A. TITEL

Verdrag betreffende de inspectie van de werk- en leefomstandigheden van zeevarenden (Verdrag Nr. 178), aangenomen door de Internationale Arbeidsconferentie in haar vijfentachtigste zitting;

Genève, 22 oktober 1996

B. TEKST

De tekst van het Verdrag is geplaatst in Trb. 1997, 217.

C. VERTALING

Verdrag betreffende de inspectie van de werk- en leefomstandigheden van zeevarenden

De Algemene Conferentie van de Internationale Arbeidsorganisatie,

Bijeengeroepen te Genève door de Raad van beheer van het Internationaal Arbeidsbureau en aldaar bijeengekomen in haar vierentachtigste zitting op 8 oktober 1996;

Gelet op de veranderingen in de aard van de scheepvaart en op de veranderingen die daaruit voortvloeien voor de werk- en leefomstandigheden van zeevarenden sinds de aanneming van de Aanbeveling betreffende de arbeidsinspectie (schepelingen), 1926;

In herinnering brengende de bepalingen van het Verdrag en de Aanbeveling betreffende de arbeidsinspectie, 1947, de Aanbeveling betreffende de arbeidsinspectie in het mijnbedrijf en de transportsector, 1947, en het Koopvaardijverdrag (minimumnormen), 1976;

In herinnering brengende de inwerkingtreding, op 16 november 1994, van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, 1982;

Besloten hebbende tot de aanneming van bepaalde voorstellen met betrekking tot de herziening van de Aanbeveling betreffende de arbeidsinspectie (schepelingen), 1926, welk onderwerp als eerste punt op de agenda van de zitting voorkomt;

Vastgesteld hebbende dat deze voorstellen de vorm dienen te krijgen van een internationaal verdrag dat alleen van toepassing is op de Vlaggestaat;

Neemt heden, de tweeëntwintigste oktober van het jaar negentienhonderd zesennegentig, het volgende verdrag aan, dat kan worden aangehaald als het Arbeidsinspectieverdrag (zeevarenden), 1996.

DEEL I

REIKWIJDTE EN DEFINITIES

Artikel 1

1. Tenzij in dit artikel anders is bepaald, is dit Verdrag van toepassing op elk zeeschip, hetzij staatseigendom hetzij particulier eigendom, dat is geregistreerd op het grondgebied van een Lid waarvoor dit Verdrag van kracht is en dat voor handelsdoeleinden goederen of passagiers vervoert, dan wel voor enig ander commercieel doel wordt gebruikt. Voor de toepassing van dit Verdrag wordt een schip dat bij twee Leden is geregistreerd, geacht te zijn geregistreerd op het grondgebied van het Lid waarvan het schip de vlag voert.

2. De nationale wetgeving dient te bepalen welke schepen voor de toepassing van dit Verdrag als zeeschepen dienen te worden beschouwd.

3. Dit Verdrag is van toepassing op zeesleepboten.

4. Dit Verdrag is niet van toepassing op schepen met een brutotonnage van minder dan 500 en op schepen zoals drijvende olie- en boorplatforms wanneer hier niet mee wordt gevaren. De beslissing welke schepen onder dit lid vallen, dient te worden genomen door de centrale coördinatie-autoriteit, in overleg met de meest representatieve organisaties van reders en zeevarenden.

5. Voor zover de centrale coördinatie-autoriteit dit uitvoerbaar acht, en na overleg met de representatieve organisaties van reders in de visserij en van werknemers in de visserij, zijn de bepalingen van dit Verdrag van toepassing op commerciële zeevissersvaartuigen.

6. In geval van twijfel of een schip voor de toepassing van dit Verdrag geacht dient te worden als gebruikt voor de commerciële maritieme exploitatie dan wel voor de commerciële zeevisserij, doet de centrale coördinatie-autoriteit na overleg met de betrokken organisaties van reders, zeevarenden en van werknemers in de visserij daarin uitspraak.

7. Voor de toepassing van dit Verdrag:

  • a. wordt onder de term „centrale coördinatie-autoriteit" verstaan ministers, regeringsdiensten of andere openbare autoriteiten die bevoegd zijn rechtsgeldige voorschriften, reglementen of andere instructies uit te vaardigen ten aanzien van de inspectie van de werk- en leefomstandigheden van zeevarenden met betrekking tot ieder op het grondgebied van het Lid geregistreerde schip, en op de naleving hiervan toe te zien;

  • b. wordt onder de term „inspecteur" verstaan iedere ambtenaar of andere overheidsfunctionaris verantwoordelijk voor de inspectie van elk aspect van de werk- en leefomstandigheden van zeevarenden, alsmede iedere andere persoon voorzien van de juiste legitimatiepapieren die inspecties uitvoert in naam van een door de centrale coördinatie-autoriteit overeenkomstig artikel 2, derde lid, gemachtigde instelling of organisatie;

  • c. wordt onder de term „wettelijke bepalingen", naast de nationale wetgeving verstaan scheidsrechterlijke beslissingen en collectieve overeenkomsten die van dwingende aard zijn;

  • d. wordt onder de term „zeevarenden" verstaan personen die, in welke hoedanigheid dan ook, tewerkgesteld zijn aan boord van een zeeschip waarop dit Verdrag van toepassing is. In geval van twijfel of bepaalde categorieën personen voor de toepassing van dit Verdrag al dan niet als zeevarenden dienen te worden beschouwd, doet de centrale coördinatie-autoriteit na overleg met de betrokken organisaties van reders en zeevarenden daarin uitspraak;

  • e. wordt onder de term „werk- en leefomstandigheden van zeevarenden" verstaan de omstandigheden met betrekking tot de normen voor onderhoud en hygiëne van leef- en werkruimten aan boord, de minimumleeftijd, de arbeidsovereenkomst, voeding en maaltijden, accommodatie voor de bemanning, werving, bemanning, kwalificaties, werktijden, medische keuringen, voorkoming van arbeidsongevallen, medische verzorging, uitkeringen bij ziekte en ongevallen, welzijn en daarmee samenhangende zaken, repatriëring, arbeidsomstandigheden en -voorwaarden die onderworpen zijn aan nationale wetgeving, en voor vrijheid van vakvereniging zoals bedoeld in het Verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht, 1948.

DEEL II

ORGANISATIE VAN DE INSPECTIE

Artikel 2

1. Elk Lid waarvoor het Verdrag van kracht is, dient zorg te dragen voor een inspectiesysteem voor de werk- en leefomstandigheden van zeevarenden.

2. De centrale coördinatie-autoriteit draagt zorg voor de coördinatie van de inspecties die geheel of ten dele betrekking hebben op de werk- en leefomstandigheden van zeevarenden en stelt richtlijnen op die in acht moeten worden genomen.

3. De centrale coördinatie-autoriteit is in alle gevallen verantwoordelijk voor de inspectie van de werk- en leefomstandigheden van zeevarenden. Zij kan overheidsinstellingen of andere organisaties die door haar als competent en onafhankelijk worden erkend, de bevoegdheid geven om namens haar inspecties van de werk- en leefomstandigheden van zeevarenden te verrichten. Zij houdt een lijst bij van deze instellingen of organisaties en stelt deze aan een ieder ter beschikking.

Artikel 3

1. Elk Lid ziet erop toe dat alle schepen die op zijn grondgebied zijn geregistreerd met tussenpozen van maximaal drie jaar, en waar uitvoerbaar jaarlijks, worden geïnspecteerd teneinde na te gaan of de werk- en leefomstandigheden van zeevarenden aan boord in overeenstemming zijn met de nationale wetgeving.

2. Indien een Lid een klacht ontvangt of het bewijs verkrijgt dat de situatie op een schip dat geregistreerd is op zijn grondgebied niet in overeenstemming is met de nationale wetgeving met betrekking tot de werk- en leefomstandigheden van zeevarenden, neemt het Lid maatregelen om het schip te inspecteren zodra dit uitvoerbaar is.

3. In geval van wezenlijke veranderingen van de constructie of de accommodatie, wordt het schip binnen drie maanden na deze veranderingen geïnspecteerd.

Artikel 4

Elk Lid benoemt inspecteurs die zijn gekwalificeerd voor de uitoefening van hun functie en neemt de nodige maatregelen om er verzekerd van te zijn dat er voldoende inspecteurs zijn om aan de eisen van dit Verdrag te voldoen.

Artikel 5

1. De inspecteurs moeten een zodanige status en zodanige dienstvoorwaarden hebben dat zij onafhankelijk zijn van regeringswisselingen en van onoirbare invloeden van buitenaf.

2. De inspecteurs, voorzien van de juiste legitimatie, zijn bevoegd om:

  • a. aan boord te gaan van schepen geregistreerd op het grondgebied van het Lid en de vertrekken te betreden voor inspectiedoeleinden;

  • b. alle ondervragingen, proeven of onderzoeken uit te voeren, die door hen noodzakelijk worden geacht om er zeker van te zijn dat de wettelijke bepalingen strikt worden nageleefd;

  • c. te vorderen dat gebreken worden verholpen; en

  • d. te verbieden, wanneer zij redenen hebben om aan te nemen dat een gebrek een aanmerkelijk gevaar oplevert voor de veiligheid en gezondheid van zeevarenden, onverminderd het recht op beroep bij het gerechtelijk of administratief gezag, dat een schip de haven verlaat totdat de noodzakelijke maatregelen zijn genomen, waarbij het schip niet onnodig mag worden aangehouden of vertraagd.

Artikel 6

1. Wanneer een inspectie wordt verricht of maatregelen worden genomen op grond van dit Verdrag, worden alle redelijke inspanningen verricht om te voorkomen dat een schip onnodig wordt aangehouden of vertraagd.

2. Indien een schip onnodig wordt aangehouden of vertraagd, heeft de reder of de exploitant van het schip het recht schadevergoeding te eisen voor de geleden verliezen of schade. Bij elke eis op grond van vermeend onnodig aanhouden of vermeende onnodige vertraging berust de bewijslast bij de reder of de exploitant van het schip.

DEEL III

SANCTIES

Artikel 7

1. De nationale wetgeving dient te voorzien in adequate sancties ingeval van overtreding van de wettelijke bepalingen, op de naleving waarvan de inspecteurs toezien, en in geval van het hinderen van de inspecteurs bij de uitoefening van hun taak. Deze sancties dienen daadwerkelijk te worden toegepast.

2. In plaats van vervolging in te stellen of aan te bevelen, mogen de inspecteurs waarschuwingen en adviezen geven.

DEEL IV

VERSLAGEN

Artikel 8

1. De centrale coördinatie-autoriteit houdt registers bij van de inspecties van de werk- en leefomstandigheden van zeevarenden.

2. De centrale coördinatie-autoriteit publiceert een jaarverslag van de inspectieactiviteiten, met inbegrip van een lijst van de instellingen en organisaties die bevoegd zijn namens haar inspecties uit te voeren. Dit verslag wordt binnen een redelijke termijn na het einde van het jaar waarop het betrekking heeft en in ieder geval binnen zes maanden gepubliceerd.

Artikel 9

1. Van elke uitgevoerde inspectie leggen de inspecteurs een verslag voor aan de centrale coördinatie-autoriteit. Er wordt een afschrift van het verslag in het Engels of in de voertaal van het schip aan de kapitein overhandigd en er wordt een afschrift ter informatie van de zeevarenden opgehangen aan het mededelingenbord van het schip of aan hun vertegenwoordigers gezonden.

2. In geval van een inspectie naar aanleiding van een ernstig ongeval wordt het verslag zo snel mogelijk, doch uiterlijk een maand na afsluiting van de inspectie, overgelegd.

DEEL V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 10

Dit Verdrag vervangt de Aanbeveling betreffende de arbeidsinspectie (schepelingen), 1926.

Artikel 11

De formele bekrachtigingen van dit Verdrag worden aan de Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau medegedeeld en door hem geregistreerd.

Artikel 12

1. Dit Verdrag is alleen verbindend voor de Leden van de Internationale Arbeidsorganisatie waarvan de bekrachtiging door de Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau is geregistreerd.

2. Het treedt in werking twaalf maanden na de datum waarop de bekrachtigingen van twee Leden door de Directeur-Generaal zijn geregistreerd.

3. Vervolgens treedt dit Verdrag voor elk Lid in werking twaalf maanden na de datum waarop zijn bekrachtiging is geregistreerd.

Artikel 13

1. Elk Lid dat dit Verdrag heeft bekrachtigd, kan het opzeggen na afloop van een termijn van tien jaar na de datum waarop het Verdrag voor het eerst in werking is getreden door middel van een aan de Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau gerichte en door deze geregistreerde verklaring. De opzegging wordt eerst van kracht een jaar na de datum waarop zij is geregistreerd.

2. Elk Lid dat dit Verdrag heeft bekrachtigd en niet binnen een jaar na afloop van de termijn van tien jaar bedoeld in het vorige lid, gebruik maakt van de bevoegdheid tot opzegging voorzien in dit artikel, is voor een nieuwe termijn van tien jaar gebonden en kan daarna dit Verdrag opzeggen na afloop van elke termijn van tien jaar op de voorwaarden voorzien in dit artikel.

Artikel 14

1. De Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau stelt alle Leden van de Internationale Arbeidsorganisatie in kennis van de registratie van alle bekrachtigingen en opzeggingen die hem door de Leden van de Organisatie zijn medegedeeld.

2. Bij de kennisgeving aan de Leden van de Organisatie van de registratie van de tweede hem medegedeelde bekrachtiging, vestigt de Directeur-Generaal de aandacht van de Leden van de Organisatie op de datum waarop dit Verdrag in werking treedt.

Artikel 15

De Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau doet aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties mededeling, ter registratie in overeenstemming met artikel 102 van het Handvest der Verenigde Naties, van de volledige bijzonderheden omtrent alle bekrachtigingen en opzeggingen die hij overeenkomstig de voorgaande artikelen heeft geregistreerd.

Artikel 16

De Raad van Beheer van het Internationaal Arbeidsbureau brengt, telkens wanneer deze dit noodzakelijk acht, aan de Algemene Conferentie verslag uit over de toepassing van dit Verdrag en onderzoekt of het wenselijk is een gehele of gedeeltelijke herziening ervan op de agenda van de Conferentie te plaatsen.

Artikel 17

1. Indien de Conferentie een nieuw verdrag aanneemt, houdende gehele of gedeeltelijk herziening van dit Verdrag, zal, tenzij het nieuwe verdrag anders bepaalt:

  • a. de bekrachtiging door een Lid van het nieuwe verdrag, houdende herziening, van rechtswege onmiddellijke opzegging van dit Verdrag ten gevolge hebben, niettegenstaande het bepaalde in artikel 13, onder voorbehoud evenwel dat het nieuwe verdrag, houdende herziening, in werking is getreden;

  • b. met ingang van de datum waarop het nieuwe verdrag, houdende herziening, in werking is getreden, dit Verdrag niet langer door de Leden kunnen worden bekrachtigd.

2. Dit Verdrag blijft echter in elk geval naar vorm en inhoud van kracht voor de Leden die het hebben bekrachtigd en die het nieuwe verdrag, houdende herziening, niet hebben bekrachtigd.

Artikel 18

De Engelse en de Franse tekst van dit Verdrag zijn gelijkelijk authentiek.

De voorgaande tekst is de authentieke tekst van het Verdrag, naar behoren aangenomen door de Algemene Conferentie van de Internationale Arbeidsorganisatie tijdens haar vierentachtigste zitting, welke werd gehouden te Genève en voor gesloten werd verklaard op 22 oktober 1996.

TEN BLIJKE WAARVAN wij onze handtekeningen hebben geplaatst op de tweeëntwintigste oktober 1996.

De Voorzitter van de Conferentie,

(w.g.) JAMES HUBBARD

De Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau,

(w.g.) MICHEL HANSENNE


D. PARLEMENT

Zie Trb. 1997, 217.

E. BEKRACHTIGING

Zie Trb. 1997, 217.

G. INWERKINGTREDING

Zie Trb. 1997, 217.

J. GEGEVENS

Zie Trb. 1997, 217.

Voor het op 28 juni 1919 te Versailles tot stand gekomen Statuut van de Internationale Arbeidsorganisatie zie ook, laatstelijk, Trb. 1998, 290.

De vertaling van de op 22 oktober 1996 te Genève tot stand gekomen Aanbeveling 185 betreffende de inspectie van de werk- en leefomstandig-heden van zeevarenden luidt als volgt:

Aanbeveling betreffende de inspectie van de werk- en leefomstandigheden van zeevarenden

De Algemene Conferentie van de Internationale Arbeidsorganisatie,

Bijeengeroepen te Genève door de Raad van beheer van het Internationaal Arbeidsbureau en aldaar bijeengekomen in haar vierentachtigste zitting op 8 oktober 1996;

Besloten hebbende tot de aanneming van bepaalde voorstellen met betrekking tot de herziening van de Aanbeveling betreffende de arbeidsinspectie (schepelingen), 1926, welk onderwerp als eerste punt op de agenda van de zitting voorkomt;

Vastgesteld hebbende dat deze voorstellen de vorm dienen te krijgen van een Aanbeveling, ter aanvulling van het Arbeidsinspectieverdrag (zeevarenden), 1996;

Neemt heden, de tweeëntwintigste oktober van het jaar negentienhonderd zesennegentig, de volgende Aanbeveling aan, die kan worden aangehaald als de Aanbeveling betreffende de arbeidsinspectie (zeevarenden), 1996:

I. SAMENWERKING EN COÖRDINATIE

1. De centrale coördinatie-autoriteit dient passende voorzieningen te treffen ter bevordering van een doeltreffende samenwerking tussen de openbare instellingen en andere organisaties die betrokken zijn bij de werk- en leefomstandigheden van zeevarenden.

2. Teneinde de samenwerking tussen inspecteurs, reders, zeevarenden en hun respectieve organisaties te waarborgen en de huidige werk- en leefomstandigheden van zeevarenden in stand te houden of te verbeteren, dient de centrale coördinatieautoriteit met regelmatige tussenpozen overleg te plegen met de vertegenwoordigers van deze organisaties met betrekking tot de beste middelen om deze doeleinden te verwezenlijken. De wijze waarop dit overleg plaatsvindt dient te worden vastgesteld door de centrale coördinatie-autoriteit, na overleg met de organisaties van reders en zeevarenden.

II. ORGANISATIE VAN DE INSPECTIE

3. De centrale coördinatie-autoriteit en elke andere dienst of autoriteit die geheel of ten dele betrokken is bij de inspectie van de werk- en leefomstandigheden van zeevarenden, dienen over de nodige middelen te beschikken om hun functie te vervullen.

4. Het aantal inspecteurs dient voldoende te zijn om de doeltreffende vervulling van hun taken te garanderen en dient te worden vastgesteld met zorgvuldige inachtneming van:

  • a. het belang van de taken die de inspecteurs moeten verrichten, met name het aantal, de aard en de grootte van de te inspecteren schepen, alsmede het aantal en de complexiteit van de toe te passen wettelijke bepalingen;

  • b. de materiële middelen die de inspecteurs ter beschikking staan; en

  • c. de feitelijke omstandigheden waaronder de inspecties moeten worden uitgevoerd teneinde doeltreffend te kunnen zijn.

5. Het systeem voor de inspectie van de werk- en leefomstandigheden van zeevarenden dient de inspecteurs in staat te stellen:

  • a. de centrale coördinatie-autoriteit te waarschuwen bij elk gebrek of misbruik dat niet door bestaande wettelijke bepalingen wordt gedekt en haar voorstellen te doen ter verbetering van de wetgeving; en

  • b. vrijelijk en zonder voorafgaande kennisgeving op elk uur van de dag of van de nacht aan boord te gaan van schepen en de daarvoor in aanmerking komende ruimten te betreden.

6. De centrale coördinatie-autoriteit dient:

  • a. eenvoudige procedures vast te stellen die haar in staat stellen op vertrouwelijke wijze informatie te ontvangen met betrekking tot mogelijke overtredingen van de wettelijke bepalingen die door zeevarenden rechtstreeks of via vertegenwoordigers aan haar wordt voorgelegd, en de inspecteurs in staat te stellen met betrekking tot dergelijke kwesties onverwijld onderzoek in te stellen;

  • b. kapiteins, bemanningsleden of vertegenwoordigers van zeevarenden in staat te stellen om een inspectie te verzoeken wanneer zij dit nodig achten; en

  • c. aan reders en zeevarenden alsmede aan de betrokken organisaties technische informatie en adviezen te verschaffen met betrekking tot de meest doeltreffende wijze van naleving van de wettelijke bepalingen en van verbetering van de werk- en leefomstandigheden van zeevarenden.

III. STATUS, TAKEN EN BEVOEGDHEDEN VAN DE INSPECTEURS

7. 1. Onverminderd de voorwaarden die de nationale wetgeving stelt aan de werving voor de overheidsdienst, dienen inspecteurs gekwalificeerd te zijn en een gepaste opleiding te hebben genoten om hun taken te verrichten en waar mogelijk een maritieme scholing te hebben genoten of ervaring als zeevarende te hebben. Zij dienen voldoende kennis te hebben van de werk- en leefomstandigheden van zeevarenden en van de Engelse taal.

  • 2. De wijze van verificatie van deze kwalificaties dient te worden vastgesteld door de centrale coördinatie-autoriteit.

8. Er dienen maatregelen te worden getroffen voor gepaste bijscholing van de inspecteurs gedurende hun aanstelling.

9. Elk Lid dient de nodige maatregelen te treffen opdat, wanneer zulks nodig is, de inspecteurs bij de uitoefening van hun werkzaamheden een beroep kunnen doen op naar behoren gekwalificeerde technische deskundigen en specialisten.

10. Aan de inspecteurs dienen geen taken te worden opgedragen die, vanwege hun aantal of aard, een doeltreffende inspectie in de weg zouden kunnen staan of op enigerlei wijze hun gezag of onpartijdigheid in hun contacten met reders, zeevarenden of andere betrokken partijen zouden kunnen aantasten.

11. Alle inspecteurs dienen de beschikking te hebben over een gunstig gelegen werkruimte en geschikte uitrusting en transportmiddelen die hen in staat stellen zich op doeltreffende wijze van hun taken te kwijten.

12. 1. De inspecteurs, voorzien van een legitimatie waaruit hun bevoegdheid blijkt, dienen de bevoegdheden te hebben om: a. de kapitein, zeevarenden of enige andere persoon, met inbegrip van de reder of diens vertegenwoordiger te ondervragen over elk punt betreffende de toepassing van de wettelijke bepalingen, in tegenwoordigheid van elke getuige waarom de desbetreffende persoon heeft verzocht; b. de overlegging te vorderen van alle boeken, logboeken, registers, certificaten of andere documenten of inlichtingen die rechtstreeks betrekking hebben op te inspecteren zaken, om te verifiëren of deze in overeenstemming zijn met de wettelijke bepalingen; c. te vorderen dat bekendmakingen overeenkomstig de wettelijke bepalingen worden opgehangen; en d. voor analyse monsters van producten, lading, drinkwater, proviand en materialen en stoffen die worden gebruikt of bewerkt, te nemen of mee te nemen voor analyse.

    • 2. De reder of diens vertegenwoordiger en, indien van toepassing, de zeevarende dienen in kennis te worden gesteld van het nemen of meenemen van een monster ingevolge het eerste lid, letter d, of dienen daarbij aanwezig te zijn. De inspecteur dient de hoeveelheid van het monster naar behoren aan te tekenen.

13. Bij de aanvang van de inspectie van het schip dienen inspecteurs de kapitein of de verantwoordelijke persoon en, indien van toepassing, de zeevarenden of hun vertegenwoordigers van hun aanwezigheid in kennis te stellen.

14. De centrale coördinatie-autoriteit dient op de hoogte te worden gebracht van alle arbeidsongevallen of beroepsziekten bij zeevarenden in de gevallen en op de wijze als bepaald in de nationale wetgeving.

15. De inspecteurs:

  • a. mogen geen direct of indirect belang hebben bij de activiteiten die zij moeten inspecteren;

  • b. mogen op straffe van gepaste sancties of disciplinaire maatregelen, zelfs na het verlaten van de dienst, geen handelsgeheimen of vertrouwelijke arbeidsprocessen of informatie van persoonlijke aard openbaren, waarvan zij kennis hebben gekregen bij de uitoefening van hun taken;

  • c. dienen de bron van elke klacht over een gevaar of gebrek met betrekking tot de werk- en leefomstandigheden van zeevarenden of over een inbreuk op de wettelijke bepalingen vertrouwelijk te behandelen en dienen aan de reder, diens vertegenwoordiger of de exploitant van het schip niet te laten blijken dat een inspectiebezoek werd gemaakt op grond van een dergelijke klacht; en

  • d. dienen de bevoegdheid te hebben om na een inspectie, gebreken die gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid en veiligheid van de opvarenden onmiddellijk onder de aandacht van de reder, de exploitant van het schip of de kapitein te brengen.

IV. VERSLAGEN

16. Het jaarverslag dat door de centrale coördinatie-autoriteit overeenkomstig artikel 8, tweede lid, van het Verdrag wordt gepubliceerd dient eveneens te bevatten:

  • a. een lijst van van kracht zijnde wetten en voorschriften betreffende de werk- en leefomstandigheden van zeevarenden en alle wijzigingen die in het lopende jaar van toepassing zijn geworden;

  • b. gedetailleerde informatie over de organisatie van het in artikel 2 van het Verdrag bedoelde inspectiesysteem;

  • c. statistieken van schepen of andere ruimten die voor inspectie in aanmerking komen en van schepen en andere ruimten die daadwerkelijk zijn geïnspecteerd;

  • d. statistieken van zeevarenden die zijn onderworpen aan de in letter a van dit punt bedoelde wetten en voorschriften;

  • e. statistieken en informatie betreffende inbreuken op de wetgeving, opgelegde sancties en gevallen van het aanhouden van schepen; en

  • f. statistieken van arbeidsongevallen en beroepsziekten bij zeevarenden.

17. De in artikel 9 van het Verdrag bedoelde verslagen dienen qua vorm en inhoud te voldoen aan de door de centrale coördinatie-autoriteit opgestelde voorschriften.

De voorgaande tekst is de authentieke tekst van de Aanbeveling, naar behoren aangenomen door de Algemene Conferentie van de Internationale Arbeidsorganisatie tijdens haar vierentachtigste zitting, welke werd gehouden te Genève en voor gesloten werd verklaard op 22 oktober 1996.

TEN BLIJKE WAARVAN wij onze handtekeningen hebben geplaatst op de tweeëntwintigste oktober 1996.

De Voorzitter van de Conferentie,

(w.g.) JAMES HUBBARD

De Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau,

(w.g.) MICHEL HANSENNE


Uitgegeven de negenentwintigste januari 1999

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. VAN AARTSEN

Naar boven