A. TITEL

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Zweden inzake het wederzijds aanhouden van voorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten;

's-Gravenhage, 8 juli 2004

B. TEKST

De tekst van het Verdrag is geplaatst in Trb. 2004, 225.

C. VERTALING

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Zweden inzake het wederzijds aanhouden van voorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten

Het Koninkrijk der Nederlanden

en

het Koninkrijk Zweden (hierna te noemen „de Verdragsluitende Partijen"),

Gelet op Richtlijn 68/414/EEG van de Raad van 20 december 1968 houdende de verplichting voor de lidstaten van de Europese Economische Gemeenschap om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden, zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/93/EG van de Raad van 14 december 1998 (hierna samen te noemen „de Richtlijn");

Gelet op artikel 6, tweede lid, van de Richtlijn dat voorziet in het aanleggen van voorraden op het grondgebied van een lidstaat voor rekening van in een andere lidstaat gevestigde ondernemingen, uit hoofde van overeenkomsten tussen regeringen;

Gelet op nationale wetgeving inzake de verplichting tot het aanhouden van voorraden aardolieproducten;

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1

Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder:

  • a. „bevoegde autoriteit", het overheidsorgaan van elke Verdragsluitende Partij dat verantwoordelijk is voor het toezicht op het voldoen door ondernemingen aan de voorraadverplichting;

  • b. „voorraden", voorraden ruwe aardolie of aardolieproducten (met inbegrip van halffabrikaten en eindproducten) waarop de Richtlijn van toepassing is;

  • c. „voorraadverplichting", de totale hoeveelheid voorraad die uit hoofde van de nationale wetgeving moet worden aangehouden;

  • d. „crisis in de voorziening", hetzelfde als in artikel 6, tweede lid, van de Richtlijn wordt verstaan;

  • e. „grondgebied", het grondgebied van de desbetreffende Verdragsluitende Partij dat in Europa is gelegen;

  • f. „onderneming", een onderneming of instantie gevestigd op het grondgebied van een Verdragsluitende Partij die voorraden aanhoudt ten behoeve van het vergemakkelijken van de nakoming (door die onderneming of een derde) van de wetgeving inzake de verplichting tot het aanhouden van voorraden aardolieproducten van die of de andere Verdragsluitende Partij.

Artikel 2

Dit Verdrag is uitsluitend van toepassing op voorraden die door de bevoegde autoriteiten in beide Staten zijn aanvaard als zijnde voorraden waarop dit Verdrag van toepassing is.

Artikel 3

1. Een in Zweden gevestigde onderneming kan in Nederland voorraden aanhouden waarop dit Verdrag van toepassing is. Dergelijke voorraden kunnen worden aangehouden:

  • a. hetzij rechtstreeks door de in Zweden gevestigde onderneming, hetzij

  • b. door een in Nederland gevestigde onderneming, namens de in Zweden gevestigde onderneming.

2. Een in Nederland gevestigde onderneming kan in Zweden voorraden aanhouden waarop dit Verdrag van toepassing is. Dergelijke voorraden kunnen worden aangehouden:

  • a. hetzij rechtstreeks door de in Nederland gevestigde onderneming, hetzij

  • b. door een in Zweden gevestigde onderneming, namens de in Nederland gevestigde onderneming.

3. Voorraden komen uitsluitend in aanmerking voor aanvaarding uit hoofde van artikel 2 van dit Verdrag indien de onderneming die aanvaarding van deze voorraden uit hoofde van genoemd artikel nastreeft, erin heeft toegestemd deze voorraden aan te houden, hetzij door hemzelf, hetzij door een derde, vanaf de eerste dag van een kalenderkwartaal gedurende een of meerdere volledige kalenderkwartalen, na aanvaarding door de bevoegde autoriteiten.

4. Indien een onderneming voorraden aanhoudt namens een andere onderneming in overeenstemming met het eerste lid, onderdeel b, of het tweede lid, onderdeel b, van dit artikel, dan mogen deze voorraden niet door de eerstgenoemde onderneming worden meegeteld bij haar eigen voorraadverplichting.

Artikel 4

Geen van de Verdragsluitende Partijen verzet zich tegen de verwijdering van haar grondgebied van voorraden waarop dit Verdrag van toepassing is, noch tegen de behandeling ervan in overeenstemming met instructies van de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Partij.

Artikel 5

1. Voorraden mogen niet uit hoofde van artikel 2 van dit Verdrag worden aanvaard als zijnde voorraden waarop dit Verdrag van toepassing is, tenzij:

  • a. de onderneming die de voorraden wenst aan te houden buiten de Verdragsluitende Partij waar zij gevestigd is („de eerste onderneming") de bevoegde autoriteit van die Verdragsluitende Partij uiterlijk vijftien werkdagen voor aanvang van de periode waarop de aanvaarding betrekking heeft, voorziet van de volgende gegevens:

    • i. haar naam en adres en de naam en het adres van de onderneming die gevestigd is in de Verdragsluitende Partij waar de voorraden zullen worden aangehouden („de tweede onderneming"), en die namens haar de voorraden zal aanhouden;

    • ii. de aard en hoeveelheid van de voorraden;

    • iii. de lokatie van de opslagruimte(n) waar de voorraden zullen worden aangehouden;

    • iv. de termijn gedurende welke de voorraden zullen worden aangehouden;

    • v. desgevraagd de bepalingen van enige overeenkomst houdende dat de voorraden namens de eerste onderneming door de tweede onderneming worden aangehouden;

      en,

  • b. zowel de eerste als de tweede onderneming ermee instemt dat de bevoegde autoriteit van de Verdragsluitende Partij op het grondgebied waarvan de voorraden zullen worden aangehouden de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat in kennis stelt van enige inlichtingen verkregen ten behoeve van de implementatie van dit Verdrag.

2. Wanneer een onderneming buiten het grondgebied van de Verdragsluitende Partij waar zij gevestigd is voorraden wenst aan te houden die geen eigendom zullen zijn van die onderneming (de „begunstigde onderneming"), maar die ter beschikking zullen worden gehouden van die onderneming door een andere onderneming (de „verschaffende onderneming"), mogen, in aanvulling op de bepalingen van het eerste lid van dit artikel, voorraden die op deze wijze zullen worden aangehouden, niet uit hoofde van artikel 2 van dit Verdrag worden aanvaard als zijnde voorraden waarop dit Verdrag van toepassing is, tenzij

  • a. de voorraden zullen worden aangehouden uit hoofde van een schriftelijke overeenkomst tussen de begunstigde onderneming en de verschaffende onderneming („de overeenkomst") die van kracht blijft gedurende de periode waarop de aanvaarding betrekking heeft;

  • b. de begunstigde onderneming contractueel het recht heeft deze voorraden gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst te verwerven en de wijze waarop de prijs van een dergelijke aankoop wordt bepaald, in de overeenkomst is vastgelegd;

  • c. de daadwerkelijke beschikbaarheid van de voorraden voor de begunstigde onderneming gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst te allen tijde gewaarborgd is, en

  • d. de verschaffende onderneming een onderneming is die valt onder de rechtsmacht van de Verdragsluitende Partij op het grondgebied waarvan de voorraden worden aangehouden voorzover het de wettelijke bevoegdheid van de Verdragsluitende Partij om het bestaan van de voorraden te controleren en te verifiëren betreft.

3. Wanneer de bevoegde autoriteit van een Verdragsluitende Partij („de eerste bevoegde autoriteit") voorzien is van de in het eerste lid, onderdeel a, en tweede lid van dit artikel genoemde gegevens, of van wijzigingen daarin, en de desbetreffende voorraden aanvaardt als voorraden waarop dit Verdrag van toepassing is, zendt deze autoriteit uiterlijk tien werkdagen voor aanvang van de periode waarop de aanvaarding betrekking heeft, de gegevens naar de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Partij („de tweede bevoegde autoriteit") en stelt deze op de hoogte van de aanvaarding.

4. De tweede bevoegde autoriteit zal, uiterlijk vijf werkdagen voor aanvang van de periode waarop de aanvaarding betrekking heeft, binnen de grenzen van het redelijke alles in het werk stellen om de eerste bevoegde autoriteit ervan in kennis te stellen of zij de desbetreffende voorraden al dan niet aanvaardt als voorraden waarop dit Verdrag van toepassing is. In het geval dat de eerste bevoegde autoriteit voor de bovengenoemde datum geen kennisgeving heeft ontvangen, wordt de tweede bevoegde autoriteit geacht de desbetreffende voorraden niet te hebben aanvaard als voorraden waarop dit Verdrag van toepassing is.

5. Aanvaarding uit hoofde van het derde en vierde lid van dit artikel kan door elk van de bevoegde autoriteiten worden ingetrokken indien er een onjuistheid wordt geconstateerd in de gegevens die met betrekking tot die aanvaarding zijn verstrekt uit hoofde van het eerste lid, onderdeel a, of het tweede lid van dit artikel, of indien er een wezenlijke verandering is opgetreden met betrekking tot de zaken waarop deze gegevens betrekking hebben. Alvorens een aanvaarding in te trekken uit hoofde van deze bepaling stelt de bevoegde autoriteit de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Partij hiervan in kennis en biedt zij de onderneming die de gegevens heeft verstrekt in redelijke mate de gelegenheid bezwaar te maken.

Artikel 6

1. Elke bevoegde autoriteit verplicht een onderneming die voorraden aanhoudt op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij haar ten minste maandelijks te voorzien van een statistisch overzicht van deze voorraden binnen zes weken na het verstrijken van de periode waarop het overzicht betrekking heeft.

2. Elk statistisch overzicht dat uit hoofde van het eerste lid van dit artikel geleverd moet worden bevat de volgende gegevens:

  • a. de naam en het adres van de onderneming die de voorraden aanhoudt in de andere Verdragsluitende Partij en waar van toepassing, de naam en het adres van de onderneming die gevestigd is in de Verdragsluitende Partij waar de voorraden zullen worden aangehouden, die namens hem de voorraden zal aanhouden;

  • b. de aard en hoeveelheid van de voorraden; en

  • c. de lokatie van de opslagruimte(n) waar de voorraden worden aangehouden.

3. Elke bevoegde autoriteit voorziet op verzoek van de andere bevoegde autoriteit deze laatste van afschriften van elk statistisch overzicht dat uit hoofde van het eerste lid van dit artikel is geleverd.

4. De bevoegde autoriteit van de Verdragsluitende Partij waar de voorraden worden aangehouden, controleert, door van tijd tot tijd haar inspectiebevoegdheden uit te oefenen, de gegevens in de aldus geleverde statistische overzichten en stelt de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Partij onverwijld in kennis van enige materiële afwijking met betrekking tot deze gegevens.

Artikel 7

1. In het geval van een tekort in de totale hoeveelheid voorraad die een verschaffende onderneming moet aanhouden namens begunstigde ondernemingen en als onderdeel van de voorraadverplichting van de Verdragsluitende Partij waar zij is gevestigd, stelt de bevoegde autoriteit van de laatstgenoemde Verdragsluitende Partij zodra dit tekort te harer kennis komt de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Partij daarvan in kennis.

2. De Verdragsluitende Partijen komen overeen zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is met elkaar te overleggen:

  • a. in het geval van een crisis in de voorziening; of

  • b. bij het optreden van een tekort zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel; of

  • c. op verzoek van een van beide Partijen teneinde:

    • i. moeilijkheden die zijn gerezen met betrekking tot de uitlegging of toepassing van dit Verdrag op te lossen; of

    • ii. bepalingen van dit Verdrag te wijzigen.

Artikel 8

Dit Verdrag treedt in werking nadat beide Partijen elkaar schriftelijk langs diplomatieke weg ervan in kennis hebben gesteld dat de procedures vereist voor de inwerkingtreding van dit Verdrag zijn afgerond.

Artikel 9

1. Dit Verdrag kan door elk van de Verdragsluitende Partijen langs diplomatieke weg worden beëindigd door schriftelijke kennisgeving aan de andere Verdragsluitende Partij ten minste zes maanden voor het einde van enig kalenderjaar, in welk geval het met ingang van de eerste dag van het volgende kalenderjaar ophoudt van kracht te zijn.

2. Geen van de Verdragsluitende Partijen maakt gebruik van de in het eerste lid van dit artikel vervatte bevoegdheid tot beëindiging zonder de Commissie van de Europese Gemeenschappen op de hoogte te hebben gesteld van haar voornemen daartoe.

3. Dit Verdrag mag niet worden beëindigd tijdens een crisis in de voorziening.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd door hun respectieve Regeringen, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN in twee originele exemplaren te Den Haag, op 8 juli 2004, in de Engelse taal.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden

L. J. BRINKHORST

Voor het Koninkrijk Zweden

BJÖRN SKALA


D. PARLEMENT

Zie Trb. 2004, 225.

G. INWERKINGTREDING

Zie Trb. 2004, 225.

J. GEGEVENS

Zie Trb. 2004, 225.

Uitgegeven de achtste december 2004

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. BOT

Naar boven