Tractatenblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 1999, 58 | Verdrag |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 1999, 58 | Verdrag |
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de waardigheid van het menselijk wezen met betrekking tot de toepassing van de biologie en de geneeskunde: Verdrag inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde;
Oviedo, 4 april 1997
De tekst van het Verdrag is geplaatst in Trb. 1997, 1131.
In artikel 17, tweede lid, 5e regel (blz. 13) dient aan het slot te worden gelezen „sont réunies:";
in artikel 21 (blz. 16) dient het eerste gedeelte te worden gelezen: „The human body and its parts . . . ".
Behalve voor de aldaar genoemde staten is het Verdrag voorts nog ondertekend voor:
De Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië | 4 april 1997 |
Moldavië | 6 mei 1997 |
Tsjechië | 24 juni 1998 |
Cyprus | 30 september 1998 |
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de waardigheid van het menselijk wezen met betrekking tot de toepassing van de biologie en de geneeskunde:
Verdrag inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde
Preambule
De Lidstaten van de Raad van Europa, de andere Staten en de Europese Gemeenschap, ondertekenaars van dit Verdrag,
Indachtig de Universele Verklaring van de rechten van de mens, afgekondigd op 10 december 1948 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties;
Indachtig het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950;
Indachtig het Europees Sociaal Handvest van 18 oktober 1961;
Indachtig het Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten van 16 december 1966;
Indachtig het Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens van 28 januari 1981;
Tevens indachtig het Verdrag inzake de rechten van het kind van 20 november 1989;
Overwegende dat het doel van de Raad van Europa is het bereiken van een grotere eenheid tussen zijn leden, en dat een van de middelen om dit doel te bereiken is de handhaving en de verdere verwezenlijking van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden;
Zich bewust van de snelle ontwikkelingen in de biologie en de geneeskunde;
Overtuigd van de noodzaak het menselijk wezen, als individu en lid van de menselijke soort te eerbiedigen, en erkennende dat het van belang is de waardigheid van het menselijk wezen te waarborgen;
Zich ervan bewust dat een verkeerd gebruik van de biologie en de geneeskunde kan leiden tot handelingen die een bedreiging vormen voor de menselijke waardigheid;
Bevestigende dat de vooruitgang in de biologie en de geneeskunde dient te worden gebruikt ten gunste van de huidige en toekomstige generaties;
Benadrukkende de noodzaak van internationale samenwerking zodat de gehele mensheid kan profiteren van hetgeen de biologie en de geneeskunde te bieden hebben;
Erkennende het belang van de bevordering van een openbaar debat over de vragen die de toepassing van de biologie en de geneeskunde oproept en over de hierop te geven antwoorden;
Geleid door de wens alle leden van de samenleving te herinneren aan hun rechten en verantwoordelijkheden;
Rekening houdende met de werkzaamheden van de Parlementaire Vergadering op dit terrein, met inbegrip van Aanbeveling 1160 (1991) betreffende de voorbereiding van een Verdrag inzake bio-ethiek;
Vastbesloten die maatregelen te treffen die nodig zijn om de menselijke waardigheid en de fundamentele rechten en vrijheden van het individu met betrekking tot de toepassing van de biologie en de geneeskunde veilig te stellen;
Zijn het volgende overeengekomen:
De Partijen bij dit Verdrag beschermen de waardigheid en identiteit van het menselijk wezen en waarborgen iedereen, zonder onderscheid, dat zijn integriteit en andere rechten en fundamentele vrijheden met betrekking tot de toepassing van de biologie en de geneeskunde worden geëerbiedigd.
Iedere Partij neemt in zijn nationale recht de maatregelen die nodig zijn om uitvoering te geven aan de bepalingen van dit Verdrag.
De belangen en het welzijn van het menselijk wezen gaan boven het uitsluitende belang van de samenleving en de wetenschap.
De Partijen nemen, rekening houdend met de behoefte aan gezondheidszorg en met de beschikbare middelen, de nodige maatregelen teneinde, binnen hun jurisdictie, zorg te dragen voor gelijke toegangsmogelijkheden tot gezondheidszorg van passende kwaliteit.
Elke handeling op het gebied van de gezondheidszorg, met inbegrip van onderzoek, dient te worden verricht overeenkomstig de desbetreffende professionele verplichtingen en standaarden.
Handelingen op het gebied van de gezondheidszorg mogen alleen worden verricht nadat de betrokken persoon vrijwillig, op basis van verkregen informatie, zijn toestemming heeft gegeven.
De desbetreffende persoon behoort vooraf de benodigde informatie te krijgen omtrent het doel en de aard van de handeling alsmede omtrent de gevolgen en risico's ervan.
Het staat de betrokkene vrij te allen tijde zijn toestemming in te trekken.
1. Onverminderd de artikelen 17 en 20 mag een handeling ten aanzien van een persoon die niet in staat is zijn toestemming te geven alleen worden verricht wanneer deze hem of haar rechtstreeks ten goede komt.
2. In de gevallen waarin, volgens de wet, een minderjarige niet bekwaam is om voor een handeling toestemming te geven, mag deze handeling alleen worden verricht met machtiging van zijn of haar vertegenwoordiger of van een bij wet aangewezen autoriteit, persoon of instantie.
Met de mening van de minderjarige wordt als een in toenemende mate bepalende factor rekening gehouden, al naar gelang zijn of haar leeftijd en mate van volwassenheid.
3. In de gevallen waarin, volgens de wet, een meerderjarige vanwege een verstandelijke handicap, ziekte of om soortgelijke redenen niet in staat is om toestemming te geven voor een handeling, mag de handeling alleen worden verricht met machtiging van zijn of haar vertegenwoordiger of van een bij wet aangewezen autoriteit, persoon of instantie.
De desbetreffende persoon wordt voor zover mogelijk betrokken bij de machtigingsprocedure.
4. Aan de in het tweede en derde lid genoemde vertegenwoordiger, autoriteit, persoon of instantie wordt, onder dezelfde voorwaarden, de in artikel 5 bedoelde informatie verstrekt.
5. De in het tweede en derde lid bedoelde machtiging kan in het belang van de betrokkene te allen tijde worden ingetrokken.
Onverminderd de bij wet voorgeschreven beschermende voorwaarden, met inbegrip van toezicht-, controle- en beroepsprocedures, mag een persoon met een ernstige geestelijke stoornis alleen dan zonder zijn of haar toestemming aan handelingen ter behandeling van zijn of haar geestelijke stoornis worden onderworpen wanneer, zonder een dergelijke behandeling, ernstige schade voor zijn of haar gezondheid te duchten is.
Wanneer vanwege een noodsituatie de vereiste toestemming niet kan worden verkregen, mogen medisch gezien direct noodzakelijke handelingen worden verricht indien zulks voor de gezondheid van de betrokkene nodig is.
Met de wensen eerder geuit met betrekking tot een medische behandeling door een patiënt, die ten tijde van de handeling niet in staat is zijn of haar wensen te uiten, wordt rekening gehouden.
PRIVÉ-LEVEN EN RECHT OP INFORMATIE
1. Een ieder heeft met betrekking tot informatie over zijn of haar gezondheid recht op eerbiediging van het privé-leven.
2. Een ieder heeft het recht op de hoogte te worden gebracht van alle informatie die is verzameld betreffende zijn of haar gezondheid. De wensen van personen die van deze informatie niet op de hoogte willen worden gebracht, worden evenwel geëerbiedigd.
3. In uitzonderlijke gevallen kan de wet in het belang van de patiënt beperkingen opleggen ten aanzien van de uitoefening van de in het tweede lid bedoelde rechten.
Elke vorm van discriminatie van een persoon op grond van zijn of haar genetisch erfgoed is verboden.
Onderzoek waarmee een genetische ziekte kan worden voorspeld of dat dient om vast te stellen of betrokkene drager is van een gen dat verantwoordelijk is voor een ziekte of om een genetische aanleg of vatbaarheid voor een ziekte op te sporen, mag alleen worden uitgevoerd voor gezondheidsdoeleinden of voor met gezondheidsdoeleinden verband houdend wetenschappelijk onderzoek, en moet vergezeld gaan van passende advisering op genetisch gebied.
Een ingreep die ten doel heeft verandering te brengen in het menselijk genoom mag alleen worden verricht voor preventieve, diagnostische of therapeutische doeleinden en uitsluitend wanneer hiermee niet wordt beoogd een verandering aan te brengen in het genoom van nakomelingen.
Het gebruik van kunstmatige voortplantingstechnieken om daarmee het geslacht van het toekomstige kind te kiezen, is niet toegestaan, behalve ter voorkoming van een ernstige geslachtsgebonden erfelijke aandoening.
Wetenschappelijk onderzoek op het terrein van de biologie en de geneeskunde kan vrijelijk worden uitgevoerd, met inachtneming van de bepalingen van dit Verdrag en de overige wettelijke bepalingen ter bescherming van het menselijk wezen.
Wetenschappelijk onderzoek met mensen mag alleen worden verricht als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
i. er is geen alternatief dat qua doeltreffendheid met een onderzoek op mensen is te vergelijken;
ii. de risico's die de betrokkene kan lopen zijn niet onevenredig groot ten opzichte van de potentiële voordelen van het onderzoek;
iii. het onderzoeksvoorstel is goedgekeurd door de bevoegde instantie na een onafhankelijke beoordeling van het wetenschappelijke nut, met inbegrip van het belang van het doel van het onderzoek en de multidisciplinaire toetsing van de ethische aanvaardbaarheid;
iv. de proefpersonen zijn van hun rechten en van de wettelijk vastgelegde waarborgen voor hun bescherming op de hoogte gebracht;
v. de vereiste toestemming bedoeld in artikel 5 is uitdrukkelijk en specifiek gegeven, en wordt schriftelijk vastgelegd. De toestemming kan te allen tijde vrijelijk worden ingetrokken.
1. Onderzoek op een persoon die niet in staat is de in artikel 5 bedoelde toestemming te geven, mag alleen worden verricht als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
i. aan de in artikel 16, sub i t/m iv, bedoelde voorwaarden is voldaan;
ii. de resultaten van het onderzoek kunnen daadwerkelijk en rechtstreeks ten goede komen aan zijn of haar gezondheid;
iii. onderzoek dat qua doeltreffendheid ermee is te vergelijken kan niet worden verricht op personen die in staat zijn toestemming te geven;
iv. de in artikel 6 bedoelde machtiging is specifiek en schriftelijk gegeven; en
v. de betrokkene maakt geen bezwaar.
2. In uitzonderlijke gevallen en onder de wettelijk voorgeschreven beschermende voorwaarden, kan wanneer niet te verwachten is dat de resultaten van het onderzoek direct nut voor de gezondheid van de betrokkene zullen opleveren, zulk onderzoek worden toegestaan, mits aan de in het eerste lid, sub i, iii, iv en v bedoelde voorwaarden, alsmede aan de volgende aanvullende voorwaarden wordt voldaan:
i. het onderzoek heeft ten doel door middel van een aanzienlijke verbetering in het wetenschappelijk inzicht in de toestand, ziekte of stoornis van de betrokkene bij te dragen tot het uiteindelijk bereiken van resultaten die ten goede kunnen komen aan de betrokkene of aan andere personen in dezelfde leeftijdscategorie of getroffen door dezelfde ziekte of stoornis of die dezelfde kenmerken vertonen;
ii. het onderzoek brengt voor de betrokkene slechts een minimaal risico en een minimale belasting met zich mee.
1. Indien onderzoek met embryo's in vitro bij wet is toegestaan, dient de wet voldoende bescherming aan het embryo te bieden.
2. Het doen ontstaan van menselijke embryo's voor onderzoeksdoeleinden is verboden.
HET VERWIJDEREN VAN ORGANEN EN WEEFSEL BIJ LEVENDE DONORS VOOR TRANSPLANTATIEDOELEINDEN
1. De verwijdering van organen of weefsel bij een levende persoon voor transplantatiedoeleinden mag alleen geschieden in het therapeutische belang van de ontvanger en wanneer er geen geschikt orgaan of weefsel beschikbaar is van een overleden persoon en er geen andere therapeutische methode is die qua doeltreffendheid vergelijkbaar is.
2. De vereiste instemming bedoeld in artikel 5 moet uitdrukkelijk en specifiek zijn gegeven, hetzij schriftelijk, hetzij ten overstaan van een officiële instantie.
1. Bij personen die niet in staat zijn hun toestemming te geven overeenkomstig artikel 5, mag geen orgaan of weefsel worden verwijderd.
2. In uitzonderlijke gevallen en onder de wettelijk voorgeschreven beschermende voorwaarden, mag toch toestemming worden gegeven voor de verwijdering van regeneratief weefsel bij personen die niet in staat zijn toestemming te geven, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
i. er is geen geschikte donor beschikbaar die in staat is zijn toestemming te geven;
ii. de ontvanger is een broer of zus van de donor;
iii. de donatie moet van dien aard zijn dat zij voor de ontvanger levensreddend kan zijn;
iv. de in artikel 6, tweede en derde lid, bedoelde machtiging is specifiek en schriftelijk gegeven, overeenkomstig de wet en met goedkeuring van de bevoegde instantie;
v. de potentiële donor maakt geen bezwaar.
VERBOD VAN FINANCIEEL VOORDEEL EN BESCHIKKING OVER BESTANDDELEN VAN HET MENSELIJK LICHAAM
Het menselijk lichaam en zijn bestanddelen mogen, als zodanig, niet dienen tot verkrijging van financieel voordeel.
Wanneer tijdens een medische verrichting een deel van het menselijk lichaam is verwijderd, kan dit alleen worden opgeslagen en gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het is verwijderd, indien zulks geschiedt overeenkomstig de passende informatie- en instemmingsprocedures.
SCHENDINGEN VAN DE BEPALINGEN VAN HET VERDRAG
De Partijen bieden een passende juridische bescherming om schendingen van de in dit Verdrag genoemde rechten en beginselen te voorkomen of op korte termijn een halt toe te roepen.
Degene die niet te rechtvaardigen schade heeft geleden als gevolg van een verrichting heeft recht op een billijke schadevergoeding overeenkomstig de wettelijke voorwaarden en procedures.
Partijen voorzien in de nodige sancties die moeten worden toegepast in geval van schending van de bepalingen van dit Verdrag.
VERHOUDING TUSSEN DIT VERDRAG EN ANDERE BEPALINGEN
1. De uitoefening van de in dit Verdrag vervatte rechten en beschermende bepalingen kan aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die welke bij wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving nodig zijn in het belang van de openbare veiligheid, ter voorkoming van strafbare feiten, voor de bescherming van de volksgezondheid of ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
2. De in het eerste lid bedoelde beperkingen mogen niet worden toegepast op de artikelen 11, 13, 14, 16, 17, 19, 20 en 21.
Geen enkele bepaling van dit Verdrag mag zodanig worden uitgelegd dat hierdoor de mogelijkheid van een Partij om een ruimere bescherming te bieden met betrekking tot de toepassing van de biologie en de geneeskunde dan die waarin dit Verdrag voorziet, wordt beperkt of op andere wijze wordt aangetast.
De Partijen bij dit Verdrag zien erop toe dat de fundamentele vraagstukken die worden opgeroepen door de ontwikkelingen op het gebied van de biologie en de geneeskunde het onderwerp vormen van een passende openbare discussie, in het bijzonder wat betreft de relevante medische, sociale, economische, ethische en juridische implicaties, en dat de mogelijke toepassingen onderwerp vormen van behoorlijke overlegprocedures.
INTERPRETATIE EN FOLLOW-UP VAN HET VERDRAG
Het Europese Hof voor de rechten van de mens kan, los van enig concreet bij een gerecht aanhangig geschil, een adviserend oordeel uitbrengen ten aanzien van juridische vragen betreffende de interpretatie van dit Verdrag op verzoek van:
– de Regering van een Partij, na de andere Partijen hiervan op de hoogte te hebben gebracht;
– de ingevolge artikel 32 ingestelde Commissie, waarvan het lidmaatschap beperkt is tot de Vertegenwoordigers van de Partijen bij dit Verdrag, na een besluit hiertoe, aangenomen met tweederde meerderheid van de uitgebrachte stemmen.
Op verzoek van de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa geeft elke Partij een verklaring omtrent de wijze waarop in haar nationale recht wordt zorg gedragen voor de doeltreffende uitvoering van de bepalingen van het Verdrag.
Overeenkomstig de bepalingen van artikel 32 kunnen Protocollen worden opgesteld om op specifieke terreinen de in dit Verdrag vervatte beginselen verder uit te werken.
De Protocollen worden opengesteld voor ondertekening door de Ondertekenaars van het Verdrag. De Protocollen dienen te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd. Een ondertekenaar kan de Protocollen niet bekrachtigen, aanvaarden of goedkeuren zonder voorafgaande of gelijktijdige bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van het Verdrag.
1. De in dit artikel en in artikel 29 aan „de Commissie" opgedragen taken worden uitgevoerd door de Stuurgroep inzake bio-ethiek (CDBI) (hierna te noemen „de Commissie"), of door een andere daartoe door het Comité van Ministers aangewezen commissie.
2. Onverminderd de bijzondere bepalingen van artikel 29 mag elke Lidstaat van de Raad van Europa, alsmede elke Partij bij dit Verdrag die geen Lidstaat is van de Raad van Europa, worden vertegenwoordigd en één stem hebben in de Commissie, wanneer de Commissie de ingevolge dit Verdrag aan haar opgedragen taken verricht.
3. Alle in artikel 33 bedoelde Staten of Staten die worden uitgenodigd tot het Verdrag toe te treden overeenkomstig de bepalingen van artikel 34 die geen Partij zijn bij dit Verdrag, kunnen in de Commissie worden vertegenwoordigd door een waarnemer. Indien de Europese Gemeenschap geen Partij is, kan de Gemeenschap in de Commissie worden vertegenwoordigd door een waarnemer.
4. Teneinde de wetenschappelijke ontwikkelingen op de voet te volgen, wordt dit Verdrag door de Commissie getoetst uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding ervan en nadien met door de Commissie vast te stellen tussenpozen.
5. Ieder voorstel tot wijziging van dit Verdrag, en ieder voorstel voor een Protocol of wijziging van een Protocol, ingediend door een Partij, de Commissie of het Comité van Ministers, wordt aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa medegedeeld en door hem gezonden aan de Lidstaten van de Raad van Europa, aan de Europese Gemeenschap, aan iedere ondertekenaar, aan iedere Partij, aan iedere Staat uitgenodigd dit Verdrag te ondertekenen overeenkomstig de bepalingen van artikel 33 en aan iedere Staat uitgenodigd tot dit Verdrag toe te treden overeenkomstig de bepalingen van artikel 34.
6. De Commissie bestudeert het voorstel niet eerder dan twee maanden nadat het overeenkomstig het vijfde lid door de Secretaris-Generaal is verzonden. De Commissie legt de tekst, aangenomen met een tweederde meerderheid van de uitgebrachte stemmen, ter goedkeuring voor aan het Comité van Ministers. Na de goedkeuring van de tekst, wordt deze aan de Partijen gezonden voor bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring.
7. Ten aanzien van de Partijen die een wijziging hebben aanvaard, treedt deze in werking op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van een tijdvak van een maand na de datum waarop vijf Partijen, waarvan er ten minste vier Lidstaat van de Raad van Europa moeten zijn, de Secretaris-Generaal ervan in kennis hebben gesteld dat zij de wijziging hebben aanvaard.
Ten aanzien van iedere Partij die de wijziging op een later tijdstip aanvaardt, treedt de wijziging in werking op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van een tijdvak van een maand na de datum waarop die Partij de Secretaris-Generaal in kennis heeft gesteld van haar aanvaarding.
1. Dit Verdrag is opengesteld voor ondertekening door de Lidstaten van de Raad van Europa, door de niet-Lidstaten die aan de opstelling ervan hebben meegewerkt en door de Europese Gemeenschap.
2. Dit Verdrag moet worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd. De akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa.
3. Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum waarop vijf Staten, waarvan er ten minste vier Lidstaat van de Raad van Europa moeten zijn, te kennen hebben gegeven dat zij ermee instemmen door het Verdrag te worden gebonden overeenkomstig de bepalingen van het tweede lid van dit artikel.
4. Ten aanzien van iedere Ondertekenaar die nadien te kennen geeft dat hij ermee instemt door het Verdrag te worden gebonden, treedt het in werking op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van nederlegging van de akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring.
1. Na de inwerkingtreding van dit Verdrag kan het Comité van Ministers van de Raad van Europa, na overleg met de Partijen, iedere Staat die geen lid is van de Raad van Europa uitnodigen tot dit Verdrag toe te treden ingevolge een bij meerderheid van stemmen genomen besluit, zoals voorzien in artikel 20, letter d, van het Statuut van de Raad van Europa en met eenparigheid van stemmen van de vertegenwoordigers der Verdragsluitende Staten die zijn gerechtigd zitting te hebben in het Comité van Ministers.
2. Ten aanzien van iedere Staat die toetreedt, treedt het Verdrag in werking op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van nederlegging van de akte van toetreding bij de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa.
1. Iedere Ondertekenaar kan bij de ondertekening of de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring het gebied of de gebieden aanwijzen waarop dit Verdrag van toepassing is. Iedere andere Staat kan een dergelijke verklaring afleggen bij de nederlegging van zijn akte van toetreding.
2. Iedere Partij kan op elk later tijdstip door middel van een verklaring gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa de toepassing van dit Verdrag uitbreiden tot enig ander in de verklaring vermeld gebied waarvan hij de internationale betrekkingen behartigt of waarvoor hij bevoegd is verbintenissen aan te gaan. Het Verdrag treedt ten aanzien van dat gebied in werking op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst van de verklaring door de Secretaris-Generaal.
3. Iedere verklaring afgelegd krachtens beide voorgaande leden kan wat betreft elk daarin aangewezen gebied worden ingetrokken door middel van een kennisgeving gericht aan de Secretaris-Generaal. De intrekking wordt van kracht op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de Secretaris-Generaal.
1. Iedere Staat en de Europese Gemeenschap kunnen bij de ondertekening van dit Verdrag of bij de nederlegging van de akte van bekrachtiging een voorbehoud maken met betrekking tot een specifieke bepaling van het Verdrag voor zover een op zijn/haar grondgebied op dat moment geldende wet niet in overeenstemming is met de betrokken bepaling. Voorbehouden van algemene aard zijn niet toegestaan op grond van dit artikel.
2. Ieder voorbehoud gemaakt ingevolge dit artikel moet een korte uiteenzetting bevatten van de desbetreffende wet.
3. Iedere Partij die de toepassing van dit Verdrag uitbreidt tot een gebied genoemd in de in artikel 35, tweede lid, bedoelde verklaring kan, met betrekking tot dat gebied, een voorbehoud maken overeenkomstig de bepalingen van de voorgaande leden.
4. Iedere Partij die het in dit artikel bedoelde voorbehoud heeft gemaakt, kan dit intrekken door middel van een verklaring gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa. De intrekking wordt van kracht op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van een tijdvak van een maand na de datum van ontvangst van de verklaring door de Secretaris-Generaal.
1. Iedere Partij kan te allen tijde dit Verdrag opzeggen door middel van een kennisgeving gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa.
2. De opzegging wordt van kracht op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de Secretaris-Generaal.
De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa geeft de Lidstaten van de Raad van Europa, de Europese Gemeenschap, iedere Ondertekenaar, iedere Partij en iedere andere Staat die is uitgenodigd tot dit Verdrag toe te treden, kennis van:
a. iedere ondertekening;
b. de nederlegging van iedere akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding;
c. iedere datum van inwerkingtreding van dit Verdrag ingevolge de artikelen 33 of 34;
d. iedere wijziging of ieder Protocol aangenomen overeenkomstig artikel 32, en van de datum waarop de wijziging c.q. het Protocol in werking treedt;
e. iedere verklaring gedaan ingevolge de bepalingen van artikel 35;
f. ieder voorbehoud en iedere intrekking van een voorbehoud gemaakt ingevolge de bepalingen van artikel 36;
g. iedere andere akte, kennisgeving of mededeling die op dit Verdrag betrekking heeft.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.
GEDAAN te Oviedo (Asturias), op 4 april 1997, in de Engelse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek, in een enkel exemplaar, dat zal worden nedergelegd in het archief van de Raad van Europa. De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa doet gewaarmerkte afschriften toekomen aan elke Lidstaat van de Raad van Europa, aan de Europese Gemeenschap, aan de niet-Lidstaten die hebben deelgenomen aan de opstelling van dit Verdrag, en aan iedere Staat die is uitgenodigd tot dit Verdrag toe te treden.
Zie Trb. 1997, 113.
De volgende staten hebben in overeenstemming met artikel 33, tweede lid, een akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring bij de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa nedergelegd:
Slowakije | 15 januari 1998 |
San Marino | 20 maart 1998 |
Griekenland | 6 oktober 1998 |
Slovenië | 5 november 1998 |
Zie Trb. 1997, 113.
Zie Trb. 1997, 113.
Voor het op 4 november 1950 te Rome tot stand gekomen Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden zie ook Trb. 1998, 87.
Voor het Verdrag van Rome van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Gemeenschap zie ook Trb. 1998, 13.
Voor het op 20 november 1989 te New York tot stand gekomen Verdrag inzake de rechten van het kind zie ook Trb. 1998, 62.
Op 12 januari 1998 is te Parijs een Aanvullend Protocol betreffende het verbod op het klonen van mensen tot stand gekomen. De tekst van dat Protocol is geplaatst in Trb. 1998, 133.
De ondertekening voor Turkije die ad referendum geschiedde, is bevestigd op 18 november 1997.
Op 18 november 1997 heeft Turkije nog het volgende voorbehoud gemaakt:
“The Republic of Turkey, in accordance with Article 36 of the Convention, reserves the right not to apply the provision of Article 20, paragraph 2, of the Convention, which authorises, under certain conditions, the removal of regenerative tissue from a person who does not have the capacity to consent, for the reason that this provision does not conform with the prohibition provided in Arti- cle 5 of the Law No. 2238 on Organ and tissue removal, preservation and transplantation.".
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/trb-1999-58.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.