Tractatenblad 2001, 24

A. TITEL

Overeenkomst, opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie betreffende uitlevering tussen de Lid-Staten van de Europese Unie, met Bijlage;

Dublin, 27 september 1996

B. TEKST

De Nederlandse, de Engelse en de Franse tekst van Overeenkomst en Bijlage zijn geplaatst in Trb. 1996, 304.

D. PARLEMENT

De artikelen II en III van de Wet van 11 mei 2000 (Stb. 205) luiden als volgt:

„Artikel II

De op 27 september 1996 te Dublin tot stand gekomen Overeenkomst opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie betreffende uitlevering tussen de Lid-Staten van de Europese Unie, waarvan de Nederlandse tekst is geplaatst in Tractatenblad 1996, 304, wordt goedgekeurd voor Nederland.

Artikel III

Goedgekeurd wordt dat bij de binding van het Koninkrijk aan het in artikel II genoemde verdrag voor Nederland de volgende voorbehouden worden gemaakt bij een aantal bepalingen van dat verdrag:

1. De Nederlands regering verklaart overeenkomstig artikel 3, derde lid, dat artikel 3, eerste lid, niet zal worden toegepast.

2. De Nederlands regering verklaart overeenkomstig artikel 5, tweede lid, dat artikel 5, eerste lid, slechts zal worden toegepast met betrekking tot de in het tweede lid, onder a en b, van dat artikel bedoelde strafbare feiten.

3. De Nederlandse regering verklaart overeenkomstig artikel 7, tweede lid, dat door Nederland geen uitlevering of doortocht zal worden toegestaan van Nederlandse onderdanen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een straf of andere maatregelen.

Echter, Nederlandse onderdanen kunnen worden uitgeleverd ten behoeve van strafvervolging voorzover de verzoekende staat een garantie afgeeft dat de opgeëiste persoon weer aan Nederland wordt overgedragen teneinde daar zijn straf te ondergaan, indien aan hem na uitlevering een vrijheidsbenemende straf, anders dan een voorwaardelijke straf, of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel is opgelegd.

Wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden wordt voor de toepassing van deze Overeenkomst onder Nederlandse onderdanen verstaan personen met de Nederlandse nationaliteit en buitenlanders die zijn geïntegreerd in de Nederlandse samenleving, voorzover zij in Nederland kunnen worden vervolgd voor de feiten die aan het uitleveringsverzoek ten grondslag liggen en voorzover ten aanzien van deze buitenlanders de verwachting is gerechtvaardigd dat zij niet hun recht van verblijf in Nederland verliezen ten gevolge van een hun na uitlevering opgelegde straf of maatregel.

4. De Nederlandse regering verklaart overeenkomstig artikel 12, tweede lid, dat artikel 15 van het Europees verdrag betreffende uitlevering van 13 december 1957 en artikel 14, eerste lid, van het Verdrag aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden van 27 juni 1962 van toepassing blijft, voorzover de opgeëiste persoon een Nederlands onderdaan als bedoeld in de bij artikel 7, tweede lid, afgelegde verklaring is.".

Deze Wet is gecontrasigneerd door de Minister van Justitie A. H. KORTHALS en de Minister van Buitenlandse Zaken J. J. VAN AARTSEN.

Voor de behandeling in de Staten-Generaal zie kamerstukken II 1998/99 en 1999/2000, 26 697; hand. II 1999/2000, blz. 4541; kamerstukken I 1999/2000, nr. 218; hand. I 1999/2000, zie vergadering d.d. 9 mei 2000.

E. BEKRACHTIGING

De volgende staten hebben in overeenstemming met artikel 18, tweede lid, de Secretaris-Generaal van de Raad van de Europese Unie in kennis gesteld van de voltooiing van de overeenkomstig hun grondwettelijke bepalingen voor de aanneming van de Overeenkomst vereiste procedure:

Denemarken[1]	17 september 1997
Spanje[2]	9 december 1997
Portugal[3]	6 oktober 1998
Duitsland[4]	11 december 1998
Finland[5]	7 april 1999
Griekenland[6]	26 juli 1999
het Koninkrijk der Nederlanden (voor Nederland)[7]	29 juni 2000

«1. Concernant l'article 7, paragraphe 2: la Finlande n'accordera l'extradition de ses nationaux que sous les conditions suivantes:

– un national finlandais peut, à la discrétion du ministère de la justice, être extradé vers un Etat membre de l'Union européenne en vue d'y être jugé pour une infraction qui serait punie, en droit finlandais, d'une peine maximale d'au moins quatre ans d'emprisonnement si elle était commise dans les mêmes circonstances en Finlande;

– une des conditions de l'extradition est que, une fois la décision passée en force de chose jugée, l'Etat membre requérant s'engage à rapatrier sans délai en Finlande un national finlandais extradé, en vue de son éventuelle incarcération s'il consent à purger sa peine en Finlande;

– aucun national finlandais ne peut être extradé pour une infraction politique ni pour une infraction commise en Finlande, à bord d'un navire finlandais en haute mer ou à bord d'un aéronef finlandais;

– aucun national finlandais ne peut être poursuivi ni puni sans l'autorisation du ministère de la justice pour une infraction autre que celle visée dans la demande d'extradition,

– aucun national finlandais ne peut être réextradé vers un autre Etat.

2. Concernant l'article 12, paragraphe 2: La Finlande continuera d'appliquer l'article 15 de la convention européenne d'extradition, sauf dispositions contraires prévues à l'article 13 de la convention relative à la procédure simplifiée d'extradition entre les Etats membres de l'Union européenne ou sauf si la personne concernée consent à sa réextradition.

3. Concernant l'article 18, paragraphe 4: avant son entrée en vigueur sur le plan international, la convention est applicable, en ce qui concerne la Finlande, dans ses rapports avec les Etats membres qui ont fait la même déclaration.

Concernant l'article 13, paragraphe 2, de la convention:

En Finlande, l'autorité centrale désignée en application de l'article 13, paragraphe 1, est le ministère de la justice.

Concernant l'article 14 de la convention:

Les autorités compétentes peuvent se communiquer directement entre elles, de la manière prévue à l'article 14, le complément d'information visé à l'article 13 de la convention européenne d'extradition. En Finlande, le ministère de la justice, le service central de la police judiciaire et la Cour suprême sont habilités, en vertu de l'article 14 de la convention, à solliciter, à communiquer et à recevoir ce complément d'information.».

G. INWERKINGTREDING

De bepalingen van de Overeenkomst zullen ingevolge artikel 18, derde lid, in werking treden negentig dagen na de laatste der kennisgevingen door de in dat lid bedoelde staten dat de overeenkomstig hun grondwettelijke bepalingen voor de aanneming van de Overeenkomst vereiste procedures zijn voltooid.

De Overeenkomst wordt ingevolge artikel 18, derde lid, toegepast tussen:

Denemarken en Spanje	vanaf 9 maart 1998
bovengenoemde Staten en Portugal	vanaf 4 januari 1999
bovengenoemde Staten en Duitsland	vanaf 11 maart 1999
bovengenoemde Staten en Finland	vanaf 6 juli 1999
bovengenoemde Staten en het Koninkrijk der Nederlanden (voor Nederland)	vanaf 27 september 2000

J. GEGEVENS

Zie Trb. 1996, 304.

Voor het op 4 november 1950 te Rome tot stand gekomen Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden zie ook Trb. 1998, 87.

Voor het op 13 december 1957 te Parijs tot stand gekomen Europees Verdrag betreffende uitlevering zie ook, laatstelijk, Trb. 2001, 22.

Voor het op 27 januari 1977 te Straatsburg tot stand gekomen Europees Verdrag tot bestrijding van terrorisme zie ook Trb. 1997, 282.

Voor de op 19 juni 1990 te Schengen tot stand gekomen Overeenkomst ter uitvoering van het tussen het Koninkrijk der Nederlanden, het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, de Franse Republiek en het Groothertogdom Luxemburg op 4 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord betreffende geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen zie ook, laatstelijk, Trb. 1998, 262.

Voor het op 7 februari 1992 te Maastricht tot stand gekomen Verdrag betreffende de Europese Unie zie ook, laatstelijk, Trb. 1998, 12.

Voor de op 10 maart 1995 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst aangaande de verkorte procedure tot uitlevering tussen de Lid-Staten van de Europese Unie zie ook Trb. 2001, 23.

In PB EG nr. C 191/13 is een toelichtend rapport over de onderhavige Overeenkomst afgedrukt.

Uitgegeven de zesde februari 2001

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. VAN AARTSEN

---

1 Onder de volgende verklaringen:

«Ad article 3, paragraphe 3:

Il peut être refusé de faire droit à une demande d'extradition si les faits motivant la demande d'extradition ne sont pas considérés comme des infractions en droit danois même si, dans la législation de l'Etat membre requérant, ces faits sont qualifiés de conspiration ou d'association de malfaiteurs et peuvent entraîner une peine privative de liberté d'une durée d'au moins douze mois et si la conspiration ou l'association de malfaiteurs a pour but de commettre une des infractions énumérées à l'article 3, paragraphe 1, point a) ou b).

Ad article 5, paragraphe 2:

L'article 5, paragraphe 1, ne sera appliqué qu'aux infractions visées à l'article 1er et à l'article 2 de la convention européenne pour la répression du terrorisme et aux infractions qui peuvent être qualifiées de conspiration ou d'association de malfaiteurs, conformément à la description de comportements de ce type figurant à l'article 3, paragraphe 4, dans le but de commettre l'une ou plusieurs des infractions visées à l'article 1er et à l'article 2 de la convention européenne pour la répression du terrorisme.

Ad article 7, paragraphe 2:

L'extradition peut être refusée si la personne qui fait l'objet de la demande d'extradition est un ressortissant danois.

Ad article 12, paragraphe 2:

L'article 15 de la convention européenne d'extradition reste applicable en ce qui concerne le Danemark, à moins que la personne extradée, lorsqu'elle a consenti à être extradée du Danemark vers un autre Etat membre, ait consenti à être poursuivie et à être réextradée vers un troisième Etat membre pour des infractions autres que celles ayant motivé son extradition et commises avant celle-ci ou à moins que la personne qui est extradée ait consenti à être réextradée lors d'une audience dans l'Etat membre vers lequel l'extradition a eu lieu.

Ad article 13, paragraphe 2:

En ce qui concerne le Danemark, l'autorité centrale désignée est le ministère de la justice, Slotsholmsgade 10, 1216 København K.

Ad article 14, paragraphe 1:

Les autorités judiciaires ou les autres autorités compétentes des Etats membres qui, à l'égard du Danemark, ont fait une déclaration conformément à l'article 14, paragraphe 1, peuvent s'adresser directement aux autorités judiciaires ou aux autres autorités compétentes du Danemark chargées des poursuites pénales contre la personne dont l'extradition est demandée pour solliciter un complément d'information conformément à l'article 13 de la convention européenne d'extradition.

Ad article 14, paragraphe 2:

En ce qui concerne le Danemark, les tribunaux et le ministère public sont habilités à solliciter, à communiquer et à recevoir le complément d'information visé à l'article 14, paragraphe 1. Selon le Code de procédure, le ministère public comprend le ministère de la justice, le procureur général, les procureurs du roi, le préfet de police de Copenhague et les commissaires divisionnaires de police.

Ad article 18, paragraphe 4:

En ce qui concerne le Danemark, la convention est applicable aux relations du Danemark avec les Etats membres qui ont fait la même déclaration à l'égard du Danemark, quatre-vingt-dix jours après la date de dépôt de la présente déclaration.».

en onder de mededeling dat de Overeenkomst vooralsnog niet van toepassing is op de Faeroer en Groenland.

2 Onder de volgende verklaringen:

``Re Article 7:

Pursuant to Article 18, with regard to Article 7(2), Spain declares that it will grant extradition of its nationals provided that the act concerned also constitutes an offence in Spain and that the requesting State guarantees that such persons, will, if sentenced, be transferred forthwith to Spain to serve their sentences.

Re Article 13:

Pursuant to Article 18, with regard to Article 13(2), Spain designates the Technical General Secretariat of the Ministry of Justice as the central authority.

Re Article 14:

Pursuant to Article 18, with regard to Article 14, Spain declares that, in its relations with the States which have made the same declaration, requests for supplementary information may be made directly to the judicial body which requested extradition.

Re Article 18:

Pursuant to Article 18(4), Spain declares that, as far as it is concerned, this Convention shall, once the notification referred to in Article 18(2) has been made, apply to its relations with the Member States which have made the same declaration ninety days after the date of deposit of said declaration.".

3 Onder de volgende verklaringen:

``1. In accordance with Article 7(2) of the Convention Portugal declares that it will authorise extradition of Portuguese nationals from national territory only under the conditions laid down in the Constitution of the Portuguese Republic:

a) in cases of terrorism and international organised crime; and

b) for the purposes of prosecution, provided that the requesting State guarantees the extradited person's return to Portugal, to serve the sentence or penalty imposed unless that person expresses his opposition by an explicit declaration.

For the purposes of carrying out the sentence in Portugal, the procedures set out in the declaration made by Portugal in connection with the Council of Europe Convention on the Transfer of Sentenced Persons shall be observed.

2. In accordance with Article 12(2) Portugal declares that it is not necessary to obtain its consent to the re-extradition of a person to another Member State, if the person concerned has consented to be re-extradited to that State, in accordance with this Convention.

3. In accordance with Article 13(2) Portugal designates the Office of the Public Prosecutor of the Republic as the central authority within the meaning of Article 13(1).

4. In accordance with and for the purposes of Article 18(4) Portugal declares that this Convention applies to its relations with Member States that have made the same declaration.".

4 Onder de volgende verklaringen:

«Ad article 7:

L'extradition d'un Allemand de la République fédérale d'Allemagne vers l'étranger est interdite par l'article 16, paragraphe 2, de la Loi fondamentale de la République fédérale d'Allemagne et doit donc toujours être refusée.

Ad article 11:

Le gouvernement fédéral déclare que dans les relations de la République fédérale d'Allemagne avec tous les autres Etats membres qui ont fait la même déclaration, le consentement visé à l'article 14, paragraphe 1, point a), de la Convention européenne d'extradition, doit être considéré comme donné, sauf communication contraire faite à l'occasion de l'autorisation d'une extradition.

Ad article 13:

Les autorités centrales aux fins de l'article 13, paragraphe 1 sont le ministre fédéral de la Justice et les ministres de la Justice des Länder. Toutefois, pour la réception et la transmission par télécopie des documents visés dans cette disposition, la seule autorité centrale compétente est le ministère fédéral de la Justice.

Ad article 14:

Le gouvernement fédéral déclare que dans les relations de la République fédérale d'Allemagne avec tous les autres Etats membres qui ont fait la même déclaration, les demandes de complément d'informations visées à l'article 13 de la Convention européenne d'extradition peuvent être transmises directement entre les autorités judiciaires ou autres autorités compétentes, de même que les réponses à ces demandes.

Lorsque la République fédérale d'Allemagne est l'Etat requis, ce sont les parquets des Oberlandesgerichte qui sont compétents pour demander et recevoir les documents complémentaires.

Lorsque la République fédérale d'Allemagne est l'Etat requérant, c'est le Procureur général auprès de la Cour fédérale de Justice, ainsi que les parquets des Oberlandesgerichte et les parquets des Landgerichte qui sont compétents pour demander et transmettre les documents complémentaires. La demande d'informations doit être adressée directement à l'autorité répressive chargée de procéder à l'extradition.

Ad article 18:

Le gouvernement fédéral déclare, conformément à l'article 18, paragraphe 4, que la convention entre en vigueur pour la République fédérale d'Allemagne, à l'égard des Etats membres qui ont fait une déclaration semblable, quatre-vingt-dix jours après le dépôt de la déclaration.».

5 Onder de volgende verklaringen:

6 Onder de volgende verklaringen:

A. Conformément à l'article 5, paragraphe 2:

La Grèce n'appliquera le paragraphe 1 de l'article 5 qu'au regard:

a) des infractions visées aux articles 1 et 2 de la convention européenne pour la répression du terrorisme et

b) des faits qualifiés de conspiration ou d'association de malfaiteurs, qui correspondent à la description des conduites visées à l'article 3, paragraphe 4, en vue de commettre une ou plusieurs des infractions visées aux articles 1 et 2 de la convention européenne pour la répression du terrorisme.

B. Conformément à l'article 6, paragraphe 3:

La Grèce n'accordera l'extradition au titre d'une infraction fiscale que pour des faits susceptibles de constituer une infraction en matière d'accises, de taxe à la valeur ajoutée ou de douane.

C. Conformément à l'article 7, paragraphe 2:

La Grèce n'accordera pas l'extradition de ses nationaux.

D. Conformément à l'article 12, paragraphe 2:

La Grèce continuera d'appliquer l'article 15 de la convention européenne d'extradition sauf si la personne concernée, qui a consenti à son extradition, a renoncé expressément au bénéfice de la règle de la spécialité.

E. Conformément à l'article 13, paragraphe 1:

La Grèce désigne comme autorité centrale au sens de l'article précité le ministère de la Justice.

7 Onder de volgende voorbehouden en verklaringen:

„1. Voorbehoud bij artikel 3:

De Nederlandse regering verklaart overeenkomstig artikel 3, derde lid, dat artikel 3, eerste lid, niet zal worden toegepast.

2. Voorbehoud bij artikel 5:

De Nederlandse regering verklaart overeenkomstig artikel 5, tweede lid, dat artikel 5, eerste lid, slechts zal worden toegepast met betrekking tot de in het tweede lid, onder a en b, van dat artikel bedoelde strafbare feiten.

3. Voorbehoud bij artikel 7:

De Nederlandse regering verklaart overeenkomstig artikel 7, tweede lid, dat door Nederland geen uitlevering of doortocht zal worden toegestaan van Nederlandse onderdanen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een straf of andere maatregelen.

Echter, Nederlandse onderdanen kunnen worden uitgeleverd ten behoeve van strafvervolging voorzover de verzoekende staat een garantie afgeeft dat de opgeëiste persoon weer aan Nederland wordt overgedragen teneinde daar zijn straf te ondergaan, indien aan hem na uitlevering een vrijheidsbenemende straf, anders dan een voorwaardelijke straf, of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel is opgelegd.

Wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden wordt voor de toepassing van deze Overeenkomst onder Nederlandse onderdanen verstaan personen met de Nederlandse nationaliteit en buitenlanders die zijn geïntegreerd in de Nederlandse samenleving, voorzover zij in Nederland kunnen worden vervolgd voor de feiten die aan het uitleveringsverzoek ten grondslag liggen en voorzover ten aanzien van deze buitenlanders de verwachting is gerechtvaardigd dat zij niet hun recht van verblijf in Nederland verliezen ten gevolge van een hun na uitlevering opgelegde straf of maatregel.

4. Voorbehoud bij artikel 12:

De Nederlandse regering verklaart overeenkomstig artikel 12, tweede lid, dat artikel 15 van het Europees verdrag betreffende uitlevering van 13 december 1957 en artikel 14, eerste lid, van het Verdrag aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden van 27 juni 1962 van toepassing blijft, voorzover de opgeëiste persoon een Nederlands onderdaan als bedoeld in de bij artikel 7, tweede lid, afgelegde verklaring is.

1. Verklaring bij artikel 14:

Met het oog op het verkrijgen van aanvullende inlichtingen als bedoeld in artikel 13 van het Europees uitleveringsverdrag en artikel 12 van het Benelux-uitleveringsverdag kunnen met betrekking tot:

a. van Nederland uitgaande uitleveringsverzoeken:

de in de verklaring van de aangezochte lidstaat genoemde autoriteiten zich rechtstreeks wenden tot de in het Nederlandse uitleveringsverzoek genoemde justitiële autoriteit, die de gevraagde inlichtingen ook rechtstreeks kan verstrekken, en

b. aan Nederland gerichte uitleveringsverzoeken:

de Nederlandse justitiële autoriteiten die zijn belast met de behandeling van het uitleveringsverzoek zich in spoedeisende gevallen rechtstreeks wenden tot de in de verklaring van de verzoekende lidstaat genoemde autoriteiten.

De Nederlandse justitiële autoriteiten als bedoeld onder b zijn de officier van justitie bij de arrondissementsrechtbank, belast met de behandeling van het uitleveringsverzoek en de procereur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden.

2. Verklaring bij artikel 18, vierde lid:

De Overeenkomst is negentig dagen na nederlegging van deze verklaring voor Nederland van toepassing in zijn betrekkingen met andere Lid-Staten van de Europese Unie die eenzelfde verklaring hebben afgelegd.".