A. TITEL

Verdrag inzake de bescherming van de Rijn, met Bijlage en Protocol van ondertekening;

Bern, 12 april 1999

B. TEKST1

Verdrag inzake de bescherming van de Rijn

De Regeringen

van de Bondsrepubliek Duitsland,

van de Franse Republiek,

van het Groothertogdom Luxemburg,

van het Koninkrijk der Nederlanden,

van de Zwitserse Bondsstaat

en de Europese Gemeenschap,

geleid door de wens om vanuit een integrale visie te werken aan een duurzame ontwikkeling van het ecosysteem van de Rijn die recht doet aan het waardevolle karakter van de rivier, oevers en oevergebieden,

met de bedoeling hun samenwerking tot behoud en verbetering van het ecosysteem Rijn te versterken,

onder verwijzing naar het Verdrag van 17 maart 1992 inzake de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren alsmede naar het Verdrag van 22 september 1992 inzake de bescherming van het marine milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan,

rekening houdend met de in het kader van de Overeenkomst van 29 april 1963 nopens de Internationale Commissie ter bescherming van de Rijn tegen verontreiniging en de Aanvullende Overeenkomst van 3 december 1976 uitgevoerde werkzaamheden,

overwegende dat de door de Overeenkomst van 3 december 1976 inzake de bescherming van de Rijn tegen chemische verontreiniging en door het actieprogramma „Rijn" van 30 september 1987 bereikte verbeteringen van de waterkwaliteit dienen te worden voortgezet,

zich bewust van het feit dat de sanering van de Rijn ook noodzakelijk is om het ecosysteem van de Noordzee in stand te houden en te verbeteren,

zich bewust van het feit dat de Rijn een belangrijke Europese vaarweg is en voor uiteenlopende doelen wordt gebruikt,

zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit Verdrag wordt verstaan onder

  • a) „Rijn"

    de Rijn vanaf het uitstromen uit het Bodenmeer en, in Nederland, de armen Bovenrijn, Bijlands Kanaal, Pannerdensch Kanaal, IJssel, Nederrijn, Lek, Waal, Boven-Merwede, Beneden-Merwede, Noord, Oude Maas, Nieuwe Maas en Scheur alsmede de Nieuwe Waterweg tot aan de basislijn, zoals in artikel 5 juncto artikel 11 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee gedefinieerd, het Ketelmeer en het IJsselmeer;

  • b) „Commissie"

    de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (IRC).

Artikel 2 Toepassingsgebied

Het toepassingsgebied van dit Verdrag omvat

  • a) de Rijn;

  • b) het grondwater dat in wisselwerking met de Rijn staat;

  • c) de aquatische en terrestrische ecosystemen die in wisselwerking met de Rijn staan of waarvan de wisselwerking met de Rijn hersteld zou kunnen worden;

  • d) het stroomgebied van de Rijn, voor zover de belasting door stoffen nadelige effecten heeft voor de Rijn;

  • e) het stroomgebied van de Rijn, voor zover van belang voor het voorkomen van hoogwaterproblemen en de bescherming tegen overstromingen langs de oevers van de Rijn.

Artikel 3 Doelstellingen

Met dit Verdrag streven de Verdragspartijen de volgende doelstellingen na:

  • 1. duurzame ontwikkeling van het ecosysteem van de Rijn, met name door

    • a) behoud en verbetering van de waterkwaliteit van de Rijn en daarmee ook van het zwevend stof en de sedimenten, alsmede het grondwater, waarbij met name

    • verontreiniging door schadelijke stoffen en nutriënten uit puntbronnen (b.v. industrie en gemeenten), uit diffuse bronnen (b.v. landbouw en verkeer), ook via het grondwater, en uit de scheep vaart zoveel mogelijk moet worden voorkomen, verminderd of beëindigd.

    • de veiligheid van installaties wordt gewaarborgd en verbeterd en bedrijfsstoringen en calamiteiten worden voorkomen;

    • b) bescherming van populaties van organismen en van de soortendiversiteit, alsmede vermindering van de belasting van organismen met schadelijke stoffen;

    • c) behoud, verbetering en herstel van de natuurlijke functie van stromend water; het veiligstellen van een afvoerbeheer dat rekening houdt met de natuurlijke verplaatsing van erosiemateriaal en door het bevorderen van de wisselwerkingen tussen rivier, grondwater en oevergebieden en het behoud, beschermen en herstellen van oevergebieden als natuurlijke overstromingsgebieden;

    • d) behoud, verbetering en herstel van zo natuurlijk mogelijke leefgebieden voor in het wild levende dieren en planten in het water, op de bodem en aan de oevers van de rivier en in aangrenzende gebieden, met inbegrip van de verbetering van de leefomstandigheden voor vissen en het herstel van hun vrije migratie;

    • e) het veiligstellen van een ecologisch verantwoord en rationeel beheer van de watervoorraden;

    • f) rekening te houden met ecologische randvoorwaarden bij het aanbrengen van technische voorzieningen voor het waterbeheer, zoals b.v. in het kader van bescherming tegen hoogwater, de scheepvaart en het gebruik van waterkracht;

  • 2. veiligstellen van het gebruik van Rijnwater voor de drinkwatervoorziening;

  • 3. verbetering van de sedimentkwaliteit ten behoeve van het zonder schade storten of verspreiden van baggerspecie;

  • 4. geïntegreerde voorzorgsmaatregelen en beschermingsmaatregelen tegen hoogwater met inachtneming van de ecologische randvoorwaarden;

  • 5. vermindering van de belasting van de Noordzee afgestemd op de andere maatregelen ter bescherming van dit zeegebied.

Artikel 4 Principes

De Verdragspartijen laten zich daarbij leiden door de volgende principes:

    • a) het voorzorgsprincipe;

    • b) het principe van preventie;

    • c) het principe de aantasting van het milieu in de eerste plaats bij de bron te bestrijden;

    • d) het principe „de vervuiler betaalt";

    • e) het „stand-still"-principe;

    • f) het principe van compensatie van omvangrijke technische ingrepen;

    • g) het principe van duurzame ontwikkeling;

    • h) het toepassen en verder ontwikkelen van de stand van de techniek en van de beste milieupraktijk;

    • i) het principe van het niet verschuiven van belasting van het ene milieucompartiment naar het andere.

Artikel 5 Plichten van de Verdragspartijen

Teneinde de in artikel 3 genoemde doelstellingen te verwezenlijken en met inachtneming van de in artikel 4 genoemde beginselen verplichten de Verdragspartijen zich tot het volgende:

  • 1. Zij versterken hun samenwerking en informeren elkaar wederzijds in het bijzonder over de op hun grondgebied ter bescherming van de Rijn uitgevoerde maatregelen.

  • 2. Zij voeren de door de Commissie vastgestelde internationale meetprogramma's en onderzoekprojekten betreffende het ecosysteem Rijn op hun grondgebied uit en informeren de Commissie over de resultaten daarvan.

  • 3. Zij verrichten onderzoek met het doel de oorzaken en de veroorzakers van verontreinigingen vast te stellen.

  • 4. Zij nemen de autonome maatregelen die zij voor hun grondgebied noodzakelijk achten en garanderen in elk geval dat

    • a) het lozen van afvalwater dat de waterkwaliteit kan beïnvloeden onderworpen is aan een voorafgaande vergunning of aan een algemeen verbindende regeling waarin grenswaarden voor de emissies worden vastgelegd;

    • b) het lozen van gevaarlijke stoffen geleidelijk wordt verminderd met het doel dergelijke stoffen niet meer te lozen;

    • c) toezicht wordt gehouden op de naleving van de vergunningen of van de algemeen verbindende regelingen en op het lozen;

    • d) de vergunningen of de algemeen verbindende regelingen regelmatig worden getoetst en aangepast, voor zover substantiële vorderingen bij de ontwikkeling van de techniek dit mogelijk maken of de toestand van het ontvangende water dit vereist;

    • e) de gevaren van verontreiniging ten gevolge van ongevallen of bedrijfsstoringen door middel van regelingen zoveel mogelijk worden verminderd en voorzorgsmaatregelen voor noodsituaties worden getroffen;

    • f) technische ingrepen die het ecosysteem Rijn ernstig kunnen aantasten onderworpen zijn aan een voorafgaande vergunning waaraan voorschriften zijn verbonden of aan een algemeen verbindende regeling.

  • 5. Zij treffen de voor hun grondgebied vereiste maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de besluiten van de Commissie overeenkomstig artikel 11.

  • 6. Zij informeren bij bedrijfsstoringen of ongevallen waarvan de gevolgen de waterkwaliteit van de Rijn kunnen bedreigen, of bij naderend hoogwater onverwijld de Commissie en de Verdragspartijen die daardoor getroffen kunnen worden overeenkomstig de door de Commissie gecoördineerde waarschuwings- en alarmplannen.

Artikel 6 Commissie

  • 1. Voor de tenuitvoerlegging van dit Verdrag blijven de Verdragspartijen in de Commissie samenwerken.

  • 2. De Commissie bezit rechtspersoonlijkheid. In het bijzonder bezit zij op het grondgebied van de Verdragspartijen de rechtsbevoegdheid en handelingsbekwaamheid die naar nationaal recht wordt toegekend aan rechtspersonen. Zij wordt vertegenwoordigd door de voorzitter.

  • 3. Op vraagstukken met betrekking tot het arbeidsrecht en op sociale vraagstukken is het recht van het land van de zetel van toepassing.

Artikel 7 Organisatie van de Commissie

  • 1. De Commissie bestaat uit de delegaties van de Verdragspartijen. Iedere Verdragspartij benoemt afgevaardigden, van wie er een als delegatieleider wordt aangewezen.

  • 2. De delegaties kunnen zich laten bijstaan door deskundigen.

  • 3. Het voorzitterschap van de Commissie wordt afwisselend door iedere delegatie voor de duur van drie jaar uitgeoefend volgens de in de preambule vermelde volgorde van de Verdragspartijen. De delegatie die het voorzitterschap bekleedt wijst de voorzitter van de Commissie aan. De voorzitter treedt niet op als woordvoerder van zijn delegatie.

    Indien een Verdragspartij afziet van uitoefening van het voorzitterschap, wordt dit bekleed door de eerstvolgende Verdragspartij.

  • 4. De Commissie stelt een huishoudelijk en financieel reglement vast.

  • 5. De Commissie neemt besluiten over maatregelen met betrekking tot de interne organisatie, de noodzakelijk geachte werkstructuur en de jaarlijkse begroting.

Artikel 8 Taken van de Commissie

  • 1. Teneinde de in artikel 3 omschreven doelstellingen te verwezenlijken vervult de Commissie de volgende taken:

    • a) Zij bereidt internationale meetprogramma's en onderzoeken van het ecosysteem Rijn voor en evalueert de resultaten daarvan, waarbij zij kan samenwerken met wetenschappelijke instellingen.

    • b) Zij stelt voorstellen op voor afzonderlijke maatregelen en actieprogramma's, indien nodig inclusief economische instrumenten en rekening houdend met de daarbij te verwachten kosten.

    • c) Zij coördineert de waarschuwings- en alarmplannen van de Verdragsluitende Staten voor de Rijn.

    • d) Zij toetst de doeltreffendheid van de genomen maatregelen in het bijzonder op basis van de rapportages van de Verdragspartijen en van de resultaten van meetprogramma's en onderzoeken met betrekking tot het ecosysteem Rijn.

    • e) Zij voert andere taken uit, die haar door de Verdragspartijen worden opgedragen.

  • 2. Hiertoe neemt de Commissie besluiten overeenkomstig de artikelen 10 en 11.

  • 3. De Commissie brengt jaarlijks aan de Verdragspartijen verslag uit van haar activiteiten.

  • 4. De Commissie informeert het publiek over de toestand van de Rijn en over de resultaten van haar werkzaamheden. Zij kan rapporten opstellen en openbaar maken.

Artikel 9 Plenaire vergaderingen van de Commissie

  • 1. De Commissie komt eenmaal per jaar op uitnodiging van de voorzitter in plenaire vergadering bijeen.

  • 2. Buitengewone plenaire vergaderingen worden door de voorzitter op zijn initiatief of op verzoek van tenminste twee delegaties bijeengeroepen.

  • 3. De voorzitter stelt de agenda voor. Iedere delegatie heeft het recht die onderwerpen op de agenda te doen plaatsen die zij behandeld wenst te zien.

Artikel 10 Besluitvorming van de Commissie

  • 1. Besluiten van de Commissie worden genomen met eenparigheid van stemmen.

  • 2. Iedere delegatie heeft één stem.

  • 3. Indien in artikel 8, eerste lid, onder b, bedoelde maatregelen die door de Verdragspartijen dienen te worden uitgevoerd, onder de bevoegdheid vallen van de Europese Gemeenschap, oefent de Europese Gemeenschap, in afwijking van het tweede lid, haar stemrecht uit met een aantal stemmen dat gelijk is aan het aantal van haar Lidstaten die Partij zijn bij dit Verdrag. De Europese Gemeenschap oefent haar stemrecht niet uit wanneer de Lidstaten hun stemrecht uitoefenen en omgekeerd.

  • 4. Stemonthouding door niet meer dan één delegatie staat eenparigheid van stemmen niet in de weg. Dit geldt niet voor de delegatie van de Europese Gemeenschap. De afwezigheid van een delegatie geldt als stemonthouding.

  • 5. Het huishoudelijk reglement kan voorzien in een schriftelijke procedure.

Artikel 11 Tenuitvoerlegging van de besluiten van de Commissie

  • 1. De Commissie richt haar besluiten over maatregelen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder b, in de vorm van aanbevelingen aan de Verdragspartijen. De tenuitvoerlegging geschiedt overeenkomstig het nationale recht van de Verdragspartijen.

  • 2. De Commissie kan bepalen dat deze besluiten

    • a) binnen een gegeven tijdschema door de Verdragspartijen moeten worden uitgevoerd;

    • b) volgens een gecoördineerde procedure moeten worden uitgevoerd.

  • 3. De Verdragspartijen brengen regelmatig aan de Commissie verslag uit over

    • a) de maatregelen van wetgevende, regelgevende of andere aard die zij hebben getroffen om uitvoering te geven aan de bepalingen van het Verdrag en aan de door de Commissie genomen besluiten;

    • b) de resultaten van de uitvoering van de onder a) genoemde maatregelen;

    • c) de problemen die ontstaan bij de tenuitvoerlegging van de onder a) genoemde maatregelen.

  • 4. Indien een Verdragspartij de besluiten van de Commissie niet of slechts gedeeltelijk kan uitvoeren, stelt zij de Commissie daarvan binnen een bepaalde, door de Commissie per geval te bepalen termijn, in kennis en zet haar redenen uiteen. Elke delegatie kan om overleg verzoeken; aan dit verzoek dient binnen een termijn van twee maanden te worden voldaan.

    De Commissie kan op grond van de verslagen van de Verdragspartijen of op grond van het overleg besluiten tot maatregelen om de tenuitvoerlegging van de besluiten te bevorderen.

  • 5. De Commissie houdt een lijst bij van haar aan de Verdragspartijen gerichte besluiten. De Verdragspartijen vullen jaarlijks, uiterlijk twee maanden voor de plenaire vergadering van de Commissie, de lijst van de Commissie aan door de stand van zaken aan te geven met betrekking tot de uitvoering van de besluiten van de Commissie.

Artikel 12 Secretariaat van de Commissie

  • 1. De Commissie heeft een permanent secretariaat, dat de hem door de Commissie gedelegeerde taken uitoefent en dat wordt geleid door een hoofd.

  • 2. De Verdragspartijen leggen de zetel van het secretariaat vast.

  • 3. De Commissie benoemt het hoofd van het secretariaat.

Artikel 13 Verdeling van de kosten

  • 1. Elke Verdragspartij draagt de kosten van haar vertegenwoordiging in de Commissie en haar werkstructuur, en elke Verdragsluitende Staat draagt de kosten van het onderzoek en de maatregelen die hij op zijn grondgebied uitvoert.

  • 2. De verdeelsleutel van de Verdragspartijen ter dekking van de kosten van de jaarlijkse begroting worden in het huishoudelijk en financieel reglement van de Commissie vastgelegd.

Artikel 14 Samenwerking met andere staten, andere organisaties en externe deskundigen

  • 1. De Commissie werkt met andere intergouvernementele organisaties samen en kan aan hen aanbevelingen richten.

  • 2. De Commissie kan als waarnemers erkennen:

    • a) staten die belang hebben bij de werkzaamheden van de Commissie;

    • b) intergouvernementele organisaties waarvan de werkzaamheden verband houden met het Verdrag;

    • c) niet-gouvernementele organisaties voor zover er sprake is van raakvlakken met hun belangen of taken.

  • 3. De Commissie wisselt informatie uit met niet-gouvernementele organisaties voor zover er sprake is van raakvlakken met hun belangen of taken. In het bijzonder hoort de Commissie alvorens zij besluiten neemt deze organisaties, indien het besluiten betreft die van groot belang kunnen zijn voor deze organisaties, en informeert deze nadat de besluiten zijn genomen.

  • 4. De waarnemers kunnen de Commissie informatie of rapporten voorleggen die voor de doelstellingen van het Verdrag van belang zijn. Zij kunnen worden uitgenodigd om zonder stemrecht deel te nemen aan vergaderingen van de Commissie.

  • 5. De Commissie kan besluiten zich te laten bijstaan door deskundige vertegenwoordigers van de erkende niet-gouvernementele organisaties of door andere deskundigen en dezen uit te nodigen voor vergaderingen van de Commissie.

  • 6. In het huishoudelijk en financieel reglement worden de voorwaarden voor de samenwerking alsmede de vereiste voorwaarden voor toelating en deelneming geregeld.

Artikel 15 Werktalen

De werktalen van de Commissie zijn Duits, Frans en Nederlands. De modaliteiten worden in het huishoudelijk en financieel reglement geregeld.

Artikel 16 Geschillenbeslechting

  • 1. Indien tussen Verdragspartijen een geschil ontstaat met betrekking tot de interpretatie of toepassing van dit Verdrag, streven deze ernaar tot een oplossing te komen door onderhandeling of via een andere methode van geschillenbeslechting die de Partijen bij het geschil aanvaardbaar achten.

  • 2. Indien het geschil langs deze weg niet kan worden beslecht, wordt, tenzij de Partijen bij het geschil anders beslissen, op verzoek van een van hen een scheidsrechterlijke procedure gevoerd overeenkomstig de bepalingen van de Bijlage bij dit Verdrag, die onderdeel uitmaakt van dit Verdrag.

Artikel 17 Inwerkingtreding

Elke Verdragspartij deelt de Regering van de Zwitserse Bondsstaat mede dat voldaan is aan de nationale vereisten voor de inwerkingtreding van dit Verdrag. De Regering van de Zwitserse Bondsstaat bevestigt de ontvangst van deze mededelingen en stelt daarvan tevens de andere Verdragspartijen in kennis. Het Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de ontvangst van de laatste mededeling.

Artikel 18 Opzegging

  • 1. Na het verstrijken van een tijdvak van drie jaar na de inwerkingtreding kan dit Verdrag te allen tijde door elke Verdragspartij worden opgezegd door middel van een aan de Regering van de Zwitserse Bondsstaat te richten schriftelijke verklaring.

  • 2. Een opzegging wordt van kracht aan het einde van het jaar dat volgt op de opzegging.

Artikel 19 Intrekking en handhaving van het geldende recht

  • 1. Onverminderd het tweede en derde lid houden bij de inwerkingtreding van dit Verdrag op van kracht te zijn:

    • a) de Overeenkomst van 29 april 1963 nopens de Internationale Commissie ter bescherming van de Rijn tegen verontreiniging;

    • b) de Aanvullende Overeenkomst van 3 december 1976 bij de Overeenkomst van 29 april 1963 nopens de Internationale Commissie ter bescherming van de Rijn tegen verontreiniging;

    • c) de Overeenkomst van 3 december 1976 inzake de bescherming van de Rijn tegen chemische verontreiniging.

  • 2. De ingevolge de Overeenkomst van 29 april 1963 nopens de Internationale Commissie ter bescherming van de Rijn tegen verontreiniging en de Aanvullende Overeenkomst van 3 december 1976, alsmede de Overeenkomst van 3 december 1976 inzake de bescherming van de Rijn tegen chemische verontreiniging aangenomen besluiten, aanbevelingen, grenswaarden en andere regelingen blijven zonder wijziging van hun juridische status van toepassing, voor zover deze door de Commissie niet uitdrukkelijk worden ingetrokken.

  • 3. De verdeling van de kosten ten behoeve van de jaarlijkse begroting overeenkomstig artikel 12 van de Overeenkomst van 29 april 1963 nopens de Internationale Commissie ter bescherming van de Rijn tegen verontreiniging, zoals gewijzigd door de Aanvullende Overeenkomst van 3 december 1976 blijft van kracht totdat de Commissie in het huishoudelijk en financieel reglement een verdeling heeft vastgelegd.

Artikel 20 Authentieke tekst en nederlegging

Dit Verdrag, dat in de Duitse, Franse en Nederlandse taal is opgesteld, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek, zal worden nedergelegd bij de Regering van de Zwitserse Bondsstaat, die daarvan een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift zal doen toekomen aan elke Verdragspartij.

GEDAAN te Bern, op 12 april 1999

Voor de Regeringen

van de Bondsrepubliek Duitsland:

(w.g.) K. BALD

(w.g.) F. HOLZWARTH

van de Franse Republiek:

(w.g.) A. GADAUD

van het Groothertogdom Luxemburg:

(w.g.) P. HANSEN

van het Koninkrijk der Nederlanden:

(w.g.) A. P. T. BIJLSMA

van de Zwitserse Bondsstaat:

(w.g.) PH. ROCH

Voor de Europese Gemeenschap:

(w.g.) H. BLÖCH


Bijlage

Scheidsrechtspraak

  • 1. Tenzij de Partijen bij het geschil anders besluiten, wordt de scheidsrechterlijke procedure gevoerd met inachtneming van de bepalingen van deze Bijlage.

  • 2. Het scheidsgerecht bestaat uit drie leden. Zowel de klagende als de aangeklaagde Partij wijst een scheidsman aan; de beide aldus aangewezen scheidsmannen wijzen in onderlinge overeenstemming de derde scheidsman aan, die het voorzitterschap van het gerecht op zich neemt.

    Indien binnen twee maanden na de benoeming van de tweede scheidsman de voorzitter van het scheidsgerecht niet is aangewezen, gaat de President van het Internationaal Gerechtshof, op verzoek van de meest gerede partij, binnen een volgende periode van twee maanden, over tot de benoeming.

  • 3. Indien binnen twee maanden na de ontvangst van het verzoek bedoeld in artikel 16 van het Verdrag, één van de Partijen bij het geschil niet is overgegaan tot de door haar te verrichten aanwijzing van een lid van het gerecht, kan de andere Partij zich wenden tot de President van het Internationaal Gerechtshof, die de voorzitter van het scheidsgerecht aanwijst binnen een volgende termijn van twee maanden. Zodra de voorzitter van het scheidsgerecht is benoemd, verzoekt hij de Partij die nog geen scheidsman heeft aangewezen dit te doen binnen een termijn van twee maanden. Na het verstrijken van deze termijn wendt hij zich tot de President van het Internationaal Gerechtshof, die binnen een volgende termijn van twee maanden overgaat tot de benoeming.

  • 4. Indien in de in de voorgaande leden bedoelde gevallen de President van het Internationaal Gerechtshof verhinderd mocht zijn of indien hij onderdaan is van een van de Partijen bij het geschil, dient de aanwijzing van de voorzitter van het scheidsgerecht of de benoeming van de scheidsman te geschieden door de vice-president van het Gerechtshof of door het in dienstjaren oudste lid van het Hof dat niet verhinderd is en dat geen onderdaan is van een van de Partijen bij het geschil.

  • 5. De voorgaande bepalingen zijn van overeenkomstige toepassing om in vacatures te voorzien.

  • 6. Het scheidsgerecht beslist overeenkomstig de regels van het internationale recht en, in het bijzonder, overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag.

  • 7. Het scheidsgerecht beslist, zowel ten aanzien van de procedure als van de zaak zelf, met meerderheid van stemmen van zijn leden; wanneer één van de door de Partijen aangewezen leden van het gerecht niet aanwezig is of zich van stemming onthoudt, verhindert dit het gerecht niet uitspraak te doen. Indien de stemmen staken, is de stem van de voorzitter doorslaggevend. De beslissingen van het gerecht zijn bindend voor de Partijen. Deze dragen de kosten van de scheidsman die zij hebben aangewezen en verdelen de andere kosten gelijkelijk. Ten aanzien van de andere punten stelt het scheidsgerecht zelf zijn procedureregels vast.

  • 8. In geval van een geschil tussen twee Verdragspartijen waarvan er één Lidstaat is van de Europese Gemeenschap, die zelf Verdragspartij is, richt de andere Partij het verzoek zowel aan deze Lidstaat als aan de Gemeenschap, die gezamenlijk binnen een termijn van twee maanden na ontvangst van het verzoek, aan die Partij ter kennis brengen of de Lidstaat, de Gemeenschap, dan wel de Lidstaat en de Gemeenschap gezamenlijk Partij zullen zijn bij het geschil. Indien een dergelijke kennisgeving niet wordt gedaan binnen de genoemde termijn, worden de Lidstaat en de Gemeenschap voor de toepassing van het bepaalde in deze Bijlage geacht een en dezelfde Partij te vormen bij het geschil. Hetzelfde geldt wanneer de Lidstaat en de Gemeenschap gezamenlijk Partij zijn bij het geschil.


Protocol van ondertekening

Bij de ondertekening van het Verdrag inzake de bescherming van de Rijn zijn de delegatieleiders van de IRC overeengekomen dat

  • 1. het Verdrag onverlet laat:

    • a) de Overeenkomst van 3 december 1976 inzake de bescherming van de Rijn tegen verontreiniging door chloriden;

    • b) de briefwisseling van 29 april/13 mei 1983 met betrekking tot de genoemde Overeenkomst, in werking getreden op 5 juli 1985;

    • c) de Verklaring van 11 december 1986 van de delegatieleiders van de Regeringen die de Overeenkomstsluitende Partijen zijn van de Overeenkomst van 29 april 1963 nopens de Internationale Commissie ter bescherming van de Rijn tegen verontreiniging;

    • d) het Aanvullend Protocol van 25 september 1991 bij de Overeenkomst van 3 december 1976 inzake de bescherming van de Rijn tegen verontreiniging door chloriden;

    • e) de Verklaring van 25 september 1991 van de delegatieleiders van de Regeringen die de Overeenkomstsluitende Partijen van de Overeenkomst van 29 april 1963 nopens de Internationale Commissie ter bescherming van de Rijn tegen verontreiniging zijn.

  • 2 De „stand van de techniek" en de „beste beschikbare technologie" synonieme begrippen zijn en dat deze begrippen, evenals het begrip „beste milieupraktijk" in het kader van het Verdrag inzake de bescherming van de Rijn dienen te worden begrepen zoals zij in het Verdrag van 17 maart 1992 inzake de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren (Bijlagen I en II) en in het Verdrag van 22 september 1992 inzake de bescherming van het marine milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (Aanhangsel 1) zijn omschreven.

  • 3. Koblenz de zetel van het secretariaat blijft.

  • 4. Voor het bijleggen van een geschil tussen lidstaten de Europese Gemeenschap dat geen andere staat betreft, artikel 219 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van toepassing is.

GEDAAN te Bern, op 12 april 1999

Voor de Regeringen

van de Bondsrepubliek Duitsland:

(w.g.) K. BALD

(w.g.) F. HOLZWARTH

van de Franse Republiek:

(w.g.) A. GADAUD

van het Groothertogdom Luxemburg:

(w.g.) P. HANSEN

van het Koninkrijk der Nederlanden:

(w.g.) R. H. DEKKER

van de Zwitserse Bondsstaat:

(w.g.) PH. ROCH

Voor de Europese Gemeenschap:

(w.g.) H. BLÖCH


Convention pour la Protection du Rhin

Les Gouvernements

de la République fédérale d'Allemagne,

de la République Française,

du Grand-Duché de Luxembourg,

du Royaume des Pays-Bas,

de la Confédération Suisse

et la Communauté européenne,

désireux, en se fondant sur une vision globale, dœuvrer dans le sens d'un développement durable de l'écosystème du Rhin prenant en compte la richesse naturelle du fleuve, de ses rives et de ses zones alluviales,

désireux de renforcer leur coopération en matière de préservation et d'amélioration de l'écosystème Rhin,

se référant à la Convention du 17 mars 1992 sur la protection et l'utilisation des cours d'eau transfrontières et des lacs internationaux, ainsi qu'à la Convention du 22 septembre 1992 pour la protection du milieu marin de l'Atlantique du Nord-Est,

considérant les travaux réalisés dans le cadre de l'Accord du 29 avril 1963 concernant la Commission Internationale pour la Protection du Rhin contre la pollution et de l'Accord additionnel du 3 décembre 1976,

considérant qu'il convient de poursuivre l'amélioration de la qualité des eaux obtenue grâce à la Convention du 3 décembre 1976 relative à la protection du Rhin contre la pollution chimique et au Programme d'action «Rhin» du 30 septembre 1987,

conscients du fait que l'assainissement du Rhin est également nécessaire en vue de préserver et d'améliorer l'écosystème de la mer du Nord,

conscients de l'importance du Rhin en tant que voie navigable européenne et de ses diverses utilisations,

sont convenus de ce qui suit:

Article premier Définitions

Au sens de la présente Convention, on entend par

  • a) «Rhin»

    le Rhin depuis la sortie du Lac inférieur et, aux Pays-Bas, les bras Bovenrijn, Bijlands Kanaal, Pannerdensch Kanaal, IJssel, Nederrijn, Lek, Waal, Boven-Merwede, Beneden-Merwede, Noord, Oude Maas, Nieuwe Maas et Scheur ainsi que le Nieuwe Waterweg jusqu'à la ligne de base, telle que définie à l'article 5 en relation avec l'article 11 de la Convention des Nations Unies sur le droit de la mer, la Ketelmeer et l'IJsselmeer;

  • b) «Commission»

    la Commission Internationale pour la Protection du Rhin (CIPR).

Article 2 Champ d'application

Le champ d'application de la présente Convention englobe

  • a) le Rhin;

  • b) les eaux souterraines en interaction avec le Rhin;

  • c) les écosystèmes aquatiques et terrestres en interaction avec le Rhin ou dont les interactions avec le Rhin pourraient être rétablies;

  • d) le bassin versant du Rhin, dans la mesure où la pollution qui y est causée par des substances a des effets dommageables sur le Rhin;

  • e) le bassin versant du Rhin lorsqu'il a un rôle important dans la prévention des crues et la protection contre les inondations le long du Rhin.

Article 3 Objectifs

Par la présente Convention, les Parties contractantes poursuivent les objectifs suivants:

  • 1. assurer le développement durable de l'écosystème du Rhin, en particulier

    • a) en préservant et améliorant la qualité des eaux du Rhin, y compris celle des matières en suspension, des sédiments et des eaux souterraines, notamment en veillant à

    • prévenir, réduire ou supprimer dans la mesure du possible les pollutions par les substances nuisibles et les nutriments d'origine ponctuelle (p.ex. industrielle et urbaine), d'origine diffuse (p.ex. agricole et en provenance du trafic) – également celles provenant des eaux souterraines – ainsi que celles dues à la navigation;

    • assurer et améliorer la sécurité des installations et prévenir les incidents et accidents;

    • b) en protégeant les populations d'organismes et la diversité des espèces et en réduisant la contamination par des substances nuisibles dans les organismes;

    • c) en préservant, améliorant et restaurant la fonction naturelle des eaux; en assurant une gestion des débits qui prenne en compte le flux naturel des matières solides et qui favorise les interactions entre le fleuve, les eaux souterraines et les zones alluviales; en préservant, protégeant et réactivant les zones alluviales comme zones d'épandage naturel des crues;

    • d) en préservant, améliorant et restaurant des habitats aussi naturels que possible pour la faune et la flore sauvages dans l'eau, le fond et sur les rives du fleuve ainsi que dans les zones adjacentes, y compris en améliorant l'habitat des poissons et en rétablissant leur libre circulation;

    • e) en assurant une gestion des ressources en eau respectueuse de l'environnement et rationnelle;

    • f) en tenant compte des exigences écologiques lorsque sont mises en œuvre des mesures techniques d'aménagement du cours d'eau, p.ex. pour la protection contre les inondations, la navigation et l'exploitation hydroélectrique;

  • 2. assurer la production d'eau potable à partir des eaux du Rhin;

  • 3. améliorer la qualité des sédiments pour pouvoir déverser ou épandre les matériaux de dragage sans impact négatif sur l'environnement;

  • 4. prévenir les crues et assurer une protection contre les inondations dans un contexte global en tenant compte des exigences écologiques;

  • 5. contribuer à assainir la mer du Nord en liaison avec les autres actions de protection de cette mer.

Article 4 Principes

A cet effet, les Parties contractantes s'inspirent des principes suivants:

  • a) principe de précaution;

  • b) principe d'action préventive;

  • c) principe de la correction, par priorité à la source;

  • d) principe du pollueur-payeur;

  • e) principe de la non-augmentation des nuisances;

  • f) principe de la compensation en cas d'interventions techniques majeures;

  • g) principe du développement durable;

  • h) application et développement de l'état de la technique et de la meilleure pratique environnementale;

  • i) principe du non-transfert de pollutions de l'environnement d'un milieu à un autre.

Article 5 Engagements des Parties contractantes

Afin d'atteindre les objectifs cités à l'article 3 et en observation des principes cités à l'article 4, les Parties contractantes s'engagent:

  • 1. à renforcer leur coopération et à s'informer réciproquement, notamment sur les actions réalisées sur leur territoire en vue de protéger le Rhin;

  • 2. à mettre en œuvre sur leur territoire les programmes de mesure internationaux et les études de l'écosystème Rhin décidés par la Commission et à informer la Commission de leurs résultats;

  • 3. à procéder à des analyses dans le but d'identifier les causes et les responsables de pollutions;

  • 4. à engager sur leur territoire les actions autonomes qu'elles jugent nécessaires et à assurer pour le moins de

    • a) soumettre le rejet d'eaux usées susceptible d'avoir un impact sur la qualité des eaux à une autorisation préalable ou à une réglementation générale où sont fixées des limites des émissions;

    • b) réduire progressivement les rejets de substances dangereuses dans le but de ne plus rejeter de telles substances;

    • c) surveiller le respect des autorisations ou des réglementations générales ainsi que le rejet;

    • d) vérifier et adapter périodiquement les autorisations ou les réglementations générales dans la mesure où des changements substantiels de l'état de la technique le permettent ou l'état du milieu récepteur le rend nécessaire;

    • e) réduire le plus possible par le biais de réglementations les risques de pollution due à des incidents ou accidents et prendre les dispositions requises en cas d'urgence;

    • f) soumettre les interventions techniques susceptibles de porter gravement atteinte à l'écosystème à une autorisation préalable assortie des obligations requises ou à une réglementation générale;

  • 5. à engager les actions nécessaires sur leur territoire pour mettre en œuvre les décisions de la Commission conformément à l'article 11;

  • 6. à avertir sans retard, en cas d'incidents ou accidents dont les effets pourraient présenter un risque pour la qualité des eaux du Rhin ou en cas de crues imminentes, la Commission et les Parties contractantes susceptibles d'en être affectées, selon les plans d'avertissement et d'alerte coordonnés par la Commission.

Article 6 Commission

  • 1. Pour la mise en œuvre de la présente Convention, les Parties contractantes poursuivent leur coopération dans le cadre de la Commission.

  • 2. La Commission a la personnalité juridique. Sur le territoire des Parties contractantes, elle jouit en particulier de la capacité juridique reconnue aux personnes morales par le droit national. Elle est représentée par son président.

  • 3. Le droit en vigueur au siège s'applique aux questions de la législation du travail et aux questions sociales.

Article 7 Organisation de la Commission

  • 1. La Commission est composée des délégations des Parties contractantes. Chaque Partie contractante désigne ses délégués dont un chef de délégation.

  • 2. Les délégations peuvent s'adjoindre des experts.

  • 3. La présidence de la Commission est assurée pour trois ans successivement par chaque délégation dans l'ordre des Parties contractantes tel qu'il figure dans le préambule. La délégation qui assume la présidence désigne le président de la Commission. Le président n'intervient pas comme porte-parole de sa délégation.

    Si une Partie contractante renonce à l'exercice de sa présidence, celle-ci sera assumée par la Partie contractante suivante.

  • 4. La Commission établit son règlement intérieur et financier.

  • 5. La Commission décide des mesures d'organisation interne, de la structure de travail qu'elle juge nécessaire et du budget annuel de fonctionnement.

Article 8 Tâches de la Commission

  • 1. Pour permettre d'atteindre les objectifs fixés à l'article 3, la Commission s'acquitte des tâches suivantes:

    • a) elle prépare les programmes internationaux de mesure et les études de l'écosystème Rhin et en exploite les résultats en coopération, si nécessaire, avec des institutions scientifiques;

    • b) elle élabore des propositions d'actions individuelles et de programmes d'actions en y intégrant éventuellement des instruments économiques et en tenant compte des coûts attendus;

    • c) elle coordonne les plans d'avertissement et d'alerte des Etats contractants sur le Rhin;

    • d) elle évalue l'efficacité des actions décidées, notamment sur la base des rapports des Parties contractantes et des résultats des programmes de mesure et des études de l'écosystème Rhin;

    • e) elle remplit d'autres tâches qui lui sont confiées par les Parties contractantes.

  • 2. A cet effet, la Commission prend des décisions conformément aux articles 10 et 11.

  • 3. La Commission fournit un rapport d'activité annuel aux Parties contractantes.

  • 4. La Commission informe le public de l'état du Rhin et des résultats de ses travaux. Elle peut établir et publier des rapports.

Article 9 Assemblées plénières de la Commission

  • 1. La Commission se réunit en Assemblée plénière ordinaire une fois par an sur convocation de son président.

  • 2. Des Assemblées plénières extraordinaires sont convoquées par le président, à son initiative ou à la demande d'au moins deux délégations.

  • 3. Le président propose l'ordre du jour. Chaque délégation a le droit de faire inscrire à l'ordre du jour les points qu'elle désire voir traités.

Article 10 Prise de décision par la Commission

  • 1. Les décisions de la Commission sont prises à l'unanimité.

  • 2. Chaque délégation a une voix.

  • 3. Si des actions à mettre en œuvre par les Parties contractantes conformément à l'article 8 paragraphe 1 alinéa b relèvent de la compétence de la Communauté européenne, cette dernière exerce son droit de vote avec un nombre de voix égal au nombre de ses Etats membres qui sont Parties contractantes à la présente Convention, nonobstant le paragraphe 2. La Communauté européenne n'exerce pas son droit de vote dans les cas où ses Etats membres exercent le leur et réciproquement.

  • 4. L'abstention d'une seule délégation ne fait pas obstacle à l'unanimité. Cette disposition ne s'applique pas à la délégation de la Communauté européenne. L'absence d'une délégation équivaut à une abstention.

  • 5. Le règlement intérieur peut prévoir une procédure écrite.

Article 11 Mise en œuvre des décisions de la Commission

  • 1. La Commission adresse aux Parties contractantes, sous forme de recommandations, ses décisions relatives aux actions prévues à l'article 8, paragraphe 1, alinéa b, qui sont mises en œuvre conformément au droit interne des Parties contractantes.

  • 2. La Commission peut arrêter que ces décisions

    • a) devront être appliquées par les Parties contractantes selon un calendrier;

    • b) devront être mises en œuvre de manière coordonnée.

  • 3. Les Parties contractantes font régulièrement rapport à la Commission sur

    • a) les mesures législatives, réglementaires ou autres qu'elles ont prises en vue de la mise en œuvre des dispositions de la présente Convention et sur la base des décisions de la Commission;

    • b) les résultats des actions mises en œuvre conformément à l'alinéa a;

    • c) les problèmes que pose la mise en œuvre des actions visées à l'alinéa a.

  • 4. Si une Partie contractante ne peut mettre en œuvre les décisions de la Commission en tout ou partie, elle en fait rapport dans un délai précis à fixer au cas par cas par la Commission et en présente les raisons. Toute délégation peut déposer une demande de consultation à laquelle il doit être donné suite dans un délai de deux mois.

    Sur la base des rapports des Parties contractantes ou des consultations, la Commission peut décider que soient engagées des actions en vue de promouvoir l'application des décisions.

  • 5. La Commission établit une liste de ses décisions adressées aux Parties contractantes. Les Parties contractantes complètent annuellement la liste de la Commission, en actualisant l'état de mise en œuvre des décisions de la Commission, au plus tard deux mois avant l'Assemblée plénière de la Commission.

Article 12 Secrétariat de la Commission

  • 1. La Commission dispose d'un secrétariat permanent qui remplit les tâches qui lui sont déléguées par la Commission et qui est dirigé par un chef de secrétariat.

  • 2. Les Parties contractantes fixent le siège du secrétariat.

  • 3. La Commission désigne le chef du secrétariat.

Article 13 Répartition des frais

  • 1. Chaque Partie contractante supporte les frais de sa représentation au sein de la Commission et de sa structure de travail et chaque Etat contractant supporte les frais des études et des actions qu'il mène sur son propre territoire.

  • 2. La répartition des frais afférents au budget annuel de fonctionnement entre les Parties contractantes est fixée dans le règlement intérieur et financier de la Commission.

Article 14 Coopération avec d'autres Etats, d'autres organisations et des experts externes

  • 1. La Commission coopère avec d'autres organisations intergouvernementales et peut leur adresser des recommandations.

  • 2. La Commission peut reconnaître comme observateurs:

    • a) les Etats qui ont un intérêt aux travaux de la Commission;

    • b) les organisations intergouvernementales dont les travaux sont en relation avec la Convention;

    • c) les organisations non gouvernementales, dans la mesure où leurs domaines d'intérêt ou leurs activités sont concernés.

  • 3. La Commission échange des informations avec des organisations non gouvernementales, dans la mesure où leurs domaines d'intérêt ou leurs activités sont concernés. La Commission recueille notamment l'avis de ces organisations avant délibération, si des décisions susceptibles d'avoir un impact important pour ces organisations doivent être prises, et les informe ensuite dès que ces décisions ont été prises.

  • 4. Les observateurs peuvent soumettre à la Commission des informations ou rapports qui présentent un intérêt pour les objectifs de la Convention. Ils peuvent être invités à participer à des réunions de la Commission sans disposer d'un droit de vote.

  • 5. La Commission peut décider de consulter des représentants spécialisés des organisations non gouvernementales reconnues ou d'autres experts et de les inviter à des réunions de la Commission.

  • 6. Le règlement intérieur et financier fixe les conditions de coopération ainsi que les conditions d'admission et de participation requises.

Article 15 Langues de travail

L'allemand, le français et le néerlandais sont langues de travail de la Commission. Le règlement intérieur et financier en définit les modalités.

Article 16 Règlement des différends

  • 1. En cas de différend entre des Parties contractantes quant à l'interprétation ou à l'application de la Convention, ces Parties recherchent une solution par voie de négociation ou par toute autre méthode de règlement des différends qu'elles jugent acceptable.

  • 2. Si le différend ne peut être réglé de cette façon, il est, sauf si les parties au différend en disposent autrement, soumis, à la requête de l'une d'entre elles, à l'arbitrage conformément aux dispositions de l'annexe de la présente Convention, qui est partie intégrante de cette Convention.

Article 17 Entrée en vigueur

Chaque Partie contractante notifie au Gouvernement de la Confédération Suisse l'achèvement des procédures requises pour la mise en vigueur de la présente Convention. Le Gouvernement de la Confédération Suisse donne confirmation de la réception des notifications et informe également les autres Parties contractantes. La Convention entre en vigueur le premier jour du deuxième mois suivant la réception de la dernière notification.

Article 18 Dénonciation

  • 1. A l'expiration d'un délai de trois ans après sa mise en vigueur, la présente Convention peut être dénoncée à tout moment par chacune des Parties contractantes par une déclaration écrite adressée au Gouvernement de la Confédération Suisse.

  • 2. La dénonciation de la Convention prend effet à la fin de l'année suivant l'année de la dénonciation.

Article 19 Abrogation et maintien du droit en vigueur

  • 1. Sont abrogés à l'entrée en vigueur de la présente Convention, nonobstant les paragraphes 2 et 3 du présent article:

    • a) l'Accord du 29 avril 1963 concernant la Commission Internationale pour la Protection du Rhin contre la pollution;

    • b) l'Accord additionnel du 3 décembre 1976 à l'Accord du 29 avril 1963 concernant la Commission Internationale pour la Protection du Rhin contre la pollution;

    • c) la Convention du 3 décembre 1976 relative à la protection du Rhin contre la pollution chimique.

  • 2. Les décisions, recommandations, valeurs limites et autres arrangements adoptés sur la base de l'Accord du 29 avril 1963 concernant la Commission Internationale pour la Protection du Rhin contre la pollution et l'Accord additionnel du 3 décembre 1976, ainsi que sur la base de la Convention du 3 décembre 1976 relative à la protection du Rhin contre la pollution chimique, restent applicables sans changement de leur nature juridique, dans la mesure où ils ne sont pas abrogés explicitement par la Commission.

  • 3. La répartition des frais afférents au budget annuel de fonctionnement définie à l'article 12 de l'Accord du 29 avril 1963 concernant la Commission Internationale pour la Protection du Rhin contre la pollution, modifiée par l'accord additionnel du 3 décembre 1976, reste en vigueur jusqu'à ce que la Commission ait fixé une répartition dans le règlement intérieur et financier.

Article 20 Texte original et dépôt

La présente Convention rédigée en langues allemande, française et néerlandaise, les trois textes faisant également foi, est déposée auprès du Gouvernement de la Confédération Suisse qui en remet une copie certifiée conforme à chacune des Parties contractantes.

FAIT à Berne, le 12 avril 1999

Pour les Gouvernements

de la République fédérale d'Allemagne:

(s.) K. BALD

(s.) F. HOLZWARTH

de la République Française:

(s.) A. GADAUD

du Grand-Duché de Luxembourg:

(s.) P. HANSEN

du Royaume des Pays-Bas:

(s.) A. P. T. BIJLSMA

de la Confédération Suisse:

(s.) PH. ROCH

Pour la Communauté européenne:

(s.) H. BLÖCH


Annexe

Arbitrage

  • 1. A moins que les parties au différend n'en disposent autrement, la procédure d'arbitrage est conduite conformément aux dispositions de la présente annexe.

  • 2. Le tribunal arbitral est composé de trois membres. La partie plaignante et la partie défenderesse nomment chacune un arbitre. Les deux arbitres ainsi nommés désignent d'un commun accord le troisième arbitre qui assume la présidence du tribunal.

    Si, au terme d'un délai de deux mois à compter de la désignation du deuxième arbitre, le président du tribunal n'a pas été désigné, le président de la Cour internationale de justice procède, à la requête de la partie la plus diligente, dans un nouveau délai de deux mois, à sa désignation.

  • 3. Si, dans un délai de deux mois après la réception de la requête prévue à l'article 16 de la Convention, l'une des parties au différend n'a pas procédé à la désignation qui lui incombe d'un membre du tribunal, l'autre partie peut saisir le président de la Cour internationale de justice qui désigne le président du tribunal arbitral dans un nouveau délai de deux mois. Dès sa désignation, le président du tribunal arbitral demande à la partie qui n'a pas nommé d'arbitre de le faire dans un délai de deux mois. Passé ce délai, il saisit le président de la Cour internationale de justice qui procède à cette nomination dans un nouveau délai de deux mois.

  • 4. Si, dans les cas visés aux paragraphes précédents, le président de la Cour internationale de justice se trouve empêché ou s'il est ressortissant de l'une des parties au différend, la désignation du président du tribunal arbitral ou la nomination de l'arbitre incombe au vice-président de la Cour ou au membre le plus ancien de la Cour qui ne se trouve pas empêché et qui n'est pas ressortissant de l'une des parties au différend.

  • 5. Les dispositions qui précèdent s'appliquent par analogie pour pourvoir aux sièges devenus vacants.

  • 6. Le tribunal arbitral statue selon les règles du droit international et, en particulier, selon les dispositions de la Convention.

  • 7. Les décisions du tribunal arbitral, tant sur la procédure que sur le fond, sont prises à la majorité des voix de ses membres, l'absence ou l'abstention d'un des membres du tribunal désignés par les parties n'empêchant pas le tribunal de statuer. En cas de partage égal des voix, la voix du président est prépondérante. Les décisions du tribunal lient les parties. Celles-ci supportent les frais de l'arbitre qu'elles ont désigné et se partagent à part égale les autres frais. Sur les autres points, le tribunal arbitral règle lui-même sa procédure.

  • 8. En cas de différend entre deux Parties contractantes dont une seule est un Etat membre de la Communauté européenne, elle-même Partie contractante, l'autre Partie adresse la requête, à la fois à cet Etat membre et à la Communauté, qui lui notifient conjointement, dans un délai de deux mois après la réception de la requête, si l'Etat membre, la Communauté ou l'Etat membre et la Communauté conjointement se constituent partie au différend. A défaut d'une telle notification dans ledit délai, l'Etat membre et la Communauté sont réputés n'être qu'une seule et même partie au différend pour l'application des dispositions de la présente annexe. Il en est de même lorsque l'Etat membre et la Communauté se constituent conjointement partie au différend.


Protocole de signature

Lors de la signature de la Convention sur la protection du Rhin, les chefs de délégation au sein de la CIPR sont convenus des points suivants:

  • 1. Ne sont pas affectés par la Convention:

    • a) la Convention du 3 décembre 1976 relative à la protection du Rhin contre la pollution par les chlorures;

    • b) l'Echange de lettres du 29 avril/13 mai 1983 concernant ladite Convention, entré en vigueur le 5 juillet 1985;

    • c) la Déclaration du 11 décembre 1986 des chefs de délégation des Gouvernements qui sont Parties contractantes de l'Accord du 29 avril 1963 concernant la Commission Internationale pour la Protection du Rhin contre la pollution;

    • d) le Protocole additionnel du 25 septembre 1991 concernant la Convention du 3 décembre 1976 relative à la protection du Rhin contre la pollution par les chlorures;

    • e) la Déclaration du 25 septembre 1991 des chefs de délégation des Gouvernements Parties à l'Accord du 29 avril 1963 concernant la Commission Internationale pour la Protection du Rhin contre la pollution.

  • 2. L'«état de la technique» et la «meilleure technologie disponible» sont des expressions synonymes et doivent, au même titre que l'expression «meilleures pratiques environnementales», être entendues dans le cadre de la Convention sur la Protection du Rhin au sens où elles le sont dans la Convention du 17 mars 1992 sur la protection et l'utilisation des cours d'eau transfrontières et des lacs internationaux (annexes I et II) et la Convention du 22 septembre 1992 pour la protection du milieu marin de l'Atlantique du Nord-Est (appendice 1).

  • 3. Coblence reste siège de la Commission.

  • 4. Pour tout règlement d'un différend entre Etats membres de la Communauté européenne n'impliquant pas un autre Etat, l'article 219 du Traité instituant la Communauté européenne s'applique.

FAIT à Berne, le 12 avril 1999

Pour les Gouvernements

de la République fédérale d'Allemagne:

(s.) K. BALD

(w.g.) F. HOLZWARTH

de la République Française:

(s.) A. GADAUD

du Grand-Duché de Luxembourg:

(s.) P. HANSEN

du Royaume des Pays-Bas:

(s.) R. H. DEKKER

de la Confédération Suisse:

(s.) PH. ROCH

Pour la Communauté européenne:

(s.) H. BLÖCH


D. PARLEMENT

Het Verdrag behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring der Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan het Verdrag kan worden gebonden.

G. INWERKINGTREDING

De bepalingen van het Verdrag zullen ingevolge artikel 17 in werking treden op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de ontvangst door de regering van de Zwitserse Bondsstaat van de laatste van de mededelingen van de Verdragspartijen aan genoemde regering dat is voldaan aan de nationale vereisten voor de inwerkingtreding van het Verdrag.

J. GEGEVENS

Van het op 26 juni 1945 te San Francisco tot stand gekomen Statuut van het Internationaal Gerechtshof – naar de President van het Hof wordt in de Bijlage bij het onderhavige Verdrag verwezen – zijn de Engelse en Franse tekst geplaatst in Trb. 1971, 55 en is de herziene vertaling geplaatst in Trb. 1987, 114; zie ook Trb. 1997, 106.

Van het op 25 maart 1957 te Rome tot stand gekomen Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, naar welk Verdrag in punt 4 van het Protocol van ondertekening bij het onderhavige Verdrag wordt verwezen, is de Franse tekst geplaatst in Trb. 1957, 74 en de Nederlandse tekst in Trb. 1957, 91; zie ook, laatstelijk, Trb. 1998, 13.

Van de op 29 april 1963 te Bern tot stand gekomen Overeenkomst nopens de Internationale Commissie ter bescherming van de Rijn tegen verontreiniging, naar welke Overeenkomst onder meer in de preambule tot het onderhavige Verdrag wordt verwezen, is de tekst geplaatst in Trb. 1963, 104; zie ook Trb. 1965, 68.

Van de op 3 december 1976 te Bonn tot stand gekomen Aanvullende Overeenkomst bij de op 29 april 1963 te Bern ondertekende Overeenkomst nopens de Internationale Commissie ter bescherming van de Rijn tegen verontreiniging, naar welke Overeenkomst onder meer in de preambule tot het onderhavige Verdrag wordt verwezen, zijn de Nederlandse en Franse tekst geplaatst in Trb. 1977, 31; zie ook Trb. 1979, 9.

Van de op 3 december 1976 te Bonn tot stand gekomen Overeenkomst inzake de bescherming van de Rijn tegen verontreiniging door chloriden, naar welke Overeenkomst in punt 1, letter a, van het Protocol van ondertekening bij het onderhavige Verdrag wordt verwezen, zijn de Nederlandse en Franse tekst geplaatst in Trb. 1977, 33; zie ook, laatstelijk, Trb. 1987, 54.

Van de op 3 december 1976 te Bonn tot stand gekomen Overeenkomst inzake de bescherming van de Rijn tegen chemische verontreiniging, naar welke Overeenkomst onder meer in de preambule tot het onderhavige Verdrag wordt verwezen, zijn de Nederlandse en Franse tekst geplaatst in Trb. 1977, 32; zie ook, laatstelijk, Trb. 1993, 76.

Van de op 29 april en 4 mei 1983 te Neuilly en 's-Gravenhage tussen de Nederlandse en de Franse Regering gewisselde brieven inzake aanpassing van de op 3 december 1976 te Bonn tot stand gekomen Overeenkomst inzake de bescherming van de Rijn tegen verontreiniging door chloriden, naar welke brieven in punt 1, letter b, van het Protocol van ondertekening bij het onderhavige Verdrag wordt verwezen, zijn tekst en vertaling geplaatst in Trb. 1983, 118; zie ook Trb. 1985, 126.

Van de Verklaring afgelegd op 11 december 1986 door de delegatie-leiders van de regeringen die de Overeenkomstsluitende Partijen zijn van de Overeenkomst van 29 april 1963 nopens de Internationale Commissie ter bescherming van de Rijn tegen verontreiniging, naar welke Verklaring in punt 1, letter e, van het Protocol van ondertekening bij het onderhavige Verdrag wordt verwezen, zijn de Nederlandse en Franse tekst geplaatst in rubriek J van Trb. 1987, 54.

Van het op 25 september 1991 te Brussel tot stand gekomen Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst inzake de bescherming van de Rijn tegen verontreiniging door chloriden, naar welk Aanvullend Protocol in punt 1, letter d, van het Protocol van ondertekening bij het onderhavige Verdrag wordt verwezen, zijn de Nederlandse en Franse tekst geplaatst in Trb. 1992, 3; zie ook Trb. 1994, 225.

Van de Verklaring afgelegd op 25 september 1991 door de delegatie-leiders van de regeringen die partij zijn bij de Overeenkomst nopens de Internationale Commissie ter bescherming van de Rijn tegen verontreiniging, naar welke Verklaring in punt 1, letter e, van het Protocol van ondertekening bij het onderhavige Verdrag wordt verwezen, zijn de Nederlandse en Franse tekst geplaatst in rubriek J van Trb. 1992, 3.

Van het op 17 maart 1992 te Helsinki tot stand gekomen Verdrag inzake de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren, naar welk Verdrag onder meer in de preambule tot het onderhavige Verdrag wordt verwezen, zijn de Engelse en Franse tekst en de vertaling geplaatst in Trb. 1992, 199; zie ook, laatstelijk, Trb. 1996, 299.

Van het op 22 september 1992 te Parijs tot stand gekomen Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan, naar welk Verdrag onder meer in de preambule tot het onderhavige Verdrag wordt verwezen, is de tekst geplaatst in Trb. 1993, 16 en de vertaling in Trb. 1993, 141; zie ook Trb. 1998, 169.

Uitgegeven de zevenentwintigste juli 1999

De Minister van Buitenlandse Zaken a.i.,

EVELINE HERFKENS


XNoot
1

De Duitse tekst is niet afgedrukt.

Naar boven