A. TITEL

Overeenkomst, door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, met verklaringen;

Brussel, 29 mei 2000

B. TEKST

De Nederlandse, de Engelse en de Franse tekst van de Overeenkomst, met verklaringen, zijn geplaatst in Trb. 2000, 96.

D. PARLEMENT

De artikelen I en II van de Rijkswet van 18 maart 2004 (Stb.106) luiden als volgt:

„Artikel 1

De op 29 mei 2000 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst, door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Lid-Staten van de Europese Unie, waarvan de Nederlandse, de Engelse en de Franse tekst zijn geplaatst in Tractatenblad 2000, 96, wordt goedgekeurd voor het gehele Koninkrijk.

Artikel II

Goedgekeurd wordt dat bij de binding van het Koninkrijk aan het in artikel I genoemde verdrag wordt verklaard dat artikel 10, negende lid, eerste alinea, van het verdrag niet zal worden toegepast.".

Deze Rijkswet is gecontrasigneerd door de Minister van Justitie J. P. H. DONNER.

Voor de behandeling in de Staten-Generaal zie Kamerstukken II 2001/2002, 28 350 (R 1720), Hand. II 2002/2003, blz. 3905–3906; Kamerstukken I 2003/2004, 28 350 (R 1720) (A, B, C), Hand. I 2003/2004, zie vergadering d.d. 16 maart 2004.

E. BEKRACHTIGING

De volgende staten hebben een kennisgeving als bedoeld in artikel 27, tweede lid, gedaan:

Denemarken124 december 2002
Finland227 februari 2004
het Koninkrijk der Nederlanden3 (voor Nederland) 2 april 2004
Portugal4 5 november 2001
Spanje527 januari 2003

F. TOETREDING

De volgende staten hebben in overeenstemming met artikel 28, eerste en derde lid, een akte van toetreding bij de Secretaris-Generaal van de Raad van de Europese Unie nedergelegd:

Letland114 juni 2004
Litouwen228 mei 2004

G. INWERKINGTREDING

Zie Trb. 2000, 96.

De Overeenkomst zal ingevolge artikel artikel 27, vijfde lid, voor hetKoninkrijk der Nederlanden vanaf 1 juli 2004 tot haar inwerkingtreding worden toegepast in zijn betrekkingen met de lidstaten die daartoe een verklaring hebben afgelegd.

De Overeenkomst wordt ingevolge artikel 27, derde lid, toegepast tussen:

Portugal en Spanjevanaf 6 oktober 2004
bovengenoemde staten en Finlandvanaf 27 mei 2004
bovengenoemde staten en het Koninkrijk der Nederlandenvanaf 1 juli 2004
bovengenoemde staten en Litouwenvanaf 26 augustus 2004
bovengenoemde staten en Letlandvanaf 12 september 2004

Wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden, geldt de Overeenkomst alleen voor Nederland.

J. GEGEVENS

Zie Trb. 2000, 96.

Verwijzingen

Titel:Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken; Straatsburg, 20 april 1959
Laatste Trb. :Trb. 2002, 204
Titel:Verdrag betreffende de Europese Unie; Maastricht, 7 februari 1992
Laatste Trb. :Trb. 2004, 122
Titel:Protocol vastgesteld door de Raad overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, bij de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie; Luxemburg, 16 oktober 2001
Laatste Trb. :Trb. 2004, 212
   
Voor wijzigingen van bovengenoemd Verdrag van 7 februari 1992 zie rubriek J van Trb. 2004, 119.

Wijziging

Op 19 december 2003 is ingevolge een Besluit van de Raad van 17 december 2003 tot ondertekening voor de lidstaten (Pb. EU L26 van 29 januari 2004, blz. 1 e.v.), een Overeenkomst tot stand gekomen tussen de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de toepassing van een aantal bepalingen van de onderhavige Overeenkomst en het bijbehorend protocol van 2001. De Nederlandse tekst van deze Overeenkomst luidt als volgt:

Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de toepassing van een aantal bepalingen van de Overeenkomst van 29 mei 2000 betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie en het bijbehorende Protocol van 2001

De Europese Unie,

enerzijds, en

De Republiek IJsland

en

Het Koninkrijk Noorwegen

anderzijds,

Hierna de overeenkomstsluitende partijen genoemd,

Geleid door de wens de justitiële samenwerking in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie en IJsland en Noorwegen te verbeteren, onverminderd de regelingen ter bescherming van de individuele vrijheid;

overwegende dat de huidige betrekkingen tussen de overeenkomstsluitende partijen nauwe samenwerking bij criminaliteitsbestrijding vergt;

wijzend op het gemeenschappelijk belang van de overeenkomstsluitende partijen om ervoor te zorgen dat de wederzijdse rechtshulp tussen de lidstaten van de Europese Unie en IJsland en Noorwegen snel en doeltreffend plaatsvindt, op een wijze die verenigbaar is met de fundamentele beginselen van hun nationale recht en in overeenstemming is met de individuele rechten en de beginselen van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend te Rome op 4 november 1950;

Uitdrukking gevend aan hun wederzijds vertrouwen in de structuur en de werking van elkaars rechtsstelsels en in het vermogen van alle overeenkomstsluitende partijen om een eerlijke procesgang te garanderen;

vastbesloten het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken van 20 april 1959 en andere geldende Verdragen op dit gebied, aan te vullen met een Overeenkomst tussen de Europese Unie en IJsland en Noorwegen;

erkennende dat de bepalingen van die verdragen van toepassing blijven op alle aspecten die niet onder deze overeenkomst vallen; eraan herinnerend dat deze Overeenkomst, met inbegrip van Bijlage I ervan, de wederzijdse rechtshulp in strafzaken regelt, op basis van de beginselen van het Verdrag van 20 april 1959;

overwegende dat in artikel 2, lid 1, van de Overeenkomst van 29 mei 2000 betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie en in artikel 15 van het bijbehorende protocol van 16 oktober 2001 de bepalingen worden genoemd die een ontwikkeling van het Schengenacquis vormen en die derhalve door IJsland en Noorwegen zijn aanvaard uit hoofde van de door de Raad en IJsland en Noorwegen gesloten overeenkomst van 18 mei 1999 inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de toepassing, de uitvoering en de ontwikkeling van het Schengenacquis;

overwegende dat IJsland en Noorwegen te kennen hebben gegeven een overeenkomst te willen aangaan die hen in staat stelt ook de andere bepalingen van de overeenkomst van 2000 betreffende wederzijdse rechtshulp en het protocol van 2001 in hun betrekkingen met de lidstaten van de Europese Unie toe te passen;

overwegende dat de Europese Unie een dergelijke overeenkomst eveneens noodzakelijk acht,

zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1

1. Behoudens de bepalingen van de onderhavige overeenkomst is de inhoud van de volgende bepalingen van de door de Raad van de Europese Unie overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vastgestelde overeenkomst van 29 mei 2000 betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, hierna „de Overeenkomst van de EU betreffende wederzijdse rechtshulp" genoemd, van toepassing op de betrekkingen tussen de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen en in de wederzijdse betrekkingen tussen elk van die staten en de lidstaten van de Europese Unie:

de artikelen 4, 8, 9, 10, 11, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 25 en 26 alsmede de artikelen 1 en 24 voorzover die artikelen voor enig van de eerder genoemde artikelen van belang zijn.

2. Behoudens de bepalingen van deze onderhavige overeenkomst is de inhoud van de volgende bepalingen van het door de Raad van de Europese Unie overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vastgestelde protocol van 16 oktober 2001 van toepassing op de overeenkomst betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, hierna ``het protocol van de EU betreffende wederzijdse bijstand" genoemd, van toepassing op de betrekkingen tussen de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen en in de wederzijdse betrekkingen tussen elk van die staten en de lidstaten van de Europese Unie:

artikel 1, leden 1 tot en met 5, en de artikelen 2, 3, 4, 5, 6, 7, 9, 11 en 12.

3. De verklaringen van de lidstaten uit hoofde van artikel 9, lid 6, artikel 10, lid 9, artikel 14, lid 4, artikel 18, lid 7, en artikel 20, lid 7, van de Overeenkomst van de EU betreffende wederzijdse rechtshulp en van artikel 9, lid 2, van het Protocol van de EU betreffende wederzijdse rechtshulp zijn ook van toepassing in de betrekkingen met de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen.

Artikel 2

1. Ter verwezenlijking van de doelstelling dat de overeenkomstsluitende partijen de in artikel 1 genoemde bepalingen zo uniform mogelijk toepassen en uitleggen, volgen zij de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en van de bevoegde rechtscolleges van IJsland en Noorwegen betreffende dergelijke bepalingen op de voet. Daartoe wordt een structuur voor regelmatige wederzijdse kennisgeving van die jurisprudentie opgezet.

2. IJsland en Noorwegen hebben het recht memories of schriftelijke opmerkingen aan het Hof van Justitie voor te leggen wanneer aan het Hof door een rechtscollege van een lidstaat een vraag is voorgelegd met het oog op een prejudiciële beslissing betreffende de uitlegging van een van de in artikel 1 genoemde bepalingen.

Artikel 3

Indien een verzoek wordt geweigerd kan het Koninkrijk Noorwegen of de Republiek IJsland verzoeken dat de lidstaat tot wie het verzoek was gericht problemen bij de uitvoering van het verzoek aan Eurojust meldt, zodat naar een praktische oplossing kan worden gezocht.

Artikel 4

Een geschil tussen hetzij IJsland hetzij Noorwegen en een lidstaat van de Europese Unie betreffende de uitlegging of de toepassing van deze overeenkomst of een van de in artikel 1 van deze overeenkomst genoemde bepalingen kan door een partij bij het geschil verwezen worden naar een vergadering van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie en van IJsland en Noorwegen met het oog op de oplossing van het geschil binnen een termijn van zes maanden.

Artikel 5

De overeenkomstsluitende partijen komen overeen deze overeenkomst uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding gezamenlijk aan een herziening te onderwerpen. Deze herziening zal in het bijzonder betrekking hebben op de praktische uitvoering, de interpretatie en de verdere uitwerking van de overeenkomst en kan ook aangelegenheden behelzen zoals de gevolgen van de verdere ontwikkeling van de Europese Unie met betrekking tot het voorwerp van deze overeenkomst.

Artikel 6

1. De overeenkomstsluitende Partijen stellen elkaar in kennis van de voltooiing van de procedures waarmee zij te kennen moeten geven dat zij ermee instemmen door deze Overeenkomst gebonden te worden.

2. Bij de kennisgeving uit hoofde van lid 1 of, indien aldus bepaald, op enig tijdstip daarna, kunnen de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen een van de verklaringen afleggen waarin wordt voorzien in de artikelen 9, lid 6, 10, lid 9, 14, lid 4, 18, lid 7, en 20, lid 7, van de Overeenkomst van de EU betreffende wederzijdse rechtshulp en artikel 9, lid 2, van het Protocol van de EU betreffende wederzijdse rechtshulp.

3. Wat de betrokken bepalingen van de Overeenkomst van de EU betreffende wederzijdse rechtshulp betreft, treedt deze Overeenkomst in werking op de eerste dag van de derde maand volgende op de dag waarop de secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie heeft geconstateerd dat aan alle formele voorschriften inzake de kennisgeving van instemming door of namens de Partijen bij deze Overeenkomst is voldaan, of op de datum waarop de Overeenkomst van de EU betreffende de wederzijdse bijstand in werking treedt overeenkomstig artikel 27, lid 3, indien die datum later valt. Wat de betrokken bepalingen van de Overeenkomst van de EU betreffende wederzijdse rechtshulp betreft, schept de inwerkingtreding van deze Overeenkomst rechten en verplichtingen tussen IJsland en Noorwegen en tussen IJsland, Noorwegen en de lidstaten van de EU waarvoor de Overeenkomst van de EU betreffende wederzijdse rechtshulp in werking is getreden.

4. Wat de betrokken bepalingen van het Protocol van de EU betreffende wederzijdse rechtshulp betreft, treedt deze Overeenkomst in werking op de eerste dag van de derde maand volgende op de dag waarop de secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie heeft geconstateerd dat aan alle formele voorschriften betreffende de kennisgeving van de instemming door of namens de partijen bij deze Overeenkomst is voldaan, of op de datum waarop het Protocol van de EU betreffende wederzijdse rechtshulp overeenkomstig artikel 13, lid 3, in werking treedt, indien die datum later valt. Wat de desbetreffende bepalingen van het Protocol van de EU betreffende wederzijdse rechtshulp betreft, schept de inwerkingtreding van deze overeenkomst rechten en verplichtingen tussen IJsland en Noorwegen en tussen IJsland, Noorwegen en de lidstaten van de EU waarvoor het Protocol van de EU betreffende wederzijdse rechtshulp in werking is getreden.

5. Daarna ontstaan dergelijke rechten en verplichtingen tussen Noorwegen, IJsland en andere lidstaten van de EU vanaf de data van inwerkingtreding van de Overeenkomst van de EU betreffende wederzijdse rechtshulp en/of het Protocol van de EU betreffende wederzijdse rechtshulp ten aanzien van die andere lidstaten van de EU.

6. Deze Overeenkomst is alleen van toepassing op wederzijdse rechtshulpprocedures die worden gestart na de datum waarop zij rechten en verplichtingen uit hoofde van de leden 3 en 4 schept.

Artikel 7

Toetreding van nieuwe lidstaten van de Europese Unie tot de Overeenkomst van de EU betreffende wederzijdse rechtshulp en/of het Protocol van de EU betreffende wederzijdse rechtshulp schept uit hoofde van de onderhavige Overeenkomst rechten en verplichtingen tussen die nieuwe lidstaten en IJsland en Noorwegen.

Artikel 8

1. Deze Overeenkomst kan door de overeenkomstsluitende staten worden beëindigd. In geval van beëindiging door hetzij IJsland, hetzij Noorwegen, blijft deze Overeenkomst van kracht tussen de Europese Unie en de staat ten aanzien waarvan zij niet is beëindigd.

2. De beëindiging van deze Overeenkomst uit hoofde van lid 1, wordt van kracht zes maanden na de nederlegging van de kennisgeving van beëindiging. De procedures voor het voldoen aan verzoeken om wederzijdse rechtshulp die op die datum nog hangende zijn, worden overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst voltooid.

3. Deze Overeenkomst wordt beëindigd in geval van beëindiging van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten Overeenkomst van 18 mei 1999 inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de toepassing, de uitvoering en de ontwikkeling van het Schengenacquis.

4. Beëindiging van deze Overeenkomst uit hoofde van lid 3 wordt van kracht voor dezelfde partij of partijen en op dezelfde datum als de beëindiging van de in lid 3 genoemde Overeenkomst van 18 mei 1999.

Artikel 9

1. De secretaris-generaal van de Raad van de Europese is depositaris van deze Overeenkomst.

2. De depositaris maakt informatie over eventuele kennisgevingen in verband met deze Overeenkomst bekend.

Artikel 10

Deze Overeenkomst is opgesteld in een enkel exemplaar in de, Deense, Nederlandse, Duitse, Engelse, Franse, Finse, Griekse, Ierse, Italiaanse, Portugese, Spaanse, Zweedse, IJslandse en Noorse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.


Bijlage I

Toepassing op Gibraltar

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, als lidstaat die verantwoordelijk is voor Gibraltar, met inbegrip van zijn buitenlandse betrekkingen, bevestigt dat deze overeenkomst in het gebied in werking zal treden na de uitbreiding van de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken van de EU van 2000 en het Protocol van 2001 voor Gibraltar, hetgeen afhankelijk is van het antwoord op de vraag of de werkingssfeer van het Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken van de Raad van Europa wordt uitgebreid tot Gibraltar. Het Verenigd Koninkrijk zal dan een autoriteit van Gibraltar aanwijzen als bevoegd voor de doelstellingen van de overeenkomst. Elke formele communicatie met die autoriteit zal plaatsvinden conform de regelingen die met betrekking tot de autoriteiten van Gibraltar tussen Spanje en het Verenigd Koninkrijk zijn overeengekomen in het kader van de EU- en EG-instrumenten en de daaraan gerelateerde verdragen, waarvan de lidstaten en de instellingen van Europese Unie op 19 april 2000 in kennis zijn gesteld. De secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie zal een kopie van die regelingen toezenden aan de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen.


Bijlage II

Verklaring van de overeenkomstsluitende partijen bij de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de toepassing van een aantal bepalingen van de Overeenkomst van 29 mei 2000 betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie en het bijbehorende protocol van 2001

De overeenkomstsluitende Partijen komen overeen om, indien nodig, overleg te plegen wanneer de Republiek IJsland of het Koninkrijk Noorwegen of één van de lidstaten van de Europese Unie vindt dat daar aanleiding toe is, zodat deze overeenkomst op de meest doeltreffende wijze kan worden toegepast, en onder meer geschillen met betrekking tot de praktische toepassing en uitlegging van deze overeenkomst kunnen worden voorkomen. Dit overleg moet, rekening houdend met de bestaande samenwerkingsstructuren, op de meest passende wijze, worden georganiseerd.

Verklaring van de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen

De Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen verklaren, gelet op de bepalingen van de Overeenkomst van 29 mei 2000 betreffende wederzijdse rechtshulp in strafzaken die rechtstreeks contact tussen de rechterlijke autoriteiten mogelijk maken, dat hun bevoegde rechterlijke autoriteiten wensen om, in voorkomend geval, via de contactpunten van het Europees justitieel netwerk het nodige onderzoek te doen om te bepalen welke rechterlijke autoriteit van een lidstaat van de Europese Unie territoriaal bevoegd is voor de indiening en uitvoering van verzoeken om rechtshulp.


Deze tekst is eveneens afgedrukt in Pb. EU L26 van 29 januari 2004, blz. 1 e.v..

Uitgegeven de dertigste augustus 2004

De Minister van Buitenlandse Zaken,

B. R. BOT


XNoot
1

Onder de volgende verklaringen en voorbehouden:

``In connection with its accession to the Convention, Denmark declares as follows:

1. In relation to Article 24 Denmark states that:

(a) The `judicial authorities' in Denmark include the courts and prosecution authorities, which under the Danish Administration of Justice Act include the Ministry of Justice, the Director of Public Prosecutions, the District Public Prosecutors, the Commissioner of the Copenhagen Police and the chief constables.

(b) The `central authority' in Denmark is the Ministry of Justice, International office, Slotsholmsgade 10, DK-1216 K¢benhavn K, tel + 45 33 92 33 40, fax + 45 33 93 35 10, e-mail: jmjm.dk

(c) The Ministry of Justice can provide information about which `judicial authority' in Denmark has territorial competence to receive and process requests for mutual judicial assistance.

(d) In cases of doubt, the authorities in other Member States may contact the Ministry of Justice to discover which judicial authority in Denmark is competent to transmit a request for a particular form of mutual judicial assistance.

(e) The police (the Commissioner of the Copenhagen Police and the chief constables) are competent as regards the application of Articles 18, 19 and 20.

2. In relation to Article 6(7), Denmark declares that requests for mutual judicial assistance covered by Article 6(5) and (6) must be transmitted via the central authority in the requested Member State. Thus requests for mutual judicial assistance may not be forwarded directly between the judicial authorities on one side and the customs or (other) administrative authorities on the other side; see Article 6(7).

3. In relation to Article 9(6), Denmark declares that it will require the consent referred to in Article 9(3) before agreement is reached on the temporary transfer of a person held in custody under Article 9(1).

4. In relation to Article 10(9), Denmark declares that it will not agree to requests for the hearing of an accused person by videoconferencing.

5. In relation to Article 14(4), Denmark declares that it is not bound by Article 14 on covert investigations.".

XNoot
2

Onder de volgende verklaringen en het volgende voorbehoud:

``Article 9(6) of the Convention Before an agreement is reached under paragraph 1 of this Article, the consent referred to in paragraph 3 will be required if the person to be transferred is a Finnish national.

Article 24 of the Convention For the application of Article 6 of the Convention, including Article 6(8), the central authority is the Ministry of Justice. For the purposes of Article 6(5) of the Convention, the competent police and customs authorities are the police authorities, the customs authorities and border guard officials when acting as preliminary investigating authorities in criminal matters under the law on preliminary investigations. The competent authorities for the purposes of Articles 18, 19 and 20 are the police authorities and, within their own sphere of competence, the customs authorities when acting as preliminary investigating authorities in criminal matters under the law on preliminary investigations. As regards police authorities, requests in accordance with Articles 18, 19 and 20 are received and forwarded via the National Bureau of Investigation. The National Bureau of Investigation also acts as the contact point in accordance with Article 20(4)(d).

Article 27(5) of the Convention

Before the Convention enters into force between States, Finland will apply the Convention in its relations with Member States which have made the same declaration.".

XNoot
3

Onder het volgende voorbehoud en de volgende verklaringen:

``Het Koninkrijk der Nederlanden verklaart overeenkomstig artikel 10, negende lid, dat de eerste alinea van het negende lid, van artikel 10, niet zal worden toegepast.

Het Koninkrijk der Nederlanden verklaart overeenkomstig artikel 24, eerste lid, dat de autoriteiten, welke al zijn aangegeven in het Europees Rechtshulpverdrag en het Beneluxverdrag, bevoegd zijn tot toepassing van deze Overeenkomst en het bijbehorende Protocol en dat voorts worden aangewezen als: – bestuurlijke autoriteiten in de zin van artikel 3, eerste lid: de officier van justitie en het Centraal Justitieel Incassobureau; – bevoegde centrale autoriteit in de zin van artikel 6, tweede en achtste lid: het Bureau Internationale Rechtshulp van het Ministerie van Justitie te 's-Gravenhage; – bevoegde autoriteiten in de zin van artikel 6, vijfde lid: de officier van justitie voor inkomende en uitgaande verzoeken en voor de aangifte van een lidstaat tot het instellen van strafvervolging voor de rechter in een andere lidstaat en de rechtercommissaris voor uitgaande verzoeken; – bestuurlijke autoriteiten in de zin van artikel 6, zesde lid: het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden; – bevoegde autoriteiten in de zin van de artikelen 18, 19 en 20, eerste tot en met vijfde lid: de officier van justitie, en – bevoegde autoriteit om de kennisgeving te ontvangen, bedoeld in artikel 20, tweede lid: het Bureau Sirene van Nederland.

Het Koninkrijk der Nederlanden verklaart overeenkomstig artikel 27, vijfde lid, dat de Overeenkomst tot haar inwerkingtreding zal worden toegepast in zijn betrekkingen met de lidstaten die eenzelfde verklaring hebben afgelegd.".

XNoot
4

Onder de volgende verklaringen en het volgende voorbehoud:

``In accordance with Article 24(1) of the Convention referred to in the preceding paragraph, the Portuguese Republic declares that `competent authorities' should be taken to mean: (a) for the purposes of Article 3(1) of the Convention, all administrative authorities whose powers are determined by Portuguese law; (b) for the purposes of applying Article 6 of the Convention, including paragraph 8 thereof, the Procuradoria Geral da República (Office of the Chief Public Prosecutor of the Republic) as central office, or the Policia Judiciária (Criminal Police) for transmission of requests under Articles 12, 13 and 14 of the Convention; (c) for the purposes of applying Article 12 of the Convention, the Ministério Público (Public Prosecutor's Office). In accordance with Article 20(4)(d) of the Convention, the Portuguese Republic designates the Policia Judiciária (Criminal Police), via its Departamento Central de Cooperação Internacional (DCCI – Central Department for International Cooperation), as contact point for the purposes of Articles 18, 19 and 20 of the Convention.

In accordance with Article 6(7) of the Convention, the Portuguese Republic declares that requests under paragraphs 5 and 6 of the same Article are to be forwarded to the Procuradoria Geral da República (Office of the Chief Public Prosecutor of the Republic) whenever the Portuguese Republic is the requested State; in accordance with the same provisions, it declares that, whenever the Portuguese Republic is the requesting State, requests may be made by the Portuguese administrative authorities which have powers conferred by Portuguese law.

In accordance with Article 18(7) of the Convention, the Portuguese Republic is bound by paragraph 6 of the same Article only when the Portuguese authorities are unable to provide immediate transmission.

In accordance with, and for the purposes of, Article 27(5) of the Convention, the Portuguese Republic applies this Convention in its relations with other Member States which have made the same declaration.".

XNoot
5

Onder de volgende verklaringen:

``Under Article 24(1)(b), Spain designates as central authority, in accordance with Article 6(2), the Ministry of Justice (Directorate-General for Legislative Policy and International Judicial Cooperation).

Under Article 24(1)(e) and for the purposes of Articles 18 and 20, the competent authority is the "Audiencia Nacional" (National High Court), when Spain is the requested State. With reference to paragraph 4 of Article 20 on the designation of contact points to be on duty twenty-four hours a day, Spain's contact points will be the `Juzgados de Instrucción' (magistrates courts) and the `Juzgados Centrales de Instrucción de Guardia' (central duty magistrates' courts).

In accordance with Article 27(5) of the Convention, the Kingdom of Spain applies this Convention in its relations with other Member States which have made the same declaration."

XNoot
1

Onder de volgende verklaringen:

``In accordance with paragraph 6 of Article 9 of the Convention established by the Council in accordance with Article 34 of the Treaty on European Union on Mutual Assistance in Criminal Matters between the Member States of the European Union, Council Declaration on Article 10(9), Declaration by the United Kingdom on Article 20, the Republic of Latvia declares that, before an agreement is reached for temporarily transfer of person referred in paragraph 1 of Article 9, the consent to the transfer from the person concerned shall be requested in all cases;

In accordance with Article 24 of the Convention the Republic of Latvia declares that the designated central authorities competent for application of said Convention and application between the Member States of the provisions on mutual assistance in criminal matters are the same that are designated by declaration of the Republic of Latvia pursuant to the Convention on Mutual Assistance in Criminal Matters; In accordance with part (e) of paragraph 1 Article 24 of the Convention the Republic of Latvia declares that the designated competent authority for purposes of the application of Article 18, 19 and 20(1) to (5) is: Central Criminal Police Brivibas Boulevard 61 Riga, LV-1010 Latvia Phone: +371 7075031 Fax: +371 7075053 E-mail: kancvp.gov.lv"

XNoot
2

Onder de volgende verklaringen:

``Pursuant to paragraph 7 of Article 6 of the Convention, the Seimas of the Republic of Lithuania declares that the Republic of Lithuania does not consider itself bound by the provisions of the first sentence of paragraph 5 and paragraph 6 of Article 6 of the Convention;

Pursuant to Article 24 of the Convention, the Seimas of the Republic of Lithuania declares that: 1) the Ministry of Justice and the Prosecutor General's Office are designated as the central authorities to exercise the functions provided for in the Convention; 2) the Territorial Regional Prosecutor's Offices, the Court of Appeals of Lithuania, Regional and District courts are the judicial authorities to exercise the functions provided for in the Convention. Ministry of Justice and the Prosecutor General's Office in every concrete case shall help to determine which judicial authority has territorial competence to provide mutual assistance; 3) the Prosecutor's Office of the Republic of Lithuania has the competence to provide mutual assistance under Articles 12, 13, 14, 18, 19 and paragraphs 1 to 5 of Article 20 with the exception of subparagraph d of paragraph 4 of Article 20; 4) the Police Department under the Ministry of Interior is designated as the competent authority to exercise the functions provided for in subparagraph d of paragraph 4 of Article 20 of the Convention. Pursuant to paragraph 5 of Article 27 of the Convention the Seimas of the Republic of Lithuania declares that if the Convention is not yet in force by the accession of the Republic of Lithuania to the European Union the Convention shall apply to the relations between the Republic of Lithuania and the other Member States of the European Union that have made the same declaration.".

XNoot
2

Onder de volgende verklaringen:

``Pursuant to paragraph 7 of Article 6 of the Convention, the Seimas of the Republic of Lithuania declares that the Republic of Lithuania does not consider itself bound by the provisions of the first sentence of paragraph 5 and paragraph 6 of Article 6 of the Convention;

Pursuant to Article 24 of the Convention, the Seimas of the Republic of Lithuania declares that: 1) the Ministry of Justice and the Prosecutor General's Office are designated as the central authorities to exercise the functions provided for in the Convention; 2) the Territorial Regional Prosecutor's Offices, the Court of Appeals of Lithuania, Regional and District courts are the judicial authorities to exercise the functions provided for in the Convention. Ministry of Justice and the Prosecutor General's Office in every concrete case shall help to determine which judicial authority has territorial competence to provide mutual assistance; 3) the Prosecutor's Office of the Republic of Lithuania has the competence to provide mutual assistance under Articles 12, 13, 14, 18, 19 and paragraphs 1 to 5 of Article 20 with the exception of subparagraph d of paragraph 4 of Article 20; 4) the Police Department under the Ministry of Interior is designated as the competent authority to exercise the functions provided for in subparagraph d of paragraph 4 of Article 20 of the Convention. Pursuant to paragraph 5 of Article 27 of the Convention the Seimas of the Republic of Lithuania declares that if the Convention is not yet in force by the accession of the Republic of Lithuania to the European Union the Convention shall apply to the relations between the Republic of Lithuania and the other Member States of the European Union that have made the same declaration.".

Naar boven