A. TITEL

Overeenkomst tussen de Benelux-Staten (het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden) en de Zwitserse Bondsstaat betreffende de overname van onregelmatig binnengekomen en verblijvende personen, met Protocol;

Bern, 12 december 2003

B. TEKST

Overeenkomst tussen de Benelux-Staten (het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden) en de Zwitserse Bondsstaat betreffende de overname van onregelmatig binnengekomen en verblijvende personen

Het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, die krachtens de bepalingen van de op 11 april 1960 gesloten Benelux-Overeenkomst gemeenschappelijk optreden, en de Zwitserse Bondsstaat,

hierna genoemd „de Overeenkomstsluitende Partijen",

ernaar strevend de overname van personen die zich illegaal op het grondgebied van een Overeenkomstsluitende Partij ophouden, dat wil zeggen die niet of niet meer voldoen aan de geldende voorwaarden voor binnenkomst en verblijf, en de doorgeleiding van te repatriëren personen in een geest van samenwerking en op basis van wederkerigheid te vergemakkelijken,

zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1 Definities en werkingssfeer

1. In deze Overeenkomst dient te worden verstaan onder grondgebied van:

  • (1) de Benelux: het gezamenlijke grondgebied in Europa van het Koninkrijk België, van het Groothertogdom Luxemburg en van het Koninkrijk der Nederlanden;

  • (2) Zwitserland: het grondgebied van Zwitserland, alsmede het grondgebied van het Vorstendom Liechtenstein, waarbij de Zwitserse Overeenkomstsluitende Partij tevens op grond van de tussen Zwitserland en het Vorstendom Liechtenstein van kracht zijnde bilaterale verdragen gemachtigd is om de ingevolge deze Overeenkomst aan de Overeenkomstsluitende Partijen opgedragen taken te vervullen.

2. In deze Overeenkomst dient te worden verstaan:

  • (1) onder „eigen onderdanen": elke onderdaan van één der Benelux-Staten, van Zwitserland of van het Vorstendom Liechtenstein;

  • (2) onder „derde Staat": elke Staat die geen Benelux-Staat en niet Zwitserland of het Vorstendom Liechtenstein is;

  • (3) onder „onderdaan van een derde Staat": eenieder die geen onderdaan van één der Benelux-Staten, van Zwitserland of het Vorstendom Liechtenstein is;

  • (4) onder „buitengrenzen":

    • a) de eerst overschreden grens die niet een gemeenschappelijke grens van de Overeenkomstsluitende Partijen is;

    • b) iedere binnen het Benelux-gebied of op het Zwitserse grondgebied gelegen lucht- of zeehaven, waar personenverkeer van of naar een derde Staat plaatsvindt.

Artikel 2 Overname van eigen onderdanen

1. Iedere Overeenkomstsluitende Partij neemt op verzoek van de andere Overeenkomstsluitende Partij, zonder formaliteiten de persoon over die niet of niet meer voldoet aan de op het grondgebied van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij geldende voorwaarden voor binnenkomst of verblijf, wanneer kan worden aangetoond of aannemelijk gemaakt dat hij de nationaliteit van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij heeft. Hetzelfde geldt voor personen wie na binnenkomst op het grondgebied van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij de nationaliteit van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij ontnomen is en die niet tenminste een naturalisatietoezegging van de kant van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij hebben ontvangen.

2. De aangezochte Overeenkomstsluitende Partij verstrekt op verzoek van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij en overeenkomstig de bepalingen van artikel 6, onverwijld de voor de teruggeleiding van de over te nemen persoon noodzakelijke reisdocumenten.

3. De verzoekende Overeenkomstsluitende Partij neemt deze persoon onder dezelfde voorwaarden terug, indien uit een later onderzoek blijkt dat deze op het moment van het verlaten van het grondgebied van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij niet de nationaliteit van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij had. Dit geldt niet wanneer de verplichting tot overname volgt uit het feit dat de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij deze persoon na binnenkomst op het grondgebied van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij de eigen nationaliteit heeft ontnomen, zonder tenminste een naturalisatietoezegging van de kant van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij te hebben ontvangen.

Artikel 3 Overname van onderdanen van een derde Staat

1. Iedere Overeenkomstsluitende Partij neemt op verzoek van de andere Overeenkomstsluitende Partij en zonder formaliteiten de onderdanen van een derde Staat over die niet of niet meer voldoen aan de op het grondgebied van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij geldende voorwaarden voor binnenkomst en verblijf, wanneer kan worden aangetoond of aannemelijk gemaakt dat deze onderdanen van een derde staat het grondgebied van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij zijn doorgereisd of aldaar hebben verbleven.

2. De verplichting tot overname als bedoeld in het eerste lid geldt niet ten aanzien van:

– een onderdaan van een derde Staat die door de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij in het bezit is gesteld van een visum, anders dan een transitvisum, of een verblijfstitel geldig op het ogenblik van zijn binnenkomst op het grondgebied van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij of die, na binnenkomst op het grondgebied van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij een door bedoelde verzoekende Overeenkomstsluitende Partij afgegeven verblijfstitel verkregen heeft, tenzij de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij een op een latere datum vervallend visum of vervallende verblijfstitel heeft afgegeven;

– een onderdaan van een derde Staat die daadwerkelijk door de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij naar zijn Staat van herkomst of naar een derde Staat is verwijderd tenzij hij op het grondgebied van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij is binnengekomen via het grondgebied van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij na de uitvoering van de verwijderingsmaatregel.

3. De Overeenkomstsluitende Partijen doen het nodige om onderdanen van een aangrenzende Staat met voorrang naar hun Staat van herkomst terug te geleiden.

4. De bepalingen van het bovenstaande eerste lid zijn evenwel niet van toepassing wanneer de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij een regeling van visumvrije binnenkomst toepast ten aanzien van een derde Staat waarvan de betrokkene onderdaan is.

5. De bewijsmiddelen voor het vaststellen of aannemelijk maken dat is voldaan aan de in dit artikel gestelde voorwaarden zijn beschreven in het Uitvoeringsprotocol.

Artikel 4 Overname van onderdanen van een derde Staat door de voor binnenkomst verantwoordelijke Overeenkomstsluitende Partij

1. Indien een op het grondgebied van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij aangekomen persoon niet voldoet of niet langer meer voldoet aan de geldende voorwaarden voor binnenkomst of verblijf en in het bezit is van een door de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij afgegeven geldig visum of geldige verblijfstitel, neemt die Overeenkomstsluitende Partij op verzoek van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij, zonder formaliteit, deze persoon over.

2. Indien beide Overeenkomstsluitende Partijen een visum of een verblijfstitel hebben afgegeven, is de Overeenkomstsluitende Partij van wie het visum of de verblijfstitel het laatst vervalt, verantwoordelijk.

3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op de afgifte van een transitvisum.

Artikel 5 Verblijfstitels

Onder verblijfstitels als bedoeld in artikel 3, tweede lid, en artikel 4, wordt verstaan een door een Overeenkomstsluitende Partij afgegeven vergunning, ongeacht van welke aard, die recht geeft op verblijf op het grondgebied van die Overeenkomstsluitende Partij. Onder deze omschrijving valt niet de tijdelijke toelating tot verblijf op het grondgebied van een Overeenkomstsluitende Partij met het oog op de behandeling van een asielverzoek.

Artikel 6 Identiteit en nationaliteit

1. De identiteit en de nationaliteit van een overeenkomstig de in het eerste lid van artikel 2, en de artikelen 3 en 4, opgenomen procedures over te nemen persoon kunnen worden aangetoond door middel van de volgende documenten:

– een geldig nationaal identiteitsbewijs;

– een geldig paspoort of paspoortvervangend reisdocument met foto (laissez-passer);

– een geldig militair identiteitsbewijs of een ander identiteitsbewijs van het personeel van de strijdkrachten met een foto van de houder;

– een document, zoals hiervoor beschreven, waarvan de geldigheidsduur is verstreken op de dag van ontvangst van het verzoek om overname.

2. De identiteit en de nationaliteit kunnen aannemelijk worden gemaakt aan de hand van de volgende documenten:

– een officieel document anders dan zoals beschreven in het vorige lid, aan de hand waarvan de identiteit van de betrokkene kan worden vastgesteld (rijbewijs en dergelijke);

– een document waaruit een consulaire inschrijving blijkt, een nationaliteitsbewijs of een bewijs van de burgerlijke stand.

3. Het vermoeden van identiteit en nationaliteit kan tevens worden ondersteund door middel van één van de volgende elementen:

– een betrouwbare getuigenverklaring, opgesteld door de bevoegde autoriteiten van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij;

– andere documenten waaruit de identiteit van de betrokkene blijkt;

– afschriften van bovengenoemde documenten;

– de verklaring van de betrokkene zelf, behoorlijk opgesteld door de bevoegde autoriteiten van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij;

– de taal waarin de betrokkene zich uitdrukt.

Artikel 7 Indiening van het verzoek om overname

1. Een verzoek om overname vindt schriftelijk plaats en omvat:

  • (1) de personalia van de betrokkene (naam, voornaam, eventueel vroegere naam, bijnaam en pseudoniem, alias, geboortedatum en -plaats, geslacht en laatste verblijfplaats);

  • (2) de beschrijving van het paspoort of het paspoortvervangend reisdocument (onder meer serienummer, plaats en datum van afgifte, geldigheidsduur, afgevende autoriteit) en/of enig ander bewijs waaruit de nationaliteit van de betrokkene blijkt of door middel waarvan zijn nationaliteit kan worden aangetoond of vermoed;

  • (3) indien het een verzoek uit hoofde van artikel 3, vijfde lid, betreft de bewijsmiddelen bedoeld in het Uitvoeringsprotocol;

  • (4) indien het een verzoek uit hoofde van artikel 4, eerste lid, betreft een visum of een verblijfstitel.

2. De verzoekende Overeenkomstsluitende Partij kan elke andere voor de overnameprocedure dienstige inlichting aan de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij verstrekken.

3. Indien de betrokkene medisch gevolgd moet worden, zal de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij bovendien een beschrijving van de gezondheidstoestand doorgeven en in voorkomend geval aangeven of de betrokkene een bijzondere behandeling behoeft zoals medische of andere bijstand, toezicht of vervoer per ambulance (eventueel medisch attest).

4. Indien de over te nemen persoon zich in de internationale zone van één van de luchthavens van één der Overeenkomstsluitende Partijen bevindt, kunnen de bevoegde luchthavenautoriteiten een vereenvoudigde procedure overeenkomen.

Artikel 8 Termijnen

1. De aangezochte Overeenkomstsluitende Partij beantwoordt onverwijld, doch uiterlijk binnen een termijn van drie werkdagen, de tot haar gerichte verzoeken om overname.

2. De aangezochte Overeenkomstsluitende Partij neemt de persoon wiens overname werd aanvaard onverwijld, doch uiterlijk binnen een termijn van een maand, over. Deze termijn kan op verzoek van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij worden verlengd voor de tijd dat er nog juridische of praktische belemmeringen zijn.

Artikel 9 Verval van de verplichting tot overname

1. Het verzoek om overname van een onderdaan van één der Overeenkomstsluitende Partijen kan te allen tijde worden ingediend.

2. Het verzoek om overname van een onderdaan van een derde Staat dient uiterlijk binnen één jaar na vaststelling door de Overeenkomstsluitende Partij van de ongeoorloofde aanwezigheid van bedoelde onderdaan op haar grondgebied te worden ingediend.

Artikel 10 Doorgeleiding

1. Elk der Overeenkomstsluitende Partijen staat op verzoek van de andere de doorgeleiding toe over haar grondgebied van onderdanen van een derde Staat waartegen door de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij een besluit tot verwijdering of weigering van binnenkomst op haar grondgebied is genomen op voorwaarde dat de doorgeleiding langs eventuele derde Staten en de overname door de aangezochte Staat van bestemming verzekerd zijn. De doorreis geschiedt met elk vervoermiddel. >

2. De verzoekende Overeenkomstsluitende Partij is volledig verantwoordelijk voor het verloop van de verdere reis van de onderdaan van een derde Staat naar zijn Staat van bestemming en neemt deze persoon opnieuw over indien

– een reden als bedoeld in het vierde lid, van dit artikel, zich voordoet of naderhand ontdekt wordt waardoor de doorgeleiding verhinderd wordt, of

– de rest van de doorgeleiding of de overname door de aangezochte Staat van bestemming niet meer verzekerd zijn, of

– om enigerlei andere reden het besluit tot verwijdering of weigering van binnenkomst op haar grondgebied niet kan worden uitgevoerd.

3. De Overeenkomstsluitende Partij die het besluit tot verwijdering of weigering van binnenkomst op haar grondgebied genomen heeft, moet de voor doorgeleiding aangezochte Overeenkomstsluitende Partij mededelen of de persoon tegen wie dit besluit is genomen dient te worden geëscorteerd. De voor doorgeleiding aangezochte Overeenkomstsluitende Partij kan:

– ofwel beslissen zelf voor begeleiding te zorgen, waarbij de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij zich tot de vergoeding van de hieruit voortvloeiende kosten verbindt;

– ofwel beslissen in samenwerking met de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij voor begeleiding te zorgen;

– ofwel de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij toestemming geven zelf voor begeleiding over haar grondgebied te zorgen.

In de twee laatstgenoemde gevallen staat de begeleiding door de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij onder het gezag van de bevoegde autoriteiten van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij.

4. De doorgeleiding voor verwijdering of de doorgeleiding ingevolge een weigering van binnenkomst op het grondgebied kan onder andere worden geweigerd:

– indien de onderdaan van een derde Staat in één van de Staten van doorreis of in de Staat van bestemming dreigt te worden vervolgd op grond van zijn ras, godsdienst, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde maatschappelijke groepering of politieke overtuiging;

– indien de onderdaan van een derde Staat voor de strafrechter in de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij, een mogelijke derde Staat van doorreis of de Staat van bestemming dreigt te worden beschuldigd of veroordeeld voor aan de doorreis voorafgaande feiten.

De Overeenkomstsluitende Partijen stellen alles in het werk om de doorgeleiding te beperken tot onderdanen van een derde Staat die niet rechtstreeks aan de Staat van bestemming kunnen worden overgedragen.

Artikel 11 Geleden en veroorzaakte schade

1. Indien een met de begeleiding belaste ambtenaar van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij, die op het grondgebied van doorreis krachtens deze Overeenkomst een opdracht uitvoert, tijdens de uitvoering of ter gelegenheid van de opdracht schade lijdt, neemt de administratie van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij de betaling van de verschuldigde vergoedingen overeenkomstig het nationale recht voor haar rekening. De verzoekende Overeenkomstsluitende Partij verhaalt de door haar betaalde vergoedingen niet op de Staat van doorreis tenzij de schade met opzet of door grove schuld is veroorzaakt dan wel door een handelen of nalaten onder verantwoordelijkheid van de Staat van doorreis.

2. Indien een met de begeleiding belaste ambtenaar van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij, die op het grondgebied van doorreis krachtens deze Overeenkomst een opdracht uitvoert, tijdens de uitvoering of ter gelegenheid van de opdracht schade veroorzaakt, is de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij aansprakelijk voor de schade veroorzaakt aan goederen of aan elke andere persoon dan de begeleide vreemdeling, overeenkomstig het recht van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij als Staat van doorreis. Indien voorgenoemde ambtenaar schade veroorzaakt jegens de te begeleiden vreemdeling, is de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij aansprakelijk voor de veroorzaakte schade, overeenkomstig haar eigen recht.

3. De Staat van doorreis op het grondgebied waarvan de schade als bedoeld in het tweede lid, eerste volzin, is veroorzaakt, neemt op zich deze schade te vergoeden op de wijze waarop zij daartoe gehouden zou zijn, indien de schade door haar eigen ambtenaren zou zijn toegebracht.

4. De Overeenkomstsluitende Partij waarvan de ambtenaren op het grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende Partij schade als bedoeld in het tweede lid, eerste volzin, hebben veroorzaakt, betaalt laatstgenoemde Overeenkomstsluitende Partij het volledige bedrag aan schadevergoeding terug dat deze aan de slachtoffers of hun rechthebbenden heeft uitgekeerd.

5. Onverminderd de uitoefening van haar rechten jegens derden en met uitzondering van het bepaalde in het vierde lid, zien de Overeenkomstsluitende Partijen in het geval als bedoeld in het tweede lid, eerste volzin, ervan af de door hen geleden schade op de andere Overeenkomstsluitende Partij te verhalen.

Artikel 12 Gegevensbescherming

Persoonsgegevens worden alleen verstrekt wanneer dit nodig is voor de tenuitvoerlegging van deze Overeenkomst door de bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partijen. De verwerking en behandeling van persoonsgegevens in een bepaald geval is onderworpen aan de wetgeving van de Zwitserse Bondsstaat en, wanneer een bevoegde autoriteit van een Benelux-Staat als controleur optreedt, aan de bepalingen van Richtlijn nr. 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en de uit hoofde van deze Richtlijn vastgestelde nationale wetgeving. Daarnaast zijn de volgende beginselen van toepassing:

  • a. persoonsgegevens moeten redelijk en rechtmatig worden verwerkt;

  • b. persoonsgegevens moeten voor het welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigd doel van de tenuitvoerlegging van deze Overeenkomst worden verkregen en mogen door de mededelende of ontvangende autoriteit niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met dat doel;

  • c. persoonsgegevens moeten passend, relevant en niet bovenmatig zijn, uitgaande van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld en/of vervolgens worden verwerkt; de verstrekte persoonsgegevens mogen met name uitsluitend betrekking hebben op:

– de personalia van de over te dragen persoon (naam, voornaam, eventuele vroegere namen, bijnamen of pseudoniemen, geboortedatum en -plaats, geslacht, huidige en vorige nationaliteit);

– identiteitsbewijs of paspoort (nummer, geldigheidsduur, datum van afgifte, afgevende autoriteit, plaats van afgifte);

– verblijfplaatsen en reisroutes;

– andere voor identificatie van de over te dragen persoon of voor het onderzoek van de overnamevereisten uit hoofde van deze Overeenkomst dienstige gegevens;

  • d. persoonsgegevens moeten nauwkeurig zijn en moeten zonodig worden bijgewerkt;

  • e. persoonsgegevens mogen in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren, niet langer worden bewaard dan voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt, noodzakelijk is;

  • f. de mededelende en de ontvangende autoriteit treffen alle passende maatregelen om waar nodig te zorgen voor rectificatie, uitwissing of afscherming van persoonsgegevens wanneer de verwerking niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit artikel, met name omdat de gegevens niet passend, relevant, nauwkeurig of bovenmatig zijn in verhouding tot het doel van de verwerking. Dit behelst tevens de kennisgeving van elke rectificatie, uitwissing of afscherming aan de andere Overeenkomstsluitende Partij;

  • g. op verzoek stelt de ontvangende autoriteit de mededelende autoriteit in kennis van het gebruik dat van de verstrekte gegevens is gemaakt en van de daardoor verkregen resultaten;

  • h. persoonsgegevens mogen uitsluitend aan de bevoegde autoriteiten worden verstrekt. Voor de verdere verstrekking aan andere instanties is de voorafgaande goedkeuring van de mededelende autoriteit vereist;

  • i. de mededelende en ontvangende autoriteiten zijn verplicht de verstrekking en ontvangst van persoonsgegevens schriftelijk te registreren.

Artikel 13 Kosten

1. De kosten verbonden aan het overbrengen van personen die volgens de artikelen 2, 3 en 4, worden overgenomen komen ten laste van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij.

2. De kosten verbonden aan de doorgeleiding tot aan de grens van de Staat van bestemming, alsmede de eventueel uit de teruggeleiding voortvloeiende kosten, komen overeenkomstig artikel 10 ten laste van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij.

Artikel 14 Comité van deskundigen

1. De Overeenkomstsluitende Partijen verlenen elkaar onderling hulp bij de toepassing en uitlegging van deze Overeenkomst. Daartoe stellen zij een comité van deskundigen in dat:

  • (1) de toepassing van deze Overeenkomst volgt;

  • (2) voorstellen doet om vraagstukken in verband met de toepassing van deze Overeenkomst op te lossen;

  • (3) wijzigingen van en aanvullingen op deze Overeenkomst voorstelt;

  • (4) passende maatregelen ter bestrijding van illegale immigratie uitwerkt en aanbeveelt.

2. De Overeenkomstsluitende Partijen behouden zich het recht voor om de door het Comité voorgestelde maatregelen al dan niet goed te keuren.

3. Het Comité bestaat uit vertegenwoordigers van de Overeenkomstsluitende Partijen. De Overeenkomstsluitende Partijen wijzen daarin de voorzitter en zijn plaatsvervangers aan; tegelijkertijd worden plaatsvervangende leden benoemd. Bij het overleg kunnen nog andere deskundigen worden betrokken.

4. Het Comité komt op voorstel van één der Overeenkomstsluitende Partijen bijeen.

Artikel 15 Betrekking tot andere verdragen

Deze Overeenkomst doet geen afbreuk aan de verplichtingen die voortvloeien uit:

  • (1) het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen, als gewijzigd bij het Protocol van New-York van 31 januari 1967 betreffende de status van vluchtelingen;

  • (2) verdragen inzake uitlevering en doorgeleiding;

  • (3) het Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden;

  • (4) het Europees gemeenschapsrecht, voor het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden;

  • (5) internationale asielovereenkomsten, en de Verordening (EG) Nr 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke Lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de Lidstaten wordt ingediend, voor het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden;

  • (6) het Verdrag van 10 december 1984 tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing;

  • (7) het Europees Verdrag van 16 oktober 1980 inzake de overdracht van de verantwoordelijkheid ten aanzien van vluchtelingen voor het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden;

  • (8) internationale conventies en overeenkomsten betreffende de overname van onderdanen van een derde Staat.

Artikel 16 Uitvoeringsprotocol

1. Alle nodige praktische bepalingen voor de uitvoering van deze Overeenkomst worden in het Uitvoeringsprotocol vastgelegd.

2. Wijzigingen in het Protocol worden door middel van een notawisseling tussen de Benelux-Staten en de Zwitserse Bondsstaat doorgevoerd.

Artikel 17 Territoriale toepassing

Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, kan de toepassing van deze Overeenkomst tot de Nederlandse Antillen en Aruba worden uitgebreid door een kennisgeving aan het Koninkrijk België, depositaris van deze Overeenkomst, die de overige Overeenkomstsluitende Partijen hiervan in kennis stelt.

Artikel 18 Inwerkingtreding

1. Deze Overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de datum van ontvangst van de nota waarbij de laatste van de Overeenkomstsluitende Partijen het Koninkrijk België ervan kennis heeft gegeven de voor de inwerkingtreding vereiste interne formaliteiten te hebben nageleefd.

2. Het Koninkrijk België stelt ieder der Overeenkomstsluitende Partijen in kennis van de in het eerste lid bedoelde notificaties en van de datum van de inwerkingtreding van deze Overeenkomst.

Artikel 19 Schorsing en opzegging

1. Deze Overeenkomst wordt voor onbepaalde tijd gesloten.

2. Het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden gezamenlijk, en de Zwitserse Bondsstaat kunnen deze Overeenkomst, na kennisgeving aan het Koninkrijk België, die de overige Overeenkomstsluitende Partijen hiervan in kennis stelt, om ernstige redenen, met name in verband met de bescherming van de staatsveiligheid, de openbare orde of de volksgezondheid, en mits kennisgeving schorsen. Wat betreft de intrekking van een dergelijke maatregel, brengen de Overeenkomstsluitende Partijen elkaar onverwijld via diplomatieke weg op de hoogte.

3. Het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden gezamenlijk, en de Zwitserse Bondsstaat kunnen deze Overeenkomst, na mededeling aan het Koninkrijk België, die de overige Overeenkomstsluitende Partijen hiervan in kennis stelt, opzeggen.

4. De schorsing of opzegging van deze Overeenkomst wordt van kracht op de eerste dag van de tweede maand volgende op de maand waarin de kennisgeving bedoeld in respectievelijk het tweede en derde lid, door het Koninkrijk België is ontvangen.

Artikel 20 Depositaris

Het Koninkrijk België is depositaris van deze Overeenkomst.

TEN BLIJKE WAARVAN de vertegenwoordigers van de Overeenkomstsluitende Partijen, daartoe naar behoren gemachtigd, deze Overeenkomst hebben ondertekend.

GEDAAN te Bern, op 12 december 2003, in de Nederlandse en Franse taal, zijnde beide teksten in de twee talen gelijkelijk authentiek.

Het origineel zal worden nedergelegd bij het Koninkrijk België, depositaris van deze Overeenkomst, die eensluidend gewaarmerkte afschriften aan de overige Overeenkomstsluitende Partijen toezendt.

Voor het Koninkrijk België

M. BAPTIST

Voor het Groothertogdom Luxemburg

Y. SPAUTZ

Voor het Koninkrijk der Nederlanden

ROELOF SMIT

Voor de Zwitserse Bondsstaat

J.-D. GERBER


Uitvoeringsprotocol van de Overeenkomst tussen de Benelux-Staten (het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden) en de Zwitserse Bondsstaat betreffende de overname van onregelmatig binnengekomen en verblijvende personen

De Benelux-Staten (het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden) en de Zwitserse Bondsstaat met het oog op de toepassing van de Overeenkomst van 12 december 2003 tussen de Benelux-Staten (het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden) en de Zwitserse Bondsstaat betreffende de overname van onregelmatig binnengekomen en verblijvende personen zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1 Verzoek

1. Het verzoek om overname wordt gedaan wanneer krachtens artikel 6, van de Overeenkomst de identiteit en de nationaliteit van de over te nemen persoon zijn aangetoond of aannemelijk gemaakt en, indien het een verzoek uit hoofde van artikel 3, of artikel 4, van de Overeenkomst betreft, wanneer is aangetoond of aannemelijk gemaakt dat is voldaan aan de voorwaarden voor overname van onderdanen van een derde Staat.

2. De verzoekende Overeenkomstsluitende Partij richt een schriftelijk verzoek tot de bevoegde autoriteit van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij.

3. Het verzoek wordt middels een formulier overeenkomstig bijlage 1 bij dit Protocol ingediend. Het bevat:

  • a. naam en adresgegevens van de bevoegde autoriteit van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij, nummer van het dossier en de datum van het verzoek;

  • b. naam en adresgegevens van de bevoegde autoriteit van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij;

  • c. de gegevens inzake de over te nemen persoon;

  • d. zo nodig, de gegevens betreffende de minderjarige kinderen;

  • e. de handtekening van de vertegenwoordiger en de officiële stempel van de bevoegde autoriteit van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij.

4. De te verstrekken gegevens over de over te nemen persoon zijn de volgende:

  • a. persoonlijke gegevens:

– naam en voornaam;

– geboortedatum;

– geboorteplaats en -land;

– geslacht;

– plaats van de laatste woonplaats op het grondgebied van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij;

– zo nodig, vroegere naam, pseudoniem of bijnaam.

  • b. beschrijving van het paspoort of vervangend reisdocument (met name serienummer, plaats en datum van uitgifte, geldigheidsduur, afgevende autoriteit) en/of elk ander document dat het mogelijk maakt om de nationaliteit van de betrokkene vast te stellen of aannemelijk te maken.

  • c. twee pasfoto's.

5. Gegevens betreffende de minderjarige kinderen:

  • a. naam en voornamen;

  • b. verwantschap met de houder van het reisdocument;

  • c. geboortedag,-maand en -jaar;

  • d. geboorteplaats.

Bijgevoegd worden:

  • e. geboorteakte voor een op het grondgebied van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij geboren kind;

  • f. zo mogelijk, de geboorteakte voor een op het grondgebied van een andere Staat geboren kind;

  • g. een foto voor elk kind van vijf jaar of ouder.

Artikel 2 Bewijsmiddelen met betrekking tot onderdanen van een derde Staat

1. De bewijsmiddelen aan de hand waarvan overeenkomstig artikel 3, vijfde lid, van de Overeenkomst kan worden aangetoond dat is voldaan aan de voorwaarden voor overname van onderdanen van een derde Staat zijn de volgende:

  • a. visa of verblijfstitels afgegeven door de bevoegde autoriteiten van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij, die geldig zijn of waarvan de geldigheidsduur niet langer dan twee jaar is verstreken;

  • b. inreis-/uitreisstempels of soortgelijke aantekeningen in het reisdocument van de betrokkene waaruit diens binnenkomst of het verblijf op het grondgebied van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij blijkt of waarmee zijn binnenkomst op het grondgebied van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij vanuit de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij kan worden aangetoond (reisroute);

  • c. door de bevoegde autoriteiten van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij op naam afgegeven documenten, zoals bijvoorbeeld een rijbewijs, legitimatiebewijs;

  • d. documenten van de burgerlijke stand of een inschrijving op het grondgebied van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij;

  • e. kopieën van bovenstaande documenten.

2. De bewijsmiddelen aan de hand waarvan overeenkomstig artikel 3, vijfde lid, van de Overeenkomst aannemelijk gemaakt kan worden dat is voldaan aan de voorwaarden voor overname van onderdanen van een derde Staat zijn de volgende:

  • a. op naam gestelde reisbiljetten, bescheiden of facturen indien daaruit de binnenkomst of het verblijf van de betrokkene op het grondgebied van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij blijkt, of waarmee zijn binnenkomst op het grondgebied van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij vanuit de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij kan worden aangetoond (bijvoorbeeld hotelrekeningen, afspraakkaarten voor bezoek aan arts/tandarts, toegangsbewijzen voor openbare/particuliere instellingen, passagierslijsten voor vlieg- of bootreizen, enzovoorts);

  • b. inlichtingen waaruit blijkt dat de betrokkene gebruik heeft gemaakt van de diensten van een reisbegeleider of reisbureau;

  • c. officiële verklaringen van met name grensbeambten en andere functionarissen die kunnen getuigen dat betrokkene de grens van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij heeft overschreden;

  • d. officiële verklaringen van ambtenaren over de aanwezigheid van de betrokkene op het grondgebied van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij;

  • e. sedert meer dan twee jaren verlopen verblijfstitel, afgegeven door de bevoegde autoriteiten van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij;

  • f. proces-verbaal waarin de plaats en omstandigheden worden beschreven waaronder de betrokkene na binnenkomst op het grondgebied van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij is onderschept;

  • g. inlichtingen die door een internationale organisatie zijn verstrekt met betrekking tot de identiteit en het verblijf van de betrokkene op het grondgebied van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij of van diens reisroute van het grondgebied van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij naar dat van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij;

  • h. rapportage of bevestiging van de informatie door familieleden, reisgenoten, of andere personen in de vorm van een getuigenverklaring afgelegd ten overstaan van de bevoegde autoriteiten van Overeenkomstsluitende Partijen;

  • i. verklaringen van de betrokkene zelf, afgelegd ten overstaan van de bevoegde autoriteiten van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij (consistent en voldoende gedetailleerd welke objectief te toetsen feiten bevatten);

  • j. andere bescheiden (bijvoorbeeld niet op naam gestelde toegangskaartjes) of betrouwbare informatie aan de hand waarvan het verblijf op of de doorreis over het grondgebied van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij aannemelijk gemaakt kan worden.

Artikel 3 Antwoord op het verzoek

1. Het antwoord op het verzoek wordt door de bevoegde autoriteit van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij aan de bevoegde autoriteit van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij conform de in artikel 8, van de Overeenkomst gestelde termijnen overgemaakt.

2. Het antwoord op het verzoek bevat:

  • a. naam en adresgegevens van de bevoegde autoriteit van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij, dossiernummer en de datum van het antwoord op het verzoek;

  • b. naam en adresgegevens van de bevoegde autoriteit van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij;

  • c. naam en voornamen, geboorteplaats en -datum van de betrokkene;

  • d. verklaring ter bevestiging dat er voor de betrokkene een overnameverplichting bestaat conform de bepalingen van de artikelen 2, 3 of 4, van de Overeenkomst.

of

Ingeval van een negatief antwoord een verklarende nota waarin wordt aangegeven waarom voor de betrokkene de identiteit niet kon worden vastgesteld en/of dat de overnameverplichting conform de bepalingen van de artikelen 2, 3 of 4, van de Overeenkomst niet op hem/haar van toepassing is.

Artikel 4 Reisdocument

1. De bevoegde autoriteit van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij overhandigt de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij het positieve antwoord op het verzoek met het oog op de afgifte van het reisdocument.

2. De diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij geeft op grond van het positieve antwoord op het verzoek het reisdocument af voor de persoon van wie de overname is toegestaan.

3. Het reisdocument heeft een geldigheidsduur van tenminste zes maanden.

4. Wanneer de bevoegde autoriteit van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij niet in staat is een persoon vóór de datum waarop het reisdocument verloopt over te dragen dient zij de betrokken bevoegde autoriteit van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij daarvan in kennis te stellen. Zodra de effectieve terugname van de betrokkene kan plaatsvinden dient de bevoegde autoriteit van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij een nieuw reisdocument te verstrekken met opnieuw een geldigheidsduur van zes maanden en dit binnen de vijf werkdagen die volgen op een aanvraag daartoe van de bevoegde autoriteit van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij.

Artikel 5 Overnameprocedure

1. De bevoegde autoriteit van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij zal de bevoegde autoriteit van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij van de teruggeleiding van de betrokkene drie werkdagen vóór de geplande teruggeleiding in kennis stellen.

2. Deze kennisgeving geschiedt schriftelijk door middel van een formulier overeenkomstig bijlage 2 bij dit Protocol, met opgave van de onderstaande gegevens:

  • a. naam en adresgegevens van de bevoegde autoriteit van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij, het nummer van het dossier en de datum van de in kennis stelling van de teruggeleiding;

  • b. naam en adresgegevens van de bevoegde autoriteit van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij;

  • c. naam, voornamen, geboortedatum en -plaats van de betrokkene;

  • d. dossiernummer en datum van het antwoord op het verzoek;

  • e. aanwijzing over een persoon die om redenen van gezondheidstoestand of leeftijd een behandeling of specifieke zorg behoeft;

  • f. aanwijzing over een persoon die incidenten zou kunnen veroorzaken en voor wie de nodige begeleiding moet worden verzorgd.

3. Indien de bevoegde autoriteit van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij in de onmogelijkheid verkeert de in artikel 8, van de Overeenkomst vermelde termijn ten aanzien van de overdracht van de betrokkene in acht te nemen, dient zij de bevoegde autoriteit van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij daarvan onverwijld in kennis te stellen. Zodra de effectieve overdracht van de betrokkene kan plaatsvinden, dient de bevoegde autoriteit van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij de bevoegde autoriteit van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij daarvan binnen de onder het eerste lid van dit artikel gestelde termijnen in kennis te stellen.

Artikel 6 Begeleiding

1. Wanneer de doorgeleiding onder begeleiding plaatsvindt, oefenen de met de begeleiding belaste ambtenaren van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij hun taak in burgerkledij uit, ongewapend en in het bezit van de toestemming tot doorgeleiding.

2. De bewaking en het aan boord brengen van de onderdaan van een derde Staat worden door deze ambtenaren met de bijstand en onder het gezag van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij gewaarborgd. In voorkomend geval kunnen de bewaking en het aan boord brengen door de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij in samenspraak met de met de begeleiding belaste ambtenaren worden gewaarborgd.

3. De autoriteiten van de Staat van doorreis verlenen de met de begeleiding belaste ambtenaren van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij bij de uitoefening van hun taak in het kader van deze Overeenkomst dezelfde bescherming en bijstand als aan de terzake bevoegde ambtenaar van hun eigen land.

4. De met de begeleiding belaste ambtenaren van de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij worden met de ambtenaren van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij gelijkgesteld, wat betreft de strafbare feiten waarvan zij het slachtoffer zouden zijn of die ze tijdens de doorreis op het grondgebied van de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij bij de uitoefening van hun taak zouden plegen. Zij vallen onder de regeling voor burgerrechtelijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid van de Overeenkomstsluitende Partij op het grondgebied waarvan zij optreden.

5. De ambtenaren die krachtens deze Overeenkomst met de begeleiding op het grondgebied van de Staat van doorreis zijn belast, moeten in staat zijn te allen tijde hun identiteit, hun hoedanigheid en de aard van hun opdracht aan te tonen door overlegging van de door de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij afgegeven toestemming tot doorgeleiding.

Artikel 7 Grensposten

1. De plaatsen waar betrokkenen daadwerkelijk via de lucht kunnen worden overgedragen en overgenomen krachtens de Overeenkomst zijn:

– Voor het Koninkrijk België:de luchthaven Brussel Nationaal
– Voor het Groothertogdom Luxemburg:de luchthaven van Luxemburg
Voor het Koninkrijk der Nederlanden:de luchthaven Schiphol te Amsterdam
– Voor Zwitserland:de luchthaven Zürich-Kloten de luchthaven Genève-Cointrin de luchthaven Basel - Mulhouse de luchthaven Bern - Belp

De luchthavens van Bazel-Mulhouse en Bern-Belp mogen niet voor doorreis worden gebruikt.

2. Wanneer overname over de weg plaatsvindt, stelt de aangezochte Overeenkomstsluitende Partij de verzoekende Overeenkomstsluitende Partij in kennis van de bevoegde autoriteit in het desbetreffende geval.

Artikel 8 Bevoegde autoriteiten

Dertig dagen na de sluiting van de Overeenkomst wisselen de Overeenkomstsluitende Partijen de lijst van de voor de uitvoering van de Overeenkomst bevoegde autoriteiten en hun adres onderling uit.

Artikel 9 Comité van deskundigen

De bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partijen stellen elkaar binnen de dertig dagen na de inwerkingtreding van de Overeenkomst in kennis van de samenstelling van hun delegatie in het krachtens artikel 14, van de Overeenkomst bepaalde Comité van deskundigen.

Artikel 10 Slotbepaling

Dit Protocol zal van toepassing zijn vanaf de dag van de inwerkingtreding van de Overeenkomst, gesloten tussen de Benelux-Staten (het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden) en de Zwitserse Bondsstaat betreffende de overname van onregelmatig binnengekomen en verblijvende personen.

GEDAAN te Bern, op 12 december 2003, in de Nederlandse en Franse taal, zijnde beide teksten in de twee talen gelijkelijk authentiek.

Voor het Koninkrijk België

M. BAPTIST

Voor het Groothertogdom Luxemburg

Y. SPAUTZ

Voor het Koninkrijk der Nederlanden

ROELOF SMIT

Voor de Zwitserse Bondsstaat

J.-D. GERBER


trb-2004-38-1.giftrb-2004-38-2.giftrb-2004-38-3.giftrb-2004-38-4.gif
trb-2004-38-5.giftrb-2004-38-6.giftrb-2004-38-7.gif

Accord entre les Etats du Benelux (le Royaume de Belgique, le Grand-Duché de Luxembourg, le Royaume des Pays–Bas) et la Confédération suisse relatif à la réadmission des personnes en situation irrégulière

Le Royaume de Belgique, le Grand-Duché de Luxembourg et le Royaume des Pays-Bas, agissant de concert en vertu des dispositions de la Convention Benelux du 11 avril 1960, et la Confédération suisse,

ci-après dénommés «les Parties contractantes»,

désireux de faciliter la réadmission des personnes qui séjournent irrégulièrement sur le territoire d'une Partie contractante, c'est-à-dire des personnes qui ne remplissent pas ou ne remplissent plus les conditions d'entrée et de séjour en vigueur, ainsi que le transit des personnes à rapatrier dans un esprit de coopération et sur la base de la réciprocité,

sont convenus de ce qui suit:

Article 1er Définitions et champ d'application

1. Aux termes du présent Accord il faut entendre par territoire:

  • (1) du Benelux: l'ensemble des territoires, en Europe, du Royaume de Belgique, du Grand- Duché de Luxembourg et du Royaume des Pays-Bas;

  • (2) de la Suisse: le territoire de la Suisse, ainsi que le territoire de la Principauté de Liechtenstein, la Partie contractante suisse étant habilitée à exercer, en vertu des traités bilatéraux en vigueur entre la Suisse et la Principauté de Liechtenstein, les missions dévolues aux Parties contractantes en application du présent Accord.

2. Aux termes du présent Accord il faut entendre:

  • (1) par «nationaux»: tout ressortissant de l'un des Etats du Benelux, de la Suisse ou de la Principauté de Liechtenstein;

  • (2) par «Etat tiers»: tout Etat autre qu'un Etat du Benelux, de la Suisse ou de la Principauté de Liechtenstein;

  • (3) par «ressortissant d'un Etat tiers»: toute personne qui n'est pas un ressortissant de l'un des Etats du Benelux, de la Suisse ou de la Principauté de Liechtenstein;

  • (4) par «frontières extérieures»:

    • (a) la première frontière franchie qui n'est pas commune aux Parties contractantes;

    • (b) tout aéroport ou tout port de mer situé sur le territoire du Benelux ou sur le territoire suisse par lesquels s'effectue un mouvement de personnes en provenance ou à destination d'un Etat tiers.

Article 2 Réadmission des nationaux

1. Chaque Partie contractante réadmet sur son territoire sans formalités à la demande de l'autre Partie contractante, toute personne qui, se trouvant sur le territoire de la Partie contractante requérante, ne remplit pas ou ne remplit plus les conditions d'entrée ou de séjour en vigueur, lorsqu'il peut être prouvé ou valablement présumé qu'elle possède la nationalité de la Partie contractante requise. Il en est de même pour toute personne qui, après son entrée sur le territoire de la Partie contractante requérante, a été déchue de la nationalité de la Partie contractante requise et n'a pas obtenu au moins une assurance de naturalisation de la part de la Partie contractante requérante.

2. A la demande de la Partie contractante requérante, et conformément aux dispositions de l'article 6, la Partie contractante requise délivre sans tarder les documents de voyage nécessaires à la reconduite des personnes à réadmettre.

3. La Partie contractante requérante réadmet cette personne dans les mêmes conditions, si une vérification ultérieure révèle qu'elle ne possédait pas la nationalité de la Partie contractante requise au moment de sa sortie du territoire de la Partie contractante requérante. Tel n'est pas le cas lorsque l'obligation de réadmission résulte du fait que la Partie contractante requise a déchu cette personne de sa nationalité après son entrée sur le territoire de la Partie contractante requérante, sans que la personne concernée ait au moins obtenu de la Partie contractante requérante l'assurance d'une naturalisation.

Article 3 Réadmission de ressortissants d'Etats tiers

1. Chaque Partie contractante réadmet sur son territoire à la demande de l'autre Partie contractante et sans formalités, les ressortissants d'un Etat tiers qui ne répondent pas ou ne répondent plus aux conditions d'entrée et de séjour sur le territoire de la Partie contractante requérante lorsqu'il peut être prouvé ou valablement présumé que ces ressortissants d'un Etat tiers ont transité ou séjourné sur le territoire de la Partie contractante requise.

2. L'obligation de réadmission prévue au paragraphe 1er ne s'applique pas à l'égard:

– des ressortissants d'Etats tiers qui ont été mis en possession par la Partie contractante requérante d'un visa autre qu'un visa de transit ou d'un titre de séjour en cours de validité au moment de leur entrée sur le territoire de la Partie contractante requérante ou qui, après leur entrée sur le territoire de la Partie contractante requérante, ont obtenu un titre de séjour émis par ladite Partie contractante requérante, à moins que la Partie contractante requise ait délivré un visa ou un titre de séjour qui expire à une date ultérieure;

– des ressortissants d'Etats tiers qui ont été effectivement renvoyés par la Partie contractante requise dans leur pays d'origine ou dans un pays tiers, sauf s'ils sont entrés sur le territoire de la Partie contractante requérante par le territoire de la Partie contractante requise après l'exécution de la mesure d'éloignement.

3. Les Parties contractantes s'efforcent en priorité, de reconduire les ressortissants d'un Etat limitrophe dans leur Etat d'origine.

4. Les dispositions du paragraphe 1er ci-dessus ne sont toutefois pas applicables lorsque la Partie contractante requérante applique un régime d'entrée sans visa à l'égard de l'Etat tiers dont la personne concernée est ressortissante.

5. Les moyens de preuve permettant d'établir ou de justifier qu'il a été satisfait aux conditions prévues par le présent article sont décrits dans le protocole d'application.

Article 4 Réadmission de ressortissants d'Etats tiers par la Partie contractante responsable de l'entrée

1. Si une personne, arrivée sur le territoire de la Partie contractante requérante, ne remplit pas ou ne remplit plus les conditions d'entrée ou de séjour en vigueur, et qu'elle dispose d'un visa en cours de validité délivré par l'autre Partie contractante ou d'un titre de séjour en cours de validité délivré par la Partie contractante requise, cette dernière réadmet cette personne sur son territoire, sans formalités, à la demande de la Partie contractante requérante.

2. Si les deux Parties contractantes ont délivré un visa ou un titre de séjour, la Partie contractante compétente est celle dont le visa ou le titre de séjour expire en dernier lieu.

3. Les paragraphes 1er et 2 ne sont pas applicables à la délivrance d'un visa de transit.

Article 5 Titres de séjour

Par titre de séjour au sens de l'article 3, paragraphe 2, et de l'article 4, il faut entendre toute autorisation, de quelque type que ce soit, délivrée par une Partie contractante, qui donne le droit de séjourner sur son territoire. Cette définition ne comprend pas l'autorisation de séjour temporaire sur le territoire d'une Partie contractante délivrée aux fins de traitement d'une demande d'asile.

Article 6 Identité et nationalité

1. L'identité et la nationalité d'une personne à réadmettre selon les procédures prévues au paragraphe 1er de l'article 2 et aux articles 3 et 4 peuvent être prouvées par les documents suivants:

– un document d'identité national en cours de validité;

– un passeport ou un document de voyage avec photographie (laissez-passer) en tenant lieu en cours de validité;

– un document d'identité militaire ou un autre document d'identité du personnel des forces armées avec une photographie du titulaire en cours de validité;

– un document tel que décrit ci-dessus, dont la durée de validité est périmée à la date de la réception de la demande de réadmission.

2. L'identité et la nationalité sont valablement présumées en vertu des documents suivants:

– un document officiel autre que les documents décrits au paragraphe précédent, permettant d'établir l'identité de la personne concernée (un permis de conduire ou autre);

– un document certifiant une immatriculation consulaire, un certificat de nationalité ou une attestation d'état civil.

3. La présomption d'identité et de nationalité peut également être étayée par un des éléments suivants:

– un procès-verbal d'un témoin de bonne foi, établi par les autorités compétentes de la Partie contractante requérante;

– d'autres documents permettant d'établir l'identité de la personne concernée;

– les photocopies des documents décrits ci-dessus;

– le procès-verbal d'audition de la personne concernée, dûment établi par les autorités compétentes de la Partie contractante requérante;

– la langue dans laquelle s'exprime la personne concernée.

Article 7 Présentation de la demande de réadmission

1. Toute demande de réadmission sera faite par écrit et comprendra:

  • (1) les données personnelles de la personne concernée (nom, prénom, le cas échéant noms antérieurs, surnoms et pseudonymes, noms d'emprunt, date et lieu de naissance, sexe et dernier lieu de résidence);

  • (2) la description du passeport ou du document de voyage en tenant lieu (notamment le numéro de série, le lieu et la date d'émission, la durée de validité, l'autorité émettrice) et/ou toute autre preuve documentaire permettant l'établissement ou la preuve de la nationalité de la personne concernée;

  • (3) s'il s'agit d'une demande en vertu de l'article 3 paragraphe 5, les moyens de preuve décrits dans le protocole d'application;

  • (4) s'il s'agit d'une demande en vertu de l'article 4 paragraphe1, un visa ou un titre de séjour.

2. La Partie contractante requérante pourra présenter à la Partie contractante requise tout autre élément d'information utile à la procédure de réadmission.

3. Si la personne concernée doit être suivie médicalement, la Partie contractante requérante transmettra en outre une description de l'état de santé et indiquera le cas échéant, si la personne doit bénéficier d'un traitement spécial tel qu'assistance médicale ou autre, surveillance ou transport en ambulance (éventuellement certificat médical);

4. Si la personne à réadmettre se trouve dans la zone internationale d'un des aéroports d'une des Parties contractantes, les autorités aéroportuaires compétentes peuvent convenir d'une procédure simplifiée.

Article 8 Délais

1. La Partie contractante requise répond sans délai aux demandes de réadmission qui lui sont adressées, le délai maximum étant toutefois de trois jours ouvrables.

2. La Partie contractante requise réadmet sur son territoire sans délai la personne dont la réadmission a été acceptée, le délai maximum étant toutefois d'un mois. A la demande de la Partie contractante requérante, ce délai peut être prolongé aussi longtemps que des obstacles d'ordre juridique ou pratique l'exigent.

Article 9 Forclusion de l'obligation de réadmission

1. La demande de réadmission d'un ressortissant d'une des Parties contractantes peut être formulée à tout moment.

2. La demande de réadmission d'un ressortissant d'un Etat tiers doit être formulée dans un délai d'un an maximum à compter de la date à laquelle la Partie contractante a constaté la présence non autorisée dudit ressortissant d'un Etat tiers sur son territoire.

Article 10 Transit

1. Chacune des parties contractantes, sur demande de l'autre, autorise le transit sur son territoire des ressortissants d'Etats tiers qui font l'objet d'une décision d'éloignement ou de refus d'entrée sur son territoire prise par la Partie contractante requérante, à condition que le transit à travers d'éventuels Etats tiers et que la réadmission par l'Etat de destination soient assurés. Le transit s'effectuera par tout moyen de transport.

2. La Partie contractante requérante assume l'entière responsabilité de la poursuite du voyage du ressortissant d'un Etat tiers vers son Etat de destination et reprend en charge cette personne si:

– une raison prévue au paragraphe 4 du présent article survient ou est découverte postérieurement, empêchant le transit, ou

– le reste du transit ou la réadmission par l'Etat de destination ne sont plus assurés, ou

– pour une autre raison, la décision d'éloignement ou le refus d'entrée sur le territoire de l'Etat de destination ne peut pas être exécutée.

3. La Partie contractante qui a pris la décision d'éloignement ou de refus d'entrée sur son territoire doit signaler à la Partie contractante requise aux fins de transit, s'il est nécessaire d'escorter la personne faisant l'objet de cette décision. La Partie contractante requise aux fins de transit peut:

– soit décider d'assurer elle-même l'escorte, à charge pour la Partie contractante requérante de rembourser les frais correspondants;

– soit décider d'assurer l'escorte en collaboration avec la Partie contractante requérante;

– soit autoriser la Partie contractante requérante à assurer elle-même l'escorte sur son territoire.

Dans les deux dernières hypothèses, l'escorte de la Partie contractante requérante est placée sous l'autorité des services compétents de la Partie contractante requise.

4. Le transit pour éloignement ou le transit consécutif à un refus d'entrée sur le territoire peut notamment être refusé:

– si le ressortissant d'Etats tiers court dans l'un des Etats de transit ou dans l'Etat de destination des risques de persécution en raison de sa race, de sa religion, de sa nationalité, de son appartenance à un certain groupe social ou de ses opinions politiques;

– si le ressortissant d'Etats tiers court le risque d'être accusé ou condamné devant un tribunal pénal dans l'Etat requis, un possible Etat tiers de transit ou l'Etat de destination pour des faits antérieurs au transit.

Les Parties contractantes mettront tout en oeuvre pour limiter le transit aux ressortissants d'Etats tiers qui ne peuvent pas être remis directement à l'Etat de destination.

Article 11 Dommages subis et dommages causés

1. Si un agent d'escorte de la Partie contractante requérante, se trouvant en mission sur le territoire de transit, en application du présent Accord, subit un dommage durant l'exécution ou à l'occasion de la mission, l'administration de la Partie contractante requérante prend en charge, conformément au droit national, le paiement des indemnités dues. La Partie contractante requérante n'exerce pas de recours à l'encontre de l'État de transit pour les indemnités qu'elle a versées, à moins que le dommage n'ait été causé intentionnellement ou par une faute grave, soit par un acte ou une négligence commis sous la responsabilité de l'État de transit.

2. Si un agent d'escorte de la Partie contractante requérante, se trouvant en mission sur le territoire de transit, en application du présent Accord, commet un dommage durant l'exécution ou à l'occasion de la mission, la Partie contractante requérante est responsable du dommage causé aux biens ou à toute autre personne que l'étranger escorté, conformément au droit de la Partie contractante requise en tant qu'Etat de transit. Si l'agent susmentionné cause un dommage à l'étranger devant être escorté, la Partie contractante requérante est responsable du dommage causé, conformément à son propre droit.

3. L'Etat de transit sur le territoire de laquelle le dommage visé au paragraphe 2, première phrase, est causé assure la réparation de ce dommage dans les conditions qu'elle devrait observer si le dommage avait été causé par ses propres agents.

4. La Partie contractante dont les agents ont causé, sur le territoire de l'autre Partie contractante, un dommage comme visé au paragraphe 2, première phrase, rembourse intégralement à cette dernière le montant de l'indemnité qu'elle a versée aux victimes ou à leurs ayants droit.

5. Sans préjudice de l'exercice de leurs droits à l'égard de tiers, et à l'exception de la disposition du paragraphe 4 du présent article, les deux Parties contractantes renonceront, dans le cas prévu au paragraphe 2, première phrase, à demander à l'autre Partie contractante le remboursement du montant des dommages subis par l'une d'entre elles.

Article 12 Protection des données

Les données à caractère personnel ne sont communiquées que lorsque cela est nécessaire pour l'exécution du présent accord par les autorités compétentes des Parties contractantes. Dans un cas donné, le traitement des données à caractère personnel est soumis à la législation de la Confédération helvétique et, lorsqu'une autorité compétente d'un État du Benelux intervient en tant qu'autorité de contrôle, aux dispositions de la directive 95/46 CE du Parlement européen et du Conseil de l'Union européenne, du 24 octobre 1995, relative à la protection des personnes physiques à l'égard du traitement de données à caractère personnel et à la libre circulation de ces données, et à la législation nationale arrêtée en vertu de cette directive. Les principes suivants s'appliquent aussi:

  • a. les données à caractère personnel doivent être traitées loyalement et licitement;

  • b. les données à caractère personnel doivent être collectées pour la réalisation de la finalité déterminée, explicite et légitime de l'exécution du présent accord et ne doivent pas être traitées ultérieurement d'une façon incompatible avec cette finalité par les autorités qui les ont communiquées ou reçues;

  • c. les données à caractère personnel doivent être adéquates, pertinentes et non excessives au regard des finalités pour lesquelles elles sont collectées et/ou traitées ultérieurement. Les données à caractère personnel qui sont communiquées doivent se rapporter exclusivement:

– aux données personnelles de la personne à réadmettre (nom, prénom, le cas échéant noms antérieurs, surnoms ou pseudonymes, date et lieu de naissance, sexe, nationalité actuelle et passée);

– à la carte d'identité ou au passeport (numéro, durée de validité, date d'émission, autorité émettrice, lieu d'émission);

– aux lieux de séjour et aux itinéraires;

– aux autres données utiles pour l'identification de la personne à réadmettre ou pour l'examen des conditions de réadmission en vertu du présent accord;

  • d. les données à caractère personnel doivent être exactes et, si nécessaires, mises à jour;

  • e. les données à caractère personnel ne doivent pas être conservées dans une forme permettant d'identifier la personne concernée plus longtemps qu'il n'est nécessaire pour la réalisation des finalités pour lesquelles elles ont été collectées ou traitées ultérieurement;

  • f. l'autorité expéditrice et l'autorité destinataire prennent toutes les mesures nécessaires pour veiller à la rectification, à l'effacement ou au verrouillage des données à caractère personnel si leur traitement n'est pas conforme aux dispositions du présent article, notamment parce que les données sont insuffisantes, non pertinentes, inexactes ou excessives eu égard à la finalité du traitement. La présente disposition vise aussi la notification de toute rectification, de tout effacement ou verrouillage à l'autre Partie contractante;

  • g. l'autorité destinataire informe l'autorité expéditrice, sur demande de celle-ci, de l'utilisation qui a été faite des données communiquées et des résultats qu'elle a permis d'obtenir;

  • h. les données à caractère personnel ne doivent être communiquées qu'aux seules autorités compétentes. Leur communication ultérieure à d'autres autorités est soumise à l'autorisation préalable de l'autorité expéditrice;

  • i. les autorités expéditrices et destinataires sont tenues d'enregistrer par écrit la communication et la réception de données à caractère personnel.

Article 13 Frais

1. Les frais de transport des personnes qui sont réadmises conformément aux articles 2, 3 et 4 sont à la charge de la Partie contractante requérante.

2. Les frais de transit jusqu'à la frontière de l'Etat de destination ainsi que, le cas échéant, les frais résultant du voyage de retour sont à la charge de la Partie contractante requérante conformément à l'article 10.

Article 14 Comité d'experts

1. Les Parties contractantes s'entraident dans l'application et l'interprétation du présent Accord. A cette fin, elles créent un comité d'experts chargé:

  • (1) de suivre l'application du présent Accord;

  • (2) de présenter des propositions de solutions aux problèmes liés à l'application du présent Accord;

  • (3) de formuler des propositions visant à modifier et à compléter le présent Accord;

  • (4) d'élaborer et de recommander des mesures appropriées visant à lutter contre l'immigration clandestine.

2. Les Parties contractantes se réservent le droit d'approuver ou non les mesures proposées par le comité.

3. Le comité est constitué de représentants des Parties contractantes. Les Parties contractantes désignent parmi eux le président et ses suppléants. En outre, elles désignent des membres suppléants. D'autres experts peuvent être associés aux consultations.

4. Le comité se réunit sur proposition d'une des Parties contractantes.

Article 15 Clause de non incidence

Le présent Accord ne porte pas atteinte aux obligations découlant:

  • (1) de la Convention de Genève du 28 juillet 1951 relative au statut des réfugiés, modifiée par le Protocole de New-York du 31 Janvier 1967 relatif au statut des réfugiés;

  • (2) de traités relatifs à l'extradition et au transit;

  • (3) de la Convention du 4 novembre 1950 relative à la sauvegarde des droits de l'homme et des libertés fondamentales;

  • (4) du droit communautaire européen pour le Royaume de Belgique, le Grand-Duché de Luxembourg et le Royaume des Pays-Bas;

  • (5) de conventions internationales en matière d'asile, et du Règlement (CE) N 343/2003 du Conseil du 18 février 2003 établissant les critères et méchanismes de détermination de l'Etat membre responsable de l'examen d'une demande d'asile présentée dans l'un des Etats membres par un ressortissant d'un pays tiers, pour le Royaume de Belgique, le Grand-Duché de Luxembourg et le Royaume des Pays-Bas;

  • (6) de la Convention du 10 décembre 1984 contre la torture et autres peines ou traitements cruels, inhumains ou dégradants;

  • (7) de l'Accord européen du 16 octobre 1980 sur le transfert de la responsabilité à l'égard des réfugiés pour le Royaume de Belgique, le Grand-Duché de Luxembourg et le Royaume des Pays-Bas;

  • (8) de conventions et accords internationaux relatifs à la réadmission des ressortissants étrangers.

Article 16 Protocole d'application

1. Toutes les autres dispositions pratiques nécessaires à l'application du présent Accord sont arrêtées dans le Protocole d'application.

2. Les modifications du Protocole se font par échange de notes entre les Etats du Benelux et la Confédération suisse.

Article 17 Application territoriale

En ce qui concerne le Royaume des Pays-Bas, l'application du présent Accord peut être étendue aux Antilles néerlandaises et à Aruba par une notification au Royaume de Belgique, dépositaire du présent Accord, qui en informera les autres Parties contractantes.

Article 18 Entrée en vigueur

1. Le présent Accord entrera en vigueur le premier jour du deuxième mois suivant la date de réception de la note par laquelle la dernière des Parties Contractantes aura signifié au Royaume de Belgique l'accomplissement des formalités internes requises pour son entrée en vigueur.

2. Le Royaume de Belgique informera chacune des Parties contractantes des notifications visées au paragraphe 1er et de la date d'entrée en vigueur du présent Accord.

Article 19 Suspension et dénonciation

1. Le présent Accord est conclu pour une durée indéterminée.

2. Le Royaume de Belgique, le Grand-Duché de Luxembourg et le Royaume des Pays-Bas conjointement, et la Confédération suisse peuvent, après en avoir donné notification au Royaume de Belgique, qui en informera les autres Parties contractantes, suspendre le présent Accord pour des raisons importantes, notamment pour des raisons tenant à la protection de la sûreté de l'Etat, de l'ordre public ou de la santé publique, et moyennant notification. Les Parties contractantes s'informent sans tarder, par la voie diplomatique, de la levée d'une telle mesure.

3. Le Royaume de Belgique, le Grand-Duché de Luxembourg et le Royaume des Pays-Bas conjointement, et la Confédération suisse peuvent, après en avoir donné notification au Royaume de Belgique, qui en informera les autres Parties contractantes, dénoncer le présent Accord.

4. La suspension ou la dénonciation du présent Accord prend effet le premier jour du deuxième mois suivant celui où le Royaume de Belgique a reçu la notification visée respectivement aux paragraphes 2 et 3.

Article 20 Dépositaire

Le Royaume de Belgique est dépositaire du présent Accord.

EN FOI DE QUOI, les représentants des Parties contractantes, dûment autorisés à cet effet, ont apposé leur signature au bas du présent Accord.

FAIT à Berne, le 12 décembre 2003, en langues néerlandaise et française, chacun des deux textes faisant également foi.

L'original sera déposé auprès du Royaume de Belgique, dépositaire du présent Accord, qui diffusera des copies certifiées conformes aux autres Parties contractantes du présent Accord.

Pour le Royaume de Belgique

M. BAPTIST

Pour le Grand-Duché de Luxembourg

Y. SPAUTZ

Pour le Royaume des Pays-Bas

ROELOF SMIT

Pour la Confédération suisse

J.-D. GERBER


Protocole sur l'application de l'Accord entre les Etats du Benelux (le Royaume de Belgique, le Grand-Duché de Luxembourg, le Royaume des Pays-Bas) et la Confédération suisse relatif à la réadmission des personnes en situation irrégulière

Les Etats du Benelux (le Royaume de Belgique, le Grand- Duché de Luxembourg, le Royaume des Pays-Bas) aux fins de la mise en application de l'Accord du 12 décembre 2003 entre les Etats du Benelux (le Royaume de Belgique, le Grand-Duché de Luxembourg, le Royaume des Pays-Bas) et la Confédération suisse relatif à la réadmission des personnes en situation irrégulière, sont convenus de ce qui suit:

Article 1er Demande

1. La demande de réadmission est introduite lorsque l'identité et la nationalité de la personne à réadmettre sont établies ou justifiées en application de l'article 6 de l'Accord et, s'agissant d'une demande en vertu des articles 3 ou 4 de l'Accord, lorsqu'il a été établi ou justifié que les conditions présidant à la réadmission de ressortissants de pays tiers ont été remplies.

2. La Partie contractante requérante adresse à l'autorité compétente de la Partie contractante requise une demande écrite.

3. La demande est présentée sur un formulaire conforme à l'annexe 1 du présent protocole. Elle contient:

  • a. le nom et les coordonnées de l'autorité compétente de la Partie contractante requérante, le numéro du dossier et la date de la demande;

  • b. le nom et les coordonnées de l'autorité compétente de la Partie contractante requise;

  • c. les données relatives à la personne à réadmettre;

  • d. les indications concernant les enfants mineurs le cas échéant;

  • e. la signature du représentant et le sceau officiel de l'autorité compétente de la Partie contractante requérante.

4. Les données à fournir concernant la personne à réadmettre sont les suivantes:

  • a. Données personnelles:

– Le nom et le(s) prénom (s);

– La date de naissance;

– Le lieu et l'Etat de naissance;

– Le sexe;

– Le lieu de la dernière résidence sur le territoire de la Partie contractante requise;

– Le nom antérieur, pseudonyme ou surnom le cas échéant.

  • b. La description du passeport ou du document de voyage en tenant lieu (notamment le numéro de série, le lieu et la date d'émission, la durée de validité, l'autorité émettrice) et/ou tout autre document permettant d'établir ou de présumer valablement la nationalité de la personne concernée.

  • c. Deux photographies d'identité.

5. Indications concernant les enfants mineurs:

  • a. Le nom et le(s) prénom(s);

  • b. Le lien de parenté avec le titulaire du titre de voyage;

  • c. Le jour, le mois et l'année de naissance;

  • d. Le lieu de naissance.

A joindre:

  • e. L'extrait de naissance pour l'enfant né sur le territoire de la Partie contractante requérante;

  • f. Pour l'enfant né sur le territoire d'un autre Etat, l'extrait de naissance, si possible;

  • g. Une photo pour chaque enfant âgé de plus de cinq ans.

Article 2 Moyens de preuve concernant les ressortissants d'Etats tiers

1. Les moyens de preuve permettant d'établir, conformément à l'article 3 paragraphe 5, de l'Accord, que les conditions présidant à la réadmission de ressortissants d'Etats tiers ont été remplies sont:

  • a. un visa ou un titre de séjour délivrés par les autorités compétentes de la Partie contractante requise, valables ou dont la durée de validité n'a pas expiré depuis plus de deux ans;

  • b. les cachets d'entrée ou de sortie ou des mentions similaires dans le document de voyage de la personne concernée attestant son entrée ou son séjour sur le territoire de la Partie contractante requise ou permettant d'attester son entrée sur le territoire de la Partie contractante requérante depuis le territoire de la Partie contractante requise (itinéraire);

  • c. des documents, établis au nom de la personne concernée, délivrés par les autorités compétentes de la Partie contractante requise tels qu'un permis de conduire ou une carte d'identité;

  • d. des documents d'état civil ou une attestation d'enregistrement sur le territoire de la Partie contractante requise;

  • e. des copies de documents susmentionnés.

2. Les moyens de preuve permettant de justifier, conformément à l'article 3, paragraphe 5, de l'Accord, que les conditions présidant à la réadmission de ressortissants d'Etats tiers ont été remplies sont:

  • a. des billets de voyage, des documents ou des factures établis au nom de la personne concernée attestant l'entrée ou le séjour de celle-ci sur le territoire de la Partie contractante requise, ou permettant d'attester son entrée sur le territoire de la Partie contractante requérante depuis le territoire de la Partie contractante requise (par exemple: notes d'hôtel, cartes de rendez-vous avec un médecin ou un dentiste, cartes d'entrée dans des institutions publiques ou privées, listes de passagers de compagnies aériennes ou maritimes, etc.);

  • b. des informations faisant apparaître que la personne concernée a utilisé les services d'un guide touristique ou d'une agence de voyage;

  • c. des déclarations officielles émanant notamment d'agents de postes frontière ou d'autres agents en mesure de témoigner que la personne concernée a franchi la frontière du territoire de la Partie contractante requise;

  • d. des déclarations officielles d'agents concernant la présence de la personne concernée sur le territoire de la Partie contractante requise;

  • e. un titre de séjour, expiré depuis plus de deux ans, délivré par les autorités compétentes de la Partie contractante requise;

  • f. un procès-verbal décrivant le lieu et les circonstances dans lesquels la personne concernée a été interceptée après son entrée sur le territoire de la Partie contractante requérante;

  • g. des informations communiquées par une organisation internationale, relatives à l'identité et au séjour de la personne concernée sur le territoire de la Partie contractante requise ou à l'itinéraire de la personne concernée depuis le territoire de la Partie contractante requise jusqu'au territoire de la Partie contractante requérante;

  • h. des rapports ou la confirmation des informations par des membres de la famille ou des compagnons de voyage de la personne concernée, ou par d'autres personnes sous la forme d'une déposition de témoin faite auprès des autorités compétentes des Parties contractantes;

  • i. des déclarations de la personne concernée, faites auprès des autorités compétentes de la Partie contractante requérante (déclarations cohérentes et suffisamment détaillées, contenant des faits pouvant être objectivement vérifiés);

  • j. d'autres documents (par exemple des billets d'entrée non nominatifs) ou des informations fiables permettant de justifier le séjour ou le transit de la personne concernée sur le territoire de la Partie contractante requise.

Article 3 Réponse à la demande

1. L'autorité compétente de la Partie contractante requise est tenue de faire connaître à l'autorité compétente de la Partie contractante requérante la réponse réservée à la demande dans les délais prévus à l'article 8 de l'Accord.

2. La réponse à la demande contient:

  • a. le nom et les coordonnées de l'autorité compétente de la Partie contractante requise; le numéro du dossier et la date de la réponse à la demande;

  • b. le nom et les coordonnées de l'autorité compétente de la Partie contractante requérante;

  • c. le nom et les prénoms, les lieu et date de naissance de la personne concernée;

  • d. la déclaration affirmant qu'il y a obligation de réadmission de la personne concernée au sens des dispositions des article 2, 3 ou 4 de l'Accord;

ou

en cas de réponse négative, une note explicative indiquant que les vérifications effectuées n'ont pas permis d'établir l'identité de la personne concernée et/ou que l'obligation de réadmission au sens des articles 2, 3 ou 4 de l'Accord ne lui est pas applicable.

Article 4 Titre de voyage

1. L'autorité compétente de la Partie contractante requérante transmet à la représentation diplomatique ou consulaire de la Partie contractante requise la réponse positive à la demande, en vue d'obtenir le titre de voyage.

2. La représentation diplomatique ou consulaire de la Partie contractante requise délivre, au vu de la réponse positive à la demande, le titre de voyage à la personne dont la réadmission a été autorisée.

3. Le titre de voyage a une durée de validité d'au moins six mois.

4. Lorsqu'elle n'est pas en mesure de remettre effectivement une personne avant l'expiration de la durée de validité du titre de voyage, l'autorité compétente de la Partie contractante requérante en avise l'autorité compétente de la Partie contractante requise. Dès que la remise effective de la personne concernée peut s'effectuer, l'autorité compétente de la Partie contractante requise fournit un nouveau titre de voyage, ayant à nouveau une durée de validité de six mois, dans les cinq jours ouvrables qui suivent une demande à cette fin de l'autorité compétente de la Partie contractante requérante.

Article 5 Procédure de réadmission

1. L'autorité compétente de la Partie contractante requérante avertira l'autorité compétente de la Partie contractante requise du retour de la personne concernée trois jours ouvrables avant la date prévue pour le retour.

2. Cet avis est adressé par écrit sur un formulaire conforme à l'annexe 2 du présent protocole. Elle contient les indications suivantes:

  • a. le nom et les coordonnées de l'autorité compétente de la Partie contractante requérante, le numéro du dossier et la date de l'avis du retour;

  • b. le nom et les coordonnées de l'autorité compétente de la Partie contractante requise;

  • c. le nom, les prénoms, la date et le lieu de naissance de la personne concernée;

  • d. le numéro de dossier et la date de la réponse à la demande;

  • e. indication s'il s'agit d'une personne nécessitant, en raison de son état de santé ou de son âge, un traitement ou des soins spécifiques;

  • f. indication s'il s'agit d'une personne pouvant causer des incidents, en vue d'assurer l'escorte nécessaire.

3. Au cas où elle serait trouvée dans l'impossibilité de respecter le délai prescrit à l'article 8 de l'Accord, pour la remise de la personne concernée, l'autorité compétente de la Partie contractante requérante en informera sans tarder l'autorité compétente de la Partie contractante requise. Dès que la remise effective de la personne concernée peut s'effectuer, l'autorité compétente de la Partie contractante requérante informe l'autorité compétente de la Partie contractante requise, dans les délais prévus au paragraphe 1er du présent article.

Article 6 Escorte

1. Lorsque le transit s'effectue sous escorte, les agents d'escorte de la Partie contractante requérante assurent leur mission en civil, sans arme et munis de l'autorisation de transit.

2. La garde et l'embarquement du ressortissant d'Etats tiers sont assurés par l'escorte, avec l'assistance et sous l'autorité de la Partie contractante requise. Le cas échéant, la garde et l'embarquement peuvent être assurés par la Partie contractante requise, en accord avec l'escorte.

3. Les autorités de l'Etat de transit accordent aux agents d'escorte de la Partie contractante requérante, à l'occasion de l'exercice de leur fonction dans le cadre du présent Accord, la même protection et assistance qu'aux agents correspondants de leur propre pays.

4. Les agents d'escorte de la Partie contractante requérante sont assimilés aux agents de la Partie contractante requise, en ce qui concerne les infractions dont ils seraient victimes ou qu'ils commettraient à l'occasion du transit sur le territoire de la Partie contractante requise, dans l'exercice de leurs fonctions. Ils sont soumis au régime de responsabilité civile et pénale de la Partie sur le territoire de laquelle ils interviennent.

5. Les agents d'escorte qui, en application du présent Accord, sont appelés à exercer leurs fonctions sur le territoire de l'Etat de transit doivent être en mesure d'y justifier à tout moment de leur identité, de leur qualité et de la nature de leur mission par la production de l'autorisation de transit délivrée par la Partie contractante requise.

Article 7 Postes frontière

1. Les lieux où les personnes peuvent être effectivement remises et reprises en vertu de l'Accord sont, pour la navigation aérienne:

– Pour le Royaume de Belgique:l'aéroport de Bruxelles National
– Pour le Grand-Duché de Luxembourg:l'aéroport de Luxembourg
– Pour le Royaume des Pays Bas: l'aéroport de Schiphol à Amsterdam
– Pour la Confédération Suisse: l'aéroport de Zürich-Kloten l'aéroport de Genève-Cointrin l'aéroport de Bâle-Mulhouse l'aéroport de Berne-Belp

Les aéroports de Bâle-Mulhouse et de Berne-Belp ne peuvent pas être utilisés pour le transit.

2. Lorsque la réadmission se fait par voie terrestre, la Partie contractante requise informe la Partie contractante requérante, de l'autorité compétente pour le cas concerné.

Article 8 Autorités compétentes

Trente jours après conclusion de cet accord, les Parties contractantes s'échangeront la liste des autorités compétentes pour la mise en oeuvre de cet Accord et leur adresse.

Article 9 Comité d'experts

Dans les trente jours suivant l'entrée en vigueur de l'Accord, les autorités compétentes des Parties contractantes se communiqueront mutuellement la composition de leur délégation au Comité d'experts prévus à l'article 14, de l'Accord.

Article 10 Disposition finale

Le présent Protocole s'appliquera à partir du jour de l'entrée en vigueur de l'Accord conclu entre les Etats du Benelux (le Royaume de Belgique, le Grand-Duché de Luxembourg et le Royaume des Pays-Bas) et la Confédération suisse, relatif à la réadmission des personnes en situation irrégulière.

FAIT à Berne, le 12 décembre 2003, en langue néerlandaise et française, les deux textes faisant également foi.

Pour le Royaume de Belgique

M. BAPTIST

Pour le Grand-Duché de Luxembourg

Y. SPAUTZ

Pour le Royaume des Pays-Bas

ROELOF SMIT

Pour la Confédération suisse

J.-D. GERBER


trb-2004-38-8.giftrb-2004-38-9.giftrb-2004-38-10.giftrb-2004-38-11.gif
trb-2004-38-12.giftrb-2004-38-13.giftrb-2004-38-14.gif

D. PARLEMENT

De Overeenkomst, met Protocol, behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan de Overeenkomst kan worden gebonden.

G. INWERKINGTREDING

De bepalingen van de Overeenkomst en het Protocol zullen ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Overeenkomst, juncto artikel 10 van het Protocol in werking treden op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de datum van ontvangst van de nota waarbij de laatste van de Overeenkomstsluitende Partijen het Koninkrijk België ervan kennis heeft gegeven de voor de inwerkingtreding vereiste interne formaliteiten te hebben nageleefd.

J. GEGEVENS

Verwijzingen

Titel:Overeenkomst tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, inzake de verlegging van de personencontrole naar de buitengrenzen van het Beneluxgebied; Brussel, 11 april 1960
Tekst:Trb. 1960, 40 (Nederlands en Frans)
Laatste Trb. :Trb. 1984, 111
Titel:Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens
Tekst:Pb. EG nr. L 281 van 23/11/1995 blz. 0031-0050
Titel:Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen; Genève, 28 juli 1951
Tekst:Trb. 1951, 31 (Engels en Frans) Trb. 1954, 88 (vertaling)
Laatste Trb. :Trb. 1995, 136
Titel:Protocol betreffende de status van vluchtelingen; New York, 31 januari 1967
Tekst:Trb. 1967, 76 (Engels, Frans en vertaling)
Laatste Trb. :Trb. 1995, 138
Titel:Europees Verdrag betreffende uitlevering; Parijs, 13 december 1957
Tekst:Trb. 1965, 9 (Engels, Frans en vertaling)
Laatste Trb. :Trb. 2002, 54
Titel:Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag betreffende uitlevering; Straatsburg, 15 oktober 1975
Tekst:Trb. 1979, 119 (Engels, Frans en vertaling)
Laatste Trb. :Trb. 1997, 281
Titel:Tweede Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag betreffende uitlevering; Straatsburg, 17 maart 1978
Tekst:Trb. 1979, 120 (Engels, Frans en vertaling)
Laatste Trb. :Trb. 1997, 285
Titel:Notawisseling tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Zwitserland inzake uitbreiding van het Europees Verdrag betreffende uitlevering tot de Nederlandse Antillen en Aruba; Bern, 28 oktober 1993
Tekst:Trb. 1994, 7 (rubriek H)
Titel:Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden; Rome, 4 november 1950
Tekst:Trb. 1951, 154 (Engels, Frans en vertaling)
Laatste Trb. :Trb. 1998, 87
Titel:Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend
Tekst:Pb. EG nr. L 050 van 25/02/2003 blz. 0001-0010
Titel:Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing; New York, 10 december 1984
Tekst:Trb. 1985, 69 (Engels, Frans en vertaling)
Laatste Trb. :Trb. 1995, 91
Titel:Europese Overeenkomst inzake de overdracht van verantwoordelijkheid met betrekking tot vluchtelingen; Straatsburg, 16 oktober 1980
Tekst:Trb. 1981, 239 (Engels en Frans) Trb. 1982, 24 (vertaling)
Laatste Trb. :Trb. 1985, 22

Uitgegeven de negentiende februari 2004

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. BOT

Naar boven