A. TITEL

Verdrag inzake het recht betreffende het gebruik van internationale waterlopen anders dan voor scheepvaart, met Bijlage;

New York, 21 mei 1997

B. TEKST

De Engelse en de Franse tekst van het Verdrag zijn geplaatst in Trb. 2000, 41.

Het Verdrag is voorts nog ondertekend voor de volgende staten:

Jemen17 mei 2000
Namibië19 mei 2000
Tunesië19 mei 2000

C. VERTALING

Verdrag inzake het recht betreffende het gebruik van internationale waterlopen anders dan voor scheepvaart

De Partijen bij dit Verdrag,

Zich bewust van het belang van internationale waterlopen en van hun gebruik voor andere doeleinden dan voor scheepvaart in tal van regio's ter wereld.

Indachtig artikel 13, eerste lid, letter a) van het Handvest van de Verenigde Naties, waarin wordt bepaald dat de Algemene Vergadering het initiatief neemt tot studies en aanbevelingen doet ten behoeve van de progressieve ontwikkeling en de codificatie van het internationaal recht,

Overwegende dat een geslaagde codificatie en progressieve ontwikkeling van de internationale rechtsregels waarin het gebruik van waterlopen anders dan voor scheepvaart wordt geregeld, zou bijdragen aan de bevordering en de uitvoering van de in de artikelen 1 en 2 van het Handvest vervatte doelstellingen en beginselen,

Rekening houdend met de problemen waardoor tal van internationale waterlopen worden getroffen en die, onder meer, voortvloeien uit de toegenomen vraag en vervuiling,

De overtuiging uitsprekend dat een kaderverdrag het mogelijk maakt de internationale waterlopen te gebruiken, te ontwikkelen, te behouden, te beheren en te beschermen en het optimale en duurzame gebruik daarvan voor de huidige en toekomstige generaties te bevorderen,

Bevestigend het belang van internationale samenwerking en goed nabuurschap op dit gebied,

Zich bewust van de bijzondere situatie en behoeften van ontwikkelingslanden,

In herinnering roepend de bij de Conferentie van de Verenigde Naties inzake Milieu en Ontwikkeling van 1992 in de Verklaring van Rio en Agenda 21 aangenomen beginselen en aanbevelingen,

Eveneens in herinnering roepend de bilaterale en multilaterale akkoorden inzake het gebruik van internationale waterlopen anders dan voor scheepvaart,

Gelet op de waardevolle bijdrage van zowel gouvernementele als niet-gouvernementele internationale organisaties aan de codificatie en progressieve ontwikkeling van het internationaal recht op dit gebied,

Erkentelijk voor de werkzaamheden van de Commissie inzake het internationaal recht aangaande het recht met betrekking tot het gebruik van internationale waterlopen anders dan voor scheepvaart,

Indachtig resolutie 49/52 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 9 december 1994,

Zijn het volgende overeengekomen:

DEEL I

INLEIDING

Artikel 1 Toepassingsgebied van dit Verdrag

1. Dit Verdrag is van toepassing op het gebruik van internationale waterlopen en de wateren daarvan anders dan voor scheepvaart en op maatregelen ten behoeve van bescherming, behoud en beheer die samenhangen met het gebruik van deze waterlopen en de wateren daarvan.

2. Het gebruik van internationale waterlopen voor scheepvaart behoort niet tot het toepassingsgebied van dit Verdrag, tenzij ander gebruik invloed heeft op de scheepvaart of het andere gebruik beïnvloed wordt door de scheepvaart.

Artikel 2 Gebezigde uitdrukkingen

Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder:

  • a. „Waterloop", een stelsel van oppervlaktewateren en grondwateren die op grond van hun fysieke verbondenheid een eenheid vormen en doorgaans op een gemeenschappelijk eindpunt uitkomen;

  • b. „Internationale waterloop", een waterloop waarvan de delen zich in verschillende Staten bevinden;

  • c. „Waterloopstaat", een Staat die Partij is bij dit Verdrag en op het grondgebied waarvan zich een deel van een internationale waterloop bevindt of een Partij die een regionale organisatie voor economische integratie is en op het grondgebied van een of meer van haar lidstaten zich een deel van een internationale waterloop bevindt;

  • d. „Regionale organisatie voor economische integratie", een organisatie opgericht door soevereine Staten van een bepaalde regio, waaraan de lidstaten ervan de bevoegdheid ten aanzien van aangelegenheden die door dit Verdrag worden beheerst, hebben overgedragen en die in overeenstemming met haar interne procedures naar behoren gemachtigd is dit Verdrag te ondertekenen, te bekrachtigen, te aanvaarden, goed te keuren of hiertoe toe te treden.

Artikel 3 Waterloopovereenkomsten

1. Bij gebreke van een andersluidende overeenkomst, doet geen enkele bepaling in dit Verdrag afbreuk aan de rechten of verplichtingen van een Waterloopstaat op grond van overeenkomsten die van kracht zijn op de datum waarop een Waterloopstaat partij is geworden bij dit Verdrag.

2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, kunnen de partijen bij de in het eerste lid bedoelde overeenkomsten, indien nodig, overwegen deze overeenkomsten af te stemmen op de basisbeginselen van dit Verdrag.

3. Waterloopstaten kunnen een of meerdere overeenkomsten sluiten, hierna te noemen „Waterloopovereenkomsten", waarin de bepalingen van dit Verdrag worden toegepast op en aangepast aan de kenmerken en het gebruik van een specifieke internationale waterloop of een deel daarvan.

4. Indien een Waterloopovereenkomst wordt gesloten tussen twee of meerdere Waterloopstaten, wordt hierin bepaald op welke wateren de overeenkomst van toepassing is. Een dergelijke overeenkomst kan worden gesloten voor een volledige internationale waterloop of elk gedeelte daarvan, of voor een specifiek project of programma, of voor een specifiek gebruik, voor zover deze overeenkomst geen aanzienlijke nadelige gevolgen heeft voor het gebruik van de wateren van de waterloop door een of meerdere Waterloopstaten, zonder hun uitdrukkelijke instemming.

5. Indien een Waterloopstaat van mening is dat aanpassing en toepassing van de bepalingen van dit Verdrag vereist is vanwege de kenmerken en het gebruik van een specifieke internationale waterloop, voeren de Waterloopstaten overleg teneinde te goeder trouw te onderhandelen met het doel een Waterloopovereenkomst of Waterloopovereenkomsten te sluiten.

6. Indien sommige, maar niet alle, Waterloopstaten van een specifieke internationale waterloop partij zijn bij een overeenkomst, doet geen enkele bepaling van een dergelijke overeenkomst afbreuk aan de rechten of verplichtingen van Waterloopstaten ingevolge dit Verdrag die geen partij zijn bij een dergelijke overeenkomst.

Artikel 4 Partijen bij Waterloopovereenkomsten

1. Elke Waterloopstaat heeft het recht deel te nemen aan de onderhandelingen over elke Waterloopovereenkomst die van toepassing is op de gehele internationale waterloop en bij een dergelijke overeenkomst partij te worden, alsook deel te nemen aan elk overleg terzake.

2. Een Waterloopstaat waarvan het gebruik van de internationale waterloop aanzienlijke nadelige gevolgen kan ondervinden van de uitvoering van een voorgestelde Waterloopovereenkomst die uitsluitend van toepassing is op een deel van de waterloop of op een specifiek project, programma of gebruik, heeft het recht deel te nemen aan de onderhandelingen over een dergelijke overeenkomst en, indien van toepassing, te goeder trouw deel te nemen aan de onderhandelingen daarover, teneinde daarbij partij te worden, voor zover zijn gebruik daardoor wordt beïnvloed.

DEEL II

ALGEMENE BEGINSELEN

Artikel 5 Redelijk en billijk gebruik en redelijke en billijke participatie

1. De Waterloopstaten gebruiken een internationale waterloop op hun onderscheiden grondgebieden op redelijke en billijke wijze. Een internationale waterloop wordt in het bijzonder door de Waterloopstaten gebruikt en ontwikkeld met het oog op het bereiken van een optimaal en duurzaam gebruik en voordeel daarvan, rekening houdend met de belangen van de betrokken Waterloopstaten en verenigbaar met een behoorlijke bescherming van de waterloop.

2. De Waterloopstaten participeren op redelijke en billijke wijze in het gebruik, de ontwikkeling en de bescherming van een internationale waterloop. Deze participatie omvat zowel het recht op gebruik van de waterloop als de plicht samen te werken bij de bescherming en ontwikkeling daarvan, zoals bepaald in dit Verdrag.

Artikel 6 Factoren terzake van redelijk en billijk gebruik

1. Voor een redelijk en billijk gebruik van een internationale waterloop in de zin van artikel 5, dient rekening te worden gehouden met alle factoren en omstandigheden terzake, waaronder:

  • a. de geografische, hydrografische, hydrologische, klimatologische, ecologische en andere factoren van natuurlijke aard;

  • b. de sociale en economische behoeften van de betrokken Waterloopstaten;

  • c. de bevolking die in elke Waterloopstaat afhankelijk is van de waterloop;

  • d. de effecten van het gebruik van de waterlopen in een Waterloopstaat op andere Waterloopstaten;

  • e. het bestaande en mogelijke gebruik van de waterloop;

  • f. het behoud, de bescherming, de ontwikkeling en het economisch gebruik van de waterrijkdommen van de waterloop en de kosten van maatregelen die daartoe zijn getroffen;

  • g. de aanwezigheid van alternatieven, van vergelijkbare waarde, voor een specifiek voorzien of bestaand gebruik.

2. Bij de toepassing van artikel 5 of van het eerste lid van dit artikel, treden de desbetreffende Waterloopstaten, indien nodig, in overleg in een geest van samenwerking.

3. Het gewicht dat aan elke factor dient te worden toegekend, wordt bepaald door het belang daarvan in verhouding tot het belang van andere factoren terzake. Om vast te stellen wat billijk en redelijk gebruik is, dienen alle relevante factoren gezamenlijk te worden bestudeerd en dient een conclusie te worden getrokken op basis van alle factoren tezamen.

Artikel 7 Verplichting geen aanzienlijke schade te veroorzaken

1. Bij het gebruik van een internationale waterloop op hun grondgebied nemen de Waterloopstaten alle passende maatregelen om te voorkomen dat aanzienlijke schade wordt veroorzaakt bij andere Waterloopstaten.

2. Indien bij een andere Waterloopstaat desondanks aanzienlijke schade wordt veroorzaakt, nemen de Staten wier gebruik deze schade heeft veroorzaakt, bij gebreke van een overeenkomst inzake dit gebruik, alle gepaste maatregelen, naar behoren rekening houdend met de bepalingen van de artikelen 5 en 6 en in overleg met de getroffen Staat, teneinde deze schade weg te nemen of te verminderen en, indien van toepassing, eventuele schadevergoeding te bespreken.

Artikel 8 Algemene verplichting tot samenwerking

1. De Waterloopstaten werken samen op basis van soevereine gelijkheid, territoriale integriteit, wederzijds voordeel en goede trouw teneinde een optimaal gebruik en een behoorlijke bescherming van de internationale waterloop te bewerkstelligen.

2. Bij het vaststellen van de wijze van samenwerking, kunnen de Waterloopstaten, indien zij dit nodig achten, overwegen gezamenlijke mechanismen of commissies in te stellen ter vergemakkelijking van de samenwerking op het gebied van maatregelen en procedures terzake, in het licht van de ervaringen die zijn opgedaan door samenwerking in bestaande gezamenlijke mechanismen en commissies in verschillende regio's.

Artikel 9 Regelmatige uitwisseling van gegevens en informatie

1. Ingevolge artikel 8 wisselen Waterloopstaten regelmatig direct beschikbare gegevens en informatie uit over de toestand van de waterloop, met name die van hydrologische, meteorologische, hydrogeologische en ecologische aard en met betrekking tot de kwaliteit van het water, alsmede de daarmee samenhangende voorspellingen.

2. Indien een Waterloopstaat een andere Waterloopstaat verzoekt gegevens of informatie te verstrekken die niet direct beschikbaar zijn respectievelijk is, stelt deze Staat alles in het werk om aan het verzoek te voldoen, maar kan hij voor het voldoen van het verzoek als voorwaarde stellen dat de verzoekende Staat redelijke kosten betaalt voor het verzamelen en, indien van toepassing, het verwerken van dergelijke gegevens of informatie.

3. De Waterloopstaten stellen alles in het werk om gegevens en informatie te verzamelen en, indien van toepassing, te verwerken op een wijze die het gebruik ervan door de andere Waterloopstaten aan wie deze gegevens en informatie worden verstrekt, vergemakkelijkt.

Artikel 10 Verhouding tussen verschillende soorten gebruik

1. Bij gebreke van een andersluidende overeenkomst of andere gewoonte, heeft geen enkel gebruik van een internationale waterloop op zich voorrang op ander gebruik daarvan.

2. In het geval van conflicterend gebruik van een internationale waterloop, wordt het conflict opgelost met inachtneming van de artikelen 5 tot en met 7, waarbij in het bijzonder aandacht wordt geschonken aan de vereisten van vitale menselijke behoeften.

DEEL III

GEPLANDE MAATREGELEN

Artikel 11 Informatie inzake geplande maatregelen

De Waterloopstaten wisselen informatie uit en plegen overleg met elkaar en onderhandelen, indien nodig, over de mogelijke effecten van geplande maatregelen op de toestand van een internationale waterloop.

Artikel 12 Kennisgeving van geplande maatregelen die mogelijk nadelige gevolgen hebben

Voordat een Waterloopstaat geplande maatregelen die aanzienlijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor andere Waterloopstaten, uitvoert of de uitvoering ervan toestaat, doet hij hiervan tijdige kennisgeving aan die Staten. Een dergelijke kennisgeving gaat vergezeld van beschikbare technische gegevens en informatie, met inbegrip van de resultaten van eventuele milieu-effectrapportages, teneinde de in kennis gestelde Staten in staat te stellen de mogelijke gevolgen van de geplande maatregelen te evalueren.

Artikel 13 Antwoordtermijn voor de kennisgeving

Tenzij anders wordt overeengekomen:

  • a. geeft elke Waterloopstaat die ingevolge artikel 12 een kennisgeving doet, de Staten waaraan de kennisgeving is gericht een termijn van zes maanden voor de bestudering en evaluatie van de eventuele nadelige gevolgen van de geplande maatregelen en voor het mededelen van hun conclusies aan hem;

  • b. wordt deze termijn op verzoek van een Staat waaraan de kennisgeving is gericht en waarvoor de evaluatie van de geplande maatregelen een bijzonder probleem oplevert, verlengd met een termijn van zes maanden.

Artikel 14 Verplichtingen van de kennisgevende Staat gedurende de antwoordtermijn

Gedurende de in artikel 13 bedoelde termijn:

  • a. werkt de kennisgevende Staat samen met de Staten waaraan de kennisgeving is gericht door hun, op verzoek, alle voor een nauwgezette evaluatie nodige en beschikbare aanvullende gegevens en informatie te verstrekken; en

  • b. voert de kennisgevende Staat de geplande maatregelen niet uit, en staat hij evenmin toe dat deze worden uitgevoerd, zonder de instemming van de Staten waaraan de kennisgeving is gericht.

Artikel 15 Antwoord op de kennisgeving

De Staten die een kennisgeving hebben ontvangen doen de kennisgevende Staat zo spoedig mogelijk, binnen de ingevolge artikel 13 geldende termijn, hun conclusies toekomen. Indien een Staat die een kennisgeving heeft ontvangen van mening is dat uitvoering van de geplande maatregelen onverenigbaar zou zijn met de bepalingen van artikel 5 of 7, doet hij deze conclusie vergezeld gaan van een gedocumenteerde toelichting waarin de redenen voor de conclusie worden vermeld.

Artikel 16 Geen antwoord op de kennisgeving

1. Indien de kennisgevende Staat, binnen de ingevolge artikel 13 geldende termijn, geen mededeling ingevolge artikel 15 ontvangt, kan hij, onverminderd zijn verplichtingen ingevolge de artikelen 5 en 7, overgaan tot de uitvoering van de geplande maatregelen, in overeenstemming met de kennisgeving en alle andere gegevens en informatie die zijn verstrekt aan de Staten waaraan de kennisgeving is gericht.

2. Elke eis tot schadevergoeding ingediend door een Staat die een kennisgeving heeft ontvangen en die niet binnen de ingevolge artikel 13 toepasselijke termijn wordt beantwoord, mag worden verminderd met de kosten die de kennisgevende Staat heeft gemaakt met betrekking tot maatregelen die zijn getroffen na het verstrijken van de antwoordtermijn en die niet zouden zijn gemaakt indien de Staat die een kennisgeving heeft ontvangen binnen die termijn bezwaar had gemaakt.

Artikel 17 Overleg en onderhandelingen inzake geplande maatregelen

1. Indien ingevolge artikel 15 wordt medegedeeld dat uitvoering van de geplande maatregelen onverenigbaar zou zijn met de bepalingen van artikel 5 of 7, voeren de kennisgevende Staat en de Staat die de mededeling heeft gedaan overleg en, indien nodig, onderhandelingen teneinde te komen tot een redelijke oplossing van de situatie.

2. Het overleg en de onderhandelingen worden gevoerd volgens het beginsel dat elke Staat te goeder trouw de rechten en legitieme belangen van de andere Staat op billijke wijze in acht dient te nemen.

3. Gedurende het overleg en de onderhandelingen onthoudt de kennisgevende Staat zich, op verzoek van de Staat waaraan de kennisgeving is gericht op het tijdstip waarop de mededeling wordt gedaan, van de uitvoering of het toestemming geven voor uitvoering van de geplande maatregelen gedurende een periode van zes maanden, tenzij anders wordt overeengekomen.

Artikel 18 Procedures bij gebreke van kennisgeving

1. Indien een Waterloopstaat redelijke gronden heeft om aan te nemen dat een andere Waterloopstaat maatregelen plant die aanzienlijke nadelige gevolgen voor hem hebben, kan de eerstgenoemde Staat aan de laatstgenoemde Staat verzoeken de bepalingen van artikel 12 toe te passen. Het verzoek dient vergezeld te gaan van een gedocumenteerde toelichting waarin de gronden uiteen worden gezet.

2. In het geval dat de Staat die de maatregelen plant niettemin concludeert dat hij niet verplicht is een kennisgeving te doen ingevolge artikel 12, brengt hij de andere Staat hiervan op de hoogte, waarbij hij een gedocumenteerde toelichting verstrekt waarin de redenen van deze conclusie uiteen worden gezet. Indien deze conclusie niet ten genoege van de andere Staat is, gaan beide Staten, op verzoek van deze andere Staat, onverwijld over tot overleg en onderhandelingen op de in artikel 17, eerste en tweede lid, bedoelde wijze.

3. Gedurende het overleg en de onderhandelingen onthoudt de Staat die de maatregelen plant, op verzoek van de andere Staat op het tijdstip dat hij om de aanvang van het overleg en de onderhandelingen verzoekt, zich van de uitvoering of het toestemming geven voor uitvoering van die geplande maatregelen gedurende een periode van zes maanden, tenzij anders wordt overeengekomen.

Artikel 19 Spoedige uitvoering van geplande maatregelen

1. In het geval dat de uitvoering van geplande maatregelen uiterst spoedeisend is voor de bescherming van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere belangen van gelijke importantie, kan de Staat die de maatregelen plant, onder voorbehoud van de artikelen 5 en 7, onmiddellijk overgaan tot de uitvoering daarvan, onverminderd de bepalingen van artikel 14 en van artikel 17, derde lid.

2. In een dergelijk geval wordt onverwijld een formele verklaring van het spoedeisende karakter van de maatregelen, vergezeld van de gegevens en informatie terzake, verstrekt aan de andere in artikel 12 bedoelde Waterloopstaten.

3. De Staat die de maatregelen plant, treedt op verzoek van een van de in het tweede lid bedoelde Staten onverwijld, op de in artikel 17, eerste en tweede lid, bedoelde wijze in overleg en onderhandeling met deze Staat.

DEEL IV

BESCHERMING, BEHOUD EN BEHEER

Artikel 20 Bescherming en behoud van ecosystemen

De Waterloopstaten zorgen individueel en, indien van toepassing, gezamenlijk, voor de bescherming en het behoud van de ecosystemen van internationale waterlopen.

Artikel 21 Voorkoming, vermindering en beheersing van verontreiniging

1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder „verontreiniging van een internationale waterloop", elke schadelijke verandering van de samenstelling of de kwaliteit van de wateren van een internationale waterloop die direct of indirect het gevolg zijn van menselijke activiteiten.

2. De Waterloopstaten zorgen individueel en, indien van toepassing, gezamenlijk, voor de voorkoming, vermindering en beheersing van de verontreiniging van een internationale waterloop die mogelijk aanzienlijke schade veroorzaakt aan andere Waterloopstaten of aan hun milieu, met inbegrip van nadelige gevolgen voor de gezondheid of de veiligheid van de mens, het gebruik van de wateren voor nuttige doeleinden of voor de biologische rijkdommen van de waterloop. De Waterloopstaten nemen maatregelen om hun beleid terzake te harmoniseren.

3. De Waterloopstaten plegen, op verzoek van een van hen, overleg teneinde te komen tot wederzijds aanvaardbare maatregelen en methoden ter voorkoming, vermindering en beheersing van de verontreiniging van een internationale waterloop, zoals:

  • a. het vaststellen van gemeenschappelijke doelstellingen en criteria betreffende de waterkwaliteit;

  • b. het ontwikkelen van technieken en praktijken om verontreiniging vanuit puntbronnen en diffuse bronnen aan te pakken;

  • c. het opstellen van lijsten van stoffen waarvan het lozen in de wateren van internationale waterlopen dient te worden verboden, beperkt, bestudeerd of gecontroleerd.

Artikel 22 Introductie van vreemde of nieuwe soorten

De Waterloopstaten nemen alle nodige maatregelen om de introductie in een internationale waterloop van vreemde of nieuwe soorten die mogelijk nadelige effecten op het ecosysteem van de waterloop kunnen hebben en uiteindelijk aanzienlijke schade kunnen veroorzaken aan andere Waterloopstaten, te voorkomen.

Artikel 23 Bescherming en behoud van het mariene milieu

De Waterloopstaten nemen individueel en, indien van toepassing, in samenwerking met andere Staten, alle maatregelen met betrekking tot een internationale waterloop die nodig zijn voor de bescherming en het behoud van het mariene milieu, met inbegrip van de mondingen, rekening houdend met algemeen aanvaarde internationale regels en normen.

Artikel 24 Beheer

1. De Waterloopstaten plegen, op verzoek van een van hen, overleg inzake het beheer van een internationale waterloop, eventueel met inbegrip van de instelling van een gezamenlijk beheermechanisme.

2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „beheer" in het bijzonder verstaan:

  • a. het plannen van de duurzame ontwikkeling van een internationale waterloop en het zorgdragen voor de uitvoering van eventueel aangenomen plannen; en

  • b. het anderszins bevorderen van het op rationele en optimale wijze gebruiken, beschermen van en toezicht houden op de waterloop.

Artikel 25 Regulering

1. De Waterloopstaten werken indien van toepassing samen om te reageren op behoeften aan of kansen voor het reguleren van de waterstromen van een internationale waterloop.

2. Tenzij anders wordt overeengekomen participeren de Waterloopstaten op basis van redelijkheid in de bouw en het onderhoud of in de financiering van eventuele reguleringswerken waarvan zij de verrichting zijn overeengekomen.

3. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder „regulering", het gebruik van hydraulische werken of elke andere blijvende maatregel teneinde de waterstromen van een internationale waterloop te wijzigen, te laten variëren of op andere wijze te beïnvloeden.

Artikel 26 Inrichtingen

1. De Waterloopstaten stellen, binnen hun onderscheiden grondgebieden, alles in het werk om inrichtingen, voorzieningen en andere werken die verband houden met een internationale waterloop in stand te houden en te beschermen.

2. Op verzoek van een Waterloopstaat die redelijke gronden heeft om aan te nemen dat hij aanzienlijke nadelige gevolgen zal ondervinden, gaan de Waterloopstaten over tot overleg met betrekking tot:

  • a. de veilige exploitatie en het onderhoud van inrichtingen, voorzieningen of andere werken die verband houden met een internationale waterloop; en

  • b. de bescherming van inrichtingen, voorzieningen of andere werken tegen opzet of nalatigheid of natuurkrachten.

DEEL V

SCHADELIJKE OMSTANDIGHEDEN EN NOODSITUATIES

Artikel 27 Voorkoming en vermindering van schadelijke omstandigheden

De Waterloopstaten nemen individueel en, indien van toepassing, gezamenlijk alle passende maatregelen teneinde omstandigheden met betrekking tot een internationale waterloop die schadelijk kunnen zijn voor andere Waterloopstaten, te voorkomen of te verminderen, ongeacht of deze omstandigheden zijn ontstaan door natuurlijke oorzaken of menselijke activiteiten, zoals overstromingen of ijsvorming, via water overdraagbare ziekten, verslibbing, erosie, verzilting, droogte of woestijnvorming.

Artikel 28 Noodsituaties

1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder „noodsituatie", een situatie die ernstige schade berokkent of dreigt te berokkenen aan de Waterloopstaten of andere Staten en die plotseling door een natuurlijke oorzaak ontstaat, zoals overstromingen, kruiend ijs, aardverschuivingen of aardbevingen, of door menselijke activiteiten, zoals industriële ongelukken.

2. Elke Waterloopstaat doet de andere Staten die mogelijk kunnen worden getroffen alsmede de bevoegde internationale organisaties onverwijld en met behulp van de snelste, beschikbare middelen kennisgeving van elke noodsituatie die zich binnen zijn grondgebied voordoet.

3. Elke Waterloopstaat binnen wiens grondgebied zich een noodsituatie voordoet, neemt onmiddellijk, in samenwerking met de Staten die mogelijk kunnen worden getroffen en, indien van toepassing , met de bevoegde internationale organisaties, alle in de gegeven omstandigheden nodige, praktisch uitvoerbare maatregelen teneinde de schadelijke gevolgen van de noodsituatie te voorkomen, te verzachten en weg te nemen.

4. Indien nodig ontwikkelen de Waterloopstaten gezamenlijk noodplannen om het hoofd te bieden aan noodsituaties, indien van toepassing in samenwerking met andere mogelijk bedreigde Staten en met de bevoegde internationale organisaties.

DEEL VI

DIVERSE BEPALINGEN

Artikel 29 Internationale waterlopen en installaties ten tijde van gewapende conflicten

Internationale waterlopen en bijbehorende installaties, de voorzieningen en andere werken genieten de bescherming die wordt toegekend door de beginselen en regels van het internationale recht die van toepassing zijn op internationale en niet-internationale gewapende conflicten en worden niet gebruikt in strijd met deze beginselen en regels.

Artikel 30 Indirecte procedures

In het geval dat ernstige obstakels directe contacten tussen Waterloopstaten in de weg staan, vervullen de betrokken Staten hun in dit Verdrag voorziene verplichtingen tot samenwerking, met inbegrip van de uitwisseling van gegevens en informatie, kennisgeving, mededeling, overleg en onderhandelingen, door middel van een door hen aanvaarde indirecte procedure.

Artikel 31 Gegevens en informatie die van vitaal belang zijn voor de landsverdediging of de nationale veiligheid

Geen enkele bepaling in dit Verdrag verplicht een Waterloopstaat ertoe gegevens of informatie te verstrekken die van vitaal belang zijn voor zijn landsverdediging of nationale veiligheid. Niettemin werkt deze Staat te goeder trouw samen met de andere Waterloopstaten teneinde zo veel mogelijk informatie te verstrekken als de omstandigheden toelaten.

Artikel 32 Non-discriminatie

Tenzij de betrokken Waterloopstaten anderszins zijn overeengekomen voor de bescherming van de belangen van natuurlijke personen of rechtspersonen die aanzienlijke grensoverschrijdende schade ondervinden of dreigen te ondervinden als gevolg van activiteiten die verband houden met een internationale waterloop, maakt een Waterloopstaat bij de verlening, in overeenstemming met zijn rechtsstelsel, van toegang aan deze personen tot gerechtelijke of andere procedures, of tot een recht op schadevergoeding of een andere tegemoetkoming met betrekking tot een aanzienlijke schade die door dergelijke activiteiten op zijn grondgebied is veroorzaakt, geen onderscheid op grond van de nationaliteit of woonplaats of plaats waar de schade is geleden.

Artikel 33 Beslechting van geschillen

1. In geval van een geschil tussen twee of meer Partijen over de uitlegging of toepassing van dit Verdrag, trachten de betrokken Partijen, bij gebreke van een toepasselijke overeenkomst tussen hen, het geschil langs vreedzame weg op te lossen, in overeenstemming met de volgende bepalingen.

2. Indien de betrokken Partijen geen overeenstemming kunnen bereiken door middel van door een van hen verzochte onderhandelingen, kunnen zij gezamenlijk de goede diensten inroepen van een derde partij, of deze partij verzoeken op te treden ter bemiddeling of verzoening, of, naar gelang van het geval, zich richten tot een eventueel door hen ingestelde gezamenlijke waterloopinstantie, of besluiten het geschil te onderwerpen aan arbitrage of voor te leggen aan het Internationale Gerechtshof.

3. Onverminderd de toepassing van het tiende lid, wordt het geschil, indien de betrokken Partijen na een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de datum van het in het tweede lid bedoelde verzoek om onderhandeling, hun geschil niet hebben geregeld door middel van onderhandeling of door enig ander in het tweede lid bedoeld middel, op verzoek van een van de partijen bij het geschil, onderworpen aan een onpartijdig onderzoek, in overeenstemming met het vierde tot en met het negende lid, tenzij de Partijen anders overeenkomen.

4. Er wordt een onderzoekscommissie ingesteld, bestaande uit een lid benoemd door elke betrokken Partij en daarnaast een lid dat niet de nationaliteit heeft van een van de betrokken Partijen, dat wordt gekozen door de benoemde leden en optreedt als voorzitter.

5. Indien de door de Partijen benoemde leden binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf het verzoek tot instelling van de Commissie er niet in slagen overeenstemming te bereiken over een voorzitter, kan elke betrokken Partij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties verzoeken een voorzitter te benoemen, die noch de nationaliteit heeft van een van de partijen bij het geschil, noch van een van de oeverstaten van de betrokken waterloop. Indien een van de Partijen nalaat een lid te benoemen binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf het initiële verzoek uit hoofde van het derde lid, kan elke andere betrokken Partij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties verzoeken een persoon te benoemen die noch de nationaliteit van een van de partijen bij het geschil heeft, noch van een van de oeverstaten van de betrokken waterloop. De aldus benoemde persoon is het enige lid van de Commissie.

6. De Commissie stelt zelf haar procedure vast.

7. De betrokken Partijen zijn verplicht de Commissie de informatie waarom zij kan verzoeken te verstrekken en, op verzoek, de Commissie toe te staan hun respectieve grondgebied te betreden en voorzieningen, inrichtingen, apparatuur, constructies of natuurlijke kenmerken die voor haar onderzoek van belang zijn, te inspecteren.

8. De Commissie neem haar rapport aan bij meerderheid van stemmen, tenzij zij slechts een lid telt, en legt dit rapport voor aan de betrokken Partijen met de vermelding van haar met redenen omklede conclusies en de door haar passend geachte maatregelen met het oog op een redelijke oplossing van het geschil; de betrokken Partijen nemen een en ander te goeder trouw in overweging.

9. De uitgaven van de Commissie worden gelijkelijk door de betrokken Partijen gedragen.

10. Een Partij die geen regionale organisatie voor economische integratie is, kan bij de bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring van of toetreding tot dit Verdrag, of te allen tijde daarna, in een aan de Depositaris gerichte schriftelijke akte verklaren dat zij, ten aanzien van enig geschil dat niet in overeenstemming met het tweede lid is opgelost, ipso facto en zonder bijzondere overeenkomst waarbij een van de Partijen dezelfde verplichting aanvaardt, als verplicht erkent:

  • a. voorlegging van het geschil aan het Internationale Gerechtshof; en/of

  • b. arbitrage door een scheidsgerecht dat wordt ingesteld en functioneert, tenzij de partijen bij het geschil anders zijn overeengekomen, in overeenstemming met de in de bijlage bij dit Verdrag uiteengezette procedure.

    Een Partij die een regionale organisatie voor economische integratie is, kan een verklaring met dezelfde strekking afleggen met betrekking tot arbitrage, overeenkomstig onderdeel b).

DEEL III

SLOTBEPALINGEN

Artikel 34 Ondertekening

Dit Verdrag staat van 21 mei 1997 tot en met 20 mei 2000 op het hoofdkwartier van de Verenigde Naties te New York open voor ondertekening voor alle Staten en regionale organisaties voor economische integratie.

Artikel 35 Bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding

1. Dit Verdrag is onderworpen aan bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding door de Staten en regionale organisaties voor economische integratie. De akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding dienen te worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.

2. Iedere regionale organisatie voor economische integratie die Partij wordt bij dit Verdrag zonder dat een van haar lidstaten Partij is, is gebonden door alle verplichtingen krachtens dit Verdrag. Indien een of meer lidstaten van een dergelijke organisatie Partij bij dit Verdrag zijn, beslissen de organisatie en haar lidstaten over hun onderscheiden verantwoordelijkheden ten aanzien van de nakoming van hun verplichtingen krachtens het Verdrag. In dat geval mogen de organisatie en de lidstaten niet tegelijkertijd rechten krachtens dit Verdrag uitoefenen.

3. In hun akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding geven de regionale organisaties voor economische integratie de reikwijdte aan van hun bevoegdheid ten aanzien van de aangelegenheden die onder het Verdrag vallen. Deze organisaties stellen de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties eveneens op de hoogte van iedere wezenlijke verandering in de reikwijdte van hun bevoegdheid.

Artikel 36 Inwerkingtreding

1. Dit Verdrag treedt in werking op de negentigste dag na de datum van de nederlegging van de vijfendertigste akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.

2. Ten aanzien van elke Staat of regionale organisatie voor economische integratie die het Verdrag bekrachtigt, aanvaardt, goedkeurt of hiertoe toetreedt na de nederlegging van de vijfendertigste akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, treedt het Verdrag in werking op de negentigste dag na de datum van nederlegging door die Staat of regionale organisatie voor economische integratie van zijn of haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding.

3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt een door een regionale organisatie voor economische integratie nedergelegde akte niet meegeteld naast akten die zijn nedergelegd door de Staten.

Artikel 37 Authentieke teksten

Het originele exemplaar van dit Verdrag, waarvan de Arabische, de Chinese, de Engelse, de Franse, de Russische en de Spaanse tekst gelijkelijk authentiek zijn, wordt nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden, hiertoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN te New York, de eenentwintigste mei negentienhonderdzevenennegentig.


(Voor de ondertekening zie blz. 32 e.v. van Trb. 2000, 41 en blz. 1 van dit Tractatenblad)

Bijlage

ARBITRAGE

Artikel 1

Tenzij de partijen bij een geschil anders besluiten, wordt tot de in artikel 33 van het Verdrag bedoelde arbitrage overgegaan in overeenstemming met de artikelen 2 tot en met 14 van deze bijlage.

Artikel 2

De eisende partij geeft de gedaagde partij er kennis van dat zij overeenkomstig artikel 33 van het Verdrag een geschil onderwerpt aan arbitrage. In de kennisgeving wordt het voorwerp van arbitrage vermeld en met name de artikelen van het Verdrag waarvan de uitlegging of de toepassing het voorwerp van het geschil vormen. Indien de partijen geen overeenstemming bereiken over het voorwerp van het geschil, bepaalt het scheidsgerecht het voorwerp van het geschil.

Artikel 3

1. In geval van een geschil tussen twee partijen bestaat het scheidsgerecht uit drie leden. Elke partij bij het geschil benoemt een arbiter; de twee aldus benoemde arbiters wijzen in onderlinge overeenstemming de derde arbiter aan, die als voorzitter van het scheidsgerecht optreedt. De derde arbiter mag geen onderdaan van een van de partijen bij het geschil noch van een oeverstaat van de betrokken waterloop zijn, noch mag hij of zij zijn of haar gewone verblijfplaats op het grondgebied van een van die partijen of van een dergelijke oeverstaat hebben, noch in een andere hoedanigheid reeds bij de zaak betrokken zijn geweest.

2. In geval van een geschil tussen meer dan twee partijen, benoemen de partijen die hetzelfde belang hebben met gezamenlijke instemming een arbiter.

3. In vacante posten wordt voorzien volgens de procedure die geldt voor de initiële benoeming.

Artikel 4

1. Indien de voorzitter van het scheidsgerecht niet is aangewezen binnen twee maanden na de benoeming van de tweede arbiter, wijst de President van het Internationale Gerechtshof, op verzoek van een partij, binnen een volgend tijdvak van twee maanden de voorzitter aan.

2. Indien een van de partijen bij het geschil niet binnen een maand nadat zij het verzoek daartoe heeft ontvangen, een arbiter heeft benoemd, kan de andere partij dit mededelen aan de President van het Internationale Gerechtshof, die binnen een volgend tijdvak van twee maanden de voorzitter aanwijst.

Artikel 5

Het scheidsgerecht neemt zijn beslissingen in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag en met het internationale recht.

Artikel 6

Tenzij de partijen bij het geschil anders besluiten, stelt het scheidsgerecht zijn eigen procedureregels vast.

Artikel 7

Op verzoek van een van de Partijen kan het scheidsgerecht essentiële tussentijdse maatregelen ter bescherming aanbevelen.

Artikel 8

1. De partijen bij het geschil vergemakkelijken het werk van het scheidsgerecht en gebruiken in het bijzonder alle middelen die hun ter beschikking staan om:

  • a. het scheidsgerecht alle nodige documenten, informatie en faciliteiten te verstrekken; en

  • b. het scheidsgerecht indien nodig in staat te stellen getuigen of deskundigen op te roepen en verklaringen van hen te verkrijgen.

2. De partijen en de arbiters zijn verplicht de vertrouwelijkheid van de informatie die zij gedurende de procedure van het scheidsgerecht in vertrouwen ontvangen, te beschermen.

Artikel 9

Tenzij het scheidsgerecht anders bepaalt vanwege de bijzondere omstandigheden van de zaak, worden de kosten van het scheidsgerecht in gelijke delen gedragen door de partijen bij het geschil. Het scheidsgerecht houdt een overzicht van al zijn kosten bij, en verstrekt de partijen daarvan een eindopgave.

Artikel 10

Iedere Partij die een belang ten aanzien van het recht heeft bij de aangelegenheid die het voorwerp van het geschil is, en waarvoor de beslissing van het scheidsgerecht in de zaak gevolgen kan hebben, kan zich met de instemming van het scheidsgerecht voegen in de procedure.

Artikel 11

Het scheidsgerecht kan tegeneisen die rechtstreeks voortkomen uit de aangelegenheid die het voorwerp van het geschil is, horen en hierover beslissen.

Artikel 12

De beslissingen van het scheidsgerecht worden, zowel ten aanzien van de vorm als ten aanzien van de inhoud, genomen bij meerderheid van de stemmen van zijn leden.

Artikel 13

Indien een van de partijen bij het geschil niet voor het scheidsgerecht verschijnt of nalaat haar zaak te verdedigen, kan de andere partij het scheidsgerecht verzoeken de procedure voort te zetten en uitspraak te doen. Het feit dat een partij niet verschijnt of nalaat haar zaak te verdedigen, vormt geen belemmering voor de voortzetting van de procedure. Voordat het scheidsgerecht zijn definitieve beslissing neemt, moet het er van overtuigd zijn dat de eis feitelijk en juridisch gegrond is.

Artikel 14

1. Het scheidsgerecht neemt zijn definitieve beslissing binnen vijf maanden na de datum waarop het volledig was ingesteld, tenzij het het noodzakelijk acht deze termijn te verlengen met een nieuw tijdvak van ten hoogste vijf maanden.

2. De definitieve beslissing van het scheidsgerecht is beperkt tot het voorwerp van het geschil en gaat vergezeld van een uiteenzetting van de gronden. De definitieve beslissing omvat de namen van de leden die hebben deelgenomen aan de beraadslagingen en de datum van de definitieve beslissing. Leden van het scheidsgerecht mogen hun afzonderlijke of afwijkende opinie voegen bij de definitieve beslissing.

3. De uitspraak is bindend voor de partijen bij het geschil. Tegen de uitspraak is geen beroep mogelijk, tenzij de partijen bij het geschil van tevoren een beroepsprocedure zijn overeengekomen.

4. Ieder conflict dat tussen de partijen bij het geschil kan ontstaan betreffende de uitlegging of wijze van tenuitvoerlegging van de definitieve uitspraak kan door elk van de partijen worden voorgelegd aan het scheidsgerecht dat de uitspraak heeft gedaan.


D. PARLEMENT

Zie Trb. 2000, 41.

E. BEKRACHTIGING

Zie Trb. 2000, 41.

F. TOETREDING

In overeenstemming met artikel 35, eerste lid, van het Verdrag heeft de volgende staat een akte van toetreding nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties:

Zweden15 juni 2000

G. INWERKINGTREDING

Zie Trb. 2000, 41.

J. GEGEVENS

Zie Trb. 2000, 41.

Uitgegeven de negentiende september 2000

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. VAN AARTSEN

Naar boven