A. TITEL

Verdrag betreffende thuiswerk (Verdrag Nr. 177 aangenomen door de Internationale Arbeidsconferentie in haar drieëntachtigste zitting);

Genève, 20 juni 1996

B. TEKST

De tekst van het Verdrag is geplaatst in Trb. 1996, 329.

C. VERTALING

Verdrag betreffende thuiswerk

De Algemene Conferentie van de Internationale Arbeidsorganisatie,

Bijeengeroepen te Genève door de Raad van Beheer van het Internationaal Arbeidsbureau, en aldaar bijeengekomen op 4 juni 1996 in haar drieëntachtigste zitting; en

Herinnerend aan het feit dat veel internationale arbeidsverdragen en aanbevelingen waarin algemeen toepasbare normen betreffende arbeidsvoorwaarden zijn neergelegd, van toepassing zijn op thuiswerkers; en

Gelet op het feit dat de specifieke omstandigheden die thuiswerk kenmerken, het wenselijk maken de toepassing van die verdragen en aanbevelingen op thuiswerkers te verbeteren en deze aan te vullen met normen die rekening houden met de speciale aard van thuiswerk; en

Besloten hebbend tot het aannemen van bepaalde voorstellen met betrekking tot thuiswerk, welk onderwerp als vierde punt op de agenda van de zitting voorkomt; en

Vastgesteld hebbend dat deze voorstellen de vorm dienen te krijgen van een internationaal verdrag;

neemt heden, de twintigste juni van het jaar negentienhonderd zesennegentig het volgende Verdrag aan, dat kan worden aangehaald als het Thuiswerkverdrag, 1996.

Artikel 1

Voor de toepassing van dit Verdrag:

  • a. wordt onder „thuiswerk" verstaan: werk dat een persoon, hierna te noemen een thuiswerker, verricht

    • i. in zijn of haar woning of in een andere ruimte van zijn of haar keuze die niet de arbeidsplaats van de werkgever is;

    • ii. tegen vergoeding;

    • iii. waaruit een product of dienst voortvloeit zoals aangegeven door de werkgever, ongeacht wie de gebruikte apparatuur, het materiaal of andere voor die prestatie benodigde middelen levert, tenzij deze persoon de benodigde mate van autonomie en economische onafhankelijkheid bezit om als zelfstandige te worden aangemerkt krachtens de nationale wet- en regelgeving of gerechtelijke beslissingen;

  • b. worden personen met de status van werknemer geen thuiswerkers in de zin van dit Verdrag door hun werk als werknemer eenvoudigweg af en toe thuis te verrichten, in plaats van op hun normale arbeidsplaats;

  • c. wordt onder „werkgever" verstaan: een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, die, hetzij rechtstreeks, hetzij via een tussenpersoon, ongeacht het feit of in de nationale wetgeving wel of niet is voorzien in het bestaan van tussenpersonen, thuiswerk doet verrichten in het kader van zijn of haar zakelijke activiteiten.

Artikel 2

Dit Verdrag is van toepassing op alle personen die thuiswerk verrichten in de zin van artikel 1.

Artikel 3

Elk Lid dat dit Verdrag heeft bekrachtigd, dient een nationaal beleid inzake thuiswerk dat is gericht op verbetering van de omstandigheden van thuiswerkers te ontwikkelen, uit te voeren en regelmatig te herzien, na raadpleging van de meest representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties en, indien bestaand, van organisaties die de belangen behartigen van thuiswerkers en organisaties van thuiswerkgevers.

Artikel 4

1. Het nationale beleid inzake thuiswerk dient zo veel mogelijk een gelijke behandeling van thuiswerkers en andere werknemers te bevorderen, waarbij rekening wordt gehouden met de speciale aard van thuiswerk en, waar van toepassing, met de voorwaarden die gelden voor hetzelfde of gelijksoortig werk dat wordt verricht in een onderneming.

2. Gelijke behandeling dient in het bijzonder te worden bevorderd in verband met:

  • a. het recht van thuiswerkers lid te worden van organisaties van hun eigen keuze of deze op te richten en deel te nemen aan de activiteiten van dergelijke organisaties;

  • b. bescherming tegen discriminatie in werk en beroep;

  • c. bescherming van veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats;

  • d. beloning;

  • e. bescherming ingevolge de wettelijke sociale-zekerheidsbepalingen;

  • f. toegang tot scholing;

  • g. minimumleeftijd voor toelating tot een dienstbetrekking of werk, en

  • h. bescherming van het moederschap.

Artikel 5

Het nationaal beleid inzake thuiswerk dient te worden uitgevoerd door middel van wet- en regelgeving, collectieve overeenkomsten, scheidsrechterlijke uitspraken, of op enige andere met de nationale praktijk verenigbare wijze.

Artikel 6

Gepaste maatregelen dienen te worden genomen om te bereiken dat in statistieken betreffende arbeid, voor zover mogelijk, thuiswerk mede wordt opgenomen.

Artikel 7

De nationale wet- en regelgeving inzake veiligheid en gezondheid op het werk is van toepassing op thuiswerk, rekening houdend met de speciale aard ervan en stelt de voorwaarden vast waaronder bepaalde soorten werk en het gebruik van bepaalde stoffen voor thuiswerk uit gezondheids- en veiligheidsoverwegingen kunnen worden verboden.

Artikel 8

Indien het is toegestaan gebruik te maken van tussenpersonen bij thuiswerk, worden de onderscheiden verantwoordelijkheden van werkgevers en tussenpersonen bepaald door wet- en regelgeving of door rechterlijke beslissingen, in overeenstemming met de nationale praktijk.

Artikel 9

1. Een met de nationale wetgeving en praktijk overeenstemmend systeem van inspectie dient de naleving van de wet- en regelgeving die van toepassing is op thuiswerk te verzekeren.

2. Er dient te worden gezorgd voor gepaste maatregelen, indien nodig met inbegrip van strafmaatregelen, en de doeltreffende toepassing daarvan, in geval van overtreding van deze wet- en regelgeving.

Artikel 10

Dit Verdrag laat gunstiger bepalingen die van toepassing zijn op thuiswerkers krachtens andere internationale arbeidsverdragen onverlet.

Artikel 11

De formele bekrachtigingen van dit Verdrag worden medegedeeld aan de Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau en door hem geregistreerd.

Artikel 12

1. Dit Verdrag is alleen verbindend voor de Leden van de Internationale Arbeidsorganisatie waarvan de bekrachtiging door de Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau is geregistreerd.

2. Het treedt in werking twaalf maanden na de datum waarop de bekrachtigingen van twee Leden door de Directeur-Generaal zijn geregistreerd.

3. Vervolgens treedt dit Verdrag voor ieder Lid in werking twaalf maanden na de datum waarop zijn bekrachtiging is geregistreerd.

Artikel 13

1. Een Lid dat dit Verdrag heeft bekrachtigd, kan het opzeggen na afloop van een termijn van tien jaar na de datum waarop het Verdrag voor het eerst in werking is getreden, door middel van een aan de Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau gerichte en door deze geregistreerde verklaring. De opzegging wordt eerst van kracht een jaar na de datum waarop zij is geregistreerd.

2. Elk Lid dat dit Verdrag heeft bekrachtigd en niet binnen een jaar na afloop van de termijn van tien jaar, bedoeld in het vorige lid, gebruik maakt van de bevoegdheid tot opzegging voorzien in dit artikel, is voor een nieuwe termijn van tien jaar gebonden en kan daarna dit Verdrag opzeggen na afloop van elke termijn van tien jaar op de voorwaarden voorzien in dit artikel.

Artikel 14

1. De Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau stelt alle Leden van de Internationale Arbeidsorganisatie in kennis van de registratie van alle bekrachtigingen en opzeggingen, die hem door de Leden van de Organisatie zijn meegedeeld.

2. Bij kennisgeving aan de Leden van de Organisatie van de registratie van de tweede hem medegedeelde bekrachtiging, vestigt de Directeur-Generaal de aandacht van de Leden van de Organisatie op de datum waarop dit Verdrag in werking treedt.

Artikel 15

De Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau doet aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties mededeling, ter registratie in overeenstemming met het bepaalde in artikel 102 van het Handvest der Verenigde Naties, van de volledige bijzonderheden omtrent alle bekrachtigingen en opzeggingen die hij overeenkomstig de voorgaande artikelen heeft geregistreerd.

Artikel 16

De Raad van Beheer van het Internationaal Arbeidsbureau brengt, telkens wanneer deze dit noodzakelijk acht, aan de Algemene Conferentie verslag uit over de toepassing van dit Verdrag en onderzoekt of het wenselijk is de gehele of gedeeltelijke herziening ervan op de agenda van de Conferentie te plaatsen.

Artikel 17

1. Indien de Conferentie een nieuw verdrag aanneemt, houdende gehele of gedeeltelijke herziening van dit Verdrag, zal, tenzij het nieuwe verdrag anders bepaalt:

  • a. de bekrachtiging door een Lid van het nieuwe verdrag, houdende herziening, van rechtswege onmiddellijke opzegging van dit Verdrag ten gevolge hebben, niettegenstaande het bepaalde in artikel 13 hierboven, onder voorbehoud evenwel dat het nieuwe verdrag, houdende herziening, in werking is getreden;

  • b. met ingang van de datum waarop het nieuwe verdrag, houdende herziening, in werking treedt, dit Verdrag niet langer door de Leden kunnen worden bekrachtigd.

2. Dit Verdrag blijft echter in elk geval naar vorm en inhoud van kracht voor de leden die het hebben bekrachtigd en die het nieuwe verdrag, houdende herziening, niet hebben bekrachtigd.

Artikel 18

De Engelse en de Franse tekst van dit Verdrag zijn gelijkelijk authentiek.

De voorgaande tekst is de authentieke tekst van het Verdrag, naar behoren aangenomen door de Algemene Conferentie van de Internationale Arbeidsorganisatie tijdens haar drieëntachtigste zitting, welke werd gehouden te Genève en voor gesloten werd verklaard op de twintigste juni 1996.

TEN BLIJKE WAARVAN wij onze handtekening hebben geplaatst op de twintigste juni 1996.

De Voorzitter van de Conferentie,

(w.g.) SAIF ALI AL-JARWAN

De Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau,

(w.g.) MICHEL HANSENNE


D. PARLEMENT

Zie Trb. 1996, 329.

E. BEKRACHTIGING

De volgende staten hebben in overeenstemming met artikel 11 van het Verdrag hun bekrachtiging doen registreren door de Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau:

Finland17 juni 1998
Ierland22 april 1999

G. INWERKINGTREDING

De bepalingen van het Verdrag zijn ingevolge artikel 12, tweede lid, op 22 april 2000 in werking getreden voor Finland en Ierland.

Voor de staten die na 22 april 2000 hun bekrachtiging doen registreren, treedt het Verdrag ingevolge artikel 12, tweede lid, twaalf maanden na de registratie in werking.

J. GEGEVENS

Zie Trb. 1996, 329.

Voor het op 28 juni 1919 te Versailles tot stand gekomen Statuut van de Internationale Arbeidsorganisatie zie, laatstelijk, Trb. 1998, 290.

De vertaling van de op 20 juni 1996 te Genève tot stand gekomen Aanbeveling 184 betreffende thuiswerk luidt als volgt:

Aanbeveling betreffende thuiswerk

De Algemene Conferentie van de Internationale Arbeidsconferentie,

Bijeengeroepen te Genève door de Raad van Beheer van het Internationaal Arbeidsbureau en aldaar bijeengekomen op 4 juni 1996 in haar drieëntachtigste zitting; en

Herinnerend aan het feit dat veel internationale arbeidsverdragen en aanbevelingen waarin algemeen toepasbare normen betreffende arbeidsvoorwaarden zijn neergelegd, van toepassing zijn op thuiswerkers; en

Gelet op het feit dat de specifieke omstandigheden die thuiswerk kenmerken, het wenselijk maken de toepassing van deze verdragen en aanbevelingen op thuiswerkers te verbeteren en deze aan te vullen met normen die rekening houden met de specifieke kenmerken van thuiswerk; en

Besloten hebbend tot het aannemen van bepaalde voorstellen met betrekking tot thuiswerk, welk onderwerp als vierde punt op de agenda van de zitting voorkomt; en

Vastgesteld hebbend dat deze voorstellen de vorm dienen te krijgen van een Aanbeveling in aanvulling op het Thuiswerkverdrag, 1996;

neemt heden, de twintigste juni van het jaar negentienhonderd zesennegentig de volgende aanbeveling aan, die kan worden aangehaald als de Aanbeveling betreffende thuiswerk, 1996:

I. BEGRIPSBEPALINGEN EN REIKWIJDTE

1. Voor de toepassing van deze Aanbeveling:

  • a. wordt onder „thuiswerk" verstaan: werk dat een persoon, hierna te noemen een thuiswerker, verricht

    • i. in zijn of haar woning of in een andere ruimte van zijn of haar keuze, die niet de arbeidsplaats van de werkgever is;

    • ii. tegen vergoeding;

    • iii. waaruit een product of dienst voortvloeit zoals aangegeven door de werkgever, ongeacht wie de gebruikte apparatuur, het materiaal of andere voor die prestatie benodigde middelen levert, tenzij deze persoon de benodigde mate van autonomie en economische onafhankelijkheid bezit om als zelfstandige te worden aangemerkt krachtens de nationale wetten, regelgeving of rechterlijke beslissingen;

  • b. worden personen met de status van werknemer geen thuiswerkers in de zin van deze Aanbeveling door hun werk als werknemer eenvoudigweg af en toe thuis te verrichten, in plaats van op hun normale arbeidsplaats;

  • c. wordt onder „werkgever" verstaan: een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, die, hetzij rechtstreeks hetzij via een tussenpersoon, ongeacht of in de nationale wetgeving wel of niet is voorzien in het bestaan van tussenpersonen, thuiswerk doet verrichten in het kader van zijn of haar zakelijke activiteiten.

2. Deze Aanbeveling is van toepassing op alle personen die thuiswerk verrichten in de zin van paragraaf 1.

II. ALGEMENE BEPALINGEN

3. (1) Elk Lid dient, in overeenstemming met de nationale wetgeving en praktijk, een autoriteit of autoriteiten aan te wijzen waaraan de formulering en uitvoering wordt toevertrouwd van het nationale beleid inzake thuiswerk bedoeld in artikel 3 van het Verdrag.

(2) Voor zover mogelijk dient bij de formulering en uitvoering van dit nationale beleid gebruik te worden gemaakt van tripartiete lichamen of van werkgevers- en werknemersorganisaties.

(3) Bij afwezigheid van organisaties die de belangen behartigen van thuiswerkers of organisaties van thuiswerkgevers, dienen de autoriteit of autoriteiten bedoeld in subparagraaf (1) passende maatregelen te treffen teneinde deze werknemers en werkgevers in staat te stellen hun mening te verkondigen over dit nationale beleid en over de maatregelen die zijn genomen ter uitvoering daarvan.

4. Gedetailleerde informatie, met inbegrip van gegevens gerangschikt naar geslacht, over de omvang en de kenmerken van thuiswerk dient te worden verzameld en geactualiseerd teneinde als basis te dienen voor het nationale beleid inzake thuiswerk en voor de maatregelen die zijn genomen ter uitvoering daarvan. Deze informatie dient te worden gepubliceerd en ter beschikking van het publiek te worden gesteld.

5. (1) Een thuiswerker dient schriftelijk of op elke andere gepaste met de nationale wetgeving en praktijk verenigbare wijze te worden geïnformeerd over zijn of haar specifieke arbeidsvoorwaarden.

(2) Deze informatie dient in het bijzonder te omvatten:

  • a. naam en adres van de werkgever en, indien van toepassing, van de tussenpersoon;

  • b. de schaal of het tarief van de vergoeding en de berekeningsmethode; en

  • c. het soort werk dat moet worden verricht.

III. TOEZICHT OP THUISWERK

6. De bevoegde autoriteit op nationaal niveau en, indien van toepassing, op regionaal, sectoraal of lokaal niveau dient zorg te dragen voor de registratie van thuiswerkgevers en van iedere tussenpersoon van wie dergelijke werkgevers gebruikmaken. Hiervoor dient de autoriteit precies te omschrijven welke informatie deze werkgevers moeten overleggen of ter beschikking van de autoriteit moeten houden.

7. (1) Werkgevers dienen te worden verplicht de bevoegde autoriteit te informeren, wanneer zij voor het eerst thuiswerk doen verrichten.

(2) Werkgevers dienen een register bij te houden van alle thuiswerkers, gerangschikt naar geslacht, aan wie zij werk geven.

(3) Werkgevers dienen ook een staat bij te houden van het werk dat een thuiswerker is opgedragen, waarin wordt vermeld:

  • a. de uitgetrokken tijd;

  • b. het tarief van de vergoeding;

  • c. onkosten gemaakt door de thuiswerker, indien van toepassing, en het in verband daarmee terugbetaalde bedrag;

  • d. alle inhoudingen die zijn toegepast in overeenstemming met de nationale wet- en regelgeving; en

  • e. de bruto verschuldigde vergoeding en de netto uitbetaalde vergoeding, tezamen met de datum van betaling.

    (4) Een kopie van de staat bedoeld onder cijfer (3) dient te worden verstrekt aan de thuiswerker.

8. Voor zover verenigbaar met de nationale wet- en regelgeving betreffende eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, dient aan functionarissen van de arbeidsinspectie of aan andere functionarissen, die de opdracht hebben toe te zien op de naleving van de bepalingen die van toepassing zijn op thuiswerk, toegang te worden verleend tot de delen van de woning of van andere private ruimtes waarin het werk wordt verricht.

9. In geval van ernstige of herhaalde overtredingen van de wet- en regelgeving die van toepassing is op thuiswerk, dienen gepaste maatregelen te worden genomen, met inbegrip van een eventueel verbod op het doen verrichten van thuiswerk, in overeenstemming met de nationale wetgeving en praktijk.

IV. MINIMUMLEEFTIJD

10. De nationale wet- en regelgeving betreffende de minimumleeftijd voor toelating tot een dienstbetrekking of werk dient te worden toegepast op thuiswerk.

V. HET RECHT ZICH TE ORGANISEREN EN COLLECTIEF TE ONDERHANDELEN

11. Wettelijke of administratieve beperkingen of andere belemmeringen inzake:

  • a. het uitoefenen van het recht van thuiswerkers lid te worden van werknemersorganisaties van hun eigen keuze of hun eigen organisaties op te richten en deel te nemen aan de activiteiten van dergelijke organisaties; en

  • b. het uitoefenen van het recht van organisaties van thuiswerkers om lid te worden van vakbondsverenigingen of -confederaties,

    dienen te worden opgespoord en opgeheven.

12. Maatregelen dienen te worden genomen voor het stimuleren van collectieve onderhandelingen als instrument voor de vaststelling van de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden van thuiswerkers.

VI. VERGOEDING

13. Minimumtarieven van loon voor thuiswerk dienen te worden vastgesteld in overeenstemming met de nationale wetgeving en praktijk.

14. (1) De beloningstarieven voor thuiswerkers dienen bij voorkeur te worden vastgesteld door middel van collectieve onderhandelingen, of bij het ontbreken daarvan, door:

  • a. beslissingen van de bevoegde autoriteit, na raadpleging van de meest representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties alsmede organisaties die de belangen behartigen van thuiswerkers en organisaties van thuiswerkgevers, of indien de laatste niet bestaan, vertegenwoordigers van thuiswerkers en van thuiswerkgevers; of

  • b. andere passende mechanismen ter bepaling van de lonen op nationaal, sectoraal of lokaal niveau.

    (2) Indien de beloningstarieven van vergoedingen niet zijn vastgelegd door middel van een van de instrumenten genoemd in subparagraaf (1), dienen zij te worden vastgesteld in onderlinge overeenstemming tussen de thuiswerker en de werkgever.

15. Het tarief van de vergoeding voor de thuiswerker voor specifiek stukwerk dient vergelijkbaar te zijn met de vergoeding die wordt ontvangen door een werknemer in de onderneming van de werkgever, of, indien een dergelijke werknemer niet bestaat, in een andere onderneming uit de desbetreffende bedrijfstak en regio.

16. Thuiswerkers dienen schadeloos gesteld te worden voor:

  • a. kosten gemaakt in verband met hun werk, zoals voor het gebruik van energie en water, communicatiemiddelen en het onderhoud van machines en apparatuur; en

  • b. tijd gebruikt voor het onderhoud van machines en apparatuur, het verwisselen van gereedschappen, het sorteren, in- en uitpakken en soortgelijke handelingen.

17. (1) Nationale wet- en regelgeving betreffende loonbescherming dient van toepassing te zijn op thuiswerkers.

(2) Nationale wet- en regelgeving dient te verzekeren dat vooraf bepaalde criteria worden vastgelegd voor inhoudingen en dient thuiswerkers te beschermen tegen niet gerechtvaardigde inhoudingen vanwege onvolkomen werk of beschadigd materiaal.

(3) Thuiswerkers dienen te worden betaald hetzij bij aflevering van elke voltooide werkopdracht hetzij met regelmatige tussenpozen van niet meer dan een maand.

18. Indien van een tussenpersoon gebruik wordt gemaakt, dienen de tussenpersoon en de werkgever hoofdelijk aansprakelijk te worden gesteld voor betaling van de aan thuiswerkers verschuldigde vergoeding, in overeenstemming met de nationale wetgeving en praktijk.

VII. VEILIGHEID EN GEZONDHEID BIJ HET WERK

19. De bevoegde autoriteit dient de verspreiding te verzekeren van richtlijnen betreffende de regelingen en de voorzorgsmaatregelen die werkgevers en thuiswerkers op het gebied van veiligheid en gezondheid in acht dienen te nemen. Indien uitvoerbaar, dienen deze richtlijnen te worden vertaald in talen die door de thuiswerkers worden begrepen.

20. Werkgevers dienen te worden verplicht om:

  • a. thuiswerkers in te lichten over alle risico's die de werkgever bekend zijn of moeten zijn met betrekking tot het werk dat hun wordt gegeven en over de te nemen voorzorgsmaatregelen, en hun, indien van toepassing, de nodige scholing te geven;

  • b. te verzekeren dat machines, gereedschappen en andere apparatuur die aan thuiswerkers ter beschikking worden gesteld worden voorzien van doelmatige veiligheidsvoorzieningen en redelijke maatregelen te nemen teneinde te verzekeren dat zij op de juiste wijze worden onderhouden; en

  • c. thuiswerkers gratis te voorzien van alle benodigde persoonlijke beschermingsmiddelen.

21. Thuiswerkers dienen te worden verplicht om:

  • a. de voorgeschreven veiligheids- en gezondheidsmaatregelen in acht te nemen;

  • b. op aanvaardbare wijze te zorgen voor hun eigen veiligheid en gezondheid en die van andere personen die door hun handelen of nalaten hinder kunnen ondervinden op het werk, met inbegrip van een juist gebruik van materiaal, machines, gereedschappen en andere apparatuur die hun ter beschikking zijn gesteld.

22. (1) Een thuiswerker die weigert werk te verrichten waarvan hij of zij redelijkerwijs kan verwachten dat dit een dreigend en ernstig gevaar voor zijn of haar veiligheid of gezondheid inhoudt, dient op een met de nationale omstandigheden en praktijk te verenigen wijze te worden beschermd tegen onrechtvaardige gevolgen. De thuiswerker dient de werkgever zonder uitstel van de situatie op de hoogte te brengen.

(2) In geval van een dreigend en ernstig gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van de thuiswerker, zijn of haar gezinsleden of het publiek, dat wordt geconstateerd door een functionaris van de arbeidsinspectie of een andere functionaris op het gebied van de volksgezondheid, dient de voortzetting van het thuiswerk te worden verboden tot gepaste maatregelen zijn genomen om de toestand te verhelpen.

VIII. WERKUREN, RUSTPERIODES EN VERLOF

23. Een uiterste termijn waarbinnen een werkopdracht moet zijn voltooid mag een thuiswerker niet de mogelijkheid ontnemen dagelijkse en wekelijkse rustperiodes te genieten die vergelijkbaar zijn met de rustperiodes die voor andere werknemers gelden.

24. Bij nationale wet- en regelgeving dienen de voorwaarden te worden vastgesteld waaronder thuiswerkers, net als andere werknemers, recht dienen te hebben op betaalde officiële feestdagen, jaarlijks verlof met behoud van loon en betaald ziekteverlof.

IX. SOCIALE ZEKERHEID EN BESCHERMING VAN HET MOEDERSCHAP

25. Thuiswerkers dienen aanspraak op sociale zekerheid te hebben. Dit kan worden bewerkstelligd door:

  • a. de bestaande socialezekerheidsvoorzieningen uit te breiden tot thuiswerkers;

  • b. de socialezekerheidsstelstels aan te passen zodat ze ook thuiswerkers omvatten; of

  • c. speciale stelsels of fondsen voor thuiswerkers in het leven te roepen.

26. De nationale wet- en regelgeving op het gebied van bescherming van het moederschap dient van toepassing te zijn op thuiswerkers.

X. BESCHERMING IN GEVAL VAN BEËINDIGING VAN HET DIENSTVERBAND

27. Thuiswerkers dienen dezelfde bescherming te genieten als die welke andere werknemers wordt geboden met betrekking tot beëindiging van het dienstverband.

XI. GESCHILLENREGELING

28. De bevoegde autoriteit dient te verzekeren dat er mechanismen zijn voor de beslechting van geschillen tussen een thuiswerker en een werkgever of, indien van toepassing, een tussenpersoon van wie de werkgever gebruik maakt.

XII. PROGRAMMA'S OP HET GEBIED VAN THUISWERK

29. (1) Elk Lid dient, in samenwerking met werkgevers- en werknemersorganisaties, programma's te bevorderen en te steunen die:

  • a. thuiswerkers informeren over hun rechten en de verschillende vormen van hulp die hun ter beschikking staan;

  • b. bewustwording bevorderen bij werkgevers- en werknemersorganisaties, niet-gouvernementele organisaties en het grote publiek over met thuiswerk verwante kwesties;

  • c. het thuiswerkers makkelijker maken zich te organiseren in organisaties van hun eigen keuze, met inbegrip van coöperaties;

  • d. scholing verzorgen teneinde de vaardigheden van thuiswerkers te verbeteren (met inbegrip van niet-traditionele vaardigheden, leiderschaps- en onderhandelingsvaardigheden), alsmede hun productiviteit, hun kansen op werk en hun vermogen geld te verdienen;

  • e. scholing verzorgen die zo dicht mogelijk bij de woningen van de thuiswerkers plaatsvindt en waarvoor geen onnodige officiële diploma's worden vereist;

  • f. de veiligheid en gezondheid van de thuiswerkers verbeteren, door bijvoorbeeld apparatuur, gereedschappen, grondstoffen en andere essentiële materialen die veilig en van goede kwaliteit zijn voor hen gemakkelijker toegankelijk te maken;

  • g. het opzetten van centra en netwerken voor thuiswerkers bevorderen teneinde hen te voorzien van informatie en diensten en hun geïsoleerde positie te verbeteren;

  • h. de kredietverlening vergemakkelijken en huisvesting en kinderopvang verbeteren; en

  • i. de erkenning stimuleren van thuiswerk als een waardevolle werkervaring.

    (2) De toegang tot deze programma's dient thuiswerkers op het platteland te worden verzekerd.

    (3) Speciale programma's dienen te worden ontwikkeld teneinde kinderarbeid uit thuiswerk te bannen.

XIII. TOEGANG TOT INFORMATIE

30. Waar uitvoerbaar, dient informatie over de rechten en bescherming van thuiswerkers en de verplichtingen van werkgevers ten aanzien van thuiswerkers, evenals de programma's bedoeld in paragraaf 29, beschikbaar te worden gesteld in talen die door de thuiswerkers worden begrepen.

De voorgaande tekst is de authentieke tekst van de Aanbeveling naar behoren aangenomen door de Algemene Conferentie van de Internationale Arbeidsorganisatie tijdens haar drieëntachtigste zitting, welke werd gehouden te Genève en voor gesloten werd verklaard op de twintigste juni 1996.

TEN BLIJKE WAARVAN wij onze handtekening hebben geplaatst op de twintigste juni 1996.

De Voorzitter van de Conferentie,

(w.g.) SAIF ALI AL-JARWAN

De Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau,

(w.g.) MICHEL HANSENNE


Uitgegeven de zestiende februari 2001

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. VAN AARTSEN

Naar boven