A. TITEL

Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel, met bijlagen;

Rotterdam, 10 september 1998

B. TEKST

De Engelse en de Franse tekst van het Verdrag zijn geplaatst in Trb. 1999, 30.

Het Verdrag is voorts nog ondertekend te New York voor de volgende staten:

Saint Lucia25 januari 1999
El Salvador16 februari 1999
Iran17 februari 1999
Israël20 mei 1999
Tsjechië22 juni 1999
Australië 6 juli 1999
China24 augustus 1999
Korea 7 september 1999
Pakistan 9 september 1999
Togo 9 september 1999
Guinee-Bissau10 september 1999
Hongarije10 september 1999

C. VERTALING

Verdrag van Rotterdam inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel

De Verdragsluitende Partijen,

Zich bewust van de schadelijke gevolgen voor de gezondheid van de mens en voor het milieu van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel,

Wijzende op de ter zake geldende bepalingen van de Verklaring van Rio inzake Milieu en Ontwikkeling en van Hoofdstuk 19 van Agenda 21 betreffende „Milieuverantwoord beheer van toxische stoffen, met inbegrip van de voorkoming van internationale handel in toxische en gevaarlijke producten",

Indachtig de werkzaamheden van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) en van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) met betrekking tot de procedure van „Voorafgaande Geïnformeerde Toestemming" op vrijwillige basis, als bepaald in de gewijzigde „Richtlijnen van Londen voor de uitwisseling van gegevens over chemische stoffen in de internationale handel van de UNEP" (hierna „Gewijzigde Richtlijnen van Londen" genoemd) en de „Internationale Gedragscode voor de distributie en het gebruik van pesticiden" van de FAO (hierna „Internationale Gedragscode" genoemd),

Rekening houdende met de omstandigheden en specifieke behoeften van de ontwikkelingslanden en de landen met een overgangseconomie, en met name met de noodzaak de nationale deskundigheid en capaciteit op het gebied van het beheer van chemische stoffen, met inbegrip van de overdracht van technologie, te vergroten door financiële en technische bijstand te verlenen en de samenwerking tussen de Partijen te bevorderen,

Vaststellende dat in bepaalde landen een specifieke behoefte aan informatie over grensoverschrijdend vervoer bestaat,

Erkennende dat de toepassing van goede praktijken voor het beheer van chemische stoffen in alle landen moet worden aangemoedigd, waarbij, onder meer, rekening moet worden gehouden met de vrijwillig toegepaste normen die zijn vervat in de „Internationale Gedragscode" en in de „Ethische Code van UNEP betreffende de internationale handel in chemische stoffen",

Wensende ervoor te zorgen dat gevaarlijke chemische stoffen die hun grondgebied verlaten, zodanig worden verpakt en geëtiketteerd dat de gezondheid van de mens en het milieu adequaat worden beschermd, in overeenstemming met de principes van de Gewijzigde Richtlijnen van Londen en de Internationale Gedragscode,

Erkennende dat handels- en milieubeleid elkaar moeten ondersteunen, wil men duurzame ontwikkeling realiseren,

Onderstrepende dat niets in dit Verdrag zo mag worden geïnterpreteerd dat het een wijziging van de rechten en verplichtingen van een Partij in het kader van een andere internationale overeenkomst betreffende chemische stoffen in de internationale handel of betreffende milieubescherming zou inhouden,

Aannemende dat de vorenstaande overweging niet bedoeld is om tussen dit Verdrag en andere internationale overeenkomsten een hiërarchische verhouding te creëren,

Vastbesloten de gezondheid van de mens, die de gezondheid van consumenten en werknemers omvat, en het milieu te beschermen tegen mogelijk schadelijke effecten van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel,

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1 Doelstelling

De doelstelling van dit Verdrag is de Partijen aan te zetten tot gedeelde verantwoordelijkheid en gezamenlijke inspanningen in de internationale handel in bepaalde gevaarlijke chemische stoffen teneinde de gezondheid van de mens en het milieu tegen mogelijke schade te beschermen en bij te dragen aan een milieu verantwoord gebruik van deze stoffen door de uitwisseling van gegevens over hun eigenschappen te vergemakkelijken, door te voorzien in een nationale besluitvormingsprocedure betreffende de in- en uitvoer ervan en door de betrokken besluiten aan de andere Partijen mede te delen.

Artikel 2 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder:

  • a. „Chemische stof", een vervaardigde of uit de natuur gewonnen stof afzonderlijk of in een mengsel of preparaat, die geen levend organisme bevat. Het betreft een stof die onder één van de volgende categorieën valt: pesticiden (met inbegrip van zeer gevaarlijke pesticideformuleringen) en industriële chemicaliën;

  • b. „Verboden chemische stof", een chemische stof waarvan, ter bescherming van de gezondheid van de mens of het milieu, alle toepassingen in één of meer categorieën verboden zijn op grond van definitieve regelgeving. Het betreft ook chemische stoffen die zijn geweigerd bij de eerste toelatingsaanvraag of die door de sector hetzij van de binnenlandse markt zijn gehaald, hetzij in de loop van de binnenlandse toelatingsprocedure zijn geschrapt, en waarbij duidelijk kan worden aangetoond dat deze maatregel is genomen ter bescherming van de gezondheid van de mens of het milieu;

  • c. „Aan strenge beperkingen onderworpen chemische stof", een chemische stof waarvan, ter bescherming van de gezondheid van de mens of het milieu, nagenoeg alle toepassingen in één of meer categorieën verboden zijn op grond van definitieve regelgeving, maar waarvan bepaalde specifieke toepassingen nog toegestaan zijn. Het betreft ook chemische stoffen die voor nagenoeg alle toepassingen zijn geweigerd, dan wel door de sector van de binnenlandse markt zijn gehaald of in de loop van de binnenlandse toelatingsprocedure zijn geschrapt, en waarbij duidelijk kan worden aangetoond dat deze maatregel is genomen ter bescherming van de gezondheid van de mens of het milieu;

  • d. „Zeer gevaarlijke pesticideformulering", een voor gebruik als pesticide geformuleerde chemische stof waarvan het gebruik ernstige gevolgen voor de gezondheid van de mens of voor het milieu heeft die op korte termijn kunnen worden geconstateerd na eenmalige of herhaalde blootstelling onder de gewone gebruiksomstandigheden;

  • e. „Definitieve regelgeving", door een Partij vastgestelde regelgeving die geen verdere regelgeving van die Partij behoeft, met als doel een chemische stof te verbieden of het gebruik ervan aan strenge beperkingen te onderwerpen;

  • f. „Uitvoer" en „invoer", met hun respectieve connotaties, het vervoer van een chemische stof van een Partij naar een andere Partij, met uitzondering van zuivere doorvoeractiviteiten;

  • g. „Partij", een Staat of een regionale organisatie voor economische integratie die ermee heeft ingestemd door dit Verdrag gebonden te zijn en waarvoor dit Verdrag van kracht is;

  • h. „Regionale organisatie voor economische integratie", een door soevereine Staten in een bepaalde regio opgerichte organisatie, waaraan door haar lidstaten bevoegdheden zijn overgedragen ten aanzien van de in dit Verdrag geregelde aangelegenheden en die, in overeenstemming met haar interne procedures, gemachtigd is dit Verdrag te ondertekenen, te bekrachtigen, te aanvaarden, goed te keuren dan wel daartoe toe te treden;

  • i. „Commissie ter beoordeling van chemische stoffen", het in artikel 18, zesde lid, bedoelde hulporgaan.

Artikel 3 Toepassingsgebied van het Verdrag

1. Dit Verdrag geldt voor:

  • a. Verboden of aan strenge beperkingen onderworpen chemische stoffen; en

  • b. Zeer gevaarlijke pesticideformuleringen.

2. Dit Verdrag geldt niet voor:

  • a. Verdovende middelen en psychotrope stoffen;

  • b. Radioactief materiaal;

  • c. Afvalstoffen;

  • d. Chemische wapens;

  • e. Geneesmiddelen, zowel voor menselijk als voor diergeneeskundig gebruik;

  • f. Als voedingsmiddelenadditief gebruikte chemische stoffen;

  • g. Voedingsmiddelen;

  • h. Chemische stoffen in dermate kleine hoeveelheden dat een gevaar voor de gezondheid van de mens of voor het milieu onwaarschijnlijk is, voor zover deze worden ingevoerd:

    • i. voor onderzoeks- of analysedoeleinden; of

    • ii. door een privé-persoon voor persoonlijk gebruik in een voor dergelijk gebruik redelijk geachte hoeveelheid.

Artikel 4 Aangewezen nationale autoriteiten

1. Elke Partij wijst één of meer nationale autoriteiten aan die bevoegd zijn om namens haar de bij dit Verdrag vereiste administratieve taken te vervullen.

2. Elke Partij zorgt ervoor dat deze autoriteit respectievelijk deze autoriteiten over voldoende middelen beschikt respectievelijk beschikken om haar respectievelijk hun taken efficiënt te kunnen vervullen.

3. Elke Partij deelt het Secretariaat uiterlijk op de voor haar geldende datum van inwerkingtreding van dit Verdrag de naam en het adres van de aangewezen autoriteit respectievelijk autoriteiten mee. Zij stelt het Secretariaat onverwijld in kennis van elke wijziging van de naam of het adres van deze autoriteit respectievelijk deze autoriteiten.

4. Het Secretariaat stelt de Partijen onverwijld in kennis van de op grond van het derde lid ontvangen kennisgevingen.

Artikel 5 Procedures voor verboden of aan strenge beperkingen onderworpen chemische stoffen

1. Elke Partij die definitieve regelgeving heeft vastgesteld, stelt het Secretariaat daarvan schriftelijk in kennis. Deze kennisgeving dient zo snel mogelijk te geschieden en in elk geval binnen 90 dagen na de datum waarop de definitieve regelgeving van kracht is geworden, en zij bevat, indien beschikbaar, de in Bijlage I bedoelde informatie.

2. Elke Partij stelt het Secretariaat uiterlijk op de voor haar geldende datum van inwerkingtreding van dit Verdrag schriftelijk in kennis van de definitieve regelgeving die op dat ogenblik van kracht is, uitgezonderd de Partijen die de geldende definitieve regelgeving reeds hebben meegedeeld in het kader van de Gewijzigde Richtlijnen van Londen of van de Internationale Gedragscode en dus geen nieuwe kennisgeving hoeven in te dienen.

3. Zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen zes maanden na ontvangst van een kennisgeving op grond van het eerste en het tweede lid onderzoekt het Secretariaat of de kennisgeving de volgens Bijlage I vereiste gegevens bevat. Indien de kennisgeving de vereiste informatie bevat, stuurt het Secretariaat onverwijld aan alle Partijen een samenvatting van de ontvangen informatie. Indien de kennisgeving niet de vereiste informatie bevat, brengt het de kennisgevende Partij daarvan op de hoogte.

4. Om de zes maanden geeft het Secretariaat aan de Partijen een overzicht van de op grond van het eerste en tweede lid ontvangen informatie, met inbegrip van de kennisgevingen die niet alle in Bijlage I bedoelde gegevens bevatten.

5. Als het Secretariaat voor een bepaalde chemische stof ten minste één kennisgeving heeft ontvangen van minstens twee regio's waarvoor de procedure van Voorafgaande Geïnformeerde Toestemming geldt, en heeft nagegaan of deze kennisgevingen aan het vereiste van Bijlage I beantwoorden, stuurt het Secretariaat deze kennisgevingen door aan de Commissie ter beoordeling van chemische stoffen. De gebieden waarvoor de procedure van Voorafgaande Geïnformeerde Toestemming geldt, worden bij besluit vastgesteld, welk besluit door de Conferentie van de Partijen op haar eerste vergadering bij consensus moet worden goedgekeurd.

6. De Commissie ter beoordeling van chemische stoffen beoordeelt de in die kennisgevingen meegedeelde informatie en doet, met inachtneming van de in Bijlage II vermelde criteria, een aanbeveling aan de Conferentie van de Partijen betreffende de vraag of voor de chemische stof de procedure van Voorafgaande Geïnformeerde Toestemming moet worden toegepast en deze bijgevolg in Bijlage III moet worden opgenomen.

Artikel 6 Procedures voor zeer gevaarlijke pesticideformuleringen

1. Een ontwikkelingsland of een land met een overgangseconomie dat Partij is bij het Verdrag en dat als gevolg van het gebruik op zijn grondgebied, onder de gewone gebruiksvoorwaarden, van een zeer gevaarlijke pesticideformulering problemen ondervindt, kan aan het Secretariaat voorstellen de zeer gevaarlijke pesticideformulering in Bijlage III op te nemen. Bij het opstellen van haar voorstel kan de Partij een beroep doen op technische expertise uit alle mogelijke bronnen. In het voorstel wordt de in deel 1 van Bijlage IV bedoelde informatie opgenomen.

2. Zo spoedig mogelijk, en uiterlijk zes maanden na ontvangst van een voorstel op grond van het eerste lid, verifieert het Secretariaat of het betrokken voorstel de in deel 1 van Bijlage IV bedoelde vereiste gegevens bevat. Indien het voorstel de vereiste informatie bevat, stuurt het Secretariaat onverwijld aan alle Partijen een samenvatting van de ontvangen informatie. Indien het voorstel niet de vereiste informatie bevat, stelt het de Partij die het voorstel heeft ingediend, daarvan in kennis.

3. Ten aanzien van het op grond van het tweede lid ingediende voorstel verzamelt het Secretariaat de in deel 2 van Bijlage IV bedoelde aanvullende informatie.

4. Als met betrekking tot een bepaalde zeer gevaarlijke pesticideformulering aan de in het tweede en derde lid vermelde voorwaarden is voldaan, geeft het Secretariaat het voorstel en de betreffende informatie door aan de Commissie ter beoordeling van chemische stoffen.

5. De Commissie ter beoordeling van chemische stoffen beoordeelt de in het voorstel vervatte informatie en de verzamelde aanvullende informatie en doet met inachtneming van de in deel 3 van Bijlage IV vermelde criteria een aanbeveling aan de Conferentie van de Partijen betreffende de vraag of voor de zeer gevaarlijke pesticideformulering de procedure van Voorafgaande Geïnformeerde Toestemming moet worden toegepast en bijgevolg in Bijlage III moet worden opgenomen.

Artikel 7 Lijst van chemische stoffen in Bijlage III

1. Voor elke chemische stof waarvoor de Commissie ter beoordeling van chemische stoffen heeft besloten opneming in Bijlage III aan te bevelen, stelt deze Commissie een ontwerpleidraad voor een besluit op. Dit ontwerp behoort ten minste gebaseerd te zijn op de in Bijlage I of, naar gelang van het geval, in Bijlage IV bedoelde gegevens, en bevat informatie over de toepassingen van de chemische stof in een andere categorie dan die waarvoor de definitieve regelgeving geldt.

2. De in het eerste lid bedoelde aanbeveling en het daarin bedoelde ontwerp, leidraad voor een besluit, worden aan de Conferentie van de Partijen toegezonden. De Conferentie van de Partijen beslist of voor de chemische stof de procedure van Voorafgaande Geïnformeerde Toestemming moet worden toegepast en of deze bijgevolg in Bijlage III moet worden opgenomen, en keurt de ontwerpleidraad voor een besluit goed.

3. Wanneer is besloten een chemische stof in Bijlage III op te nemen en de bijbehorende ontwerpleidraad voor een besluit door de Conferentie van de Partijen is goedgekeurd, geeft het Secretariaat deze informatie onmiddellijk aan alle Partijen door.

Artikel 8 Chemische stoffen in het kader van de vrijwillig toegepaste procedure van Voorafgaande Geïnformeerde Toestemming

Voor elke chemische stof die niet in Bijlage III is opgenomen maar waarvoor de procedure van de Voorafgaande Geïnformeerde Toestemming op vrijwillige basis is toegepast vóór de eerste vergadering van de Conferentie van de Partijen, besluit de Conferentie van de Partijen op die vergadering deze chemische stof in Bijlage III op te nemen, voor zover zij er zeker van is dat aan alle voor opneming in die Bijlage geldende voorwaarden is voldaan.

Artikel 9 Schrappen van chemische stoffen uit Bijlage III

1. Als een Partij bij het Secretariaat informatie indient die niet beschikbaar was op het ogenblik waarop is besloten de chemische stof in Bijlage III op te nemen, en uit de informatie blijkt dat opname in Bijlage III mogelijk niet langer is gerechtvaardigd, gelet op de ter zake geldende criteria van Bijlage II of, naar gelang van het geval, Bijlage IV, geeft het Secretariaat deze informatie door aan de Commissie ter beoordeling van chemische stoffen.

2. De Commissie ter beoordeling van chemische stoffen beoordeelt de ontvangen informatie als bedoeld in het eerste lid. Voor elke chemische stof waarvoor de Commissie ter beoordeling van chemische stoffen op grond van de desbetreffende criteria van Bijlage II of, naar gelang van het geval, van Bijlage IV, besluit het schrappen uit Bijlage III aan te bevelen, stelt de Commissie een gewijzigde ontwerpleidraad voor een besluit op.

3. De in het tweede lid bedoelde aanbeveling wordt aan de Conferentie van de Partijen toegezonden, vergezeld van een gewijzigde ontwerpleidraad voor een besluit. De Conferentie van de Partijen beslist of de chemische stof uit Bijlage III moet worden geschrapt en of de gewijzigde ontwerpleidraad voor een besluit moet worden goedgekeurd.

4. Als de Conferentie van de Partijen heeft besloten een chemische stof uit Bijlage III te schrappen en zij de gewijzigde ontwerpleidraad voor een besluit heeft goedgekeurd, deelt het Secretariaat deze informatie onmiddellijk aan alle Partijen mee.

Artikel 10 Verplichtingen met betrekking tot de invoer van in Bijlage III opgenomen chemische stoffen

1. Elke Partij treft de nodige wettelijke of bestuursrechtelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat tijdig een besluit kan worden genomen betreffende de invoer van in Bijlage III vermelde chemische stoffen.

2. Zo spoedig mogelijk, en in elk geval uiterlijk negen maanden na de datum van verzending van de in Artikel 7, derde lid, bedoelde ontwerpleidraad voor een besluit, zendt elke Partij bij het Secretariaat een antwoord in ten aanzien van de toekomstige invoer van de betrokken chemische stof. Als een Partij haar antwoord wijzigt, dient zij het gewijzigde antwoord onmiddellijk bij het Secretariaat in.

3. Zodra de in het tweede lid vermelde termijn verstreken is, zendt het Secretariaat aan de Partij die geen antwoord heeft gegeven, een schriftelijk verzoek om dit te doen. Is de betrokken Partij niet in staat een antwoord te geven, dan kan het Secretariaat, waar passend, bijstand verlenen om binnen de in de laatste zin van Artikel 11, tweede lid, vermelde termijn een antwoord te geven.

4. Het in het tweede lid bedoelde antwoord is:

  • a. ofwel een definitief besluit, op grond van wettelijke of bestuursrechtelijke maatregelen, om:

    • i. invoer toe te staan;

    • ii. invoer niet toe te staan; of

    • iii. invoer toe te staan onder nader bepaalde voorwaarden; of

  • b. een voorlopig antwoord, dat eventueel omvat:

    • i. een voorlopig besluit waarbij invoer, al dan niet onder nader bepaalde voorwaarden, wordt toegestaan, of waarbij invoer voorlopig niet wordt toegestaan;

    • ii. een verklaring dat een definitief besluit wordt voorbereid;

    • iii. een verzoek om nadere informatie aan het Secretariaat of aan de Partij die de definitieve regelgeving heeft meegedeeld; of

    • iv. een verzoek aan het Secretariaat om bijstand voor de evaluatie van de betrokken chemische stof.

5. Een antwoord als bedoeld in het vierde lid, onder a) of onder b), betreft de voor de chemische stof in Bijlage III vermelde categorie of categorieën.

6. Een definitief besluit behoort vergezeld te gaan van een beschrijving van de wettelijke of bestuursrechtelijke maatregelen waarop het is gebaseerd.

7. Alle Partijen zenden de antwoorden voor elke in Bijlage III vermelde chemische stof naar het Secretariaat, uiterlijk op de voor hen vastgestelde datum van inwerkingtreding van dit Verdrag. Een Partij die die antwoorden reeds heeft gegeven in het kader van de Gewijzigde Richtlijnen van Londen of van de Internationale Gedragscode, hoeft deze niet nogmaals in te dienen.

8. Elke Partij stelt overeenkomstig haar wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen haar in dit artikel bedoelde antwoorden ter beschikking van de belanghebbenden in haar rechtsgebied.

9. Een Partij die op grond van het tweede en vierde lid van dit artikel, en van artikel 11, tweede lid, besluit de invoer van een chemische stof niet toe te staan of alleen onder nader bepaalde voorwaarden toe te staan, moet, tenzij dit reeds is gebeurd, tegelijkertijd een verbod instellen of dezelfde voorwaarden opleggen voor:

  • a. de invoer van deze chemische stof van elke andere oorsprong; en

  • b. de binnenlandse productie van deze chemische stof voor binnenlands gebruik.

10. Het Secretariaat stelt om de zes maanden alle Partijen in kennis van de antwoorden die het heeft ontvangen. Die informatie omvat, indien voorhanden, een beschrijving van de wettelijke of bestuursrechtelijke maatregelen waarop de besluiten gebaseerd zijn. Het Secretariaat meldt de Partijen bovendien de gevallen waarin geen antwoord is ingezonden.

Artikel 11 Verplichtingen met betrekking tot de uitvoer van in Bijlage III vermelde chemische stoffen

1. Elke uitvoerende Partij:

  • a. neemt passende wettelijke of bestuursrechtelijke maatregelen om de door het Secretariaat gestuurde antwoorden overeenkomstig artikel 10, tiende lid, op haar beurt aan de belanghebbenden in haar rechtsgebied mee te delen;

  • b. treft de passende wettelijke of bestuursrechtelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat de in elk antwoord vervatte besluiten uiterlijk zes maanden na de datum waarop het Secretariaat de Partijen overeenkomstig artikel 10, tiende lid, voor het eerst van het antwoord op de hoogte heeft gebracht, door de exporteurs in haar rechtsgebied in acht worden genomen;

  • c. verleent invoerende Partijen, op hun verzoek, het passende advies en de passende bijstand:

    • i. om nadere informatie te verkrijgen teneinde hen te helpen maatregelen te treffen als bedoeld in artikel 10, vierde lid, en het tweede lid van het onderhavige artikel, onder c); en

    • ii. ter verbetering van hun deskundigheid en capaciteit om chemische stoffen gedurende de volledige levensduur ervan veilig te beheren.

2. Elke Partij zorgt ervoor dat een in Bijlage III vermelde chemische stof niet uit haar grondgebied wordt uitgevoerd naar een invoerende Partij die er door uitzonderlijke omstandigheden niet in is geslaagd een antwoord mee te delen of die een voorlopig antwoord zonder voorlopig besluit heeft meegedeeld, tenzij:

  • a. het om een chemische stof gaat die op het ogenblik van invoer bij de invoerende Partij geregistreerd staat als chemische stof; of

  • b. het om een chemische stof gaat waarvan kan worden aangetoond dat deze reeds eerder door de invoerende Partij is gebruikt of ingevoerd en ten aanzien waarvan geen regelgeving is ingevoerd om het gebruik ervan te verbieden; of

  • c. de exporteur via een aangewezen nationale autoriteit van de invoerende Partij expliciet toestemming tot invoer heeft gevraagd en gekregen. De invoerende Partij beantwoordt een dergelijke aanvraag binnen zestig dagen en deelt haar besluit onverwijld aan het Secretariaat mee.

    De in dit lid genoemde verplichtingen van uitvoerende Partijen gelden gedurende één jaar vanaf de laatste dag van de zesde maand na de datum waarop het Secretariaat de Partijen, overeenkomstig artikel 10, tiende lid, voor het eerst heeft gemeld dat een Partij er niet in geslaagd is een antwoord te zenden of dat een Partij een voorlopig antwoord zonder voorlopig besluit heeft gezonden.

Artikel 12 Kennisgeving van uitvoer

1. Indien een chemische stof die door een Partij verboden of aan strenge beperkingen onderworpen is, van het grondgebied van deze Partij wordt uitgevoerd, geeft deze Partij aan de invoerende Partij een kennisgeving van uitvoer. De kennisgeving van uitvoer bevat de in Bijlage V bedoelde informatie.

2. De kennisgeving van uitvoer van die chemische stof vindt plaats vóór de eerste uitvoer na de aanneming van de corresponderende definitieve regelgeving. Daarna vindt de kennisgeving van uitvoer plaats vóór de eerste uitvoer van het kalenderjaar. De verplichting om de uitvoer vooraf te melden kan worden opgeheven door de aangewezen nationale autoriteit van de invoerende Partij.

3. Een uitvoerende Partij dient een gewijzigde kennisgeving van uitvoer in nadat definitieve regelgeving is goedgekeurd die een belangrijke wijziging met betrekking tot het verbod of een verregaande beperking ten aanzien van de chemische stof inhoudt.

4. De invoerende Partij bevestigt de ontvangst van de eerste kennisgeving van uitvoer die zij na de goedkeuring van de definitieve regelgeving ontvangt. Als de uitvoerende Partij de bevestiging niet binnen dertig dagen na de verzending van de kennisgeving van uitvoer ontvangt, zendt zij een tweede kennisgeving van uitvoer. De uitvoerende Partij levert een redelijke inspanning om ervoor te zorgen dat de invoerende Partij de tweede kennisgeving ontvangt.

5. De in het eerste lid vermelde verplichtingen van een Partij komen te vervallen wanneer:

  • a. de chemische stof in Bijlage III wordt opgenomen;

  • b. de invoerende Partij voor deze chemische stof aan het Secretariaat een antwoord heeft meegedeeld overeenkomstig artikel 10, tweede lid; en

  • c. het Secretariaat dit antwoord onder de Partijen heeft verspreid overeenkomstig artikel 10, tiende lid.

Artikel 13 Bij uitgevoerde chemische stoffen te voegen informatie

1. De Conferentie van de Partijen moedigt de Werelddouaneorganisatie aan specifieke douanecodes van het Geharmoniseerde Systeem toe te kennen aan, naar gelang van het geval, de afzonderlijke chemische stoffen of de groepen chemische stoffen die zijn opgenomen in Bijlage III. Wanneer aan een chemische stof een code is toegekend, eisen de Partijen dat die code bij uitvoer ook in het vervoersdocument voor die chemische stof wordt vermeld.

2. Onverminderd de vereisten van de invoerende Partij, eist elke Partij dat zowel in Bijlage III vermelde chemische stoffen als de op haar grondgebied verboden of aan strenge beperkingen onderworpen chemische stoffen, bij uitvoer voldoen aan zodanige etiketteringsvoorwaarden dat, met inachtneming van de ter zake geldende internationale normen, adequate informatie beschikbaar is inzake de risico's en/of gevaren voor de gezondheid van de mens of voor het milieu.

3. Onverminderd de vereisten van de invoerende Partij, kan elke Partij eisen dat chemische stoffen waarvoor op haar grondgebied om milieu- of gezondheidsredenen etiketteringsvoorwaarden gelden, bij uitvoer aan zodanige etiketteringsvoorwaarden wordt voldaan dat, met inachtneming van de ter zake geldende internationale normen, adequate informatie beschikbaar is inzake de risico's en/of gevaren voor de gezondheid van de mens of voor het milieu.

4. Met betrekking tot de in het tweede lid bedoelde chemische stoffen die voor beroepsmatige doeleinden moeten worden gebruikt, eist elke uitvoerende Partij dat aan elke invoerder een veiligheidsinformatieblad, in een internationaal erkend formaat, met de meest recente, beschikbare informatie, wordt toegezonden.

5. De informatie op het etiket en in het veiligheidsinformatieblad moet, voor zover mogelijk, in één of meer officiële talen van de invoerende Partij worden vermeld.

Artikel 14 Uitwisseling van informatie

1. Elke Partij vergemakkelijkt, naar gelang van het geval en met inachtneming van de doeleinden van dit Verdrag:

  • a. de uitwisseling van wetenschappelijke, technische, economische en juridische informatie betreffende de chemische stoffen die onder dit Verdrag vallen, met inbegrip van toxicologische en ecotoxicologische informatie en informatie betreffende veiligheid;

  • b. het verstrekken van voor het publiek beschikbare informatie over de nationale regelgeving die relevant is voor de doelstellingen van dit Verdrag; en

  • c. in voorkomende gevallen, het verstrekken van informatie aan andere Partijen, rechtstreeks of via het Secretariaat, met betrekking tot regelgeving die één of meer toepassingen van de chemische stof aan aanzienlijke beperkingen onderwerpt.

2. Partijen die in het kader van dit Verdrag informatie uitwisselen, beschermen vertrouwelijke informatie zoals onderling is overeengekomen.

3. De volgende informatie wordt niet als vertrouwelijk aangemerkt voor de toepassing van dit Verdrag:

  • a. de in Bijlagen I en IV bedoelde informatie, ingediend overeenkomstig respectievelijk artikel 5 en artikel 6;

  • b. de informatie in het in artikel 13, vierde lid, genoemde veiligheidsinformatieblad;

  • c. de uiterste gebruiksdatum van de chemische stof;

  • d. informatie over voorzorgsmaatregelen, met inbegrip van de indeling in gevarenklassen, gegevens over de aard van het risico en ter zake dienende waarschuwingen; en

  • e. de beknopte resultaten van de toxicologische en ecotoxicologische proeven.

4. De productiedatum van de chemische stof wordt voor de toepassing van dit Verdrag normaliter niet als vertrouwelijke informatie aangemerkt.

5. Elke Partij die informatie vraagt over de doorvoer over haar grondgebied van in Bijlage III vermelde chemische stoffen, kan deze vraag melden aan het Secretariaat, dat alle Partijen daarvan op de hoogte stelt.

Artikel 15 Toepassing van het Verdrag

1. Elke Partij neemt de nodige maatregelen om op nationaal niveau de voor de daadwerkelijke toepassing van het Verdrag benodigde infrastructuur en instellingen te vestigen en te versterken. Deze maatregelen kunnen indien noodzakelijk de vaststelling of wijziging van nationale wettelijke of bestuursrechtelijke maatregelen omvatten, alsook:

  • a. de instelling van nationale registers en gegevensbanken, met inbegrip van veiligheidsinformatie voor chemische stoffen;

  • b. de bevordering van initiatieven van het bedrijfsleven om de veiligheid van chemische stoffen te verbeteren; en

  • c. de bevordering van vrijwillige overeenkomsten, waarbij de bepalingen in artikel 16 in acht worden genomen.

2. Elke Partij draagt er zorg voor dat, voor zover dit uitvoerbaar is, het publiek op passende wijze toegang heeft tot informatie betreffende het omgaan met chemische stoffen en de te nemen maatregelen bij ongevallen alsmede over alternatieve middelen die voor de gezondheid van de mens of voor het milieu veiliger zijn dan de in Bijlage III vermelde chemische stoffen.

3. De Partijen komen overeen rechtstreeks of, in voorkomende gevallen, via bevoegde internationale organisaties samen te werken met het oog op de toepassing van dit Verdrag op subregionaal, regionaal en mondiaal niveau.

4. Niets in dit Verdrag mag worden opgevat als een beperking van het recht van de Partijen voor de gezondheid van de mens en voor het milieu strengere beschermingsmaatregelen te treffen dan op grond van dit Verdrag vereist is, voor zover deze maatregelen verenigbaar zijn met het bepaalde in dit Verdrag en in overeenstemming zijn met het internationaal recht.

Artikel 16 Technische bijstand

Met name rekening houdend met de behoeften van ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie, werken de Partijen samen om de verlening van technische bijstand te bevorderen zodat de voor het beheer van chemische stoffen vereiste infrastructuur en capaciteit met het oog op de uitvoering van dit Verdrag worden ontwikkeld. Partijen die verder gevorderd zijn op het gebied van regulering inzake chemische stoffen behoren technische bijstand te verlenen, onder meer in de vorm van opleiding, aan de andere Partijen, voor de ontwikkeling van hun infrastructuur en capaciteit voor het beheer van chemische stoffen tijdens de volledige levensduur daarvan.

Artikel 17 Niet-naleving

Zodra dit uitvoerbaar is, worden door de Conferentie van de Partijen procedures en institutionele mechanismen ontwikkeld en goedgekeurd waarmee de naleving van de bepalingen van dit Verdrag kan worden gecontroleerd en kan worden opgetreden tegen de Partijen die het Verdrag niet naleven.

Artikel 18 Conferentie van de Partijen

1. Hierbij wordt een Conferentie van de Partijen ingesteld.

2. Uiterlijk één jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag wordt de eerste vergadering van de Conferentie van de Partijen bijeengeroepen door de Directeur van UNEP en de Directeur-Generaal van de FAO van de Verenigde Naties, die hierbij gezamenlijk optreden. Daarna worden gewone vergaderingen van de Conferentie van de Partijen gehouden met een door de Conferentie te bepalen regelmaat.

3. Buitengewone vergaderingen van de Conferentie van de Partijen kunnen op ieder ander tijdstip worden gehouden indien de Conferentie zulks noodzakelijk acht of op schriftelijk verzoek van een Partij, op voorwaarde dat dit verzoek door ten minste een derde van de Partijen wordt gesteund.

4. Op haar eerste vergadering keurt de Conferentie van de Partijen bij consensus goed en neemt zij aan voor haarzelf en voor elk door haar in te stellen hulporgaan een reglement van orde en een financieel reglement, alsmede het financieel reglement betreffende het functioneren van het Secretariaat.

5. De Conferentie van de Partijen toetst en evalueert voortdurend de toepassing van dit Verdrag. Zij vervult de haar op grond van het Verdrag toegewezen taken en daartoe:

  • a. stelt zij, overeenkomstig het bepaalde in het zesde lid, de hulporganen in die zij noodzakelijk acht voor de toepassing van dit Verdrag;

  • b. werkt zij, waar nodig, samen met bevoegde internationale organisaties en met intergouvernementele en niet-gouvernementele organisaties; en

  • c. onderzoekt en neemt zij alle andere maatregelen die noodzakelijk kunnen zijn om de doelstellingen van dit Verdrag te bereiken.

6. De Conferentie van de Partijen stelt op haar eerste vergadering een hulporgaan in, aan te duiden als de „Commissie ter beoordeling van chemische stoffen", om de taken uit te voeren die op grond van dit Verdrag aan dat Comité zijn toegewezen. Ter zake geldt het volgende:

  • a. de leden van de Commissie ter beoordeling van chemische stoffen worden benoemd door de Conferentie van de Partijen. De Commissie bestaat uit een beperkt aantal door de regeringen aangewezen deskundigen inzake beheer van chemische stoffen. De leden van de Commissie worden aangewezen volgens een billijke geografische spreiding, waarbij gezorgd wordt voor evenwicht tussen ontwikkelde Partijen en Partijen met een ontwikkelingsachterstand;

  • b. de Conferentie van de Partijen beslist over het mandaat, de organisatie en het functioneren van de Commissie;

  • c. de Commissie stelt alles in het werk om aanbevelingen te doen op basis van consensus. Als alle middelen om consensus te bereiken zijn uitgeput zonder dat deze bereikt is, kan de aanbeveling alsnog worden goedgekeurd met een meerderheid van twee derde van de aanwezige en hun stem uitbrengende leden.

7. De Verenigde Naties, haar gespecialiseerde organisaties en de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, alsmede elke Staat die geen Partij bij dit Verdrag is, kunnen als waarnemer worden vertegenwoordigd op de vergaderingen van de Conferentie van de Partijen. Elke andere instelling of organisatie, nationaal of internationaal, gouvernementeel of niet-gouvernementeel, die bevoegd is op gebieden die onder dit Verdrag vallen, en die aan het Secretariaat haar wens te kennen heeft gegeven op een vergadering van de Conferentie van de Partijen als waarnemer vertegenwoordigd te zijn, kan als zodanig worden toegelaten, tenzij ten minste één derde van de aanwezige Partijen hiertegen bezwaar maakt. De toelating en de deelneming van waarnemers wordt geregeld in het door de Conferentie van de Partijen goedgekeurde reglement van orde.

Artikel 19 Secretariaat

1. Hierbij wordt een Secretariaat ingesteld.

2. Het Secretariaat heeft tot taak:

  • a. vergaderingen van de Conferentie van de Partijen en haar hulporganen te organiseren en de daarvoor vereiste diensten te verlenen;

  • b. voor de toepassing van dit Verdrag bijstand te verlenen aan de Partijen die daarom verzoeken en met name aan ontwikkelingslanden en landen met een overgangseconomie;

  • c. zorg te dragen voor de benodigde coördinatie met de secretariaten van andere ter zake bevoegde internationale organisaties;

  • d. onder de algemene leiding van de Conferentie van de Partijen, de administratieve en contractuele regelingen aan te gaan die noodzakelijk zijn voor de doelmatige verrichting van zijn taken; en

  • e. de andere in dit Verdrag vermelde of nog door de Conferentie van de Partijen vast te stellen secretariaatstaken en andere taken te verrichten.

3. De taken van het Secretariaat die verband houden met dit Verdrag worden gezamenlijk uitgevoerd door de Directeur van UNEP en de Directeur-generaal van de FAO, in overeenstemming met de regelingen die zij overeenkomen en die door de Conferentie van de Partijen worden goedgekeurd.

4. Mocht de Conferentie van de Partijen van oordeel zijn dat het Secretariaat niet naar behoren werkt, dan kan zij met een meerderheid van drie vierde van de aanwezige en hun stem uitbrengende Partijen besluiten de taken van het Secretariaat toe te vertrouwen aan één of meer andere bevoegde internationale organisaties.

Artikel 20 Regeling van geschillen

1. Ingeval tussen Partijen een geschil ontstaat betreffende de interpretatie of de toepassing van dit Verdrag, trachten de betrokken Partijen dit geschil te regelen door middel van onderhandelingen of op een andere door henzelf te kiezen vreedzame wijze.

2. Bij de bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van dit Verdrag dan wel bij de toetreding hiertoe of op een later tijdstip kan een Partij die geen regionale organisatie voor economische integratie is, verklaren, door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de Depositaris, dat zij ten aanzien van een geschil betreffende de interpretatie of de toepassing van het Verdrag één van beide of beide hierna te noemen middelen voor geschillenbeslechting als dwingend aanvaardt ten aanzien van elke Partij die dezelfde verplichting op zich neemt:

  • a. zodra dit praktisch uitvoerbaar is, arbitrage in overeenstemming met de in een bijlage beschreven, door de Conferentie van de Partijen goed te keuren procedures; en

  • b. voorlegging van het geschil aan het Internationale Gerechtshof.

3. Een Partij die een regionale organisatie voor economische integratie is, kan een verklaring van gelijke strekking afleggen met betrekking tot arbitrage overeenkomstig de in het tweede lid, onder a), bedoelde procedure.

4. Een op grond van het tweede lid afgelegde verklaring blijft van kracht totdat deze overeenkomstig de daarin vermelde voorwaarden verstreken is, of tot drie maanden na indiening van de schriftelijke kennisgeving van herroeping bij de Depositaris.

5. Het verstrijken van een verklaring, een kennisgeving van herroeping of een nieuwe verklaring heeft hoe dan ook geen gevolgen voor geschillen die reeds bij een scheidsgerecht of bij het Internationale Gerechtshof aanhangig zijn gemaakt, tenzij de Partijen bij het geschil anders overeenkomen.

6. Indien de Partijen bij een geschil niet dezelfde of geen enkele procedure als bedoeld in het tweede lid hebben aanvaard, en indien zij er niet in geslaagd zijn hun geschil te regelen binnen twaalf maanden na de kennisgeving van de ene Partij aan de andere dat tussen hen een geschil bestaat, wordt het geschil op verzoek van één van de betrokken Partijen aan een verzoeningscommissie voorgelegd. De verzoeningscommissie brengt een rapport uit met aanbevelingen. Uiterlijk bij de tweede vergadering van de Conferentie van de Partijen worden aanvullende procedures met betrekking tot de verzoeningscommissie opgenomen in een door de Conferentie van de Partijen goedgekeurde bijlage.

Artikel 21 Wijzigingen van het Verdrag

1. Wijzigingen van dit Verdrag kunnen door elke Partij worden voorgesteld.

2. Wijzigingen van dit Verdrag worden aangenomen op een Vergadering van de Conferentie van de Partijen. De tekst van voorgestelde wijzigingen van dit Verdrag wordt uiterlijk zes maanden vóór de vergadering waarop zij ter aanneming worden voorgelegd, door het Secretariaat aan de Partijen meegedeeld. Voorgestelde wijzigingen worden door het Secretariaat tevens toegezonden aan de ondertekenaars van dit Verdrag en, ter kennisgeving, aan de Depositaris.

3. De Partijen stellen alles in het werk om over elke voorgestelde wijziging van dit Verdrag consensus te bereiken. Indien alle pogingen om tot consensus te komen mislukken en geen overeenstemming is bereikt, wordt de wijziging in laatste instantie aangenomen met een meerderheid van drie vierde van de op de vergadering aanwezige en hun stem uitbrengende Partijen.

4. De wijziging wordt door de Depositaris aan de Partijen voorgelegd ter bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring.

5. De bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van wijzigingen wordt schriftelijk meegedeeld aan de Depositaris. Overeenkomstig het in het derde lid aangenomen wijzigingen worden voor de Partijen die deze hebben aanvaard, van kracht negentig dagen nadat de akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring door ten minste drie vierde van de Partijen zijn ingediend. Daarna worden de wijzigingen voor elke andere Partij van kracht op de negentigste dag na de datum waarop die Partij haar akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van die wijzigingen heeft ingediend.

Artikel 22 Aanneming en wijziging van bijlagen

1. De bijlagen bij dit Verdrag maken een integrerend deel uit van het Verdrag en een verwijzing naar het Verdrag vormt tegelijkertijd een verwijzing naar de bijlagen daarbij, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.

2. De bijlagen hebben uitsluitend betrekking op aangelegenheden van procedurele, wetenschappelijke, technische of administratieve aard.

3. De volgende procedure is van toepassing op het voorstellen, de aanneming en de inwerkingtreding van aanvullende bijlagen bij dit Verdrag:

  • a. Aanvullende bijlagen bij dit Verdrag worden voorgesteld en aangenomen in overeenstemming met de in artikel 21, eerste, tweede en derde lid, vervatte procedure;

  • b. Een Partij die niet in staat is een aanvullende bijlage bij dit Verdrag te aanvaarden, stelt de Depositaris daarvan schriftelijk in kennis binnen een jaar na de datum van mededeling van de aanneming van de aanvullende bijlage door de Depositaris. De Depositaris stelt alle Partijen onverwijld in kennis van elke ontvangen kennisgeving. Een Partij kan te allen tijde een eerdere verklaring van niet-aanvaarding herroepen, waarna de betrokken bijlage voor die Partij in werking treedt, behoudens het bepaalde onder c); en

  • c. Na het verstrijken van een jaar na de datum van mededeling door de Depositaris van de aanneming van een aanvullende bijlage, treedt de bijlage in werking voor alle Partijen die geen kennisgeving hebben gedaan als bedoeld onder b).

4. Behalve in het geval van Bijlage III, geldt voor het voorstellen, de aanneming en de inwerkingtreding van wijzigingen van de bijlagen bij dit Verdrag dezelfde procedure als voor het voorstellen, de aanneming en de inwerkingtreding van aanvullende bijlagen bij het Verdrag.

5. De volgende procedure is van toepassing op het voorstellen, de aanneming en de inwerkingtreding van wijzigingen van Bijlage III:

  • a. Wijzigingen van Bijlage III worden voorgesteld en aangenomen in overeenstemming met de in de artikelen 5 tot en met 9 en artikel 21, tweede lid, vervatte procedure;

  • b. De Conferentie van de Partijen besluit bij consensus over de aanneming;

  • c. Een besluit om Bijlage III te wijzigen wordt door de Depositaris onverwijld aan de Partijen meegedeeld. De wijziging treedt voor alle Partijen in werking op een in het besluit vast te stellen datum.

6. Indien een aanvullende bijlage of een wijziging van een bijlage verband houdt met een wijziging van dit Verdrag, treedt die aanvullende bijlage of die wijziging pas in werking wanneer de wijziging van het Verdrag van kracht wordt.

Artikel 23 Stemrecht

1. Behoudens het bepaalde in het tweede lid, heeft elke Partij bij dit Verdrag één stem.

2. Regionale organisaties voor economische integratie beschikken, wat binnen hun bevoegdheid vallende aangelegenheden betreft, over een aantal stemmen dat gelijk is aan het aantal stemmen van hun lidstaten die Partij zijn bij dit Verdrag. Bedoelde organisaties oefenen hun stemrecht niet uit indien een van hun lidstaten zijn stemrecht uitoefent, en omgekeerd.

3. Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder „aanwezige en hun stem uitbrengende Partijen", aanwezige Partijen die een stem voor of tegen uitbrengen.

Artikel 24 Ondertekening

Dit Verdrag is voor ondertekening opengesteld te Rotterdam voor alle Staten en regionale organisaties voor economische integratie op 11 september 1998 en op de zetel van de Verenigde Naties te New York van 12 september 1998 tot en met 10 september 1999.

Artikel 25 Bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding

1. Dit Verdrag dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd door Staten en regionale organisaties voor economische integratie. Het staat open voor toetreding door Staten en regionale organisaties voor economische integratie vanaf de datum waarop het Verdrag is gesloten voor ondertekening. De akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding dienen te worden nedergelegd bij de Depositaris.

2. Een regionale organisatie voor economische integratie die Partij wordt bij dit Verdrag zonder dat één van haar lidstaten Partij is, is gebonden aan alle verplichtingen krachtens het Verdrag. Wanneer één of meer lidstaten van een dergelijke organisatie Partij zijn bij dit Verdrag, besluiten de organisatie en haar lidstaten over hun respectieve verantwoordelijkheden met betrekking tot de nakoming van hun verplichtingen krachtens het Verdrag. In dergelijke gevallen zijn de organisatie en de lidstaten niet gerechtigd de uit het Verdrag voortvloeiende rechten tegelijkertijd uit te oefenen.

3. In hun akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding geven regionale organisaties voor economische integratie de omvang van hun bevoegdheid ter zake van door het Verdrag geregelde aangelegenheden aan. Deze organisaties melden aan de Depositaris ook elke relevante wijziging betreffende de omvang van hun bevoegdheid, en de Depositaris stelt de Partijen daarvan in kennis.

Artikel 26 Inwerkingtreding

1. Dit Verdrag treedt in werking op de negentigste dag na de datum van nederlegging van de vijftigste akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding.

2. Voor elke Staat of regionale organisatie voor economische integratie die na de nederlegging van de vijftigste akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, dit Verdrag bekrachtigt, aanvaardt of goedkeurt, dan wel hiertoe toetreedt, treedt het Verdrag in werking op de negentigste dag na de datum van nederlegging van de akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding door die Staat of regionale organisatie voor economische integratie.

3. Voor de toepassing van het eerste en tweede lid wordt de nederlegging van een akte door een regionale organisatie voor economische integratie niet meegeteld bij de door haar lidstaten ingediende akten.

Artikel 27 Voorbehouden

Ten aanzien van dit Verdrag kan geen enkel voorbehoud worden gemaakt.

Artikel 28 Opzegging

1. Drie jaar na de datum waarop dit Verdrag voor een Partij in werking is getreden, kan die Partij te allen tijde het Verdrag opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de Depositaris.

2. De opzegging wordt van kracht een jaar na de datum waarop de Depositaris de kennisgeving van opzegging heeft ontvangen of op een latere in de kennisgeving vermelde datum.

Artikel 29 Depositaris

De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties neemt de taken van Depositaris van dit Verdrag op zich.

Artikel 30 Authentieke teksten

Het origineel van dit Verdrag, waarvan de Arabische, de Chinese, de Engelse, de Franse, de Russische en de Spaanse tekst gelijkelijk authentiek zijn, wordt nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN te Rotterdam op 10 september negentienhonderd en achtennegentig.

(Voor de ondertekening zie Trb. 1999, 30 blz. 42 en 43 en blz. 1 van dit Tractatenblad)


Bijlage I

Bij de ingevolge artikel 5 gemaakte kennisgevingen mee te delen gegevens

De kennisgeving omvat:

1. Eigenschappen, identificatie en toepassingen

  • a. Gangbare naam;

  • b. Benaming van de chemische stof volgens een internationaal erkende nomenclatuur (bijvoorbeeld International Union of Pure and Applied Chemistry (IUPAC)), indien beschikbaar;

  • c. Handelsnamen en namen van preparaten;

  • d. Codenummers: Chemicals Abstract Service (CAS) nummer, douanecode van het Geharmoniseerde Systeem en andere nummers;

  • e. Informatie inzake indeling bij een gevarencategorie indien voor de chemische stof classificatie-eisen gelden;

  • f. Toepassing(en) van de chemische stof;

  • g. Fysisch-chemische, toxicologische en ecotoxicologische eigenschappen.

2. Definitieve regelgeving

  • a. Specifieke informatie over de definitieve regelgeving:

    • i. Samenvatting van de definitieve regelgeving;

    • ii. Verwijzing naar het regelgevingsdocument;

    • iii. Datum van inwerkingtreding van de definitieve regelgeving;

    • iv. Vermelding of de definitieve regelgeving al dan niet op basis van een evaluatie van de risico's of gevaren is vastgesteld; in voorkomende gevallen, informatie over de evaluatie met een verwijzing naar de betrokken documenten;

    • v. Redenen voor de definitieve regelgeving die verband houden met de gezondheid van de mens, die de gezondheid van consumenten en werknemers omvat, of met het milieu;

    • vi. Overzicht van de gevaren en risico's die de chemische stof met zich meebrengt voor de gezondheid van de mens, die de gezondheid van consumenten en werknemers omvat, of voor het milieu, alsook het verwachte effect van de definitieve regelgeving;

  • b. Categorie(ën) waarvoor de definitieve regelgeving is vastgesteld, en per categorie:

    • i. op grond van de definitieve regelgeving verboden toepassing(en);

    • ii. overblijvende niet-verboden toepassing(en);

    • iii. raming van de geproduceerde, ingevoerde, uitgevoerde en gebruikte hoeveelheden chemische stof, indien beschikbaar;

  • c. een indicatie, indien mogelijk, of de betrokken definitieve regelgeving ook voor andere Staten en regio's relevant kan zijn;

  • d. Overige relevante informatie zoals:

    • i. beoordeling van sociaal-economische effecten van de definitieve regelgeving;

    • ii. indien beschikbaar, informatie over alternatieven en de risico's daarvan, zoals: – geïntegreerde bestrijding van plagen; – industriële praktijken en processen, waaronder schone technologie.


Bijlage II

Criteria voor de vermelding van verboden of aan strenge beperkingen onderworpen chemische stoffen in Bijlage III

Bij de beoordeling van de kennisgevingen die het Secretariaat op grond van artikel 5, vijfde lid, aan de Commissie ter beoordeling van chemische stoffen heeft toegezonden, wordt door deze Commissie:

  • a. bevestigd dat de definitieve regelgeving is vastgesteld ter bescherming van de gezondheid van de mens of van het milieu;

  • b. aangetoond dat de definitieve regelgeving op een risicoanalyse berust. Deze analyse is gebaseerd op een beoordeling van wetenschappelijke gegevens in de context van de omstandigheden bij de betrokken Partij. Daarom moet uit de verstrekte documenten blijken dat:

    • i. de gegevens verkregen zijn volgens wetenschappelijk erkende methodes;

    • ii. de gegevens geanalyseerd en gedocumenteerd zijn volgens algemeen erkende wetenschappelijke principes en procedures;

    • iii. de definitieve regelgeving gebaseerd is op een risicoanalyse waarbij rekening is gehouden met de omstandigheden bij de betrokken Partij.

  • c. overwogen of de definitieve regelgeving een voldoende brede basis biedt om de chemische stof in Bijlage III op te nemen, door na te gaan of:

    • i. de definitieve regelgeving tot een significante vermindering van het gebruik van de chemische stof of van het aantal toepassingen ervan heeft geleid, dan wel naar verwachting daartoe zal leiden;

    • ii. de definitieve regelgeving tot een werkelijke verkleining van het risico heeft geleid, dan wel verwacht wordt dat het voor de Partij die de kennisgeving heeft ingediend, in een significante verkleining van het risico voor de gezondheid van de mens of voor het milieu zal resulteren;

    • iii. de overwegingen die aan de definitieve regelgeving ten grondslag liggen, alleen in een beperkt geografisch gebied gelden of in andere gelimiteerde omstandigheden;

    • iv. kan worden aangetoond dat de chemische stof momenteel in het internationale handelsverkeer aanwezig is;

  • d. er rekening mee gehouden dat opzettelijk misbruik op zichzelf niet voldoende reden is om een chemische stof in Bijlage III op te nemen.


Bijlage III

Chemische stoffen waarvoor de procedure van „voorafgaande geïnformeerde toestemming" geldt

Chemische stofCAS-nummer(s)Categorie
2,4,5-T93-76-5Pesticide
Aldrin309-00-2Pesticide
Captafol2425-06-1Pesticide
Chloordaan57-74-9Pesticide
Chloordimeform6164-98-3Pesticide
Chloorbenzilaat510-15-6Pesticide
DDT50-29-3Pesticide
Dieldrin60-57-1Pesticide
Dinoseb en dinoseb zouten88-85-7Pesticide
1,2-dibroomethaan (EDB)106-93-4Pesticide
Fluoracetamide640-19-7Pesticide
HCH (isomerenmengsel)608-73-1Pesticide
Heptachloor76-44-8Pesticide
Hexachloorbenzeen118-74-1Pesticide
Lindaan58-89-9Pesticide
Kwikverbindingen, met inbegrip van anorganische kwikverbindingen, alkylkwikverbindingen en alkyloxyalkyl- en arylkwikverbindingen Pesticide
Pentachloorfenol87-86-5Pesticide
Monocrotofos (oplosbare, vloeibare formuleringen van de stof met meer dan 600 g werkzame stoffen/l)6923-22-4Zeer gevaarlijke pesticideformulering
Methamidofos (oplosbare, vloeibare formuleringen van de stof met meer dan 600 g werkzame stoffen/l)10265-92-6Zeer gevaarlijke pesticideformulering
Fosfamidon (oplosbare, vloeibare formuleringen van de stof met meer dan 1000 g werkzame stoffen/l)13171-21-6 (mengsel van (E)&(Z) isomeren) 23783-98-4 ((Z)-isomeer) 297-99-4 ((E)-isomeer)Zeer gevaarlijke pesticideformulering
Parathion-methyl (bepaalde formuleringen van emulgeerbare concentraten (EC) parathion-methyl met 19,5%, 40%, 50%, 60% werkzame stoffen en poeder met 1,5%, 2% en 3% werkzame stoffen)298-00-0Zeer gevaarlijke pesticideformulering
Parathion (alle formuleringen - aërosolen, stuifpoeder (DP), emulgeerbare concentraten (EC), korrels (GR) en spuitpoeder (WP) - van deze stof daarin begrepen, uitgezonderd capsules met suspensies (CS))56-38-2Zeer gevaarlijke pesticideformulering
Crocidoliet12001-28-4Industrieel product
Polybroombifenylen (PBB)36355-01-8 (hexa-) 27858-07-7 (octa-) 13654-09-6 (deca-)Industrieel product
Polychloorbifenylen (PCB)1336-36-3Industrieel product
Polychloorterfenylen (PCT)61788-33-8Industrieel product
Tris(2,3-dibroompropyl)fosfaat126-72-7Industrieel product

Bijlage IV

Informatie en criteria voor de vermelding in Bijlage III van zeer gevaarlijke pesticideformuleringen

Deel 1. Door de voorstellende Partij mee te delen gegevens

Op grond van artikel 6, eerste lid, ingediende voorstellen omvatten de nodige documentatie met de volgende gegevens:

  • a. benaming van de gevaarlijke pesticideformulering;

  • b. benaming van de werkzame stof(fen) in de formulering;

  • c. aandeel van iedere werkzame stof in de formulering;

  • d. type formulering;

  • e. handelsbenaming en naam van de producenten, indien voorhanden;

  • f. bij de voorstellende Partij gebruikelijke en erkende toepassingen van de formulering;

  • g. duidelijke omschrijving van incidenten in verband met het probleem, met inbegrip van de schadelijke effecten en de wijze waarop de formulering is gebruikt;

  • h. alle wettelijke, administratieve of andere maatregelen die door de voorstellende Partij genomen of gepland zijn als reactie op de genoemde incidenten.

Deel 2. Door het Secretariaat te verzamelen informatie

Overeenkomstig artikel 6, derde lid, verzamelt het Secretariaat relevante informatie betreffende de formulering, zoals:

  • a. de fysisch-chemische, toxicologische en ecotoxicologische eigenschappen van de formulering;

  • b. beperkingen in andere Staten ten aanzien van toepassing en gebruik;

  • c. informatie over incidenten als gevolg van het gebruik van de formulering in andere Staten;

  • d. door andere Partijen, internationale organisaties, niet-gouvernementele organisaties ingediende informatie, of informatie uit andere relevante bronnen, nationaal of internationaal;

  • e. risicoanalyse en/of gevarenevaluatie, indien voorhanden;

  • f. indicaties, indien beschikbaar, inzake de mate van gebruik van de formulering, zoals het aantal registraties of de geproduceerde of verkochte hoeveelheden;

  • g. andere formuleringen van de onderhavige pesticide, en, eventueel, incidenten als gevolg van het gebruik van deze formuleringen;

  • h. alternatieve plagenbestrijdingsmethoden;

  • i. overige informatie die de Commissie ter beoordeling van chemische stoffen als relevant kan beschouwen.

Deel 3. Criteria voor de vermelding in Bijlage III van zeer gevaarlijke pesticideformuleringen

Bij de beoordeling van de voorstellen die het Secretariaat op grond van artikel 6, vijfde lid, aan de Commissie ter beoordeling van chemische stoffen heeft toegezonden, wordt door deze Commissie rekening gehouden met:

  • a. de betrouwbaarheid van de bewijzen waaruit blijkt dat het gebruik van de formulering in de voorstellende Partij, volgens gebruikelijke of erkende praktijken, heeft geleid tot de gemelde incidenten;

  • b. de relevantie van die incidenten voor andere Staten met een vergelijkbaar klimaat en waar de formulering op vergelijkbare wijze en in vergelijkbare omstandigheden wordt gebruikt;

  • c. het bestaan van beperkingen ten aanzien van de toepassing en het gebruik met betrekking tot technologieën of technieken die redelijkerwijze niet of niet op grote schaal kunnen worden toegepast in Staten met een ontoereikende infrastructuur;

  • d. de betekenis van de gemelde effecten in vergelijking met de gebruikte hoeveelheid van de formulering;

  • e. het feit dat opzettelijk misbruik op zichzelf geen voldoende reden is om een formulering op te nemen in Bijlage III.


Bijlage V

In de kennisgeving van uitvoer te vermelden informatie

1. Kennisgevingen van uitvoer bevatten de volgende gegevens:

  • a. naam en adres van de bevoegde aangewezen nationale autoriteiten van de uitvoerende Partij en van de invoerende Partij;

  • b. verwachte datum van uitvoer naar de invoerende Partij;

  • c. benaming van de verboden of aan strenge beperkingen onderworpen chemische stof en een samenvatting van de in Bijlage I bedoelde informatie die overeenkomstig artikel 5 aan het Secretariaat moet worden toegezonden. Wanneer een mengsel of preparaat meer dan één verboden of aan strenge beperkingen onderworpen chemische stof bevat, moet de bedoelde informatie voor elke chemische stof worden meegedeeld;

  • d. een verklaring waarin wordt aangegeven, voor zover bekend, tot welke categorie de chemische stof behoort en de voorziene toepassing ervan binnen die categorie bij de invoerende Partij;

  • e. informatie betreffende voorzorgsmaatregelen om de blootstelling aan en de emissie van de chemische stof te verminderen;

  • f. in het geval van een mengsel of preparaat, de concentratie van de betrokken verboden of aan strenge beperkingen onderworpen chemische stof(fen);

  • g. naam en adres van de importeur;

  • h. alle aanvullende informatie die de betrokken aangewezen nationale autoriteit van de uitvoerende Partij tot haar onmiddellijke beschikking heeft en die voor de bevoegde aangewezen nationale autoriteit van de invoerende Partij van nut kan zijn.

2. Behalve de in paragraaf 1 bedoelde informatie, verstrekt de uitvoerende Partij alle aanvullende informatie als bedoeld in Bijlage I voor zover de invoerende Partij daarom verzoekt.


D. PARLEMENT

Zie Trb. 1999, 30.

E. BEKRACHTIGING

Zie Trb. 1999, 30.

De volgende staat heeft in overeenstemming met artikel 25, eerste lid, van het Verdrag een akte van bekrachtiging bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties nedergelegd:

El Salvador 8 september 1999

G. INWERKINGTREDING

Zie Trb. 1999, 30.

J. GEGEVENS

Zie Trb. 1999, 30.

Uitgegeven de negenentwintigste december 1999

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. VAN AARTSEN

Naar boven