A. TITEL

Maasverdrag;

Gent, 3 december 2002

B. TEKST1

Maasverdrag

De Regeringen van

– de Bondsrepubliek Duitsland,

– het Koninkrijk België,

het Brussels Hooofdstedelijk Gewest van België,

het Vlaams Gewest van België,

het Waals Gewest van België,

– de Franse Republiek,

– het Groothertogdom Luxemburg,

– het Koninkrijk der Nederlanden,

Overwegend de door de Verdragspartijen van het Verdrag inzake de bescherming van de Maas, gesloten te Charleville-Mézières op 26 april 1994, verrichte werkzaamheden en verlangend de bestaande samenwerking te versterken tussen de Staten en Gewesten die betrokken zijn bij de bescherming en het gebruik van het water in het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Maas,

Ernaar strevend zorg te dragen voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van het water en van de aquatische ecosystemen van het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Maas, teneinde recht te doen aan het waardevolle karakter van haar wateren, oevers, oevergebieden en kustwateren,

Geleid door de gezamenlijke wens om samen te werken teneinde een duurzame ontwikkeling tot stand te brengen en de wil om, elk voor zich, de passende maatregelen voor een integraal beheer van het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Maas te treffen teneinde een duurzaam en integraal waterbeheer te bereiken, in het bijzonder rekening houdend met de multifunctionaliteit van de Maas,

Teneinde in het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Maas gezamenlijk zorg te dragen voor de afstemming die op grond van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid noodzakelijk is,

Gelet op het feit dat de tenuitvoerlegging van het onderhavig Verdrag en van de Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid vereist dat in de schoot van het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Maas, al naar gelang de te behandelen geografische gebieden en thema's, een mutilaterale, een bilaterale of een nationale afstemming plaats vindt,

Gelet op het Verdrag inzake de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren, gesloten te Helsinki op 17 maart 1992, en het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu van de Noordoost-Atlantische Oceaan, gesloten te Parijs op 22 september 1992,

Ernaar strevend om in het kader van hun samenwerking de beleidsdoelstellingen te verwezenlijken van de ministeriële Verklaring van Namen van 8 april 1998 en die van Luik van 30 november 2001 en onder andere ernaar strevend bij te dragen aan het afzwakken van de effecten van overstromingen en van perioden van droogte,

Verlangend zorg te dragen voor de samenwerking bij de preventie van en de bescherming tegen hoogwater en bij het voorkomen en het bestrijden van calamiteuze waterverontreiniging,

Zich ervan bewust dat de bescherming van de Maas verder noodzakelijk is om het ecosysteem van de Noordzee in stand te houden en te verbeteren,

Zich ervan bewust dat de Maas voor uiteenlopende essentiële ecologische, economische en sociaal-maatschappelijke functies en doelen gebruikt wordt,

Vanuit de wil bij het nastreven van de doelstellingen van het onderhavig Verdrag samen te werken met intergouvernementele en niet-gouvernementele organisaties en het publiek hierbij in de zin van de Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid te betrekken,

Ervan overtuigd dat dit dringende taken zijn, waarbij elk voor zich bevoegd blijft voor de uitvoering van de gezamenlijk in het kader van het onderhavig Verdrag afgesproken acties,

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In het onderhavig Verdrag wordt verstaan onder:

  • a. „Kaderrichtlijn Water": Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (Publicatieblad der Europese Gemeenschappen L 327/1 van 22 december 2000) met inbegrip van eventuele wijzigingen;

  • b. „Maas": de Maas vanaf haar bron tot aan haar monding in zee, daarbij inbegrepen de Bergsche Maas, de Amer, het Hollands Diep en het Haringvliet;

  • c. „stroomgebied van de Maas": het gebied van waar al het over het oppervlak lopende water via de zijrivieren van de Maas en de Maas zelf op de Noordzee afwatert;

  • d. „internationaal stroomgebiedsdistrict van de Maas": het gebied van land en zee, afgebakend door de Verdragsluitende Partijen overeenkomstig de Kaderrichtlijn Water, dat uit het stroomgebied van de Maas en de bijbehorende grond- en kustwateren bestaat.

    Een kaart, opgenomen als bijlage bij het onderhavig Verdrag, geeft op algemene en indicatieve wijze de grenzen van het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Maas aan;

  • e. „Commissie": de Internationale Maascommissie;

  • f. „Verdrag van Charleville-Mézières": het Verdrag inzake de bescherming van de Maas, ondertekend te Charleville-Mézières op 26 april 1994.

    In aanvulling op de bovenstaande begripsbepalingen zijn de definities uit de Kaderrichtlijn Water van toepassing.

Artikel 2 Doel van het Verdrag

De Verdragsluitende Partijen streven het bereiken van een duurzaam en integraal waterbeheer van het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Maas na, in het bijzonder rekening houdend met de multifunctionaliteit van haar wateren.

Zij werken in het bijzonder samen om:

  • a. de tenuitvoerlegging van de uit de Kaderrichtlijn Water voortvloeiende verplichtingen tot het verwezenlijken van haar milieudoelstellingen, en in het bijzonder alle maatregelenprogramma's, voor het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Maas af te stemmen;

  • b. een enkel beheersplan voor het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Maas overeenkomstig de Kaderrichtlijn Water op te stellen;

  • c. over de voorzorgsmaatregelen en beschermingsmaatregelen tegen hoogwater te overleggen en deze vervolgens af te stemmen, met inachtneming van de ecologische aspecten, ruimtelijke ordening, natuurbeheer en andere beleidsterreinen zoals landbouw, bosbouw en verstedelijking, en bij te dragen tot het afzwakken van de effecten van hoogwater en van perioden van droogte, daarbij inbegrepen preventieve maatregelen;

  • d. maatregelen ter voorkoming en bestrijding van calamiteuze waterverontreiniging af te stemmen, alsmede zorg te dragen voor de noodzakelijke informatiedoorgeleiding.

Artikel 3 Beginselen van de samenwerking

1. Bij hun handelen laten de Verdragsluitende Partijen zich leiden door de volgende beginselen:

  • a. het voorzorgsbeginsel;

  • b. het beginsel van preventief handelen;

  • c. het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden;

  • d. het beginsel dat de vervuiler betaalt,

    zoals gedefinieerd en gemeenschappelijk geïnterpreteerd in het Europese milieurecht.

2. De Verdragsluitende Partijen zullen, teneinde de in artikel 2 van het onderhavig Verdrag genoemde doelstellingen te verwezenlijken:

  • a. de voor hun grondgebied nodige maatregelen voor de uitvoering van het onderhavig Verdrag alsmede van de adviezen, aanbevelingen en besluiten van de Commissie treffen en elkaar daarover informeren.

    Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, waarvan het grondgebied volledig gelegen is buiten het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Maas, neemt maatregelen om ervoor te zorgen dat de activiteiten die worden ondernomen door rechtspersonen waarover zij toezicht kan uitoefenen, bij dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het onderhavig Verdrag, zoals bepaald in artikel 2;

  • b. de kwaliteit van de aquatische ecosystemen beschermen en waar mogelijk verbeteren, onder andere door inrichtingsmaatregelen en door geleiding van het gebruik;

  • c. de uitwisseling van informatie en meningen versterken;

  • d. bij calamiteuze verontreinigingen, waarvan de gevolgen de waterkwaliteit wezenlijk kunnen bedreigen, zo spoedig mogelijk de Partijen informeren die daardoor kunnen worden getroffen;

  • e. bij naderend hoogwater zo spoedig mogelijk de Partijen informeren die daardoor kunnen worden getroffen;

  • f. hun beleid inzake het beheer van de sedimenten naar behoefte op elkaar afstemmen en het storten en terugstorten in de wateren, alsmede het verplaatsen in benedenstroomse richting, van verontreinigde baggerspecie zoveel mogelijk beperken.

3. De bepalingen van het onderhavig Verdrag doen geen afbreuk aan het recht van de Verdragsluitende Partijen om afzonderlijk of gezamenlijk strengere maatregelen aan te nemen en toe te passen dan die uit hoofde van het onderhavig Verdrag.

Artikel 4 Taken van de Commissie

1. De Verdragsluitende Partijen stellen de Commissie in voor de uitvoering van het onderhavig Verdrag.

2. De Commissie brengt adviezen of aanbevelingen aan de Verdragsluitende Partijen uit om het onderhavig Verdrag uit te voeren.

Zij neemt besluiten over maatregelen met betrekking tot de interne organisatie en over de noodzakelijk geachte werkorganisatie. Zij stelt de jaarlijkse begroting vast.

Deze adviezen en aanbevelingen worden uitgebracht en deze besluiten genomen overeenkomstig de procedure van artikel 5.

3. De multilaterale afstemming van de tenuitvoerlegging van de verplichtingen van de Kaderrichtlijn Water vindt plaats in de Commissie.

Dit betreft met name de afstemming van:

  • a. de analyse van de kenmerken van het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Maas;

  • b. het onderzoek van de effecten van menselijke activiteiten op de toestand van het oppervlakte- en het grondwater in het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Maas;

  • c. de economische analyse van het watergebruik;

  • d. de monitoringprogramma's;

  • e. de maatregelenprogramma's;

  • f. de opstelling van een enkel beheersplan voor het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Maas, of – wanneer dit niet tot stand zou komen – ten minste van de beheersplannen die door de Verdragsluitende Partijen voor de op hun grondgebied gelegen delen van het internationaal stroomgebiedsdistrict zijn opgesteld.

4. De Commissie heeft voorts de volgende taken:

  • a. het opstellen van adviezen of aanbevelingen ter verbetering van:

  • – de preventie van en de bescherming tegen hoogwater, met inachtneming van de ecologische aspecten, ruimtelijke ordening, natuurbeheer en andere beleidsterreinen zoals landbouw, bosbouw en verstedelijking,

  • – de afstemming van de waarschuwings- en alarmsystemen voor hoogwater,

  • – de kwaliteit van de operationele en alarmeringsgegevens met betrekking tot hoogwater door de ontwikkeling van voorspellingsmodellen,

  • – de gegevensuitwisseling tussen operationele centra;

  • b. het opstellen van adviezen of aanbevelingen voor het afzwakken van de effecten van perioden van droogte, preventieve maatregelen daarbij inbegrepen;

  • c. het opstellen van adviezen of aanbevelingen ter verbetering van de voorkoming en de bestrijding van calamiteuze waterverontreiniging, in het bijzonder wat de afstemming betreft van de waarschuwings- en alarmsystemen teneinde te voorzien in een adequate doorgeleiding van informatie over calamiteuze waterverontreiniging waarvan verwacht kan worden dat deze wezenlijke grensoverschrijdende effecten zal hebben;

  • d. het opstellen van adviezen of aanbevelingen ter verbetering van de visstand en de vismigratie;

  • e. het afstemmen van de programma's van de Verdragsluitende Partijen voor de bewaking van de waterkwaliteit, teneinde te komen tot een homogeen meetmet en dit in stand te houden;

  • f. het vaststellen van prioriteiten en het opstellen van een actieprogramma dat bijdraagt tot de realisering van de doelstellingen, opgenomen in artikel 2 van het onderhavig Verdrag, alsmede het regelmatig evalueren ervan. Na de opstelling van het eerste beheersplan voor het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Maas, het eventueel opstellen van een actieprogramma dat dit aanvult;

  • g. het versterken van de uitwisseling van informatie en van meningen over:

  • – het waterbeleid van de Verdragsluitende Partijen,

  • – hun beleid inzake het beheer van de sedimenten,

  • – de beste beschikbare technologieën en de meest milieuveilige handelwijzen,

  • – de projecten die zijn onderworpen aan een effectbeoordeling en die een wezenlijk grensoverschrijdend effect kunnen hebben, met inachtneming van de op het grondgebied van de Verdragsluitende Partijen van kracht zijnde wetgeving;

  • h. het aanmoedigen van de samenwerking en van de uitwisseling van informatie in het kader van de programma's voor wetenschappelijk onderzoek, verband houdende met de doelstellingen van het onderhavig Verdrag;

  • i. het opstellen van een jaarverslag, dat openbaar wordt gemaakt, en elk ander verslag dat zij dienstig acht;

  • j. het waar nodig samenwerken met andere internationale commissies of organisaties die soortgelijke taken voor andere stroomgebiedsdistricten uitvoeren.

5. De afstemming ten aanzien van de grensoverschrijdende deelstroomgebieden gelegen in het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Maas kan plaatsvinden in een passend regionaal kader.

6. De Commissie kan andere zaken binnen het toepassingsgebied van het onderhavig Verdrag behandelen, die de Verdragsluitende Partijen haar in onderlinge overeenstemming opdragen.

Artikel 5 Samenstelling en werkwijze van de Commissie

1. De Commissie bestaat uit delegaties van de Verdragsluitende Partijen. Elke Verdragsluitende Partij benoemt haar afgevaardigden, onder wie een delegatieleider.

2. Het voorzitterschap van de Commissie wordt afwisselend door iedere Verdragsluitende Partij uitgeoefend, voor een in het, in lid 8 van dit artikel voorziene, Huishoudelijk en Financieel Reglement bepaalde duur. De Verdragsluitende Partij die het voorzitterschap uitoefent wijst een van de leden van haar delegatie aan als Voorzitter van de Commissie. De Voorzitter treedt tijdens de vergaderingen van de Commissie niet op als woordvoerder van zijn delegatie.

3. De Commissie vergadert eenmaal per jaar, daartoe bijeengeroepen door de Voorzitter, en voorts op verzoek van ten minste twee delegaties. De Commissie kan sommige van haar vergaderingen op ministerieel niveau houden.

4. De Commissie formuleert haar adviezen of aanbevelingen en neemt haar beslissingen in aanwezigheid van de meerderheid der delegaties van de Verdragsluitende Partijen en met eenparigheid van stemmen. Het Huishoudelijk en Financieel Reglement alsmede de begroting van de Commissie worden aangenomen in aanwezigheid van alle delegaties. Elke delegatie beschikt over één stem. De afwezigheid van een stemgerechtigde delegatie geldt als stemonthouding. Een of meerdere stemonthoudingen staan eenparigheid niet in de weg.

De delegatie van het Koninkrijk België en de onderscheiden delegaties van de Belgische Gewesten beschikken over stemrecht voor de beslissingen die hun eigen bevoegdheden volgens de Belgische Grondwet en de Belgische wetgeving aangaan.

Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, waarvan het grondgebied volledig gelegen is buiten het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Maas, beschikt over stemrecht wat de adviezen, aanbevelingen en beslissingen betreft die een weerslag kunnen hebben op haar rechtmatige belangen als gebruiker van het Maaswater voor de onttrekking van water bestemd voor de productie van drinkwater of op haar financiële verplichtingen krachtens artikel 7 van het onderhavig Verdrag.

5. De werktalen van de Commissie zijn het Nederlands, het Frans en het Duits.

6. De Commissie beschikt over een permanent secretariaat, gevestigd in Luik, om zich in haar taken te laten bijstaan. De Commissie beslist over de aanwerving en het ontslag van het personeel van het secretariaat. Nadere regels daartoe worden vastgelegd in het Huishoudelijk en Financieel Reglement.

7. Teneinde de taken uit te oefenen die haar in het onderhavig Verdrag zijn toebedeeld, bezit de Commissie rechtspersoonlijkheid. Zij geniet op het grondgebied van elk der Verdragsluitende Partijen de handelingsbevoegdheid die noodzakelijk is voor de vervulling van haar taken. De Commissie wordt vertegenwoordigd door haar Voorzitter.

8. Ter regeling van haar werkzaamheden neemt de Commissie een Huishoudelijk en Financieel Reglement aan. Dit Reglement dient in een schriftelijke procedure voor de besluitvorming te voorzien, onverminderd de principes aangegeven in lid 4 van dit artikel.

Artikel 6 Waarnemers en samenwerking met derden

1. De Commissie kan op hun verzoek als waarnemer erkennen:

  • a. de Europese Gemeenschap;

  • b. intergouvernementele organisaties waarvan de werkzaamheden verband houden met het onderhavig Verdrag;

  • c. niet-gouvernementele organisaties voor zover er sprake is van raakvlakken met hun belangen of taken;

  • d. elke Staat die geen Partij is bij het onderhavig Verdrag en die belang heeft bij de werkzaamheden van de Commissie.

2. De waarnemers kunnen, zonder stemrecht, deelnemen aan de vergaderingen van de Commissie en kunnen de Commissie elke informatie, elk verslag of elke mening, verband houdend met het doel van het onderhavig Verdrag, inbrengen.

3. De Commissie wisselt informatie uit met de waarnemers. In het bijzonder hoort zij de waarnemers wanneer het adviezen, aanbevelingen of besluiten betreft die zij van belang voor hen acht, en informeert hen vervolgens over de adviezen of aanbevelingen die zijn uitgebracht en de besluiten die zijn genomen.

4. De Commissie organiseert in haar schoot de samenwerkng met de waarnemers. De modaliteiten van deze samenwerking alsmede de voorwaarden voor de toelating tot en de deelneming aan deze samenwerking worden geregeld in het Huishoudelijk en Financieel Reglement.

5. De Commissie kan besluiten zich te laten bijstaan door deskundigen en deze uit te nodigen voor haar vergaderingen.

Artikel 7 Financiering van de Commissie

1. Elke Verdragsluitende Partij draagt de kosten van haar vertegenwoordiging in de Commissie.

2. De Verdragsluitende Partijen dragen de overige aan de werkzaamheden van de Commissie verbonden kosten, daaronder begrepen die van het secretariaat, overeenkomstig de volgende verdeelsleutel:

Bondsrepubliek Duitsland:14,5%
Koninkrijk België: 0,5%
Brussels Hoofdstedelijk Gewest: 4,5%
Vlaams Gewest: 5%
Waals Gewest:30%
Franse Republiek:15%
Groothertogdom Luxemburg: 0,5%
Koninkrijk der Nederlanden:30%

De Commissie kan in geval van latere toetreding of uittreding van een Verdragsluitende Partij of van naar haar oordeel bijzondere activiteiten, een andere verdeelsleutel bepalen.

Artikel 8 Geschillenbeslechting

Indien tussen Verdragsluitende Partijen een geschil ontstaat met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van het onderhavig Verdrag, streven deze met voorrang ernaar tot een oplossing te komen door onderhandeling of via een andere methode van geschillenbeslechting die de partijen bij het geschil aanvaardbaar achten.

Artikel 9 Relatie met andere Verdragen

1. Vanaf zijn inwerkingtreding heft het onderhavig Verdrag het Verdrag van Charleville-Mézières op en vervangt dit.

2. Onverminderd de bepalingen van het eerste lid van dit artikel, blijven de krachtens het Verdrag van Charleville-Mézières uitgebrachte adviezen of aanbevelingen en de genomen besluiten van toepassing en behouden hetzelfde juridisch karakter, voor zover zij verenigbaar zijn met, en niet uitdrukkelijk beëindigd worden door het onderhavig Verdrag of door enig advies, enige aanbeveling of enig besluit van de Commissie.

3. Alle goederen, rechten en verplichtingen, de personeelsleden, de archieven, alsmede de huidige en toekomstige schulden en schuldvorderingen van de Commissie ingesteld onder het Verdrag van Charleville-Mézières, die voortvloeien uit contracten en gerechtelijke procedures die lopen of in de toekomst zullen ontstaan, worden integraal overgenomen door de Commissie ingesteld onder het onderhavig Verdrag.

4. De bepalingen van het onderhavig Verdrag doen geen afbreuk aan de rechten en verplichtingen van Verdragsluitende Partijen die voortvloeien uit andere verdragen, voorafgaand aan de inwerkingtreding van het onderhavig Verdrag en verband houdend met het doel ervan.

Artikel 10 Inwerkingtreding

1. Elke Verdragsluitende Partij deelt aan de Regering van het Koninkrijk België, die hierbij wordt aangeduid als depositaris van het onderhavig Verdrag, mee wanneer aan de voor haar vereiste interne procedures voor de inwerkingtreding van het onderhavig Verdrag is voldaan.

2. De depositaris bevestigt onmiddellijk de datum van ontvangst van deze mededelingen en stelt de andere Verdragsluitende Partijen daarvan in kennis.

3. Het onderhavig Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgend op de laatste mededeling.

Artikel 11 Opzegging

1. Na het verstrijken van een periode van drie jaar na zijn inwerkingtreding kan het onderhavig Verdrag te allen tijde door elk der Verdragsluitende Partijen worden opgezegd, na de beëindiging van de eigen nationale procedures, door middel van een aan de depositaris te richten schriftelijke verklaring.

2. Een opzegging wordt van kracht aan het einde van het jaar volgend op dat van de opzegging.

Artikel 12 Authentieke tekst en neerlegging

Het onderhavig Verdrag, opgesteld in de Nederlandse, de Franse en de Duitse taal, waarbij de drie teksten gelijkelijk authentiek zijn, zal worden neergelegd in de archieven van de depositaris die daarvan een gewaarmerkt afschrift zal doen toekomen aan elk der Verdragsluitende Partijen.

GEDAAN te Gent, op 3 december 2002.


Het Verdrag is ondertekend voor:

het Koninkrijk België

het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

het Vlaams Gewest

het Waals Gewest

de Bondsrepubliek Duitsland

de Franse Republiek

het Groothertogdom Luxemburg

het Koninkrijk der Nederlanden1

Bijlage

Internationaal stroomgebiedsdistrict Maastrb-2003-75-1.gif

Accord international sur la Meuse

Les Gouvernements

– de la République Fédérale d'Allemagne,

– du Royaume de Belgique,

de la Région de Bruxelles-Capitale de Belgique,

de la Région Flamande de Belgique,

de la Région Wallonne de Belgique,

– de la République Française,

– du Grand-Duché de Luxembourg,

– du Royaume des Pays-Bas,

Considérant les travaux réalisés par les Parties Contractantes à l'Accord concernant la protection de la Meuse signé à Charleville-Mézières le 26 avril 1994 et désireux de renforcer la coopération existante entre les Etats et Régions concernés par la protection et l'utilisation des eaux du district hydrographique international de la Meuse,

Soucieux d'assurer le maintien et l'amélioration de la qualité de l'eau et des écosystèmes aquatiques du district hydrographique international de la Meuse, en tenant compte de la valeur de ses eaux, rives, zones rivulaires et eaux côtières,

Animés de la volonté commune de collaborer pour réaliser un développement durable et de la volonté de mettre en oeuvre, chacun pour ce qui le concerne, les mesures appropriées d'une gestion intégrée du district hydrographique international de la Meuse afin de réaliser une gestion durable et intégrée de l'eau compte tenu en particulier de sa multifonctionnalité,

Soucieux d'assurer conjointement dans le district hydrographique international de la Meuse, la coordination qui est nécessaire en vertu de la Directive 2000/60/CE du Parlement européen et du Conseil du 23 octobre 2000 établissant un cadre pour une politique communautaire dans le domaine de l'eau,

Considérant que la mise en oeuvre du présent Accord et de la Directive 2000/60/CE du Parlement européen et du Conseil du 23 octobre 2000 établissant un cadre pour une politique communautaire dans le domaine de l'eau nécessite, au sein du district hydrographique international de la Meuse, selon les domaines géographiques et les thèmes à traiter, une coordination multilatérale, bilatérale ou nationale,

Se référant à la Convention sur la protection et l'utilisation des cours d'eau transfrontières et des lacs internationaux signée à Helsinki le 17 mars 1992, ainsi qu'à la Convention sur la protection de l'environnement marin de l'Atlantique du Nord-Est signée à Paris le 22 septembre 1992,

Soucieux de réaliser, dans le cadre de leur coopération, les objectifs politiques des Déclarations ministérielles de Namur du 8 avril 1998 et de Liège du 30 novembre 2001 et, soucieux de contribuer, entre autres, à atténuer les effets des inondations et des sécheresses,

Désireux d'assurer la coopération dans les domaines de la prévention et de la protection contre les inondations et dans ceux de la prévention et de la lutte contre les pollutions accidentelles de l'eau,

Conscients que la protection de la Meuse est également indispensable afin de préserver et d'améliorer l'écosystème de la Mer du Nord,

Conscients que la Meuse participe à diverses fonctions et utilisations écologiques, économiques et sociales essentielles,

Animés de la volonté de coopérer avec des organisations intergouvernementales et non gouvernementales pour poursuivre les objectifs du présent Accord et d'y associer le public au sens de la Directive 2000/60/CE du Parlement européen et du Conseil du 23 octobre 2000 établissant un cadre pour une politique communautaire dans le domaine de l'eau,

Convaincus de l'urgence de ces tâches et compétents, chacun pour ce qui le concerne, pour la mise en oeuvre des actions décidées conjointement dans le cadre du présent Accord,

Sont convenus de ce qui suit:

Article 1 Définitions

Au sens du présent Accord, on entend par:

  • a) «Directive cadre sur l'eau»: la Directive 2000/60/CE du Parlement européen et du Conseil du 23 octobre 2000 établissant un cadre pour une politique communautaire dans le domaine de l'eau (Journal officiel des Communautés européennes L 327/1 du 22 décembre 2000) y compris d'éventuelles modifications;

  • b) «Meuse»: la Meuse à partir de sa source jusqu'à son embouchure dans la mer, y compris la Bergsche Maas, l'Amer, le Hollands Diep et le Haringvliet;

  • c) «bassin hydrographique de la Meuse»: territoire dont toutes les eaux de ruissellement s'écoulent à travers les affluents de la Meuse et la Meuse même vers la Mer du Nord;

  • d) «district hydrographique international de la Meuse»: la zone terrestre et maritime fixée par les Parties Contractantes en vertu de la Directive cadre sur l'eau, qui comporte le bassin hydrographique de la Meuse et les eaux souterraines et côtières qui lui sont associées.

Une carte annexée au présent Accord indique de façon générale et indicative les limites du district hydrographique international de la Meuse;

  • e) «Commission»: la Commission internationale de la Meuse;

  • f) «Accord de Charleville-Mézières»: l'Accord concernant la protection de la Meuse, signé à Charleville-Mézières le 26 avril 1994.

Complémentairement, les définitions de la Directive cadre sur l'eau sont applicables.

Article 2 Objectif de l'Accord

Les Parties Contractantes s'efforcent de réaliser une gestion de l'eau durable et intégrée pour le district hydrographique international de la Meuse, compte tenu en particulier de la multifonctionnalité de ses eaux.

Elles coopèrent plus particulièrement afin de:

  • a) coordonner la mise en oeuvre des exigences définies dans la Directive cadre sur l'eau pour réaliser ses objectifs environnementaux et en particulier tous les programmes de mesures, pour le district hydrographique international de la Meuse;

  • b) produire un seul plan de gestion pour le district hydrographique international de la Meuse conformément à la Directive cadre sur l'eau;

  • c) se concerter puis coordonner les mesures pour une prévention et une protection contre les inondations compte tenu des aspects écologiques, de l'aménagement du territoire, de la gestion de la nature ainsi que d'autres domaines tels que l'agriculture, la sylviculture et l'urbanisation, et contribuer à atténuer les effets des inondations et des sécheresses y compris les mesures préventives;

  • d) coordonner les mesures de prévention et de lutte contre les pollutions accidentelles des eaux et assurer la transmission des informations nécessaires.

Article 3 Principes de la coopération

1. Dans leur action, les Parties Contractantes sont guidées par les principes suivants:

  • a) le principe de précaution;

  • b) le principe de prévention;

  • c) le principe de lutte contre les atteintes à l'environnement de préférence à la source;

  • d) le principe du pollueur-payeur,

    tels que définis et communément interprétés dans le droit européen de l'environnement.

2. Afin de réaliser les objectifs mentionnés dans l'article 2 du présent Accord, les Parties Contractantes:

  • a) prennent les mesures nécessaires sur leur territoire, pour la mise en oeuvre du présent Accord ainsi que des avis, recommandations ou décisions de la Commission et s'en informent mutuellement.

    La Région de Bruxelles-Capitale, dont le territoire est entièrement situé en dehors du district hydrographique international de la Meuse, prend des mesures afin d'assurer que les activités entreprises par des personnes morales relevant de son pouvoir de contrôle, contribuent à la réalisation des objectifs du présent Accord tels qu'énoncés à l'article 2;

  • b) protègent et dans la mesure du possible améliorent, le cas échéant par des mesures d'aménagement et par l'orientation de l'utilisation du milieu, la qualité des écosystèmes aquatiques;

  • c) renforcent l'échange d'informations et d'opinions;

  • d) informent dans les meilleurs délais les Parties qui peuvent être affectées en cas de pollutions accidentelles dont les conséquences sont susceptibles de menacer de façon significative la qualité de l'eau;

  • e) informent dans les plus brefs délais les Parties qui peuvent être afffectées en cas de crue imminente;

  • f) coordonnent en tant que de besoin leur politique relative à la gestion des sédiments et limitent dans la mesure du possible le déversement et le reversement de boues de dragage polluées dans les eaux, ainsi que leur déplacement vers l'aval.

3. Les dispositions du présent Accord ne portent pas atteinte aux droits des Parties Contractantes d'adopter et d'appliquer, individuellement ou conjointement, des mesures plus rigoureuses que celles qui seront prises en application du présent Accord.

Article 4 Missions de la Commission

1. Les Parties Contractantes instituent la Commission pour la mise en oeuvre du présent Accord.

2. La Commission émet des avis ou recommandations aux Parties Contractantes afin de mettre en oeuvre le présent Accord.

Elle décide des mesures d'organisation interne et de l'organisation du travail qu'elle juge nécessaire. Elle adopte le budget annuel.

Ces avis ou recommandations sont émis et ces décisions sont prises conformément à la procédure visée à l'article 5.

3. La coordination multilatérale de la mise en oeuvre des exigences de la Directive cadre sur l'eau se déroule au sein de la Commission.

Il s'agit en particulier de la coordination:

  • a) de l'analyse des caractéristiques du district hydrographique international de la Meuse;

  • b) de l'étude des incidences de l'activité humaine sur l'état des eaux de surface et des eaux souterraines du district hydrographique international de la Meuse;

  • c) de l'analyse économique de l'utilisation de l'eau;

  • d) des programmes de surveillance;

  • e) des programmes de mesures;

  • f) de la production d'un seul plan de gestion pour le district hydrographique international de la Meuse ou tout au moins, si cela ne peut être réalisé, de coordonner les plans de gestion établis par les Parties Contractantes pour ce qui concerne les parties du district hydrographique situées sur leur territoire.

4. En outre, la Commission a pour tâches:

  • a) d'élaborer des avis ou recommandations pour améliorer:

  • – la prévention et la protection contre les inondations en tenant compte des aspects écologiques, de l'aménagement du territoire, de la gestion de la nature, ainsi que d'autres domaines tels que l'agriculture, la sylviculture et l'urbanisation,

  • – la coordination des systèmes d'avertissement et d'alerte dans le domaine des crues,

  • – la qualité des informations opérationnelles et d'alerte concernant les inondations par le développement de modèles de prévision,

  • – l'échange d'informations entre les centres opérationnels;

  • b) d'élaborer des avis ou recommandations pour atténuer les effets des sécheresses, y compris les mesures préventives;

  • c) d'élaborer des avis ou recommandations pour améliorer la prévention et la lutte contre les pollutions accidentelles des eaux, en particulier en ce qui concerne la coordination des systèmes d'avertissement et d'alerte en vue de garantir une transmission avec des techniques appropriées d'informations sur les pollutions accidentelles des eaux, qui menacent d'avoir des effets transfrontaliers significatifs;

  • d) d'élaborer des avis ou recommandations pour améliorer la population et la circulation des poissons;

  • e) de coordonner les programmes de surveillance des Parties Contractantes relatifs à la qualité de l'eau afin d'aboutir à un réseau de mesures homogène et à son maintien;

  • f) de définir des priorités et d'établir un programme d'actions en vue de contribuer à la réalisation des objectifs mentionnés à l'article 2 du présent Accord, ainsi que d'effectuer son évaluation sur une base périodique. Après la production du premier plan de gestion pour le district hydrographique international de la Meuse, éventuellement d'établir un programme d'actions qui lui est complémentaire;

  • g) de renforcer l'échange d'informations et d'opinions concernant:

  • – la politique de l'eau des Parties Contractantes,

  • – leur politique relative à la gestion des sédiments,

  • – les meilleures techniques disponibles et les meilleures pratiques environnementales,

  • – les projets qui sont soumis à une étude d'impact ou d'incidence et qui peuvent avoir un effet transfrontalier significatif, en tenant compte de la législation en vigueur sur le territoire des Parties Contractantes;

  • h) d'encourager la coopération et l'échange d'informations dans le cadre de programmes de recherche scientifique en rapport avec les objectifs du présent Accord;

  • i) d'établir un rapport d'activités annuel, qui sera rendu public et tout autre rapport qu'elle juge utile;

  • j) de coopérer, quand cela s'avère nécessaire, avec d'autres Commissions internationales ou organisations qui accomplissent des tâches comparables pour d'autres districts hydrographiques.

5. La coordination pour les sous-bassins hydrographiques transfrontaliers situés dans le district hydrographique international de la Meuse peut se dérouler dans un cadre régional approprié.

6. La Commission peut traiter toute autre affaire que les Parties Contractantes lui confient d'un commun accord dans les domaines couverts par le présent Accord.

Article 5 Composition et fonctionnement de la Commission

1. La Commission est composée de délégations des Parties Contractantes. Chaque Partie Contractante désigne ses délégués, dont un chef de délégation.

2. La présidence de la Commission est exercée à tour de rôle par chaque Partie Contractante pour une durée fixée par le Règlement intérieur et financier prévu au paragraphe 8 du présent article. La Partie Contractante qui exerce la présidence désigne l'un des membres de sa délégation en qualité de Président de la Commission. Le Président n'intervient pas en tant que porte-parole de sa délégation au cours des séances de la Commission.

3. La Commission se réunit une fois par an sur convocation de son Président. Elle se réunit, en outre, à la demande d'au moins deux délégations. La Commission peut tenir certaines de ses réunions au niveau ministériel.

4. La Commission formule ses avis ou recommandations et prend ses décisions en présence de la majorité des délégations des Parties Contractantes et à l'unanimité. Le Règlement intérieur et financier ainsi que le budget de la Commission sont adoptés en présence de toutes les délégations. Chaque délégation dispose d'une voix. L'absence d'une délégation ayant le droit de vote vaut abstention. L'abstention d'une ou de plusieurs délégation(s) ne fait pas obstacle à l'unanimité.

Les délégations respectives du Royaume de Belgique et des Régions belges disposent du droit de vote pour les décisions concernant leurs compétences propres en vertu de la Constitution belge et de la législation belge.

La Région de Bruxelles-Capitale, dont le territoire est entièrement situé en dehors du district hydrographique international de la Meuse dispose du droit de vote en ce qui concerne les avis, recommandations ou décisions pouvant affecter ses intérêts légitimes en tant qu'utilisateur des eaux de la Meuse pour le prélèvement d'eau potabilisable ou ses obligations financières en vertu de l'article 7 du présent Accord.

5. Les langues de travail de la Commission sont le français, le néerlandais et l'allemand.

6. La Commission dispose d'un secrétariat permanent installé à Liège pour l'assister dans ses tâches. La Commission décide du recrutement et du licenciement du personnel du secrétariat. A cette fin des règles seront fixées dans le Règlement intérieur et financier.

7. Afin de s'acquitter des missions qui lui sont confiées en vertu du présent Accord, la Commission possède la personnalité juridique. Elle jouit, sur le territoire de chacune des Parties Contractantes, de la capacité juridique nécessaire à l'accomplissement de ses missions. La Commission est représentée par son Président.

8. Pour organiser ses activités la Commission établit son Règlement intérieur et financier. Ce Règlement doit prévoir une procédure écrite pour la prise de décision, sans préjudice des principes énoncés au paragraphe 4 du présent article.

Article 6 Observateurs et coopération avec des tiers

1. La Commission peut reconnaître en qualité d'observateur et à leur demande:

  • a) la Communauté Européenne;

  • b) des organisations intergouvernementales dont les activités sont liées au présent Accord;

  • c) des organisations non gouvernementales pour autant qu'il y ait des points communs avec leurs intérêts ou tâches;

  • d) tout Etat qui n'est pas Partie Contractante au présent Accord et qui marque un intérêt pour les travaux de la Commission.

2. Les observateurs peuvent participer aux réunions de la Commission sans pour autant disposer d'un droit de vote et peuvent transmettre à la Commission toute information, tout rapport ou toute opinion relatifs à l'objet du présent Accord.

3. La Commission échange des informations avec les observateurs. En particulier, elle entend les observateurs, s'il s'agit d'avis, recommandations ou décisions qu'elle estime importants pour ces derniers, et elle les informe des avis ou recommandations émis et des décisions prises.

4. La Commission organise en son sein la collaboration avec les observateurs. Les modalités de cette collaboration ainsi que les conditions requises à l'admission et à la participation à cette collaboration sont fixées dans le Règlement intérieur et financier.

5. La Commission peut décider de se faire assister par des experts et les inviter à ses réunions.

Article 7 Financement de la Commission

1. Chaque Partie Contractante supporte les coûts de sa représentation dans la Commission.

2. Les Parties Contractantes supportent les autres coûts afférents au fonctionnement de la Commission, y compris celui de son secrétariat, conformément à la clé de répartition suivante:

République Fédérale d'Allemagne:14,5%
Royaume de Belgique: 0,5%
Région de Bruxelles-Capitale: 4,5%
Région Flamande: 5%
Région Wallonne:30%
République Française:15%
Grand-Duché de Luxembourg: 0,5%
Royaume des Pays-Bas:30%

La Commission peut, en cas d'adhésion ultérieure, de retrait d'une Partie Contractante ou d'activités jugées par elle spécifiques, arrêter une clé de répartition différente.

Article 8 Règlement des différends

En cas de différend entre les Parties Contractantes quant à l'interprétation ou à l'application du présent Accord, ces parties recherchent prioritairement une solution par voie de négociation ou par toute autre méthode de règlement des différends qu'elles jugent acceptable.

Article 9 Relations avec d'autres Accords

1. Le présent Accord abroge et remplace, dès son entrée en vigueur, l'Accord de Charleville-Mézières.

2. Sans préjudice des dispositions du premier paragraphe du présent article, les avis ou recommandations émises et les décisions prises en vertu de l'Accord de Charleville-Mézières continuent d'être applicables et conservent le même caractère juridique, dans la mesure où ils sont compatibles avec le présent Accord ou ne sont pas explicitement abrogés par celui-ci ou par tout autre avis, recommandation ou décision de la Commission.

3. Les biens, droits et obligations, membres du personnel, archives ainsi que les dettes et les créances, présentes ou futures, découlant de contrats ou de procédures judiciaires en cours et à venir de la Commission instituée par l'Accord de Charleville-Mézières, sont intégralement repris par la Commission instituée par le présent Accord.

4. Les dispositions du présent Accord ne portent pas préjudice aux droits et obligations des Parties Contractantes découlant d'autres accords internationaux antérieurs à l'entrée en vigueur du présent Accord et ayant un rapport avec son objet.

Article 10 Entrée en vigueur

1. Chaque Partie Contractante notifie au Gouvernement du Royaume de Belgique, désigné comme dépositaire du présent Accord, l'exécution des procédures internes requises en ce qui concerne l'entrée en vigueur du présent Accord.

2. Le dépositaire confirmera immédiatement la date de réception des notifications et en informera les autres Parties Contractantes.

3. Le présent Accord entrera en vigueur le premier jour du deuxième mois suivant la demière notification.

Article 11 Dénonciation

1. A l'expiration d'un délai de trois ans après son entrée en vigueur, le présent Accord peut être dénoncé à tout moment, après accomplissement des procédures nationales, par chacune des Parties Contractantes, par une déclaration écrite adressée au dépositaire.

2. La dénonciation prend effet à la fin de l'année suivant l'année de la dénonciation.

Article 12 Texte original et dépôt

Le présent Accord, qui a été établi en langues française, néerlandaise et allemande, les trois textes faisant également foi, est déposé dans les archives du dépositaire qui remet une copie certifiée conforme à chacune des Parties Contractantes.

FAIT à Gand, le 3 décembre 2002.


Annexe

District hydrographique international de la Meusetrb-2003-75-2.gif

D. PARLEMENT

Het Verdrag behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan het Verdrag kan worden gebonden.

G. INWERKINGTREDING

De bepalingen van het Verdrag zullen ingevolge artikel 10, eerste en derde lid, van het Verdrag in werking treden op de eerste dag van de tweede maand volgend op de laatste mededeling door de partijen dat aan de vereiste interne procedures voor inwerkingtreding is voldaan.

J. GEGEVENS

Verwijzingen

Het onderhavige Verdrag strekt tot opheffing en vervanging van het volgende Verdrag:

Titel:Verdrag inzake de bescherming van de Maas; Charleville-Mézières, 26 april 1994
Tekst:Trb. 1994, 149 (Nederlands en Frans)
Titel:Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap; Rome, 25 maart 1957
Tekst:Trb. 1957, 74 (Frans) Trb. 1957, 91 (Nederlands)
Laatste Trb. :Trb. 1998, 13
Titel:Verdrag betreffende de Europese Unie; Maastricht, 7 februari 1992
Tekst:Trb. 1992, 74 (Nederlands)
Laatste Trb. :Trb. 1998, 12 (geconsolideerde tekst)
Titel:Verdrag inzake de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren; Helsinki, 17 maart 1992
Tekst:Trb. 1992, 199 (Engels, Frans en vertaling)
Laatste Trb. :Trb. 1996, 299
Titel:Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan; Parijs, 22 september 1992
Tekst:Trb. 1993, 16 (Frans en Engels) Trb. 1993, 141 (vertaling)
Laatste Trb. :Trb. 2001, 157

Uitgegeven de zesde juni 2003

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. G. DE HOOP SCHEFFER


XNoot
1

De Duitse tekst is niet afgedrukt.

XNoot
1

Onder de volgende verklaringen:

„... Het Koninkrijk der Nederlanden verklaart dat artikel 5, vierde lid, tweede alinea, van het onderhavige verdrag geen precedent vormt voor de toekenning van stemrecht in toekomstige verdragen met het Koninkrijk België en één of meer Belgische Gewesten dan wel bij de wijzigingen van de besluitvormingsbepalingen van het onderhavige verdrag."

„... Het Koninkrijk der Nederlanden verklaart dat artikel 8 van het onderhavige verdrag geen belemmering vormt voor partijen om een geschil over de uitlegging of toepassing van het onderhavige verdrag voor te leggen aan een internationaalrechterlijke instantie of arbitraal tribunaal indien de bij het geschil betrokken partijen de rechtsmacht daarvan hebben aanvaard.".

Naar boven