoofde van het internationale recht.

3. Voor de toepassing van dit Verdrag kunnen vaartuigen of luchtvaartuigen van de rechtshandhavingsautoriteiten in geen enkel geval worden aangemerkt als verdachte vaartuigen of luchtvaartuigen.

Artikel 30 Gevolgen voor aanspraken op territoriale of maritieme grenzen

Geen enkele bepaling van dit Verdrag doet afbreuk aan de positie van een Partij uit hoofde van het internationale recht, met inbegrip van het recht van de zee, tast de aanspraken op territoriale of maritieme grenzen van een Partij of derde Staat aan, of vormt een precedent waaraan rechten kunnen worden ontleend.

Artikel 31 Verhouding tot andere verdragen

1. De Partijen bij het Verdrag worden aangemoedigd met elkaar bilaterale of multilaterale verdragen te sluiten inzake de aangelegenheden die in dit Verdrag worden behandeld, teneinde de bepalingen van het Verdrag te bevestigen of aan te vullen of de toepassing van de in artikel 17 van het Verdrag van 1988 vervatte beginselen te versterken.

2. Geen enkele bepaling van dit Verdrag heeft enige verandering of aantasting tot gevolg van de rechten en verplichtingen van een Partij die voortvloeien uit verdragen die tussen deze Partij en een of meer Partijen van kracht zijn met betrekking tot hetzelfde onderwerp.

Artikel 32 Vergaderingen van de partijen

1. Aan het einde van het tweede jaar volgend op het jaar waarin dit Verdrag in werking treedt, vindt een vergadering van de Partijen plaats. Na deze termijn worden daaropvolgende vergaderingen van de Partijen niet eerder gehouden dan negentig (90) dagen nadat vijftig procent van de Partijen daartoe langs de gebruikelijke diplomatieke weg een verzoek heeft ingediend.

2. Tijdens de vergaderingen van de Partijen wordt onder andere bezien of het Verdrag wordt nageleefd en worden, indien nodig, maatregelen aangenomen om de doeltreffendheid ervan te vergroten, en worden maatregelen geëvalueerd op het gebied van regionale en subregionale samenwerking en coördinatie van toekomstige acties.

3. Tijdens de vergaderingen van de Partijen die uit hoofde van het tweede lid van dit artikel worden belegd, worden wijzigingen van dit Verdrag overwogen die in overeenstemming met artikel 33 zijn voorgesteld.

4. In de vergaderingen van de Partijen worden alle besluiten bij consensus genomen.

Artikel 33 Wijzigingen

1. Elke Partij kan te allen tijde na de inwerkingtreding van het Verdrag voor die Partij een wijziging van dit Verdrag voorstellen door de tekst van een dergelijk voorstel aan de Depositaris te doen toekomen. De Depositaris zal een dergelijk voorstel onverwijld verspreiden onder alle Partijen en Ondertekenaars.

2. Wijzigingen worden tijdens een vergadering van de Partijen door de daarbij vertegenwoordigde Partijen bij consensus aangenomen.

3. Wijzigingen treden in werking dertig dagen nadat de Depositaris van alle Partijen de akte van aanvaarding of goedkeuring heeft ontvangen.

Artikel 34 Beslechting van geschillen

Indien er tussen twee of meer Partijen een vraag of geschil mocht ontstaan met betrekking tot de uitlegging of toepassing van dit Verdrag, plegen deze Partijen met elkaar overleg teneinde het geschil te beslechten door middel van onderhandelingen, onderzoek, bemiddeling, conciliatie, arbitrage of een beroep op regionale entiteiten, langs gerechtelijke weg of op een andere door hen te kiezen vreedzame wijze.

Artikel 35 Ondertekening

Dit Verdrag staat te San José, Costa Rica, vanaf 10 april 2003 open voor ondertekening door iedere Staat die Partij is bij het Verdrag van 1988 en in het Caribisch gebied gelegen is, of iedere Staat die verantwoordelijk is voor de buitenlandse betrekkingen van een gebied dat in het Caribisch gebied is gelegen.

Artikel 36 Inwerkingtreding

1. Staten kunnen, in overeenstemming met hun nationale procedures, hun instemming door dit Verdrag te worden gebonden tot uitdrukking brengen door:

  • a. ondertekening zonder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring; of

  • b. ondertekening onder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, gevolgd door bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring.

2. Dit Verdrag treedt in werking 30 dagen nadat vijf Staten in overeenstemming met het eerste lid van dit artikel hun instemming te worden gebonden tot uitdrukking hebben gebracht.

3. Voor iedere Staat die na de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag ermee instemt erdoor te worden gebonden, treedt het Verdrag voor die Staat in werking 30 dagen na nederlegging van de akte waarin de instemming te worden gebonden tot uitdrukking wordt gebracht.

Artikel 37 Voorbehouden en uitzonderingen

Met inachtneming van haar Grondwet en wetten en overeenkomstig het internationale recht, kan een Partij voorbehouden maken ten aanzien van dit Verdrag, behoudens wanneer deze niet verenigbaar zijn met het onderwerp en doel van het Verdrag. Ten aanzien van artikelen 2, 12, 13 en 16 kunnen geen voorbehouden worden gemaakt.

Artikel 38 Verklaringen

Artikel 37 doet geen afbreuk aan het recht van een Staat om bij de ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van dit Verdrag, verklaringen, ongeacht de formulering of de benaming die eraan wordt gegeven, af te geven, bijvoorbeeld ten behoeve van onderlinge overeenstemming tussen zijn wet- en regelgeving en de bepalingen van dit Verdrag, voorzover dergelijke verklaringen er niet toe strekken of tot gevolg hebben dat het effect van de bepalingen van dit Verdrag op die Staat teniet wordt gedaan of veranderd.

Artikel 39 Territoriale toepassing

Dit Verdrag is uitsluitend van toepassing op het Caribisch gebied, zoals omschreven in artikel 1, onderdeel j.

Artikel 40 Opschorting

Partijen bij dit Verdrag kunnen hun verplichtingen uit hoofde van dit Verdrag ten aanzien van bepaalde gebieden onder hun soevereiniteit tijdelijk opschorten indien daarvoor dringende redenen van nationale veiligheid bestaan. Een dergelijke opschorting treedt pas in werking nadat zij naar behoren is bekendgemaakt.

Artikel 41 Opzegging

1. Iedere Partij kan dit Verdrag opzeggen. De opzegging wordt van kracht twaalf maanden nadat de Depositaris de kennisgeving van opzegging heeft ontvangen.

2. Na opzegging blijft dit Verdrag van toepassing op administratieve of gerechtelijke procedures die het gevolg zijn van maatregelen die ingevolge dit Verdrag met betrekking tot de opzeggende Partij zijn genomen.

Artikel 42 Depositaris

1. Het origineel van dit Verdrag wordt nedergelegd bij de Regering van de Republiek Costa Rica, die als Depositaris zal optreden.

2. De Depositaris doet voor eensluidend gewaarmerkte afschriften van dit Verdrag toekomen aan alle ondertekenaars.

3. De Depositaris stelt alle ondertekenaars en partijen bij het Verdrag in kennis van:

  • a. alle aanwijzingen van rechtshandhavingsautoriteiten ingevolge artikel 1, onderdeel c;

  • b. alle aanwijzingen van autoriteiten waaraan, ingevolge artikelen 6 en 7, verzoeken om verificatie of registratie moeten worden gericht, waaraan toestemming moet worden gevraagd voor het binnengaan van nationale wateren en het nationale luchtruim en voor het aan boord gaan en doorzoeken, en waar instructies moeten worden verkregen;

  • c. alle functionarissen die worden aangewezen als zijnde verantwoordelijk voor het aanwijzen van ingescheepte rechtshandhavingsfunctionarissen ingevolge artikel 9, vijfde lid;

  • d. alle kennisgevingen van keuzes met betrekking tot toestemming voor achtervolging of binnengaan van territoriale wateren en het luchtruim teneinde ingevolge artikel 12 aan boord te gaan en doorzoekingen te verrichten;

  • e. alle kennisgevingen van keuzes met betrekking tot toestemming voor ondersteuning door luchtvaartuigen ingevolge artikel 13;

  • f. alle verklaringen van territoriale toepasselijkheid ingevolge artikel 15;

  • g. alle kennisgevingen van keuzes om geen voorafgaande toestemming te verlenen voor het aan boord gaan ingevolge van artikel 16, tweede en derde lid;

  • h. alle voorstellen tot wijziging van het Verdrag ingediend ingevolge artikel 33;

  • i. alle ingevolge artikel 36 gedeponeerde ondertekeningen, bekrachtigingen, aanvaardingen en goedkeuringen;

  • j. de data van inwerkingtreding van het Verdrag ingevolge artikel 36;

  • k. alle ingevolge artikel 37 gemaakte voorbehouden;

  • l. alle ingevolge artikel 38 afgegeven verklaringen;

  • m. alle ingevolge artikel 40 afgegeven verklaringen;

  • n. alle kennisgevingen van opzegging ingevolge artikel 41.

4. De Depositaris laat dit Verdrag bij de Verenigde Naties registreren overeenkomstig artikel 102 van het Handvest van de Verenigde Naties.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd door hun respectieve Regeringen, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN te San José op de tiende dag van de maand april 2003, in de Engelse, de Franse en de Spaanse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.


D. PARLEMENT

Zie Trb. 2003, 82.

G. INWERKINGTREDING

Zie Trb. 2003, 82.

J. GEGEVENS

Zie Trb. 2003, 82.

Uitgegeven de twaalfde maart 2004

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. BOT


XNoot
1

Onder de volgende verklaring en het volgende voorbehoud:

«La manifestación de la República de Guatemala que lo hace ad-referendum, es decir, sujeto su consentimiento en obligarse a la previa aprobación del Congreso de la República y ratificación por el Organismo Ejecutivo.

2. Que declara su interés en que, para la correcta aplicación del Convenio, deberían precisarse las características para considerar como sospechosas las embarcaciones y aeronaves.

3. Que en relación al artículo 30 del Convenio, la República de Guatemala, al suscribirlo, manifiesta de manera categórica, que ninguna de las disposiciones del Convenio prejuzgará su posición frente al Derecho Internacional, incluyendo al Derecho del Mar, ni afectará las reclamaciones territoriales o marítimas que la República de Guatemala ha sostenido, sostiene y pueda sostener en futuro a otros Estados.

4. Que la República de Guatemala formula reserva respecto a los artículos 4 1), 7 1d), 8 2), 9, 18 y 20 2), en el sentido de que cumplirá con sus disposiciones en la medida en que no contravengan las disposiciones de la Constitución Política de la República o las de sus leyes internas de carácter público.

5. Que respecto al artículo 12 del Convenio la República de Guatemala elige los procedimientos consignados en los párrafos 1 a. y 4 a. de este artículo.

6. En cuanto al artículo 13 del Convenio, elige el procedimiento consignado en el párrafo 6 a. del mismo.

7. En lo que concierne al artículo 16 del Convenio, la República de Guatemala por su parte expresa su elección en el sentido de no conceder permiso anticipado para el abordaje de embarcación en lo que respecta a los párrafos 2 y 3 de este artículo».

De Regering van de Republiek Guatemala verklaart, bij het „ad-referendum" ondertekenen van het Verdrag inzake samenwerking bij de bestrijding van sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen over zee en door de lucht in het Caribisch gebied, het navolgende:

Vertaling:

1. De verklaring van de Republiek Guatemala dat zij ``ad-referendum" ondertekent, betekent dat haar instemming onderworpen is aan toestemming vooraf van het Congres van de Republiek en bekrachtiging door het Uitvoerend Orgaan, waartoe zij gebonden is.

2. Dat zij het van belang acht dat, voor de juiste toepassing van het Verdrag, de kenmerken voor het als verdacht aanmerken van schepen en luchtvaartuigen nader worden aangeduid.

3. Dat de Republiek Guatemala, met betrekking tot artikel 30 van het Verdrag, bij de ondertekening stellig verklaart dat geen van de verdragsbepalingen een voortijdig oordeel inhoudt inzake haar standpunt op het gebied van internationaal recht, inclusief het recht van de zee, noch aantasting inhoudt van territoriale of maritieme aanspraken die de Republiek Guatemala jegens andere Staten heeft doen gelden, doet gelden of in de toekomst mocht doen gelden.

4. Dat de Republiek Guatemala in die zin een voorbehoud formuleert met betrekking tot de artikelen 4, eerste lid, 7, eerste lid, eerste lid onder d, 8, tweede lid, 9, 18 en 20, tweede lid, dat zij de bepalingen zal naleven voor zover zij niet in strijd zijn met de bepalingen van de Politieke Grondwet van de Republiek of haar nationale wetten van publiekrechtelijke aard.

5. Dat de Republiek Guatemala, met betrekking tot artikel 12 van het Verdrag, kiest voor de procedures vastgelegd in het eerste lid, onder a, en het vierde lid, onder a, van dit artikel.

6. Voor wat betreft artikel 13 van het Verdrag, kiest het voor de procedure vastgelegd in het zesde lid, onder a.

7. Ten aanzien van artikel 16 van het Verdrag, geeft de Republiek Guatemala van haar kant uitdrukking aan haar keuze in die zin, dat zij geen toestemming bij voorbaat verleent tot het aan boord gaan van schepen voor wat betreft het tweede en derde lid van dit artikel.

XNoot
2

Onder de volgende verklaring:

«La República de Honduras, fundándose en el Artículo 38 del presente Convenio y dentro del espíritu del Artículo 30 del mismo, declara: "Que hallándose pendiente ante la Corte lnternacional de Justicia el caso de la controversia sobre delimitación marítima en el Mar Caribe entre Nicaragua y Honduras (Nicaragua c. Honduras), ninguna de las disposiciones del presente Acuerdo altera los planteamientos y posiciones que en cuanto a límites marítimos sostenga la República de Honduras en dicho juicio, ni constituye admisión de derecho alguno de otro país que modifique dichos planteamientos o posiciones. Esta declaración, excepto lo dicho en el párrafo anterior, no excluye ni modifica el efecto legal de las disposiciones del presente Acuerdo en su aplicación a Honduras».

Vertaling:

De Republiek Honduras verklaart, zich baserend op artikel 38 van dit Verdrag en in de geest van artikel 30 daarvan: Dat tegen de achtergrond van het bij het Internationale Hof van Justitie aanhangig zijnde geschil inzake de maritieme grensafbakening in de Caribische Zee tussen Nicaragua en Honduras (Nicaragua c. Honduras), geen van de bepalingen van het voorliggende Akkoord leidt tot wijziging van de stellingen en standpunten die de Republiek Honduras inzake maritieme grenzen in bedoeld geding inneemt, noch erkenning inhoudt van enig recht van een derde land, dat wijziging van bedoelde stellingen en standpunten inhoudt. Deze verklaring betekent, behoudens het in de vorige alinea gestelde, geen uitsluiting of wijziging van de rechtskracht van de bepalingen van dit Akkoord in zijn toepassing op Honduras.

XNoot
3

Onder de volgende verklaring en het volgende voorbehoud:

«1. Ninguna de las cláusulas del citado Convenio puede ser interpretada en el sentido que afecte los derechos de Nicaragua en sus zonas marinas y costeras ni en ninguna otra parte de su territorio, ni implica, en manera alguna, renuncia total o parcial de sus reclamaciones sobre territorios y zonas marítimas e insulares.

2. La República de Nicaragua no hace renuncia total o parcial de su soberanía, jurisdicción y derechos sobre su territorio, islas, cayos, bancos adyacentes, aguas interiores, mar territorial, zona contigua, plataforma continental, zona económica exclusiva y espacio aéreo que le corresponden de conformidad con su legislación interna y el derecho internacional».

«El Gobierno de la República de Nicaragua sujetándose a lo establecido en la Constitución Política de la República y sus Leyes vigentes que regulan la materia, es indelegable la función policial, en tal sentido el Articulo 20, numeral 1 y 2 del presente Convenio es inaplicable y por consiguiente no es posible otorgar a funcionarios policiales extranjeros los mismos poderes de los policías nacionales».

Vertaling:

1. Geen van de bepalingen van het aangehaald Verdrag mag zodanig worden uitgelegd dat het de rechten van Nicaragua op haar maritieme en kustzones of enig ander deel van haar grondgebied aantast, noch houdt het, op enige wijze, een geheel of gedeeltelijk afzien in van haar aanspraken op grondgebied en maritieme zones en eilanden.

2. De Republiek Nicaragua doet geheel noch gedeeltelijk afstand van haar soevereiniteit, rechtsmacht en rechten op haar grondgebied, eilanden, riffen, belendende aardlagen, binnenwateren, territoriale kernen, territoriale zee, aangrenzende zone, continentaal plat, exclusieve economische zone en luchtruim die haar in overeenstemming met haar nationale wetgeving en het internationaal recht toekomen.

De Regering van de Republiek Nicaragua verklaart, zich beroepend op de politieke grondwet van de Republiek en haar geldende wetten terzake, dat de politiefunctie niet gedelegeerd kan worden, dat in die zin artikel 20, het eerste en tweede lid, van dit Verdrag niet van toepassing is en het derhalve niet mogelijk is buitenlandse politiefunctionarissen de bevoegdheden van leden van de nationale politie te verlenen.

XNoot
4

Onder de volgende verklaring:

``Regarding the Agreement Concerning Cooperation in Suppressing Illicit Maritime and Air Trafficking in Narcotic Drugs and Psychotropic Substances in the Caribbean Area (hereinafter `the Agreement'), the Government of the United States hereby notifies the Depositary that, pursuant to Article 36 (a) of the Agreement, the United States signs the Agreement without reservation as to ratification, acceptance or approval, subject to the following declarations:

1. Pursuant to paragraph (b) of Article 1 of the Agreement, and without prejudice to any designation made pursuant to paragraph 7 of Article 17 of the 1988 United Nations Convention Against Illicit Traffic in Narcotic Drugs and Psychotropic Substances, the `competent national authority' of the United States for purposes of the implementation of this Agreement is the Commandant, United States Coast Guard.

2. Pursuant to paragraph (c) of Article 1 of the Agreement, the `law enforcement authorities' for the United States for purposes of this Agreement are the Department of Homeland Security and the Department of Justice.

3. Pursuant to paragraph (d) of Article 1 of the Agreement, the law enforcement officials for the United States for purposes of this Agreement are uniformed and other clearly identifiable members of the law enforcement authorities of the United States and who may be assisted, on occasion, by uniformed members of the Department of Defense.

4. Pursuant to paragraph 5 of Article 9 of the Agreement, the Commander, Seventh Coast Guard District, is the authority responsible for the designation of embarked law enforcement officials.

5. Pursuant to paragraph 2 of Article 12 of the Agreement, the United States elects the procedures set forth in paragraph 1(a) of Article 12. Accordingly, the United States understands that a law enforcement vessel of a Party may follow a suspect vessel into the waters of the United States in the Caribbean area and take actions to prevent the escape of the vessel, board the vessel and secure the vessel and persons on board awaiting an expeditious response from the United States once the Party has received authorization from the Commander, Seventh Coast Guard District.

6. Pursuant to paragraph 5 of Article 12 of the Agreement, the United States elects the procedures set forth in paragraph 4(a) of Article 12. Accordingly, the United States understands that a law enforcement vessel of a Party may follow a suspect aircraft into the waters of the United States in the Caribbean area in order to maintain contact with the suspect aircraft once the Party has received authorization from the Commander, Seventh Coast Guard District.

7. Pursuant to paragraph 7 of Article 13 of the Agreement, the United States elects the procedures set forth in paragraph 6(a) of Article 13. Accordingly, the United States understands that it may authorize aircraft of a Party, when engaged in law enforcement operations or activities in support of law enforcement operations, to fly over United States territory and waters in the Caribbean area when authorization has been granted by the Commander, Seventh Coast Guard District. The United States understands further that, subject to the laws of the United States and of the requested Party, the requested Party may, upon the request of the Commander, Seventh Coast Guard District, relay to suspect aircraft orders to comply with the instructions and directions from air traffic control and law enforcement authorities of the United States.

8. Pursuant to paragraph 1 of Article 16 of the Agreement, the United States elects the procedures set forth in paragraph 3 of Article 16. Accordingly, the United States understands that Parties shall be deemed to be granted authorization to board a suspect vessel located seaward of the territorial sea of any State that flies its flag or claims its nationality and to search the suspect vessel, its cargo and question the persons found on board in order to determine if the vessel is engaged in illicit traffic, if there is no response or the United States can neither confirm or deny nationality within four (4) hours following receipt of an oral request pursuant to Article 6 of the Agreement.

9. Pursuant to Articles 7 and 18 of the Agreement, the single point of contact for the United States with the capability to receive, process and respond to requests and reports at any time is the Commander, Seventh Coast Guard District, Miami, Florida Command Center: telephone (305) 415-6800; facsimile (305) 415-6809; e-mail: d7commandcenter2@esumiami.uscg.mil.

10. Pursuant to paragraph 1 of Article 19 of the Agreement, the United States designates Commander, Joint Interagency Task Force East as the United States coordinator to organize its participation and to identify the vessels, aircraft and law enforcement officials involved in any regional and sub-regional maritime law enforcement co-operation and co-ordination programs among the law enforcement authorities of the Parties.

11. Pursuant to paragraph 1 of Article 25 of the Agreement, the United States has established an internet web page, http://www.uscg.mil/hq/g-o/g-opl/mle/drugs.htm, to keep Parties fully informed of its applicable laws and procedures, particularly those pertaining to use of force.

12. With reference to paragraph 2 of Article 31 of the Agreement, which provides that nothing in the Agreement shall alter or affect in any way the rights and obligations of a Party which arise from agreements in force between it and the United States on the same subject, it is the understanding of the United States that, in any given operation to suppress illicit traffic, the Parties engaged in the operation may mutually agree to proceed under provisions of both this Agreement and other applicable agreements in force between it and the United States as may be necessary to cooperate to the fullest extent possible in combating illicit maritime and air traffic. In order to ensure clarity and alignment of expectations, the United States understands that a Party with whom the United States also has a bilateral agreement in force on the same subject as this Agreement should specify under which agreement it desires to proceed at the time of making any request to the United States that would be potentially actionable under both this Agreement and the applicable bilateral agreement. The United States understands that such specification is made without prejudice to any subsequent request in the same or future operation. The United States of America declares that it shall specify under which agreement it desires to proceed at the time of making any request to a Party with whom the United States also has an applicable bilateral agreement in force on the same subject as this Agreement.

13. With reference to paragraph 2 of Article 33 of the Agreement, the United States understands the term `consensus' means adoption of a decision without voting and without the expression of any stated objection.

14. It is the view of the United States that, although paragraph 1 of Article 10 of the Agreement provides that boardings and searches pursuant to the Agreement shall be carried out only by teams of authorized law enforcement officials from law enforcement vessels, paragraph 2 of Article 10 makes clear that such boarding and search teams may also operate from law enforcement aircraft of any of the Parties, and from law enforcement vessels and law enforcement aircraft of other States as agreed among the Parties.

15. The United States understands that completion of a registry check by the claimed flag State is not a prerequisite for the claimed flag State to grant permission to take appropriate actions based on the claim of nationality made by a vessel, whether verbally, by flying a flag, presentation of a document, or other external indicia of nationality. While granting permission to board and search based on provisional or presumptive flag State authority provides a useful means for expediting the authorization process, it does not prevent the boarding State from making the determination, upon discovery of applicable conditions, that the vessel is assimilated under international law to a ship without nationality. Accordingly, the United States understands that paragraph 3 of Article 16 of the Agreement permits the boarding and search of a suspect vessel if the claimed flag State reports that it can neither confirm nor deny nationality within four hours following receipt of an oral request pursuant to Article 6. Although paragraph 5 of Article 16 of the Agreement addresses the effect of such a response on a request for boarding and search, the United States notes that the Agreement is silent on the effect of such a response with respect to the exercise of jurisdiction following the discovery of evidence of illicit traffic, and understands that the exercise of jurisdiction over such a vessel should be predicated on an unequivocal confirmation or refutation of nationality by the claimed flag State. Consequently, the United States of America declares that if a claimed flag State does not affirmatively and unequivocally assert that the vessel is of its nationality upon receiving a report on the results of enforcement action pursuant to paragraph 1 of Article 26, the United States reserves the right to assimilate the vessel to a ship without nationality and subject the vessel, cargo, and persons on board to the exercise of the jurisdiction of the United States".

Naar boven