A. TITEL

Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Staat Qatar inzake luchtdiensten tussen en via hun onderscheiden grondgebieden, met bijlage;

's-Gravenhage, 6 december 1980

B. TEKST

De tekst van Overeenkomst en bijlage is geplaatst in Trb. 1981, 17.

Voor een wijziging van de Overeenkomst en de bijlage zie rubriek J van Trb. 2000, 132.

C. VERTALING

Zie Trb. 1981, 17 en rubriek J hieronder.

D. PARLEMENT

Zie Trb. 1982, 37.

G. INWERKINGTREDING

Zie Trb. 1982, 37.

J. GEGEVENS

Zie Trb. 1981, 17 en Trb. 2000, 132.

De vertaling van de notawisselingen van 30 oktober tot wijziging van de Overeenkomst en vervanging van de Bijlage (tekst in rubriek J van Trb. 2000, 132) luidt als volgt:

Nr. I

MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN

c.c.: RLD, KLM CdP/Koeweit

Verkeersadviseur

VADV – 1508/98

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden biedt de ambassade van de Staat Qatar zijn complimenten aan en heeft de eer te verwijzen naar de bijeenkomst van delegaties van de Regering van de Staat Qatar en van de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden te Den Haag op 29 en 30 juni 1998, tijdens welke de bilaterale luchtvaartbetrekkingen tussen hun landen werden besproken in overeenstemming met artikel XV van de bilaterale Luchtvaartovereenkomst (hierna te noemen „de Overeenkomst") van 6 december 1980.

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de eer te verklaren dat de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Staat Qatar, in overeenstemming met artikel XV, tweede lid, van de Overeenkomst, zijn overeengekomen artikel II, eerste en tweede lid, artikel III, eerste, tweede, derde, vierde en zesde lid, artikel IV, eerste lid, artikel V, eerste, tweede en vierde lid, artikel VI, eerste en tweede lid, artikel VIII, tweede lid, artikel IX, eerste en tweede lid, artikel X, eerste en vierde lid, en artikel XII, tweede lid, van de Overeenkomst te wijzigen, en aan artikel VII van de Overeenkomst zeven nieuwe leden inzake veiligheid toe te voegen, zoals omschreven in de bijlage.

Indien de wijziging van de Overeenkomst aanvaardbaar is voor de Regering van de Staat Qatar, wordt voorgesteld dat deze Nota en het antwoord in die zin van de Regering geacht worden inzake deze aangelegenheid een overeenkomst te vormen tussen de twee Regeringen, die, in overeenstemming met artikel XV, tweede lid, van de Overeenkomst, voorlopig van toepassing zal zijn vanaf de datum van uw antwoord, in afwachting van de schriftelijke kennisgeving van de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Staat Qatar dat aan de in hun onderscheiden landen constitutioneel vereiste formaliteiten is voldaan.

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken maakt van deze gelegenheid gebruik om de ambassade van de Staat Qatar opnieuw te verzekeren van zijn zeer bijzondere hoogachting.

Den Haag, 11 september 1998

De ambassade van de Staat Qatar

Den Haag


BIJLAGE

Artikel 1

Artikel III, eerste lid, van de Overeenkomst, luidt als volgt:

„Elk der Overeenkomstsluitende Partijen heeft het recht, in een schriftelijke mededeling, gericht aan de andere Overeenkomstsluitende Partij, twee luchtvaartmaatschappijen aan te wijzen voor het exploiteren van de overeengekomen diensten op de omschreven routes."

Artikel 2

In respectievelijk artikel II, eerste en tweede lid, artikel III, tweede, derde, vierde (in „de aangewezen luchtvaartmaatschappij") en zesde lid, artikel V, eerste en tweede (twee1 maal) en vierde lid (vier2 maal), artikel VI, eerste en tweede lid, artikel VIII, tweede lid (in ``de aangewezen luchtvaartmaatschappij"), artikel IX, eerste en tweede lid (in „de aangewezen luchtvaartmaatschappij"), artikel X, eerste lid, artikel XI, eerste lid, en artikel XII, tweede lid, van de Overeenkomst, wordt het woord „luchtvaartmaatschappij" vervangen door„luchtvaartmaatschappijen".

Artikel 3

In artikel IV, eerste lid, van de Overeenkomst wordt het woord „luchtvaartmaatschappij" vervangen door „luchtvaartmaatschappijen".

Artikel 4

In artikel X, vierde lid, van de Overeenkomst wordt het woord „in kwestie" ingevoegd na „luchtvaartmaatschappijen".

Artikel 5

Er worden zeven nieuwe leden toegevoegd aan artikel VII van de Overeenkomst, die luiden als volgt:

3. Elke Overeenkomstsluitende Partij kan te allen tijde verzoeken om overleg inzake veiligheidsnormen op ieder terrein met betrekking tot bemanning, luchtvaartuigen of de exploitatie ervan als aangenomen door de andere Overeenkomstsluitende Partij. Dergelijk overleg vindt plaats binnen dertig dagen na dat verzoek.

4. Indien, na dergelijk overleg, een Overeenkomstsluitende Partij oordeelt dat de andere Overeenkomstsluitende Partij op een dergelijk gebied niet op doeltreffende wijze veiligheidsnormen handhaaft en toepast die ten minste gelijk zijn aan de op dat tijdstip uit hoofde van het Verdrag vastgestelde minimumnormen, stelt de eerstgenoemde Overeenkomstsluitende Partij de andere Overeenkomstsluitende Partij in kennis van dit oordeel en van de noodzakelijk geachte stappen om te voldoen aan die minimumnormen, en die andere Overeenkomstsluitende Partij neemt passende corrigerende maatregelen. Indien de andere Overeenkomstsluitende Partij nalaat binnen 15 dagen, of zoveel langer als overeengekomen passende maatregelen te nemen, is dit aanleiding voor de toepassing van artikel IV van deze Overeenkomst (intrekking of opschorting van exploitatievergunningen).

5. Onverminderd de verplichtingen bedoeld in artikel 33 van het Verdrag, wordt overeengekomen dat een luchtvaartuig dat door de luchtvaartmaatschappij of luchtvaartmaatschappijen van de ene Overeenkomstsluitende Partij wordt geëxploiteerd op diensten naar of vanuit het grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende Partij, terwijl het zich binnen het grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende Partij bevindt, mag worden onderworpen aan een inspectie, aan boord van en rond het luchtvaartuig, door de bevoegde vertegenwoordigers van de andere Overeenkomstsluitende Partij teneinde zowel de geldigheid van de documenten van het luchtvaartuig als die van zijn bemanning en de kennelijke toestand van het luchtvaartuig en zijn uitrusting (in dit artikel aangeduid als platforminspecties) te controleren, mits dit niet leidt tot onredelijke vertraging.

6. Indien een dergelijke platforminspectie of reeks platforminspecties leidt tot:

a. ernstige bezorgdheid dat een luchtvaartuig of de exploitatie van een luchtvaartuig niet voldoet aan de op dat tijdstip uit hoofde van het Verdrag vastgestelde minimumnormen, of

b. ernstige bezorgdheid dat de op dat tijdstip uit hoofde van het Verdrag vastgestelde veiligheidsnormen niet doeltreffend genoeg worden gehandhaafd en toegepast, staat het de Overeenkomstsluitende Partij die de inspectie verricht vrij, voor de toepassing van artikel 33 van het Verdrag, de conclusie te trekken dat de vereisten op grond waarvan de bewijzen of vergunningen ten aanzien van dat luchtvaartuig of ten aanzien van de bemanning van dat luchtvaartuig zijn afgegeven of geldig verklaard, of dat de vereisten op grond waarvan dat luchtvaartuig wordt geëxploiteerd niet gelijk zijn aan of zwaarder zijn dan de uit hoofde van het Verdrag vastgestelde minimumnormen.

7. Ingeval toegang ten behoeve van de uitvoering van een platforminspectie in overeenstemming met het vijfde lid van een door de luchtvaartmaatschappij of luchtvaartmaatschappijen van een Overeenkomstsluitende Partij geëxploiteerd luchtvaartuig door de vertegenwoordiger van die luchtvaartmaatschappij of luchtvaartmaatschappijen wordt geweigerd, staat het de andere Overeenkomstsluitende Partij vrij daaruit af te leiden dat er aanleiding is voor ernstige bezorgdheid zoals bedoeld in het zesde lid en de conclusies te trekken zoals bedoeld in dat lid.

8. Elke Overeenkomstsluitende Partij behoudt zich het recht voor de exploitatievergunning van een luchtvaartmaatschappij of luchtvaartmaatschappijen van de andere Overeenkomstsluitende Partij onmiddellijk op te schorten of daarvan af te wijken in het geval de eerstgenoemde Overeenkomstsluitende Partij concludeert dat, hetzij naar aanleiding van een platforminspectie, een reeks platforminspecties, weigering van toegang voor platforminspectie, overleg hetzij anderszins, onverwijld ingrijpen essentieel is voor de veiligheid van een vlucht door een luchtvaartmaatschappij.

9. Een maatregel door een Overeenkomstsluitende Partij in overeenstemming met het vierde of achtste lid wordt opgeschort, zodra de aanleiding voor de maatregel ophoudt te bestaan.


Nr. II

AMBASSADE VAN DE STAAT QATAR

LONDEN

QEL 9 – 2000/1

De ambassade van de Staat Qatar biedt het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden haar complimenten aan en heeft de eer de ontvangst te bevestigen van Nota, nummer VADV–1508/98 van 11 september 1998, die als volgt luidt:

(Zoals in Nr. I)

De ambassade van de Staat Qatar heeft voorts de eer te bevestigen dat het voorgaande aanvaardbaar is voor de Regering van de Staat Qatar en dat de Nota van het Ministerie en dit antwoord een overeenkomst inzake deze aangelegenheid vormen tussen de twee Regeringen, die in overeenstemming met artikel XV, tweede lid, van de Overeenkomst, voorlopig van toepassing zal zijn vanaf de datum van dit antwoord, in afwachting van de schriftelijke kennisgeving van de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Staat Qatar dat aan de in hun onderscheiden landen constitutioneel vereiste formaliteiten is voldaan.

De ambassade van de Staat Qatar maakt van deze gelegenheid gebruik om het Ministerie van Buitenlandse Zaken opnieuw te verzekeren van haar zeer bijzondere hoogachting.

Londen, 30 oktober 2000

Ministerie van Buitenlandse Zaken

Den Haag


Nr. III

MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN

c.c.: RLD, KLM, CdP/Koeweit

Verkeersadviseur

VADV – 1509/98

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden biedt het ministerie van Buitenlandse Zaken van de Staat Qatar zijn complimenten aan en heeft de eer te verwijzen naar de bijeenkomst van delegaties van de Regering van de Staat Qatar en van de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden te Den Haag op 29 en 30 juni 1998, tijdens welke de bilaterale luchtvaartbetrekkingen tussen hun landen werden besproken in overeenstemming met artikel XV van de bilaterale Luchtvaartovereenkomst (hierna te noemen „de Overeenkomst") van 6 december 1980.

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de eer te verklaren dat de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Staat Qatar, in overeenstemming met artikel XV, derde lid, zijn overeengekomen de Bijlage bij de Overeenkomst te vervangen als weergegeven in de bijlage.

Indien de vervanging van de Bijlage aanvaardbaar is voor de Regering van de Staat Qatar, wordt voorgesteld dat deze Nota en het antwoord in die zin van de Regering geacht worden inzake deze aangelegenheid een overeenkomst te vormen tussen de twee Regeringen, die, in overeenstemming met artikel XV, derde lid, van de Overeenkomst, onverwijld van kracht wordt op de datum van uw antwoord.

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken maakt van deze gelegenheid gebruik om de ambassade van de Staat Qatar opnieuw te verzekeren van zijn zeer bijzondere hoogachting.

Den Haag, 11 september 1998

De ambassade van de Staat Qatar Den Haag


Bijlage

I. De routes die zullen worden geëxploiteerd door de aangewezen luchtvaartmaatschappij(en) van de Staat Qatar: Doha – tussenliggende punten – Amsterdam en een ander punt in Nederland – verder gelegen punten – en vice versa.

II. De routes die zullen worden geëxploiteerd door de aangewezen luchtvaartmaatschappij(en) van het Koninkrijk der Nederlanden: Punten in Nederland – tussenliggende punten – Doha – verder gelegen punten – en vice versa.


Nr. IV

AMBASSADE VAN DE STAAT QATAR

LONDEN

QEL 9 – 2000/2

De ambassade van de Staat Qatar biedt het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden haar complimenten aan en heeft de eer de ontvangst te bevestigen van Nota, nummer VADV -1509/98 van 11 september 1998, die als volgt luidt:

(Zoals in Nr. III)

De ambassade van de Staat Qatar heeft voorts de eer te bevestigen dat het voorgaande aanvaardbaar is voor de Regering van de Staat Qatar en dat de Nota van het ministerie en dit antwoord een overeenkomst inzake deze aangelegenheid vormen tussen de twee Regeringen, die in overeenstemming met artikel XV, derde lid, onverwijld van kracht wordt op de datum van dit antwoord.

De ambassade van de Staat Qatar maakt van deze gelegenheid gebruik om het Ministerie van Buitenlandse Zaken opnieuw te verzekeren van haar zeer bijzondere hoogachting.

Londen, 30 oktober 2000

Ministerie van Buitenlandse Zaken

Den Haag


Uitgegeven de tweede maart 2001

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. VAN AARTSEN


XNoot
1

Noot: aantal strookt niet met aantal in Nederlandse tekst, echter de Engelse tekst is aangehouden.

XNoot
2

Zie vorige noot.

Naar boven