A. TITEL

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake de rechtszitting van een Schots hof in Nederland, met Bijlagen;

's-Gravenhage, 18 september 1998

B. TEKST

De tekst van het Verdrag is geplaatst in Trb. 1998, 237.

C. VERTALING

Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake de rechtszitting van een Schots hof in Nederland

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland;

In herinnering roepend dat op 21 december 1988 boven Lockerbie in Schotland een bomaanslag is gepleegd op Pan American World Airways-vlucht 103, waarbij 270 doden zijn gevallen;

In herinnering roepend dat op 13 november 1991, na een officieel verzoek daartoe van de Procurator Fiscal van Dumfries, de Sheriff van South Strathclyde, Dumfries en Galloway in Schotland een arrestatiebevel heeft uitgevaardigd tegen Abdelbaset Ali Mohmed Al Megrahi en tegen Al Amin Khalifa Fhimah („de verdachten") op verdenking van samenzwering tot moord, moord en overtreding van de Wet van 1982 van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake de veiligheid van de luchtvaart;

In herinnering roepend dat de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, handelend in overeenstemming met Hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties, in de Resoluties 748 (1992) en 883 (1993) Libië onder andere heeft verzocht zorg te dragen voor verschijning van de verdachten ter terechtzitting voor een Schots hof;

Gelet op de brief van 24 augustus 1998 van de Permanente Vertegenwoordigers van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en van de Verenigde Staten van Amerika aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, waarin wordt voorgesteld dat de verdachten worden berecht voor een Schots hof dat zitting houdt in het Koninkrijk der Nederlanden, in overeenstemming met de in die brief (Bijlage 1) genoemde regelingen;

Naar behoren rekening houdend met de besluiten van de Veiligheidsraad, handelend in overeenstemming met Hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties, in Resolutie 1192 (1998) (Bijlage 2);

Overwegende dat de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland een Verdrag wensen te sluiten waarin de zitting van een Schots hof in Nederland wordt geregeld, alsmede alle zaken die voor de goede werking van dit Schotse hof in Nederland ten behoeve van de terechtzitting van de verdachten zijn vereist;

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van dit Verdrag gelden de volgende begripsomschrijvingen:

  • a. „het gastheerland" betekent het Koninkrijk der Nederlanden;

  • b. „de Regering" betekent de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden;

  • c. „de bevoegde autoriteiten" betekent de nationale, provinciale, gemeentelijke en overige bevoegde autoriteiten die hun bevoegdheid ontlenen aan de wet van het gastheerland;

  • d. „Verdrag van Wenen" betekent het Verdrag van Wenen inzake Diplomatiek Verkeer, tot stand gekomen te Wenen op 18 april 1961;

  • e. „Procurator Fiscal" betekent de Procurator Fiscal van Dumfries en elke persoon die in het bezit is van een opdracht van de Lord Advocate om als Procurator Fiscal of als plaatsvervangend Procurator Fiscal op te treden ten behoeve van de rechtszitting;

  • f. „Sheriff" betekent een Sheriff uit South Strathclyde, Dumfries en Galloway in Schotland en alle functionarissen uit het rechtsgebied van die Sheriff;

  • g. „de verdachten" betekent Abdelbaset Ali Mohmed Al Megrahi en Al Amin Khalifa Fhimah, verdacht van samenzwering tot moord, moord en overtreding van de Wet van 1982 van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake de veiligheid van de luchtvaart („de misdrijven"), nader omschreven in het verzoekschrift van de Procurator Fiscal op grond waarvan een arrestatiebevel werd uitgevaardigd door de Sheriff van South Strathclyde, Dumfries en Galloway in Schotland op 3 november 1991;

  • h. „Lord Advocate" betekent de Lord Advocate van Schotland en alle functionarissen, Advocate Deputes, Schotse politie-ambtenaren of andere personen die onder zijn leiding staan, of alle personen die hem rechtstreeks assisteren;

  • i. „het proces" betekent de openbare terechtzitting van de verdachten in verband met de misdrijven en alle voorafgaande handelingen, onderzoeksactiviteiten, voorbereidingen voor de terechtzitting, inleidende verhoren en beroep na dagvaarding, elke vaststelling van wetten of feiten en de oplegging van straffen, alsmede beroep door de verdachten na veroordeling, dit alles overeenkomstig het Schotse recht en de Schotse rechtspraktijk;

  • j. „procureurs en advocaten" betekent personen die in Schotland wettelijk gekwalificeerd zijn en die optreden namens de Lord Advocate of namens de verdachten;

  • k. „getuigen" betekent personen, met inbegrip van deskundigen, die worden opgeroepen om getuigenverklaringen af te leggen in het proces tegen de verdachten;

  • l. „het Schotse hof" betekent het High Court of Justiciary (met inbegrip van de zitting van dit Court in hoger beroep) en het Sheriff Court, die in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag zitting houden in Nederland;

  • m. „Registrar" betekent de Registrar die als zodanig is aangewezen door de Director of Scottish Courts Administration en die namens hem optreedt;

  • n. „internationale waarnemers" betekent personen die door de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties zijn benoemd teneinde de openbare verhoren bij te wonen, op grond van regelingen tussen de Secretaris-Generaal en de Regering van het Verenigd Koninkrijk;

  • o. „het terrein van het Schotse hof" betekent het geheel van gebouwen en grond, met inbegrip van alle installaties en voorzieningen, die door het gastheerland ter beschikking worden gesteld en worden onderhouden, betrokken en gebruikt ten behoeve van het proces, met inbegrip van de gevangenhouding van de verdachten;

  • p. „de Partijen" betekent de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Artikel 2 Doel en reikwijdte van het Verdrag

In dit Verdrag wordt de zitting van een Schots hof in Nederland geregeld, alsmede de uit het proces en de goede werking van het Schotse hof voortvloeiende aangelegenheden.

Artikel 3 Het Schotse hof

1. De Regering verplicht zich ertoe uitsluitend als gastheer voor het Schotse hof op te treden ten behoeve en voor de duur van het proces in Nederland. Hiertoe stelt de Regering het benodigde terrein ter beschikking voor het proces. Binnen dit terrein verschaft het Schotse hof een redelijke accommodatie aan personen die een gerechtvaardigd belang hebben bij het bijwonen van de openbare terechtzitting, met inbegrip van familieleden van de slachtoffers of hun vertegenwoordigers.

2. De rechtsmacht van het Schotse hof is beperkt tot het proces.

3. De Regering staat de gevangenhouding van de verdachten binnen het terrein van het Schotse hof en in overeenstemming met het Schotse recht en de Schotse rechtspraktijk toe ten behoeve van het proces en, in geval van een veroordeling, in afwachting van hun overbrenging naar het Verenigd Koninkrijk. Het opleggen van alle andere sancties met betrekking tot vrijheidsberoving van personen binnen dit terrein is niet toegestaan, behoudens gevallen waarin het Schotse hof bevel geeft tot:

  • a. de tijdelijke gevangenhouding van getuigen die in bewaring worden overgebracht naar het terrein van het Schotse hof;

  • b. de tijdelijke gevangenhouding van getuigen gedurende de tijd dat zij hun getuigenverklaringen afleggen;

  • c. de tijdelijke gevangenhouding van personen die binnen het terrein van het Schotse hof strafbare feiten hebben begaan, met inbegrip vancontempt of court; en

  • d. de gevangenneming van personen die schuldig worden bevonden aansummarily contempt of court.

4. Het proces wordt geacht te zijn beëindigd wanneer een van de volgende gebeurtenissen, maar niet noodzakelijkerwijze dezelfde gebeurtenis, zich met betrekking tot beide verdachten heeft voorgedaan:

  • a. de verdachte wordt vrijgesproken;

  • b. het proces wordt gestaakt op grond van een rechtsgang waardoor voortzetting van het proces volgens Schots recht onmogelijk wordt; of

  • c. na veroordeling zijn alle vonnissen van het Schotse hof in kracht van gewijsde gegaan.

Artikel 4 Rechtspersoonlijkheid van het Schotse hof

1. Het Schotse hof bezit in het gastheerland volledige rechtspersoonlijkheid. Deze omvat met name de bevoegdheid:

  • a. overeenkomsten te sluiten en de in artikel 27 bedoelde Akten van Overeenstemming met het gastheerland uit te wisselen;

  • b. roerende en onroerende zaken te verwerven en te vervreemden; en

  • c. gerechtelijke acties in te stellen.

2. Voor de toepassing van dit artikel wordt het Schotse hof vertegenwoordigd door de Registrar.

Artikel 5 Onschendbaarheid van het terrein van het Schotse hof

1. Het terrein van het Schotse hof is onschendbaar. De bevoegde autoriteiten nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het Schotse hof het terrein van het Schotse hof niet geheel of gedeeltelijk wordt ontnomen zonder de uitdrukkelijke toestemming van het Schotse hof. De eigendommen, gelden en bezittingen van het Schotse hof, waar deze ook gelegen zijn en wie deze ook onder zich heeft, zijn vrijgesteld van doorzoeking, confiscatie, vordering, beslaglegging, onteigening of iedere andere vorm van ingrijpen, ongeacht of het optreden van uitvoerende, administratieve, rechterlijke of wetgevende aard betreft.

2. De bevoegde autoriteiten betreden het terrein van het Schotse hof niet ter vervulling van een officiële functie, tenzij dit geschiedt met de uitdrukkelijke instemming of op verzoek van de Registrar of van een door hem aangewezen functionaris. Op het terrein van het Schotse hof vinden geen gerechtelijke acties en geen betekening of uitoefening van rechtsvervolging plaats, met inbegrip van de confiscatie van privé-eigendommen, behoudens met de instemming van de Registrar en in overeenstemming met de door hem goedgekeurde voorwaarden.

3. In geval van brand of andere noodgevallen die onmiddellijk beschermend optreden vereisen, of indien de bevoegde autoriteiten in redelijkheid kunnen aannemen dat een dergelijk noodgeval zich heeft voorgedaan of op het punt staat zich voor te doen op het terrein van het Schotse hof, wordt de instemming van de Registrar, of van een door hem aangewezen functionaris, voor de nodige toegang tot het terrein van het Schotse hof geacht te zijn gegeven indien geen van beiden op tijd kan worden bereikt.

4. Onverminderd het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde, nemen de bevoegde autoriteiten de nodige stappen om het terrein van het Schotse hof tegen brand of ander onheil te beveiligen.

5. Het Schotse hof is bevoegd personen wier aanwezigheid niet bevorderlijk wordt geacht voor de handhaving van de orde of voor het voeren van het proces, van het terrein van het Schotse hof te verwijderen of te weren.

Artikel 6 Recht en gezag op het terrein van het Schotse hof

1. Het terrein van het Schotse hof staat onder het toezicht en het gezag van het Schotse hof, zoals in dit Verdrag bepaald.

2. Tenzij anders bepaald in dit Verdrag zijn de wetten en regelingen van het gastheerland van toepassing binnen het terrein van het Schotse hof.

3. Het Schotse hof is bevoegd tot het uitvaardigen van binnen het terrein van het Schotse hof geldende regelingen met het oog op het aldaar scheppen van de in alle opzichten noodzakelijke voorwaarden voor de onbelemmerde uitoefening van zijn taken. Het Schotse hof brengt de bevoegde autoriteiten onverwijld op de hoogte van de in overeenstemming met dit lid getroffen regelingen. Binnen het terrein van het Schotse hof zijn geen wetten of regelingen van het gastheerland van toepassing voor zover deze onverenigbaar zijn met een regeling van het Schotse hof.

4. Elk geschil tussen het Schotse hof en het gastheerland over de toelaatbaarheid volgens dit artikel van een regeling van het Schotse hof, of de onverenigbaarheid van een wet of regeling van het gastheerland met een op grond van dit artikel mogelijk gemaakte regeling van het Schotse hof, wordt onmiddellijk beslecht volgens de procedure van artikel 28. In afwachting van een dergelijke beslechting is de regeling van het Schotse hof van toepassing en is de wet of regeling van het gastheerland binnen het terrein van het Schotse hof niet van toepassing voorzover het Schotse hof stelt dat deze in strijd is met zijn regeling.

Artikel 7 Bescherming van het terrein van het Schotse hof

1. De bevoegde autoriteiten dragen de volledige verantwoordelijkheid voor de externe beveiliging van het terrein van het Schotse hof. Zij betrachten de nodige zorgvuldigheid om te zorgen voor de beveiliging en de bescherming van het Schotse hof en ervoor te zorgen dat de rust van het Schotse hof niet wordt verstoord door personen of groepen personen van buiten het terrein van het Schotse hof die het terrein trachten te betreden of door ordeverstoring in de onmiddellijke omgeving van het terrein, en bieden het terrein van het Schotse hof de eventueel benodigde beveiliging.

2. Indien de Registrar daarom verzoekt, stellen de bevoegde autoriteiten voldoende politie ter beschikking voor de handhaving van de openbare orde op het terrein van het Schotse hof of in de directe omgeving daarvan, en voor de verwijdering van personen van dit terrein.

Artikel 8 Immuniteit van het Schotse hof

Het Schotse hof, zijn gelden, bezittingen en andere eigendommen, waar deze ook gelegen zijn en wie deze ook onder zich heeft, zijn vrijgesteld van alle vormen van rechtsvervolging, behalve voor zover het Schotse hof in een specifiek geval uitdrukkelijk van zijn immuniteit afstand heeft gedaan. Zulks echter met dien verstande dat afstand van immuniteit zich nooit zal uitstrekken tot executiemaatregelen.

Artikel 9 Onschendbaarheid van de archieven en documenten van het Schotse hof

De archieven van het Schotse hof en in het algemeen alle documenten en ander materiaal, dat het Schotse hof ter beschikking is gesteld, toebehoort of door hem wordt gebruikt, waar deze zich ook bevinden in het gastheerland en wie deze ook onder zich heeft, zijn onschendbaar.

Artikel 10 Vrijstelling van belastingen en heffingen

1. Binnen het kader van zijn officiële taken worden het Schotse hof, zijn bezittingen, inkomsten en andere eigendommen vrijgesteld van alle directe belastingen, met inbegrip van onder andere inkomstenbelasting, vermogensbelasting, vennootschapsbelasting, alsmede van directe belastingen die door de plaatselijke en provinciale autoriteiten worden geheven.

2. Het Schotse hof:

  • a. wordt op aanvraag daartoe vrijgesteld van motorrijtuigenbelasting met betrekking tot alle voertuigen die voor zijn officiële werkzaamheden worden gebruikt;

  • b. wordt vrijgesteld van invoerheffingen en belastingen met betrekking tot zaken, met inbegrip van publicaties en motorvoertuigen, waarvan de invoer of uitvoer door het Schotse hof noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn officiële werkzaamheden;

  • c. wordt vrijgesteld van belasting toegevoegde waarde betaald over alle zaken, met inbegrip van motorvoertuigen, of diensten van aanzienlijke waarde, die nodig zijn voor zijn officiële werkzaamheden. Deze verzoeken tot vrijstelling worden alleen ingediend ten aanzien van zaken of diensten die herhaaldelijk worden geleverd of verleend of aanzienlijke kosten met zich meebrengen;

  • d. wordt vrijgesteld van accijnzen als inbegrepen in de prijs van alcoholhoudende dranken, tabaksartikelen en koolwaterstoffen, zoals huisbrandolie en motorbrandstoffen, die door het Schotse hof worden aangeschaft en noodzakelijk zijn voor zijn officiële werkzaamheden;

  • e. wordt vrijgesteld van belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM) met betrekking tot motorvoertuigen voor zijn officiële werkzaamheden.

3. De in het tweede lid, letters c en d genoemde vrijstellingen kunnen worden toegekend in de vorm van een teruggave. De in het tweede lid bedoelde vrijstellingen worden toegepast in overeenstemming met de formele vereisten van het gastheerland. Deze vereisten doen evenwel geen afbreuk aan de in dit artikel vervatte algemene beginselen.

4. De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op belastingen en heffingen die worden beschouwd als heffingen voor nutsvoorzieningen tegen een vast tarief overeenkomstig het aantal geleverde voorzieningen en die specifiek kunnen worden benoemd, omschreven en uitgesplitst.

5. Zaken die in toepassing van het tweede lid worden ingevoerd, worden niet verkocht, weggegeven of op andere wijze vervreemd, behalve overeenkomstig de met de Regering overeengekomen voorwaarden.

Artikel 11 Communicatiefaciliteiten

1. Het Schotse hof geniet, wat haar officiële communicatie betreft, een niet minder gunstige behandeling dan die welke door de Regering wordt toegekend aan een diplomatieke vertegenwoordiging ter zake van installatie en werking van de communicatiefaciliteiten, prioriteiten, tarieven, tarieven voor poststukken en kabeltelegrammen en telexberichten, telefax, telefoon en andere vormen van communicatie, alsmede tarieven voor mededelingen aan de pers en de radio.

2. Geen enkele officiële correspondentie of andere vorm van communicatie van het Schotse hof wordt door de Regering gecensureerd. Deze immuniteit van censuur heeft betrekking op drukwerk, fotografisch en elektronisch berichtenverkeer en andere vormen van communicatie die door het Schotse hof kunnen worden gebruikt. Het Schotse hof heeft het recht codes te gebruiken en correspondentie en ander materiaal of vormen van communicatie te verzenden en te ontvangen, hetzij per koerier of in verzegelde tassen, die alle onschendbaar zijn en ten aanzien waarvan dezelfde voorrechten en immuniteiten gelden als voor diplomatieke koeriers en tassen.

3. Het Schotse hof is bevoegd, zowel binnen als buiten het gastheerland, radio- en andere telecommunicatieapparatuur te gebruiken, op frequenties die hem door de Regering worden toegekend, tussen het terrein van het Schotse hof en vervoermiddelen.

4. Ten behoeve van de verwezenlijking van zijn doelen is het Schotse hof bevoegd, in overeenstemming met dit Verdrag, vrijelijk en zonder beperkingen berichten te publiceren binnen het gastheerland.

5. Het in dit artikel bepaalde is eveneens van toepassing op de Lord Advocate.

Artikel 12 Openbare voorzieningen ten behoeve van het terrein van het Schotse hof

1. De bevoegde autoriteiten zorgen tegen redelijke voorwaarden en op verzoek van de Registrar of op namens deze gedaan verzoek, voor de voor het terrein van het Schotse hof benodigde openbare voorzieningen, waaronder post-, telefoon- en telegraafdiensten, elektriciteit, water, gas, riolering, ophalen van vuilnis, brandbestrijding, plaatselijk vervoer en reiniging van de openbare weg. Deze opsomming is niet limitatief.

2. Wanneer elektriciteit, water, gas of andere in het eerste lid bedoelde voorzieningen door de bevoegde autoriteiten aan het terrein van het Schotse hof worden geleverd, of de prijzen daarvan worden bepaald door deze autoriteiten, zijn de tarieven van deze voorzieningen niet hoger dan de laagste vergelijkbare tarieven voor instellingen en organen van wezenlijk belang van de Regering.

3. In geval van overmacht leidend tot een volledige of gedeeltelijke onderbreking van bovengenoemde voorzieningen, wordt aan het Schotse hof, voor de vervulling van zijn taken, de voorrang verleend die ook aan instellingen en organen van wezenlijk belang van de Regering, wordt gegeven.

4. Op verzoek van de bevoegde autoriteiten treft de Registrar, of een door hem aangewezen functionaris, passende maatregelen om naar behoren gemachtigde vertegenwoordigers van de desbetreffende nutsbedrijven in staat te stellen op het terrein van het Schotse hof openbare voorzieningen, leidingen, buizen en rioleringen te inspecteren, repareren, onderhouden, reconstrueren of verplaatsen zonder de uitoefening van de taken van het Schotse hof in onredelijke mate te verstoren. Ondergrondse werkzaamheden op het terrein van het Schotse hof kunnen door de bevoegde autoriteiten alleen worden uitgevoerd na overleg met de Registrar of een door hem aangewezen functionaris, en zonder de uitoefening van de taken van het Schotse hof te verstoren.

Artikel 13 Embleem, onderscheidingstekens en vlag

Het Schotse hof is bevoegd op zijn terrein zijn embleem en onderscheidingstekens te tonen en de desbetreffende vlag uit te hangen.

Artikel 14 Voorrechten en immuniteiten van rechters en functionarissen

1. De rechters en functionarissen van het Schotse hof, de Registrar, de Lord Advocate, de Sheriff en de Procurator Fiscal, genieten dezelfde voorrechten en immuniteiten als die welke krachtens het Verdrag van Wenen worden verleend aan diplomatieke vertegenwoordigers.

2. De voorrechten en immuniteiten worden aan de rechters en functionarissen van het Schotse hof, aan de Registrar, de Lord Advocate, de Sheriff en de Procurator Fiscal verleend in het belang van het Schotse hof en niet voor het persoonlijk gewin van de betrokkenen zelf. Het recht en de plicht om afstand te doen van de immuniteit in gevallen waarin dit mogelijk is zonder afbreuk te doen aan het doel waarvoor de immuniteit is verleend, berust bij de Britse Ambassadeur te 's-Gravenhage.

Artikel 15 Procureurs en advocaten

1. De procureurs en advocaten van de verdachten worden door het gastheerland niet onderworpen aan maatregelen die de vrije en onafhankelijke uitoefening van hun taken op grond van het Schotse recht aantast.

2. Zij genieten in het bijzonder de volgende voorrechten en immuniteiten:

  • a. vrijstelling van inreisbeperkingen;

  • b. onschendbaarheid van alle documenten die betrekking hebben op de uitoefening van hun taak als procureur of advocaat van de verdachten;

  • c. immuniteit ten aanzien van de rechtsmacht in straf- en civielrechtelijke zaken met betrekking tot door hen gesproken of geschreven woorden en door hen in hun hoedanigheid van procureur of advocaat van de verdachten verrichte handelingen. Deze immuniteit blijft ook gelden wanneer de betrokkenen hun taken als procureur of advocaat van de verdachten hebben beëindigd.

3. De in het tweede lid, onder letters a en b genoemde bepalingen zijn eveneens van toepassing op personen die de procureurs of de advocaten van de verdachten rechtstreeks assisteren.

4. Dit artikel doet geen afbreuk aan mogelijke disciplinaire regels die voor procureurs en advocaten gelden.

Artikel 16 De verdachten

1. Op het moment van de aankomst van de verdachten in het gastheerland verzoekt de Regering van het Verenigd Koninkrijk, in overeenstemming met de desbetreffende verdragen, de Regering de verdachten over te brengen naar het terrein van het Schotse hof ten behoeve van het proces en hen in afwachting van hun overbrenging in bewaring te houden, rekening houdend met de vereisten vervat in Resolutie 1192 (1998) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.

2. Na hun overbrenging naar het terrein van het Schotse hof worden de verdachten niet overgebracht naar het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk. De Regering van het Verenigd Koninkrijk kan evenwel, na behoorlijke kennisgeving aan de Regering, de verdachten van het terrein van het Schotse hof rechtstreeks overbrengen naar het grondgebied van het Verenigd Koninkrijk, maar uitsluitend indien dit geschiedt:

  • a. ten behoeve van terechtzitting voor een jury in Schotland, mits de verdachten hiermee schriftelijk hebben ingestemd, en deze instemming persoonlijk hebben bevestigd voor het High Court of Justiciary in aanwezigheid van een door hen aangewezen raadsman, of

  • b. ten behoeve van het uitzitten van een vrijheidsstraf die door het Schotse hof na de veroordeling van de verdachten wordt opgelegd.

3. Het gastheerland oefent haar rechtsmacht in strafzaken niet uit jegens de verdachten met betrekking tot handelingen, nalatingen of veroordelingen voorafgaand aan hun aankomst in het gastheerland. De immuniteit wordt opgeheven wanneer de verdachten, zodra zij eenmaal verplicht zijn het grondgebied van het gastheerland te verlaten, dit niet hebben gedaan of, indien zij het wel hebben verlaten, hier naartoe zijn teruggekeerd.

4. De verdachten zijn verplicht het gastheerland te verlaten wanneer:

  • a. het proces wordt gestaakt op grond van een rechtsgang waardoor voortzetting van het proces volgens Schots recht onmogelijk wordt; of

  • b. de verdachten worden vrijgesproken.

Artikel 17 Getuigen

1. Het gastheerland laat de binnenkomst in Nederland van getuigen uitsluitend toe ten behoeve van het bijwonen van het proces.

2. In voorkomend geval staat het gastheerland de overbrenging van een getuige toe van de grens van het gastheerland naar het terrein van het Schotse hof, in overeenstemming met de desbetreffende verdragen en met zijn nationale wet.

3. Voor de toepassing van het bepaalde in het tweede lid, kan het Schotse hof verzoeken voor een dergelijke overbrenging rechtstreeks richten tot de Nederlandse Minister van Justitie.

4. Op verzoek van de Lord Advocate of van het Schotse hof, draagt het gastheerland zorg voor de bescherming van een getuige, in overeenstemming met zijn recht en rechtspraktijk.

5. Onverminderd het in het tweede lid bepaalde, wordt een getuige door de autoriteiten van het gastheerland niet vervolgd, vastgehouden of onderworpen aan beperkingen van zijn of haar persoonlijke vrijheid met betrekking tot handelingen of veroordelingen voorafgaand aan zijn of haar binnenkomst op het grondgebied van het gastheerland.

6. De in het vijfde lid bedoelde immuniteit wordt opgeheven bij het vertrek van de getuige uit het Nederlandse grondgebied, of na een periode van 15 dagen gerekend vanaf de datum dat zijn of haar aanwezigheid bij het proces niet langer is vereist en gedurende welke hij of zij de gelegenheid heeft gehad Nederland te verlaten en dit niet heeft gedaan, of, indien hij of zij dit wel heeft verlaten, hiernaar is teruggekeerd, tenzij deze terugkeer was vereist ten behoeve van het proces.

7. Onverminderd het bepaalde in het vierde lid, wordt een getuige door het gastheerland niet onderworpen aan maatregelen die de vrije en onafhankelijke uitoefening van zijn of haar taken zouden kunnen aantasten.

Artikel 18 Internationale waarnemers

Het gastheerland staat de binnenkomst van internationale waarnemers op Nederlands grondgebied uitsluitend toe ten behoeve van het bijwonen van het proces. Zij worden door het gastheerland niet onderworpen aan maatregelen die de vrije en onafhankelijke uitoefening van hun taken zouden kunnen aantasten.

Artikel 19 Samenwerking met de bevoegde autoriteiten

1. Zonder afbreuk te doen aan hun voorrechten en immuniteiten, hebben alle personen die deze voorrechten en immuniteiten genieten, de plicht de wetten en regelingen van het gastheerland na te leven. Ook hebben zij de plicht zich niet te mengen in de binnenlandse aangelegenheden van het gastheerland.

2. Het Schotse hof werkt te allen tijde samen met de bevoegde autoriteiten teneinde een goede rechtsbedeling te vergemakkelijken, de naleving van politievoorschriften te waarborgen en misbruik van de krachtens de bepalingen van dit Verdrag verleende voorrechten, immuniteiten en faciliteiten te voorkomen.

3. Het Schotse hof leeft de door het gastheerland uitgevaardigde veiligheidsrichtlijnen na, alsook de richtlijnen van de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de voorschriften inzake brandpreventie.

Artikel 20 Kennisgeving

1. De Registrar stelt de Regering in kennis van de namen en de rechtspositie van de in dit Verdrag genoemde personen, niet zijnde mensen uit het publiek, en van alle wijzigingen in hun rechtspositie. De bepalingen van dit Verdrag zijn uitsluitend van toepassing op personen die op deze wijze aan de Regering zijn bekendgemaakt.

2. De Registrar stelt de Regering eveneens in kennis van de namen en persoonsgegevens van alle personeelsleden die bevoegd zijn vuurwapens te dragen binnen het terrein van het Schotse hof, alsmede van de benaming, het type, het kaliber en het serienummer van het wapen of de wapens die deze personeelsleden ter beschikking staan. De Registrar geeft vergunningen af die alle personeelsleden die bevoegd zijn binnen het terrein van het Schotse hof vuurwapens te dragen te allen tijde bij zich moeten dragen.

Artikel 21 Binnenkomst, vertrek en verplaatsing binnen het gastheerland

Alle personen die overeenkomstig artikel 20, eerste lid, door de Registrar aan de Regering zijn bekendgemaakt, hebben het recht op onbelemmerde binnenkomst in, vertrek uit en verplaatsing binnen het gastheerland, voor zover nodig ten behoeve van het proces. Hun worden de nodige faciliteiten verleend om snel te kunnen reizen. Visa, inreisvergunningen of -bewijzen worden, waar deze vereist zijn, kosteloos en zo snel mogelijk afgegeven. Dezelfde faciliteiten gelden voor personen die getuigen begeleiden, mits deze personen door de Registrar aan de Regering zijn bekendgemaakt.

Artikel 22 Identiteitskaarten

Op verzoek van de Registrar geeft de Regering identiteitskaarten af aan personen die overeenkomstig artikel 20, eerste lid, door de Registrar zijn bekendgemaakt.

Artikel 23 Beveiliging, veiligheid en bescherming van de in dit Verdrag genoemde personen

Onverminderd het bepaalde in artikel 17, vierde lid, nemen de bevoegde autoriteiten, in overeenstemming met de Nederlandse wet en de Nederlandse rechtspraktijk, alle effectieve en doeltreffende maatregelen die nodig kunnen zijn ter waarborging van de goede beveiliging, veiligheid en bescherming van de in dit Verdrag genoemde personen, die essentieel zijn voor de goede werking van het Schotse hof, zonder enige vorm van inmenging.

Artikel 24 Kosten

1. Alle kosten:

  • a. met betrekking tot de vestiging en zitting van het Schotse hof in Nederland, en

  • b. door het gastheerland gemaakt met betrekking tot de zitting van het Schotse hof in Nederland, worden gedragen door de Regering van het Verenigd Koninkrijk.

2. De Regering van het Verenigd Koninkrijk stort, in overeenstemming met nadere regelingen die worden getroffen door middel van een uitwisseling van Akten van Overeenstemming met de Nederlandse Regering, op een daartoe aangewezen rekening, voorafgaand aan elk kwartaal, het bedrag aan kosten die het Nederlandse Ministerie van Justitie in het desbetreffende kwartaal naar schatting zal maken.

3. De Regering geeft elk kwartaal een financieel verslag van alle door haar uitgegeven bedragen.

4. Na de beëindiging van dit Verdrag keuren de Regering van het Verenigd Koninkrijk en de Nederlandse Regering het financiële eindverslag van de door deze laatste gemaakte kosten goed, en doen de eventueel benodigde afsluitende betalingen.

Artikel 25 Juridische samenwerking

Niets in dit Verdrag doet afbreuk aan de toepassing van verdragen inzake wederzijdse bijstand in strafzaken, behoudens voor zover in dit Verdrag anders is bepaald.

Artikel 26 Binnenlandse veiligheid van het gastheerland

Niets in dit Verdrag tast het recht van het gastheerland aan om de door hem ten behoeve van de nationale veiligheid nodig geachte maatregelen te nemen.

Artikel 27 Aanvullende regelingen

Ten behoeve van de praktische uitvoering van dit Verdrag kan een uitwisseling van Akten van Overeenstemming plaatsvinden tussen de Registrar en de aangewezen vertegenwoordiger van het Nederlandse Ministerie van Justitie.

Artikel 28 Beslechting van geschillen

Geschillen betreffende de interpretatie of toepassing van dit Verdrag worden beslecht door middel van overleg en onderhandelingen tussen de Partijen.

Artikel 29 Slotbepalingen

1. Dit Verdrag treedt in werking op een door de Partijen overeen te komen datum, met dien verstande dat zij ondertussen overeen kunnen komen een of meerdere bepalingen voorlopig toe te passen.

2. Onverminderd het bepaalde in het derde lid, blijft dit Verdrag van kracht gedurende een jaar na de datum van inwerkingtreding, met de mogelijkheid het met wederzijdse instemming te verlengen.

3. Dit Verdrag wordt beëindigd:

  • a. op de dag na de datum van de beëindiging van het proces (zoals omschreven in artikel 3, vierde lid), en alle op dat moment krachtens artikel 3, derde lid, letters c of d, vastgehouden of gevangengehouden personen worden op die dag vrijgelaten, of

  • b. zeven dagen na de datum waarop de Partijen, na overleg met de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, in een notawisseling overeenkomen dat redelijkerwijs niet is te verwachten dat, zoals in dit Verdrag wordt beoogd, het proces voor een Schots hof in Nederland zal plaatsvinden.

4. Beëindiging na voltooiing van het proces doet geen afbreuk aan:

  • a. die bepalingen in dit Verdrag die vereist zijn voor de ordentelijke beëindiging van de werkzaamheden van het Schotse hof, met inbegrip van de overbrenging van de verdachten in overeenstemming met artikel 16, tweede lid, letter b; en

  • b. de voortzetting van de immuniteit ten aanzien van rechtsvervolging met betrekking tot door de procureurs of advocaten van de verdachten gesproken of geschreven woorden en in die hoedanigheid verrichte handelingen.

5. Dit Verdrag kan te allen tijde op verzoek van elk der Partijen met wederzijdse instemming worden gewijzigd.

6. Ten aanzien van het Koninkrijk der Nederlanden is dit Verdrag uitsluitend van toepassing op het Koninkrijk in Europa.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd door hun respectieve Regeringen, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN in tweevoud te 's-Gravenhage op september 1998 in de Engelse taal.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden:

(w.g.) J. J. VAN AARTSEN

Voor de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland:

(w.g.) ROSEMARY SPENCER


Bijlage 1

LOCKERBIE: TEKST VAN DE BRITS/AMERIKAANSE BRIEF AAN DE SECRETARIS-GENERAAL VAN DE VERENIGDE NATIES

1. De Regeringen van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de Verenigde Staten van Amerika zijn ernstig bezorgd over het feit dat de verdachten van de terroristische bomaanslag op PanAm-vlucht 103 boven Lockerbie bijna tien jaar na de aanslag nog steeds niet terecht hebben gestaan. Een aantal jaren geleden heeft de Veiligheidsraad de Grote Libisch-Arabische Socialistische Volks-Jamahiriyah in de resoluties 731 (1992), 748 (1992) en 883 (1993) opgeroepen te bewerkstelligen dat de twee verdachten verschijnen om terecht te staan voor de desbetreffende Britse of Amerikaanse rechtbank.

2. Onze Regeringen zijn beide van mening dat het voor de bevordering van de internationale vrede en veiligheid essentieel is dat in de ogen van de internationale gemeenschap het recht zijn loop krijgt en berechting plaatsvindt door een desbetreffend Schots of Amerikaans hof. Ondanks de herhaalde omstandige verzekeringen wat betreft de eerlijkheid van een proces in deze jurisdicties, het rapport van de onafhankelijke juridische deskundigen die u heeft benoemd ter beoordeling van het Schotse rechtssysteem (S/1997/1991) en het aanbod van de Regering van het Verenigd Koninkrijk internationale waarnemers toe te laten bij een rechtszitting van een Schots hof, heeft Libië nagelaten de twee verdachten te doen verschijnen. Onze Regeringen spreken nogmaals hun diepe bezorgdheid uit over dit negeren van de oproep van de Veiligheidsraad.

3. Teneinde tot een oplossing te komen voor deze situatie, waarbij het recht zijn loop krijgt, zijn onze Regeringen echter, bij wijze van uitzondering, bereid tot een regeling waarbij de twee verdachten terechtstaan voor een Schots hof dat zitting zal houden in Nederland. Na uitgebreid overleg met de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden, doet het ons genoegen te kunnen bevestigen dat de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden zich bereid heeft verklaard regelingen te treffen voor een dergelijk hof. Het zou een Schots hof betreffen dat in alle opzichten volgens het gewone Schotse recht en het Schotse procesrecht te werk gaat, met uitzondering van de jury die zal worden vervangen door een college van drie rechters van het Schotse High Court. De Schotse regels voor bewijsvoering en rechtsvordering en alle waarborgen voor een eerlijk proces volgens Schots recht zouden van toepassing zijn. Er zouden regelingen worden getroffen om internationale waarnemers aanwezig te laten zijn bij de rechtszitting. Bijgevoegd is de tekst voor het voorgenomen Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Verenigd Koninkrijk.

4. De twee verdachten zullen voor het proces een vrijgeleide krijgen van Libië naar Nederland. Tijdens hun verblijf in Nederland vanwege het proces zullen wij niet verzoeken om hun overbrenging naar een andere jurisdictie dan het Schotse hof dat zitting houdt in Nederland. Indien de verdachten schuldig worden bevonden, zal het vonnis ten uitvoer worden gelegd in het Verenigd Koninkrijk. Indien de verdachten worden vrijgesproken of de vervolging wordt gestaakt op grond van een rechtsgang waardoor voortzetting van het proces volgens Schots recht onmogelijk wordt, zullen de twee verdachten een vrijgeleide krijgen naar Libië. Indien in de loop van het proces andere misdrijven begaan voorafgaand aan hun aankomst in Nederland aan het licht komen, zal geen van de twee verdachten noch enige andere persoon die het proces bijwoont, met inbegrip van getuigen, gearresteerd kunnen worden voor deze misdrijven terwijl zij zich in Nederland bevinden vanwege het proces.

5. De twee verdachten genieten de bescherming die wordt geboden door Schots recht. Zij zullen Schotse juristen en advocaten kunnen kiezen om hen te vertegenwoordigen in alle fasen van het proces. Tijdens het proces zal op dezelfde wijze in het Arabisch worden getolkt als bij een proces in Schotland. De verdachten zullen deugdelijke medische zorg ontvangen. Indien zij dit wensen, kunnen zij tijdens hun hechtenis worden bezocht door de internationale waarnemers. De rechtszitting zou vanzelfsprekend openbaar zijn, waarbij adequate voorzieningen zouden worden getroffen voor de media.

6. Onze Regeringen zijn beide bereid voor dit initiatief een nadere resolutie van de Veiligheidsraad te ondersteunen (waardoor ook de sancties zouden worden opgeschort bij het verschijnen van de twee verdachten in Nederland om terecht te staan voor het Schotse hof), die alle staten zou verplichten samen te werken aan dat doel. Zodra deze resolutie is aanvaard, zal de Regering van het Verenigd Koninkrijk wetgeving uitvaardigen op grond waarvan een Schots hof een proces kan voeren in Nederland. De benodigde Britse wetgeving is reeds voorbereid en treft u hierbij aan.

7. Dit initiatief is een oprechte poging van de Regeringen van het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten om deze kwestie op te lossen en is recentelijk onderschreven door onder andere de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid, de Arabische Liga, de niet-gebonden landen en de Islamitische Conferentie (S/1994/373, S/1995/834, S/1997/35, S/1997/273, S/1997/406, S/1997/497, S/1997/529). Wij zijn uitsluitend bereid op deze uitzonderlijke manier te werk te gaan op basis van de in deze brief (met bijlagen) uiteengezette voorwaarden en op voorwaarde dat Libië volledige medewerking verleent door:

  • a. te waarborgen dat de twee verdachten tijdig in Nederland verschijnen om terecht te staan voor het Schotse hof;

  • b. de productie van bewijsmateriaal te waarborgen, met inbegrip van de verschijning van getuigen voor het hof;

  • c. volledig te voldoen aan alle eisen van de resoluties van de VN Veiligheidsraad.

8. Wij vertrouwen erop dat Libië direct, positief en ondubbelzinnig zal reageren door te waarborgen dat de twee verdachten tijdig in Nederland verschijnen voor het proces voor het Schotse hof. Indien dit niet geschiedt, behouden onze Regeringen zich het recht voor verdere sancties voor te stellen tijdens de volgende bespreking van de Veiligheidsraad. Zij behouden zich tevens het recht voor dit initiatief in te trekken.

9. Wij hebben de eer u te verzoeken de tekst van deze brief met bijlagen te doen toekomen aan de Regering van de Grote Libisch-Arabische Socialistische Volks-Jamahiriyah. Wij zouden het zeer op prijs stellen indien u bereid bent de Grote Libisch-Arabische Volks-Jamahiriyah alle bijstand te verlenen die benodigd is voor de fysieke voorbereidingen voor de directe overbrenging van de twee verdachten naar Nederland.

10. Wij verzoeken u deze brief te verspreiden als een document van de Veiligheidsraad.


Bijlage 2

Resolutie 1192 (1998)

Aangenomen tijdens de 3920ste vergadering van de Veiligheidsraad op 27 augustus 1998

De Veiligheidsraad,

In herinnering roepend de resoluties 731 (1992) van 21 januari 1992, 748 (1992) van 31 maart 1992 en 883 (1993) van 11 november 1993,

Gelet op het rapport van de door de Secretaris-Generaal benoemde onafhankelijke deskundigen (S/1997/991),

Rekening houdend met de inhoud van de brief van 24 augustus 1998 van de Permanente Vertegenwoordigers van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en van de Verenigde Staten van Amerika aan de Secretaris-Generaal (S/1998/795),

In het licht van de bovengenoemde resoluties, tevens gelet op de mededelingen van de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid, de Arabische Liga, de niet-gebonden landen en de Islamitische Conferentie (S/1994/373, S/1995/834, S/1997/35, S/1997/273, S/1997/406, S/1997/497, S/1997/529) waarnaar wordt verwezen in de brief van 24 augustus 1998,

Optredend overeenkomstig Hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties,

1. Eist opnieuw dat de Libische Regering onmiddellijk voldoet aan de bovengenoemde resoluties;

2. Verwelkomt het initiatief de twee personen die worden verdacht van de bomaanslag op PanAm vlucht 103 („de twee verdachten") te laten berechten door een Schots hof dat zitting houdt in Nederland, als vervat in de brief met bijlagen van 24 augustus 1998 van de Permanente Vertegenwoordigers van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en van de Verenigde Staten van Amerika („het initiatief"), en de bereidheid van de Nederlandse Regering haar medewerking te verlenen aan de uitvoering van het initiatief;

3. Verzoekt de Nederlandse Regering en de Regering van het Verenigd Koninkrijk de maatregelen te treffen die nodig zijn voor de uitvoering van het initiatief, met inbegrip van het treffen van regelingen teneinde het in alinea 2 beschreven hof in staat te stellen zijn jurisdictie uit te oefenen volgens de voorwaarden van het voorgenomen Verdrag tussen de twee Regeringen, als bijlage gevoegd bij genoemde brief van 24 augustus 1998;

4. Besluit dat alle staten moeten samenwerken aan dit doel, en in het bijzonder dat de Libische Regering moet waarborgen dat de twee verdachten in Nederland verschijnen om terecht te staan voor het in alinea 2 beschreven hof en dat de Libische Regering moet waarborgen dat alle bewijzen of getuigen in Libië, op verzoek van het hof, ten behoeve van het proces onverwijld ter beschikking worden gesteld van het hof in Nederland;

5. Verzoekt de Secretaris-Generaal, na overleg met de Nederlandse Regering, de Libische Regering bij te staan met de fysieke voorbereidingen voor de veilige overbrenging van de twee verdachten van Libië rechtstreeks naar Nederland;

6. Nodigt de Secretaris-Generaal uit internationale waarnemers te benoemen voor het bijwonen van het proces;

7. Besluit voorts dat, bij aankomst van de twee verdachten in Nederland, de Nederlandse Regering de twee verdachten moet aanhouden in afwachting van hun overbrenging vanwege het proces voor het in alinea 2 beschreven hof;

8. Bevestigt opnieuw dat de maatregelen omschreven in de resoluties 748 (1992) en 883 (1993) van kracht en bindend blijven voor alle lidstaten, en bevestigt in dit verband opnieuw de bepalingen van alinea 16 van resolutie 883 (1993), en besluit dat bovengenoemde maatregelen onverwijld moeten worden opgeschort indien de Secretaris-Generaal rapporteert aan de Raad dat de twee verdachten in Nederland zijn aangekomen om terecht te staan voor het in alinea 2 beschreven hof of terecht hebben gestaan voor een desbetreffend hof in het Verenigd Koninkrijk of de Verenigde Staten, en dat de Libische Regering heeft voldaan aan de eisen van de Franse justitie met betrekking tot de bomaanslag op UTA 772;

9. Spreekt de intentie uit aanvullende maatregelen te overwegen indien de twee verdachten niet tijdig zijn aangekomen of verschenen om terecht te staan overeenkomstig alinea 8;

10. Besluit de zaak onder zijn aandacht te houden.


D. PARLEMENT

Artikel 1 van de Wet van 11 november 1998 (Stb. 628) luidt als volgt:

„Het op 18 september 1998 te 's-Gravenhage totstandgekomen verdrag tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland wordt goedgekeurd voor Nederland."

Deze wet is gecontrasigneerd door de Minister van Justitie A. H. KORTHALS en de Minister van Buitenlandse Zaken J. J. VAN AARTSEN.

Voor de behandeling in de Staten-Generaal zie: Kamerstukken II 1998/99, 26 221; Handelingen II 1998/99, blz. 840–843, 940; Kamerstukken I 1998/99, nrs. 36 en 36a; Handelingen I 1998/99, zie vergadering d.d. 10 november 1998.

G. INWERKINGTREDING

Zie Trb. 1998, 237.

De bepalingen van het Verdrag zullen ingevolge artikel 29, eerste lid, op 8 januari 1999 in werking treden.

Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, zal het Verdrag ingevolge artikel 29, zesde lid, alleen voor Nederland gelden.

J. GEGEVENS

Zie Trb. 1998, 237.

Op 18 september 1998 zijn nog brieven gewisseld tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland inzake de uitleg van contempt of court (minachting van het hof), waarvan de tekst als volgt luidt:

Nr. I

BRITISH EMBASSY

The Hague

From the Ambassador Rosemary Spencer CMG

18 September 1998

Your Excellency

I have the honour to refer to the Agreement between the Government of the Kingdom of the Netherlands and the Government of the United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland concerning a Scottish trial in the Netherlands, which was signed today.

With respect to that Agreement the Government of the United Kingdom offers the following explanations in relation to the punishment of Contempt of Court.

  • a) The Scottish Court in the Netherlands will only be able to deal with and punish Contempt of Court summarily, that is so say, where, incidentally to the trial of the accused but in the course of the proceedings against them, the Scottish Court finds that a person has by his or her conduct or words acted in Contempt of Court.

  • b) Under Scots Law the Lord Advocate and the accused are entitled to institute proceedings for Contempt of Court against persons before the High Court of Justiciary. Such proceedings are separate from the relevant trial proceedings, but the Scottish Court sitting in the Netherlands will not have jurisdiction to deal with any such proceedings for Contempt of Court.

  • c) The Lord Advocate will be able to institute criminal proceedings in Scotland against any person in respect of any offence alleged to have been committed in the course of, or in relation to, the trial and, where extradition is possible under the relevant treaties, the Government of the United Kingdom may seek extradition from the Netherlands to Scotland.

  • d) Where the Scottish Court in the Netherlands is considering any question of dealing summarily with a person for Contempt of Court, but it is also possible for him of her to be prosecuted in Scotland in respect of the same alleged conduct, words or general behaviour for an offence committed in the course of, or in relation to the trial (such as perjury, subornation of perjury, assault, threats or attempts to pervert the course of justice), the Lord Advocate will consider instituting criminal proceedings in Scotland. Where he considers that the matter would more appropriately be dealt with by criminal proceedings in Scotland, he will inform the Scottish Court of his willingness to institute or give further consideration to instituting criminal proceedings in Scotland and will invite the Scottish Court not to deal with the matter as Contempt of Court. Similarly, if the Lord Advocate has been advised that the matter may competently be dealt with by way of criminal proceedings brought by the authorities of the Netherlands, and he considers that the matter would more appropriately be dealt with by them, he will advise the Scottish Court in the Netherlands accordingly and invite it not to deal with the matter as Contempt of Court.

In Article 16(1) of the Agreement the relevant extradition treaties are the European Convention on Extradition, done in Paris on 13 December 1957, and the European Convention on the Suppression of Terrorism, done in Strasbourg on 27 January 1977.

In Article 25 of the Agreement the relevant treaties for the purpose of transfer of witnesses are the European Convention on Mutual Assistance in Criminal Matters, done in Strasbourg on 20 April 1959, and the European Convention on the Suppression of Terrorism, done in Strasbourg on 27 January 1997. The Government of the United Kingdom understands that despite the reservation which the United Kingdom made with regard to Article 11(2) of the former Convention, the Government of the Kingdom of the Netherlands accepts that for the purpose of the Agreement the Scottish Court may claim the application of Article 11.

I have the honour to seek confirmation that the foregoing also represents the understanding of the Government of the Netherlands.

I avail myself of this opportunity to renew to Your Excellency the assurance of my highest consideration.

(sd.) ROSEMARY SPENCER

Rosemary Spencer

HE Mr J. J. VAN AARTSEN

Minister of Foreign Affairs

Ministry of Foreign Affairs Bezuidenhoutseweg 67

Postbus 20061

2500 EB The Hague


Nr. II

MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN

The Hague, 18 September 1998

Excellency,

I have the honour to refer to Your Note of today's date relating to the Agreement between our two countries concerning a Scottish trial in the Netherlands.

I have furthermore the honour to confirm that the contents of that Note also represent the understanding of the Government of the Kingdom of the Netherlands.

(sd.) J. J. VAN AARTSEN

J. J. van Aartsen

Minister for Foreign Affairs of the Kingdom of the Netherlands

H.E. Ms R. J. Spencer CMG

Ambassador extraordinary and plenipotentiary of the United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland at the Hague


Uitgegeven de zesde januari 1999

De Minister van Buitenlandse Zaken a.i.,

EVELINE HERFKENS

Naar boven