A. TITEL

Besluit van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de voorrechten en immuniteiten die aan het Instituut voor veiligheidsstudies en het Satellietcentrum van de Europese Unie, alsmede aan hun organen en de leden van hun personeel worden verleend;

Luxemburg, 15 oktober 2001

B. TEKST1

Besluit van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de voorrechten en immuniteiten die aan het Instituut voor veiligheidsstudies en het Satellietcentrum van de Europese Unie, alsmede aan hun organen en de leden van hun personeel worden verleend

De vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen,

Overwegende hetgeen volgt:

1. Met het oog op een soepele werking van het Instituut en het Satellietcentrum voor veiligheidsstudies van de Europese Unie, die door de Raad als onafhankelijke agentschappen van de Europese Unie zijn opgericht1 (hierna „Agentschappen van de Europese Unie" genoemd), dienen aan deze nieuwe entiteiten en aan hun personeel, uitsluitend inhet belang van de Europese Unie, de voor hun werking onontbeerlijke voorrechten, immuniteiten en faciliteiten te worden verleend,

Besluiten:

Artikel 1 Immuniteit van rechtsvervolging en vrijstelling van huiszoeking, beslaglegging, vordering, verbeurdverklaring en iedere andere vorm van dwangmaatregel

De lokalen en gebouwen, de eigendommen, fondsen en bezittingen van de Agentschappen van de Europese Unie, ongeacht waar deze zich op het grondgebied van de lidstaten bevinden en ongeacht wie deze onder zich heeft, zijn vrijgesteld van huiszoeking, beslaglegging, vordering, verbeurdverklaring en iedere andere vorm van dwangmaatregel van bestuurlijke of gerechtelijke aard.

Artikel 2 Onschendbaarheid van archieven

De archieven van de Agentschappen van de Europese Unie zijn onschendbaar.

Artikel 3 Vrijstelling van belastingen en rechten

1. In het kader van hun officiële activiteiten zijn de Agentschappen van de Europese Unie, hun bezittingen, inkomsten en andere eigendommen vrijgesteld van alle directe belastingen.

2. De Agentschappen van de Europese Unie zijn vrijgesteld van indirecte belastingen en van rechten welke een deel vormen van de prijs van roerende en onroerende goederen en diensten die zij voor hun officieel gebruik hebben verworven en waarmee grote uitgaven gemoeid zijn. De vrijstelling kan worden verleend in de vorm van teruggave of kwijtschelding.

3. Goederen die overeenkomstig dit artikel met vrijstelling van belasting over de toegevoegde waarde of van accijnzen zijn verworven, mogen niet onder bezwarende titel of anderszins worden overgedragen, tenzij in overeenstemming met de voorwaarden die zijn overeengekomen met de lidstaat die de vrijstelling heeft verleend.

4. Geen enkele vrijstelling wordt verleend van belastingen en rechten die vergoedingen voor openbare nutsvoorzieningen zijn.

Artikel 4 Faciliteiten en immuniteiten met betrekking tot berichtenverkeer

De lidstaten staan de Agentschappen van de Europese Unie toe om vrijelijk en zonder het vereiste van bijzondere toestemming te communiceren voor alle officiële doeleindenden en zij beschermen dit recht van de Agentschappen. De Agentschappen van de Europese Unie zijn gerechtigd codes te gebruiken en hun officiële correspondentie en andere berichten te verzenden en te ontvangen per koerier of in verzegelde tassen, waarvoor dezelfde voorrechten en immuniteiten gelden als voor diplomatieke koeriers en tassen.

Artikel 5 Binnenkomst, verblijf en vertrek

Indien nodig vergemakkelijken de lidstaten de binnenkomst, het verblijf en het vertrek voor dienstdoeleinden van de in artikel 6 bedoelde personen. Dit laat de mogelijkheid onverlet om te verlangen dat redelijk bewijs wordt geleverd waaruit blijkt dat de personen die zich op de in dit artikel bedoelde behandeling beroepen, onder de in artikel 6 genoemde categorieën vallen.

Artikel 6 Voorrechten en immuniteiten van de leden van de organen en van de personeelsleden van de Agentschappen van de Europese Unie

1. De leden van de organen van de Agentschappen van de Europese Unie en de personeelsleden van deze Agentschappen genieten de volgende immuniteiten:

  • a. vrijstelling van iedere vorm van rechtsvervolging voor hetgeen zij in de uitoefening van hun officiële taken hebben gezegd, geschreven of gedaan; zij blijven daarvan vrijgesteld wanneer zij niet langer lid van een orgaan of personeelslid zijn;

  • b. al hun officiële papieren, documenten en ander officieel materiaal zijn onschendbaar;

2. De personeelsleden van de Agentschappen van de Europese Unie waarvan de salarissen en emolumenten onderworpen zijn aan een belasting ten bate van deze Agentschappen als bepaald in artikel 8, zijn vrijgesteld van inkomstenbelasting op de door deze Agentschappen betaalde salarissen en emolumenten. Deze salarissen en emolumenten mogen evenwel in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de belasting op inkomsten uit andere bronnen. Dit lid is niet van toepassing op pensioenen en annuïteiten die worden uitgekeerd aan voormalige personeelsleden van de Agentschappen van de Europese Unie en te hunnen laste komende personen.

3. Artikel 14 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen is van toepassing op de personeelsleden van de Agentschappen van de Europese Unie.

Artikel 7 Uitzonderingen op immuniteiten

De immuniteit die aan de in artikel 6 genoemde personen wordt verleend, strekt zich niet uit tot civiele vorderingen van derden wegens schade, lichamelijk letsel of overlijden ten gevolge van verkeersongelukken die door deze personen zijn veroorzaakt.

Artikel 8 Belastingen

1. Onder de voorwaarden en volgens de procedure welke door de Agentschappen van de Europese Unie zijn vastgesteld en door de Raden van Bestuur zijn bekrachtigd, worden de personeelsleden van de Agentschappen van de Europese Unie die voor ten minste een jaar in dienst zijn genomen, op de door deze Agentschappen betaalde salarissen en emolumenten aan een belasting ten bate van de Agentschappen van de Europese Unie onderworpen.

2. De namen en adressen van de in dit artikel bedoelde personeelsleden van de Agentschappen van de Europese Unie en die van andere op contractbasis werkzame personeelsleden worden elk jaar aan de lidstaten meegedeeld. De Agentschappen van de Europese Unie verstrekken aan elk van hen jaarlijks een bewijs met vermelding van het bruto- en nettobedrag van elke door deze Agentschappen in het desbetreffende jaar betaalde bezoldiging, met inbegrip van de sommen en de aard van de betalingen en de bedragen van de inhoudingen bij de bron.

3. Dit artikel is niet van toepassing op pensioenen en annuïteiten die worden uitgekeerd aan voormalige personeelsleden van de Agentschappen van de Europese Unie en te hunnen laste komende personen.

Artikel 9 Bescherming van personeel

Indien de directeur van het betrokken Agentschap van de Europese Unie daar om verzoekt, nemen de lidstaten alle nodige maatregelen om de veiligheid en bescherming te waarborgen van de in dit besluit bedoelde personen wier veiligheid gevaar loopt als gevolg van ten behoeve van de Agentschappen verrichte werkzaamheden.

Artikel 10 Opheffing van immuniteiten

1. De bij dit besluit verleende voorrechten en immuniteiten worden in het belang van de Agentschappen van de Europese Unie en niet tot persoonlijk voordeel van de betrokkenen zelf verleend. Het is de plicht van de Agentschappen van de Europese Unie en alle personen die deze voorrechten en immuniteiten genieten, in alle andere opzichten de wetten en voorschriften van de lidstaten na te leven.

2. De directeuren zijn gehouden de immuniteit van de Agentschappen van de Europese Unie en van hun personeelsleden op te heffen, in de gevallen waarin deze de rechtsgang zou belemmeren en opgeheven kan worden zonder dat de belangen van deze Agentschappen worden geschaad. Ten aanzien van de directeuren en de financieel controleurs hebben de Raden van Bestuur een soortgelijke verplichting. Ten aanzien van de leden van de Raden van Bestuur zijn de lidstaten waarvan deze leden onderdanen zijn of de Commissie, al naar het geval, bevoegd om deze immuniteiten op te heffen.

3. Wanneer de immuniteit van de Agentschappen van de Europese Unie als bedoeld in artikel 1, is opgeheven, vinden door de justitiële autoriteiten van de lidstaten bevolen huiszoekingen en beslagleggingen plaats in aanwezigheid van de directeur van het Agentschap van de Europese Unie of van een door hem gemachtigd persoon, overeenkomstig de geheimhoudingsregels.

4. De Agentschappen van de Europese Unie werken te allen tijde met de betrokken autoriteiten van de lidstaten samen om een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken, en voorkomen dat de bij dit besluit verleende voorrechten en immuniteiten worden misbruikt.

5. Wanneer een bevoegde autoriteit of een justitieel orgaan van een lidstaat van mening is dat sprake is van misbruik van een bij dit besluit verleend voorrecht of verleende immuniteit, pleegt het orgaan dat uit hoofde van lid 2 voor de opheffing van de immuniteit bevoegd is, op verzoek overleg met de betrokken autoriteiten om vast te stellen of bedoeld misbruik heeft plaatsgevonden. Indien dat overleg niet tot een voor beide zijden bevredigend resultaat leidt, wordt de kwestie overeenkomstig de in artikel 11 vastgestelde procedure opgelost.

Artikel 11 Regeling van geschillen

1. Geschillen over weigering om de immuniteit op te heffen van een van de Agentschappen van de Europese Unie of van een persoon die uit hoofde van zijn officiële functie immuniteit geniet als omschreven in artikel 6, lid 1, worden in de Raad besproken teneinde met eenparigheid van stemmen tot een oplossing te komen.

2. Indien geen oplossing is gevonden, neemt de Raad met eenparigheid van stemmen een besluit over de wijze waarop het geschil zal worden geregeld.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2002, mits alle lidstaten vóór die datum aan het secretariaat-generaal hebben meegedeeld dat de procedures voor de definitieve of tijdelijke inwerkingtreding in hun interne rechtsordes zijn gevolgd.

Artikel 13 Evaluatie

Binnen twee jaar na de inwerkingtreding van dit besluit wordt het geëvalueerd onder toezicht van de Raden van Bestuur van de Agentschappen van de Europese Unie.

Artikel 14

Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad.


Het Besluit is op 15 oktober 2001 ondertekend voor:

België1

Denemarken

Duitsland

de Europese Gemeenschap

de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie

de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal

Finland

Frankrijk

Griekenland

Ierland

Italië

Luxemburg

het Koninkrijk der Nederlanden

Oostenrijk

Portugal

Spanje

het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord Ierland

Zweden


D. PARLEMENT

Het Besluit behoeft ingevolge artikel 7, onder a, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking van verdragen, juncto artikel 3 van de Wet van 24 december 1947 houdende goedkeuring van het verdrag nopens de voorrechten en immuniteiten van de Verenigde Naties, niet de goedkeuring van de Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan het Besluit kan worden gebonden.

G. INWERKINGTREDING

De bepalingen van het Besluit zullen ingevolge artikel 12 in werking treden op 1 januari 2002, mits alle lidstaten vóór die datum aan het secretariaat-generaal hebben meegedeeld dat de procedures voor de definitieve of tijdelijke inwerkingtreding in hun interne rechtsordes zijn gevolgd.

J. GEGEVENS

Bij de ondertekening op 15 oktober 2001 van het Besluit heeft de Bondsrepubliek Duitsland de volgende verklaringen afgelegd:

Verklaringen van de Duitse delegatie

„Volgens haar interpretatie van artikel 3, lid 2, treft de Bondsregering, telkens wanneer haar dat mogelijk is, passende maatregelen tot kwijtschelding of teruggave van het bedrag van de indirecte belastingen die in de prijs van onroerende en roerende goederen begrepen zijn, wanneer het EUSATCEN of het EUISS voor officieel gebruik belangrijke aankopen doet van goederen in de prijs waarvan zulke belastingen begrepen zijn."

„Duitsland dankt het voorzitterschap voor zijn voorstel om een algemeen debat te beginnen over het verlenen van voorrechten en immuniteiten in de EU. Voor een zorgvuldige voorbereiding van dit debat acht Duitsland het noodzakelijk dat de Juridische dienst van de Raad wordt opgedragen op korte termijn een overzicht op te stellen van de immuniteiten en voorrechten van alle EU-instellingen en de gevolgen daarvan voor de lidstaten.

Duitsland keurt vandaag het voorliggende besluit goed en schuift zijn bezwaren tegen artikel 6, leden 1 en 3, terzijde, op voorwaarde dat een debat over het verlenen van immuniteiten en voorrechten plaatsvindt.

Het Duitse standpunt stoelt op het principe dat immuniteiten en voorrechten (met name fiscale voorrechten en vrijstellingen van nationale belasting) in het kader van de EU alleen nog worden verleend, voorzover dit in het licht van de voortschrijdende integratie van de lidstaten in de EU dwingend nodig is."


Verwijzingen

De Europese Unie, waarnaar onder meer in de titel wordt verwezen, is opgericht bij het op 7 februari 1992 te Maastricht tot stand gekomen Verdrag betreffende de Europese Unie. Van dit Verdrag is de Nederlandse tekst geplaatst in Trb. 1992, 72 en de geconsolideerde versie in Trb. 1998, 12.

Van het op 8 april 1965 te Brussel tot stand gekomen Verdrag tot instelling van één Raad en één Commissie welke de Europese Gemeenschappen gemeen hebben, met Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, naar welk Protocol in artikel 6, derde lid, van het onderhavige Besluit wordt verwezen, is de Nederlandse en Franse tekst geplaatst in Trb. 1965, 130. Zie ook, laatstelijk, Trb. 1994, 266.

In overeenstemming met artikel 19, tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen heeft de Minister van Buitenlandse Zaken bepaald dat het onderhavige Besluit zal zijn bekendgemaakt in Nederland op de dag na de datum van uitgifte van dit Tractatenblad.

Uitgegeven de zesde december 2001

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. VAN AARTSEN


XNoot
1

Deze handtekening verbindt eveneens de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, het Vlaamse Geweest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.

XNoot
1

De Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Italiaanse, de Portugese, de Spaanse en de Zweedse tekst zijn niet afgedrukt.

Het voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van het Besluit is nog niet ontvangen. In de hierna volgende tekst kunnen derhalve onjuistheden voorkomen, die in een volgend Tractatenblad zullen worden gecorrigeerd.

XNoot
1

Gemeenschappelijke Optredens 2001/554/GBVB (PB L 200 van 25.7.2001, blz. 1) en 2001/555/GBVB (PB L 200 van 25.7.2001, blz. 5).

Naar boven