A. TITEL

Verdrag inzake de bevordering en de wederzijdse bescherming van investeringen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Libanese Republiek, met Protocol;

Beiroet, 2 mei 2002

B. TEKST

De tekst van het Verdrag en het Protocol zijn geplaatst inTrb. 2002, 118.

C. VERTALING

Verdrag inzake de bevordering en de wederzijdse bescherming van investeringen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Libanese Republiek

Het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Libanese Republiek,

hierna te noemen de Verdragsluitende Partijen,

Geleid door de wens hun van oudsher bestaande vriendschapsbanden te versterken en de economische betrekkingen tussen hen uit te breiden en te intensiveren, met name wat betreft investeringen door de investeerders van de ene Verdragsluitende Partij op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij,

In het besef dat overeenstemming over de aan dergelijke investeringen toe te kennen behandeling het kapitaalverkeer en de overdracht van technologie tussen, alsmede de economische ontwikkeling van de Verdragsluitende Partijen zal stimuleren, en dat een eerlijke en rechtvaardige behandeling van investeringen wenselijk is,

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van dit Verdrag:

  • a. wordt onder de term „investeringen" verstaan alle soorten vermogensbestanddelen en in het bijzonder, doch niet uitsluitend:

    • i. roerende en onroerende zaken, alsmede andere zakelijke rechten met betrekking tot alle soorten vermogensbestanddelen;

    • ii. rechten ontleend aan aandelen, obligaties en andere soorten belangen in ondernemingen en joint ventures;

    • iii. aanspraken op geld, op andere vermogensbestanddelen of op iedere prestatie die economische waarde heeft;

    • iv. rechten op het gebied van de intellectuele eigendom, technische werkwijzen, goodwill en knowhow;

    • v. rechten verleend krachtens het publiekrecht of bij overeenkomst, met inbegrip van rechten tot het opsporen, exploreren, ontginnen en winnen van natuurlijke rijkdommen.

  • b. omvat de term „investeerder" met betrekking tot elk van de Verdragsluitende Partijen:

    • i. natuurlijke personen die de nationaliteit van die Verdragsluitende Partij hebben;

    • ii. rechtspersonen die zijn opgericht krachtens het recht van die Verdragsluitende Partij;

    • iii. rechtspersonen die niet zijn opgericht krachtens het recht van die Verdragsluitende Partij, maar die onder al dan niet rechtstreeks toezicht staan van natuurlijke personen zoals omschreven onder i. of van rechtspersonen zoals omschreven onder ii.;

      die een investering hebben gedaan op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij.

  • c. wordt onder de term „grondgebied" verstaan: het grondgebied van de betrokken Verdragsluitende Partij en alle aan de territoriale zee grenzende gebieden die, krachtens het toepasselijk recht van de betrokken Verdragsluitende Partij en overeenkomstig het internationale recht, tot de exclusieve economische zone of het continentaal plat van de betrokken Verdragsluitende Partij behoren, en waarin deze Verdragsluitende Partij rechtsmacht of soevereine rechten uitoefent.

Artikel 2 Investeringsbevordering

Elke Verdragsluitende Partij bevordert, binnen het kader van haar wetten en voorschriften, de economische samenwerking door middel van de bescherming op haar grondgebied van investeringen van investeerders van de andere Verdragsluitende Partij. Met inachtneming van haar recht de door haar wetten of voorschriften verleende bevoegdheden uit te oefenen, staat elke Verdragsluitende Partij dergelijke investeringen toe.

Artikel 3 Behandeling van investeringen

1. Elke Verdragsluitende Partij waarborgt een eerlijke en rechtvaardige behandeling van de investeringen van investeerders van de andere Verdragsluitende Partij en belemmert niet, door onredelijke of discriminatoire maatregelen, de werking, het beheer, de instandhouding, het gebruik, het genot of de vervreemding daarvan door deze investeerders. Elke Verdragsluitende Partij kent aan die investeringen volledige zekerheid en bescherming toe.

2. In het bijzonder kent elke Verdragsluitende Partij aan die investeringen een behandeling toe die in ieder geval niet minder gunstig is dan die welke wordt toegekend aan investeringen van haar eigen investeerders of aan investeringen van investeerders van een derde staat, naar gelang van welke het gunstigst is voor de betrokken investeerder.

3. Indien een Verdragsluitende Partij investeerders van een derde staat bijzondere voordelen heeft toegekend:

  • a. uit hoofde van overeenkomsten tot oprichting van douane-unies, economische unies, monetaire unies of soortgelijke instellingen; of

  • b. op grond van interim-overeenkomsten die tot zodanige unies of instellingen leiden; of

  • c. krachtens een verdrag ter vermijding van dubbele belasting; of

  • d. op basis van wederkerigheid met betrekking tot belastingheffing,

    is die Verdragsluitende Partij niet verplicht die voordelen toe te kennen aan investeerders van de andere Verdragsluitende Partij.

4. Elke Verdragsluitende Partij komt alle verplichtingen na die zij mogelijk is aangegaan met betrekking tot investeringen van investeerders van de andere Verdragsluitende Partij.

5. Indien naast dit Verdrag de wettelijke bepalingen van een van beide Verdragsluitende Partijen of verplichtingen krachtens internationaal recht die thans tussen de Verdragsluitende Partijen bestaan of op een later tijdstip onderling worden aangegaan, een algemene of bijzondere regeling bevatten op grond waarvan investeringen door investeerders van de andere Verdragsluitende Partij aanspraak kan worden gemaakt op een behandeling die gunstiger is dan in dit Verdrag is voorzien, heeft een dergelijke regeling, in zoverre zij gunstiger is, voorrang boven dit Verdrag.

Artikel 4 Vrije overmaking

De Verdragsluitende Partijen waarborgen dat betalingen die verband houden met een investering kunnen worden overgemaakt. De overmakingen geschieden in vrij inwisselbare valuta, zonder beperking of vertraging. Deze overmakingen omvatten in het bijzonder, doch niet uitsluitend:

  • a. winsten, interesten, dividenden en andere lopende inkomsten;

  • b. kapitaal en aanvullende bedragen om de investering in stand te houden of uit te breiden;

  • c. gelden voor de terugbetaling van leningen;

  • d. royalty's of honoraria;

  • e. inkomsten uit arbeid van natuurlijke personen;

  • f. de opbrengst van de verkoop of liquidatie van de investering;

  • g. betalingen die voortvloeien uit de artikelen 5, 6, 9 en 10.

Artikel 5 Onteigening en schadeloosstelling

Geen van de Verdragsluitende Partijen neemt maatregelen waardoor direct of indirect aan investeerders van de andere Verdragsluitende Partij hun investeringen worden ontnomen, tenzij aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de maatregelen worden genomen in het algemeen belang en met inachtneming van een behoorlijke rechtsgang;

  • b. de maatregelen zijn niet discriminatoir of in strijd met enige verbintenis die de Verdragsluitende Partij die deze maatregelen neemt, is aangegaan;

  • c. de maatregelen gaan vergezeld van een billijke schadeloosstelling. Deze schadeloosstelling vertegenwoordigt de werkelijke waarde van de getroffen investeringen, dient rente te omvatten tegen een gewone commerciële rentevoet tot de datum van betaling en dient, wil zij doeltreffend zijn voor de gerechtigden, zonder vertraging te worden betaald en te kunnen worden overgemaakt naar het door de betrokken gerechtigden aangewezen land en in de valuta van het land waarvan de gerechtigden onderdaan zijn of in elke vrij inwisselbare valuta die door de gerechtigden aanvaard wordt. De werkelijke waarde van de investering mag niet een waardeverandering weergeven die het gevolg is van het eerder openbaar worden van de onteigening.

Artikel 6 Schadeloosstelling voor verliezen

Aan investeerders van de ene Verdragsluitende Partij die verliezen lijden met betrekking tot hun investeringen op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij wegens oorlog of een ander gewapend conflict, revolutie, een nationale noodtoestand, opstand, oproer of ongeregeldheden, wordt door de laatstbedoelde Verdragsluitende Partij wat restitutie, schadevergoeding, schadeloosstelling of een andere regeling betreft, geen minder gunstige behandeling toegekend dan die welke die Verdragsluitende Partij toekent aan haar eigen investeerders of aan investeerders van een derde staat, naar gelang van welke het gunstigst is voor de betrokken investeerders.

Artikel 7 Subrogatie

Indien de investeringen van een investeerder van de ene Verdragsluitende Partij verzekerd zijn tegen niet-commerciële risico's of anderszins aanleiding geven tot betaling van schadevergoeding ter zake van dergelijke investeringen krachtens een bij wet, voorschrift of overheidscontract ingesteld stelsel, wordt de subrogatie van de verzekeraar of de herverzekeraar of de door de ene Verdragsluitende Partij aangewezen instantie in de rechten van de bedoelde investeerder, ingevolge de voorwaarden van deze verzekering of krachtens een andere toegekende schadeloosstelling, door de andere Verdragsluitende Partij erkend.

Artikel 8 Toepassing

De bepalingen van dit Verdrag zijn, vanaf de datum van inwerkingtreding ervan, ook van toepassing op investeringen die voor die datum zijn gedaan, in overeenstemming met de wetten en voorschriften die van toepassing zijn op het grondgebied van de desbetreffende Verdragsluitende Partij op het tijdstip waarop de investeringen werden gedaan. Het Verdrag is niet van toepassing op geschillen die voorafgaand aan de inwerkingtreding ervan zijn beslecht of zijn gerezen.

Artikel 9 Beslechting van geschillen tussen een Verdragsluitende Partij en een investeerder van de andere Verdragsluitende Partij

1. In geval van geschillen met betrekking tot investeringen tussen een Verdragsluitende Partij en een investeerder van de andere Verdragsluitende Partij vindt overleg plaats tussen de betrokken partijen teneinde deze zoveel mogelijk in der minne op te lossen.

2. Indien dit overleg niet binnen drie maanden na het schriftelijk verzoek om beslechting tot een oplossing leidt, kan de investeerder het geschil naar zijn keuze ter beslechting voorleggen aan:

  • a. de bevoegde rechter van de Verdragsluitende Partij op het grondgebied waarvan de investering is gedaan; of

  • b. het Internationale Centrum voor Beslechting van Investeringsgeschillen (ICSID), ingesteld bij het Verdrag inzake de beslechting van geschillen met betrekking tot investeringen tussen Staten en onderdanen van andere Staten, dat op 18 maart 1965 te Washington werd opengesteld voor ondertekening, indien beide Verdragsluitende Partijen lid van dit Verdrag zijn geworden; of

  • c. het Internationale Centrum voor Beslechting van Investeringsgeschillen overeenkomstig de Regels betreffende de Aanvullende Voorziening voor de toepassing van procedures door het Secretariaat van het Centrum (Aanvullende Voorziening), indien een van de Verdragsluitende Partijen geen Verdragsluitende Staat is bij het Verdrag genoemd in het tweede lid, letter b, van dit artikel; of

  • d. een scheidsgerecht ad hoc dat, tenzij de partijen bij het geschil anders overeenkomen, wordt ingesteld krachtens het arbitragereglement van de Commissie voor Internationaal Handelsrecht van de Verenigde Naties (UNCITRAL).

    Elke Verdragsluitende Partij stemt er bij dezen onvoorwaardelijk mee in een geschil voor te leggen ter internationale arbitrage overeenkomstig de bepalingen van dit artikel.

3. Een rechtspersoon die onderdaan is van de ene Verdragsluitende Partij en die, voordat een dergelijk geschil ontstaat, onder toezicht staat van onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij, wordt in overeenstemming met artikel 25, tweede lid, letter b, van het Verdrag bedoeld in het tweede lid, letter b, voor de toepassing daarvan behandeld als een onderdaan van de andere Verdragsluitende Partij.

4. De uit hoofde van het tweede lid, letters b, c en d gemaakte keuze is definitief.

Artikel 10 Beslechting van geschillen tussen de Verdragsluitende Partijen

1. Enig geschil tussen de Verdragsluitende Partijen betreffende de uitlegging of de toepassing van dit Verdrag dat niet binnen een redelijke termijn langs diplomatieke weg kan worden beslecht, wordt, tenzij de Partijen anders zijn overeengekomen, op verzoek van een van beide Partijen voorgelegd aan een uit drie leden samengesteld scheidsgerecht. Elke Partij benoemt een scheidsman en de twee aldus benoemde scheidslieden benoemen tezamen een derde scheidsman, die geen onderdaan van een der Partijen is, tot hun voorzitter.

2. Indien een van de Partijen verzuimt haar scheidsman te benoemen en indien zij binnen twee maanden geen gevolg heeft gegeven aan het verzoek van de andere Partij tot deze benoeming over te gaan, kan de laatstgenoemde Partij de President van het Internationale Gerechtshof verzoeken de noodzakelijke benoeming te verrichten.

3. Indien de beide scheidslieden binnen twee maanden na hun benoeming geen overeenstemming kunnen bereiken over de keuze van de derde scheidsman, kan elk der Partijen de President van het Internationale Gerechtshof verzoeken de noodzakelijke benoeming te verrichten.

4. Indien in de in het tweede en derde lid van dit artikel bedoelde gevallen de President van het Internationale Gerechtshof verhinderd is de genoemde functie uit te oefenen, of onderdaan is van een van beide Verdragsluitende Partijen, wordt de Vice-President verzocht de noodzakelijke benoemingen te verrichten. Indien de Vice-President verhinderd is de genoemde functie uit te oefenen, of onderdaan is van een van beide Partijen, wordt het lid van het Gerechtshof dat de hoogste anciënniteit heeft, beschikbaar is en geen onderdaan is van een van beide Partijen, verzocht de noodzakelijke benoemingen te verrichten.

5. Het scheidsgerecht doet uitspraak op basis van eerbiediging van het recht. Alvorens uitspraak te doen, kan het scheidsgerecht in elk stadium van het geding een minnelijke schikking van het geschil aan de Partijen voorstellen. De voorgaande bepalingen doen geen afbreuk aan regeling van het geschil ex aequo et bono, indien de Partijen dit overeenkomen.

6. Tenzij de Partijen anders beslissen, stelt het scheidsgerecht zijn eigen procedure vast.

7. Het scheidsgerecht neemt zijn beslissing bij meerderheid van stemmen. Deze beslissing is onherroepelijk en bindend voor de Partijen.

Artikel 11 Territoriale toepassing

Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, is dit Verdrag van toepassing op het deel van het Koninkrijk in Europa, op de Nederlandse Antillen en op Aruba, tenzij anders is bepaald in de in artikel 12, eerste lid, bedoelde mededeling.

Artikel 12 Inwerkingtreding, werkingsduur en beëindiging

1. Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de datum waarop de Verdragsluitende Partijen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat aan hun grondwettelijk vereiste procedures is voldaan, en blijft van kracht gedurende een tijdvak van vijftien jaar.

2. Tenzij ten minste zes maanden voor de datum van het verstrijken van de geldigheidsduur door een van beide Verdragsluitende Partijen mededeling van beëindiging is gedaan, wordt dit Verdrag telkens stilzwijgend verlengd voor een tijdvak van tien jaar, waarbij elke Verdragsluitende Partij zich het recht voorbehoudt het Verdrag te beëindigen met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste zes maanden voor de datum van het verstrijken van de lopende termijn van geldigheid.

3. Ten aanzien van investeringen die zijn gedaan voor de datum van beëindiging van dit Verdrag, blijven de voorgaande artikelen van kracht gedurende een tijdvak van vijftien jaar vanaf die datum.

4. Met inachtneming van de in het tweede lid van dit artikel genoemde termijn is het Koninkrijk der Nederlanden gerechtigd de toepassing van dit Verdrag ten aanzien van een deel van het Koninkrijk afzonderlijk te beëindigen.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende vertegenwoordigers, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN in twee originele exemplaren te Beiroet, op 2 mei 2002 in de Engelse taal, zijnde beide gelijkelijk authentiek.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden:

(w.g.) J. P. KLEIWEG DE ZWAAN

Voor de Libanese Republiek:

(w.g.) FOUAD SINIORA


Protocol bij het Verdrag inzake de bevordering en wederzijdse bescherming van investeringen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Libanese Republiek

Bij de ondertekening van het Verdrag inzake de bevordering en de wederzijdse bescherming van investeringen tussen de Republiek Libanon en het Koninkrijk der Nederlanden, hebben de ondergetekende vertegenwoordigers overeenstemming bereikt over de volgende bepalingen, die een integrerend deel uitmaken van het Verdrag:

Ad artikel 3

De bepalingen van artikel 3, tweede lid, zijn niet van toepassing op de verwerving van onroerende zaken of rechten met betrekking tot onroerende zaken uit hoofde van wet nr. 11614 d.d. 4 januari 1969, op het grondgebied van de Libanese Republiek. In dit verband worden investeerders van het Koninkrijk der Nederlanden niet minder gunstig behandeld dan investeerders van een derde land dat geen lid is van de Arabische Liga.

Ad artikel 5

Om twijfel te vermijden wordt bevestigd dat, indien een geschil inzake de uitlegging van de term „algemeen belang" onderworpen is aan internationale arbitrage, het scheidsgerecht beslist in overeenstemming met de rechtsregels die de partijen bij het geschil overeen kunnen komen. Bij ontbreken van een dergelijke overeenstemming past het gerecht het recht toe van de Verdragsluitende Partij die partij is bij het geschil (met inbegrip van haar regels inzake wetsconflicten) en de eventueel van toepassing zijnde regels van internationaal recht.

GEDAAN in twee originele exemplaren te Beiroet, op 2 mei 2002, in de Engelse taal, zijnde beide gelijkelijk authentiek.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden:

(w.g.) J. P. KLEIWEG DE ZWAAN

Voor de Libanese Republiek:

(w.g.) FOUAD SINIORA


D. PARLEMENT

Zie Trb. 2002, 118.

G. INWERKINGTREDING

Zie Trb. 2002, 118.

J. GEGEVENS

Zie Trb. 2002, 118.

Uitgegeven de zestiende januari 2003

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. G. DE HOOP SCHEFFER

Naar boven