Tractatenblad 1998, 87

A. TITEL

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden;

Rome, 4 november 1950

B. TEKST

De tekst van het Verdrag is geplaatst in Trb. 1951, 154.

Het Verdrag is aangevuld door het Tweede en gewijzigd door het Derde, Vijfde, Achtste en Elfde Protocol bij dit Verdrag.

Zie voor de ondertekeningen Trb. 1951, 154, Trb. 1961, 8, Trb. 1964, 163, Trb. 1970, 81, Trb. 1974, 215, Trb. 1979, 150 en Trb. 1989, 153.

Het Verdrag is voorts nog ondertekend voor:

Hongarije	6 november 1990
de Tsjechische en Slowaakse Federatieve Republiek[1]	21 februari 1991
Polen[1]	26 november 1991
Bulgarije[1]	7 mei 1992
Estland[1]	14 mei 1993
Litouwen[1]	14 mei 1993
Slovenië[1]	14 mei 1993
Roemenië[1]	7 oktober 1993
Andorra[1]	10 november 1994
Letland[1]	10 februari 1995
Albanië[2]	13 juli 1995
Moldavië[2]	13 juli 1995
Oekraïne[2]	9 november 1995
De Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië[2]	9 november 1995
Rusland[2]	28 februari 1996
Kroatië[2]	6 november 1996

C. VERTALING

Voor de herziene vertaling zie Trb. 1990, 156.

D. PARLEMENT

Zie Trb. 1951, 151 en Trb. 1961, 8.

E. BEKRACHTIGING

Zie Trb. 1954, 151¹, Trb. 1956, 5, Trb. 1961, 8, Trb. 1964, 163, Trb. 1970, 81, Trb. 1974, 215, Trb. 1979, 150, Trb. 1982, 188², Trb. 1989, 153 en Trb. 1990, 156³.

Behalve de aldaar genoemde hebben nog de volgende Staten overeenkomstig artikel 66, eerste lid, van het Verdrag een akte van bekrachtiging nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa:

de Tsjechische en Slowaakse Federatieve Republiek[4]	18 maart 1992
Bulgarije[5]	7 september 1992
Hongarije[5] [6]	5 november 1992
Polen[5]	19 januari 1993
Roemenië[5] [7]	20 juni 1994
Slovenië[5]	28 juni 1994
Litouwen[8] [9]	20 juni 1995
Andorra[8] [10]	22 januari 1996
Estland[8] [11]	16 april 1996
Albanië[8]	2 oktober 1996
De Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië[8]	10 april 1997
Letland[8]	27 juni 1997
Oekraïne[8] [12]	11 september 1997
Moldavië[8] [13]	12 september 1997
Kroatië[8] [14]	5 november 1997

G. INWERKINGTREDING

Zie Trb. 1954, 151, Trb. 1956, 5, Trb. 1970, 81, Trb. 1979, 150 en Trb. 1989, 153.

H. TOEPASSELIJKVERKLARING

Zie Trb. 1954, 151, Trb. 1956, 5, Trb. 1964, 163, Trb. 1969, 223, Trb. 1979, 150, Trb. 1981, 13, Trb. 1982, 188 en Trb. 1985, 68.

I. OPZEGGING

Zie Trb. 1970, 81.

J. GEGEVENS

Zie Trb. 1951, 154, Trb. 1954, 151, Trb. 1956, 5, Trb. 1961, 8, Trb. 1964, 163, Trb. 1969, 223, Trb. 1970, 81, Trb. 1974, 215, Trb. 1979, 150, Trb. 1981, 13, Trb. 1982, 188, Trb. 1985, 68, Trb. 1989, 153 en Trb. 1990, 156.

Voor het op 5 mei 1949 te Londen tot stand gekomen Statuut van de Raad van Europa zie ook, laatstelijk, Trb. 1996, 335.

Voor het op 20 maart 1952 te Parijs tot stand gekomen (Eerste) Protocol bij het onderhavige Verdrag zie ook Trb. 1998, 88.

Voor het op 6 mei 1963 te Straatsburg tot stand gekomen Tweede Protocol bij het onderhavige Verdrag zie ook Trb. 1998, 89.

Voor het op 16 september 1963 te Straatsburg tot stand gekomen Vierde Protocol bij het onderhavige Verdrag zie ook Trb. 1998, 90.

Voor het op 28 april 1983 te Straatsburg tot stand gekomen Zesde Protocol bij het onderhavige Verdrag inzake de afschaffing van de doodstraf zie ook Trb. 1998, 91.

Voor het op 22 november 1984 te Straatsburg tot stand gekomen Zevende Protocol bij het onderhavige Verdrag zie ook Trb. 1998, 92.

Op 6 november 1990 is te Rome tot stand gekomen het Negende Protocol bij genoemd Verdrag. Tekst en vertaling van dat Protocol zijn geplaatst in Trb. 1992, 78; zie ook, laatstelijk, Trb. 1998, 93.

Op 25 maart 1992 is te Straatsburg tot stand gekomen het Tiende Protocol bij genoemd Verdrag. Tekst en vertaling van dat Protocol zijn geplaatst in Trb. 1992, 94.

Op 11 mei 1994 is te Straatsburg tot stand gekomen het Elfde Protocol bij genoemd Verdrag, betreffende herstructurering van het bij dat Verdrag ingestelde controlemechanisme. Dat Protocol wijzigt onder meer het onderhavige Verdrag. De tekst van het Elfde Protocol is geplaatst in Trb. 1994, 141 en de vertaling is geplaatst in Trb. 1994, 165; zie ook, laatstelijk, Trb. 1998, 95.

Europese Commissie voor de rechten van de mens

Behalve de verklaringen genoemd in eerdere Tractatenbladen (laatstelijk Trb. 1990, 156) zijn door de volgende Staten overeenkomstig artikel 25 van het Verdrag, verklaringen afgelegd tot erkenning van de bevoegdheid van de Europese Commissie voor de rechten van de mens om klachten in ontvangst te nemen:

Albanië,

2 oktober 1996

aanvaarding als volgt:

“The Republic of Albania declares that it recognizes the competence of the European Commission of human rights to receive petitions from any person, non-governmental organisation or group of individuals, claiming to be victims of a violation of the rights set forth in the Convention for the protection of human rights and fundamental freedoms, as well as in its Additional Protocols No. 1, No. 4 and No. 7, in cases when the violation of the rights guaranteed in these documents has occurred after they have come into force for the Republic of Albania."

Andorra

22 januari 1996

aanvaarding als volgt:

«Le Gouvernement de la Principauté d'Andorre, conformément à l'article 25, paragraphes 1 et 2, de la Convention de sauvegarde des droits de l'homme et des libertés fondamentales, déclare reconnaître la compétence de la Commission d'examiner les requêtes adressées au Secrétaire Général du Conseil de l'Europe par toute personne physique, toute organisation non-gouvernementale ou tout groupe de particuliers qui estime avoir été victime d'une violation des droits reconnus dans la présente Convention après l'entrée en vigueur de cette Convention à l'égard de la Principauté d'Andorre.

La présente déclaration est valable pour une période de trois ans à compter de la date de son dépôt auprès du Secrétaire Général du Conseil de l'Europe et ne peut en aucun cas être renouvelée tacitement.»

België,

verlenging voor 5 jaar vanaf 30 juni 1992 en wederom voor 5 jaar vanaf 30 juni 1997

Bulgarije

7 september 1992

aanvaarding als volgt:

«Au nom du Gouvernement de la République de Bulgarie, j'ai l'honneur de déclarer que la République de Bulgarie, conformément à l'article 25, paragraphes 1 et 2 de la Convention de sauvegarde des droits de l'homme et des libertés fondamentales, reconnaît la compétence de la Commission européenne des droits de l'homme d'examiner des requêtes de toute personne physique, toute organisation non-gouvernementale ou tout groupe de particuliers, relatives à tout fait survenu après l'entrée en vigueur de la présente déclaration.

La présente déclaration est valable pour une période de trois ans. Elle restera en vigueur pour chaque période de trois ans qui suit, à moins que la République de Bulgarie ne la retire au moins six mois avant l'expiration du délai de trois ans."

Cyprus¹

verlenging voor 3 jaar vanaf 1 januari 1992 en vervolgens vanaf 1 januari 1995 tot 1 november 1998 (datum van inwerkingtreding van Protocol nr. 11)

Denemarken

verlenging voor 5 jaar vanaf 5 april 1992 en voor onpaalde tijd vanaf 5 april 1997

Duitsland

verlenging voor 5 jaar vanaf 1 juli 1994

Estland

16 april 1996

aanvaarding als volgt:

“In accordance with Article 25, Estonia, for a period of three years after the Instruments of ratification are deposited, recognises the competence of the European Commission of human rights to receive petitions addressed to the Secretary General of the Council of Europe from any person, non-governmental organisation or group of individuals claiming to be the victim of a violation by the Republic of Estonia of the rights set forth in this Convention, as well as in Articles 1 to 4 of Protocol No. 4 and Articles 1 to 5 of Protocol No. 7."

Frankrijk

verlenging voor 5 jaar vanaf 22 september 1994

Griekenland

verlenging voor 3 jaar vanaf 20 november 1991, voor 3 jaar vanaf 20 november 1994 en wederom voor 3 jaar vanaf 20 november 1997

Hongarije

5 november 1992

aanvaarding als volgt:

“The Republic of Hungary declares that for a period of five years, which will be tacitly renewed for further periods of five years, unless the Republic of Hungary withdraws its declaration before the expiration of the appropriate term:

it recognises in accordance with Article 25 of the Convention, Article 6 of Protocol No. 4 and Article 7 of Protocol No. 7 the competence of the European Commission of human rights to receive petitions from any person, non-governmental organisation or group of individuals claiming to be the victim of a violation of the rights set forth in the Convention and its Protocols, where the facts of the alleged violation of these rights occur after the Convention and its Protocols have come into force in respect of the Republic of Hungary.

The above declaration is interpreted by the Government of the Republic of Hungary, that measures taken by the Hungarian Republic for the reparation of the violation of the aforesaid rights which had taken place prior to the entry into force of the Convention and its Protocols shall not be considered as facts of the alleged violation of these rights."

Italië

verlenging voor 3 jaar vanaf 1 januari 1991, voor 3 jaar vanaf 1 januari 1994 en wederom voor 3 jaar vanaf 1 januari 1997

Kroatië

5 november 1997[1]

aanvaarding als volgt:

“The Republic of Croatia recognizes for an indefinite period of time, in accordance with Article 25 of the Convention for the protection of human rights and fundamental freedoms, Article 6 of Protocol No. 4 and Article 7 of Protocol No. 7, the competence of the European Commission of human rights to deal with petitions addressed to the Secretary General of the Council of Europe by any person, non-governmental organization or group of individuals claiming to be the victim of a violation of the rights set forth in the Convention and its Protocols, where the facts of the alleged violation of these rights occur after the Convention and its Protocols have come into force in respect of the Republic of Croatia."

Letland

27 juni 1997

aanvaarding als volgt:

“In accordance with Article 25 of the Convention for the protection of human rights and fundamental freedoms of 1950, the Republic of Latvia recognises for a period of three years after the instruments of ratification are deposited, the competence of the European Commission of human rights to receive petitions addressed to the Secretary General of the Council of Europe from any person, non-governmental organisation or group of individuals claiming to be the victim of a violation by the Republic of Latvia of the rights set forth in this Convention, as well as in Articles 1 to 4 of Protocol No. 4 and Articles 1 to 5 of Protocol No. 7."

Liechtenstein

verlenging voor 3 jaar vanaf 8 september 1991, voor 3 jaar vanaf 8 september 1994 en wederom voor 3 jaar vanaf 8 september 1997

Litouwen

20 juni 1995

aanvaarding als volgt:

“The Republic of Lithuania declares that for the period of three years it recognizes the competence of the Commission to receive the petition from any person, non-governmental organisation or group of individuals."

Luxemburg

verlenging voor 5 jaar vanaf 28 april 1991 en wederom voor 5 jaar vanaf 28 april 1996

De Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

10 april 1997

aanvaarding als volgt:

“The Republic of Macedonia does hereby declare that in the period from January 1, 1998 to the day of entry into force of Protocol No. 11 to the Convention for the protection of human rights and fundamental freedoms, restructuring the control machinery established thereby, it recognises the competence of the European Commission of human rights, in accordance with Article 25 of the Convention, to receive petitions from any person, non-governmental organisation or group of individuals claiming to be the victim of a violation of the rights set forth in the Convention for the protection of human rights and fundamental freedoms, in Articles 1 to 4 of Protocol No. 4 and in Articles 1 to 5 of Protocol No. 7, in cases where the violation of the rights guaranteed in these instruments occurred after these instruments came into force for the Republic of Macedonia.".

Malta

verlenging voor 5 jaar vanaf 1 mei 1992 en wederom voor 5 jaar vanaf 1 mei 1997

Moldavië

12 september 1997

aanvaarding als volgt:

«Conformément aux articles 25 et 46 de la Convention de sauvegarde des droits de l'homme et libertés fondamentales, la République de Moldova reconnaît le droit de recours individuel devant la Commission européenne des droits de l'homme et la juridiction de la Cour européenne des droits de l'homme, de plein droit et sans convention spéciale, sous condition de réciprocité des Hautes Parties Contractantes pour toute affaire concernant l'interprétation et l'application de la Convention de sauvegarde des droits de l'homme et libertés fondamentales, de même que des Protocoles N° 4 et N° 7 pour les affaires dans lequelles la violation des droits garantis par ces instruments est commise après leur entrée en vigueur pour la République de Moldova.»

Noorwegen

verlenging voor 5 jaar vanaf 29 juni 1992 en wederom voor 5 jaar vanaf 29 juni 1997

Oekraïne

11 september 1997

aanvaarding als volgt:

“Ukraine recognises without reservations on its territory the validity of Arti- cle 25 of the Convention for the protection of human rights and fundamental freedoms of 1950 in regard to the recognition of the competence of the European Commission of human rights to receive petitions from any person, non-governmental organisation or group of individuals addressed to the Secretary General of the Council of Europe concerning the violation by Ukraine of the rights set forth in the Convention.

Ukraine recognises without reservations on its territory the validity of Arti- cles 25 and 46 of the Convention for the protection of human rights and fundamental freedoms of 1950 in regard to the Protocols Nos. 4 and 7 thereto."

Oostenrijk

verlenging voor 3 jaar vanaf 3 september 1991, wederom voor 3 jaar vanaf 3 september 1994 en vanaf 3 september 1997 tot de datum van inwerkingtreding van Protocol nr. 11

Polen

1 maart 1993

aanvaarding als volgt:

«Le Gouvernement de la République de Pologne conformément à l'article 25 de la Convention de sauvegarde des droits de l'homme et des libertés fondamentales, ouverte à la signature à Rome le 4 novembre 1950, déclare reconnaître pour une période de trois ans à partir du 1er mai 1993 la compétence de la Commission européenne des droits de l'homme à être saisie d'une requête adressée au Secrétaire Général du Conseil de l'Europe par toute personne physique, toute organisation non-gouvernementale ou tout groupe de particuliers qui se prétend victime d'une violation par la Pologne des droits reconnus dans ladite Convention en raison de tout acte, de toute décision et de tout fait intervenant après le 30 avril 1993.

La validité de la présente déclaration est renouvelable par tacite reconduction pour les périodes de trois ans, si le Gouvernement de la République de Pologne, par une notification adressée au Secrétaire Général du Conseil de l'Europe, ne dénonce pas cette déclaration, moyennant un préavis d'au moins six mois avant l'expiration de la première période et des périodes successives.»

Roemenië

20 juni 1994

aanvaarding als volgt:

«J'ai l'honneur de déclarer, au nom de mon Gouvernement, que la Roumanie, conformément à l'article 25 de la Convention de sauvegarde des droits de l'homme et des libertés fondamentales, reconnaît la compétence de la Commission européenne des droits de l'homme à être saisie d'une requête par toute personne physique, toute organisation non-gouvernementale ou tout groupe de particuliers qui se prétend victime d'une violation par la Roumanie des droits contenus dans la Convention européenne des droits de l'homme ainsi que dans le Protocole no 4 reconnaissant certains droits et libertés autres que ceux figurant dans la Convention et dans le premier Protocole additionnel à la Convention, Strasbourg, 16 septembre 1963, et dans le Protocole no 7, Strasbourg, 22 novembre 1984, relatif aux affaires issues des violations des droits garantis par ces textes intervenant après leur entrée en vigueur pour la Roumanie.»

San Marino

verlenging voor 3 jaar vanaf 22 maart 1992 en wederom voor 3 jaar vanaf 22 maart 1995

Slovenië,

28 juni 1994

aanvaarding als volgt:

“The Republic of Slovenia declares that it recognizes for an indefinite period of time, in accordance with Article 25 of the Convention for the protection of human rights and fundamental freedoms, Article 6 of Protocol No. 4 and Arti- cle 7 of Protocol No. 7, the competence of the European Commission of human rights to deal with petitions addressed to the Secretary General of the Council of Europe by any person, non-governmental organisation or group of individuals claiming to be the victim of violation of the rights set forth in the Convention and its Protocols, where the facts of the alleged violation of these rights occur after the Convention and its Protocols have come into force in respect of the Republic of Slovenia."

Slowakije (zie rubriek E, blz. 4; bedoelde verklaringen zijn afgelegd voor 5 jaar, met stilzwijgende verlenging)

Tsjechië (zie rubriek E, blz. 4; bedoelde verklaringen zijn afgelegd voor 5 jaar, met stilzwijgende verlenging)

Turkije

verlenging voor 3 jaar vanaf 28 januari 1993, daarna vanaf 28 januari 1996 tot 31 januari 1998 en vanaf 1 februari 1998 tot 1 november 1998

het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

verlenging voor 5 jaar vanaf 14 januari 1991 en wederom voor 5 jaar vanaf 14 januari 1996¹

behalve voor het Verenigd Koninkrijk, mede voor de baljuwschappen Jersey en Guernsey, Anguilla, Bermuda, de Falkland-eilanden, Zuid-Georgië en de Zuidelijke Sandwich-eilanden, Gibraltar, St.Helena met onderhorigheden en de Turks- en Caicos-eilanden.

aanvaarding door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland op 25 januari 1991 voor Montserrat voor 5 jaar vanaf 14 januari 1991 en verlenging voor 5 jaar vanaf 14 januari 1996 en

aanvaarding voor 5 jaar op 3 juni 1993 voor het eiland Man

Zwitserland

verlenging voor 3 jaar vanaf 28 november 1992 en wederom voor 3 jaar vanaf 28 november 1995

Europees Hof voor de rechten van de mens

Behalve de verklaringen genoemd in eerdere Tractatenbladen (laatstelijk Trb. 1990, 156) zijn door de volgende Staten, overeenkomstig artikel 46 van het Verdrag, verklaringen afgelegd tot aanvaarding van de rechtsmacht van het Europese Hof voor de rechten van de mens:

Albanië

2 oktober 1996

aanvaarding als volgt:

“The Republic of Albania declares that, under the condition of reciprocity, it recognizes the jurisdiction of the European Court of human rights to interpret and apply the Convention for the protection of human rights and fundamental freedoms, and its Additional Protocols No. 1, No. 4 and No. 7, in cases when the violation of the rights guaranteed in these documents has occurred after they have come into force for the Republic of Albania."

Andorra

22 januari 1996

aanvaarding als volgt:

«Le Gouvernement de la Principauté d'Andorre, conformément à l'article 46, paragraphes 1 et 2, de la Convention de sauvegarde des droits de l'homme et des libertés fondamentales, reconnaît comme obligatoire de plein droit et sans convention spéciale, la juridiction de la Cour européenne des droits de l'homme sur toutes les affaires concernant l'interprétation et l'application de la présente Convention soulevées après l'entrée en vigueur de la présente Convention à l'égard de la Principauté d'Andorre.

La présente déclaration est valable pour une période de trois ans à compter de la date de son dépôt auprès du Secrétaire Général du Conseil de l'Europe et ne peut en aucun cas être renouvelée tacitement.»

België

verlenging voor 5 jaar vanaf 29 juni 1992 en wederom voor 5 jaar vanaf 29 juni 1997

Bulgarije

7 september 1992

aanvaarding als volgt:

«Au nom du Gouvernement de la République de Bulgarie, j'ai l'honneur de déclarer que la République de Bulgarie, conformément à l'article 46 de la Convention de sauvegarde des droits de l'homme et des libertés fondamentales, reconnaît comme obligatoire de plein droit et sans convention spéciale, sous condition de réciprocité, la juridiction de la Cour européenne des droits de l'homme sur toutes les questions surgies ou fondées sur des faits survenus après l'entrée en vigueur de la présente déclaration, et qui concernent l'interprétation et l'application de ladite Convention.

La présente déclaration est valable pour une période de trois ans. Elle restera en vigueur pour chaque période de trois ans qui suit, à moins que la République de Bulgarie ne la retire au moins six mois avant l'expiration du délai de trois ans.»

Cyprus

verlenging voor 3 jaar vanaf 24 januari 1992, vervolgens wederom voor 3 jaar vanaf 24 januari 1995 en vanaf 24 januari 1998 tot 1 november 1998

Denemarken

verlenging voor vijf jaar vanaf 5 april 1992 en voor onbepaalde tijd vanaf 5 april 1997

Duitsland

verlenging voor 5 jaar vanaf 1 juli 1994

Estland

16 april 1996

aanvaarding als volgt:

“In accordance with Article 46, Estonia, for a period of three years after the instruments of ratification are deposited, and on the condition of reciprocity by the High Contracting Parties, recognises as compulsory ipso facto and without special agreement the jurisdiction of the European Court of human rights in all matters concerning the interpretation and application of the present Convention as well as Articles 1 to 4 of Protocol No. 4 and Articles 1 to 5 of Protocol No. 7."

Frankrijk

verlenging voor 5 jaar vanaf 22 september 1994

Griekenland

verlenging voor 3 jaar vanaf 24 juni 1991, voor 3 jaar vanaf 24 juni 1994 en wederom voor 3 jaar vanaf 24 juni 1997

Hongarije

5 november 1992

aanvaarding als volgt:

“The Republic of Hungary declares that for a period of five years, which will be tacitly renewed for further periods of five years, unless the Republic of Hungary withdraws its declaration before the expiration of the appropriate term:

it recognises in accordance with Article 46 of the Convention, Article 6 of Protocol No. 4 and Article 7 of Protocol No. 7 as compulsary ipso facto and without special agreement, on condition of reciprocity, the jurisdiction of the European Court of Human Rights in all matters concerning the interpretation and application of the Convention and its Protocols and relating to facts occurring after the Convention and its Protocols have come into force in respect of the Republic of Hungary.

The above declaration is interpreted by the Government of the Republic of Hungary, that measures taken by the Hungarian Republic for the reparation of the violation of the aforesaid rights which had taken place prior to the entry into force of the Convention and its Protocols shall not be considered as facts of the alleged violation of these rights."

Italië

verlenging voor 3 jaar vanaf 1 januari 1991, voor 3 jaar vanaf 1 januari 1994 en wederom voor 3 jaar vanaf 1 januari 1997

Kroatië

5 november 1997[1]

aanvaarding als volgt:

“The Republic of Croatia recognizes for an indefinite period of time, in accordance with Article 46 of the Convention for the protection of human rights and fundamental freedoms, Article 6 of Protocol No. 4 and Article 7 of Protocol No. 7, as compulsory ipso facto and without special agreement the jurisdiction of the European Court of human rights in all matters concerning the interpretation and application of the Convention and its Protocols and relating to facts occurring after the Convention and its Protocols have come into force in respect of the Republic of Croatia."

Letland

27 juni 1997

aanvaarding als volgt:

“In accordance with Article 46 of the Convention for the protection of human rights and fundamental freedoms of 1950, the Republic of Latvia recognises for a period of three years after the instruments of ratification are deposited, and on the condition of reciprocity by the High Contracting Parties, as compulsory ipso facto and without special agreement the jurisdiction of the European Court of human rights in all matters concerning the interpretation and application of the present Convention as well as Articles 1 to 4 of Protocol No. 4 and Articles 1 to 5 of Protocol No. 7."

Liechtenstein

verlenging voor 3 jaar vanaf 8 september 1991, voor 3 jaar vanaf 8 september 1994 en wederom voor 3 jaar vanaf 8 september 1997

Litouwen

20 juni 1995

aanvaarding als volgt:

“The Republic of Lithuania declares that for the period of three years it recognizes as compulsory, ipso facto, jurisdiction of the Court in all matters concerning the interpretation and application of the Convention."

Luxemburg

verlenging voor 5 jaar vanaf 28 april 1991 en wederom voor 5 jaar vanaf 28 april 1996

De Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

10 april 1997

aanvaarding als volgt:

“The Republic of Macedonia does hereby declare that in the period from January 1, 1998 to the day of entry into force of Protocol No. 11 to the Convention for the protection of human rights and fundamental freedoms, restructuring the control machinery established thereby, on condition of reciprocity, it recognises as compulsory ipso facto the jurisdiction of the European Court of human rights, in accordance with Article 46 of the Convention for the protection of human rights and fundamental freedoms, to interpret and apply the Convention for the protection of human rights and fundamental freedoms, Articles 1 to 4 of Protocol Nr. 4 and Articles 1 to 5 of Protocol No. 7, in cases where the violation of the rights guaranteed in these instruments occurred after these instruments came into force for the Republic of Macedonia."

Malta

verlenging van de verklaring voor 5 jaar vanaf 1 mei 1992 en wederom voor 5 jaar vanaf 1 mei 1997

Moldavië

12 september 1997

aanvaarding als volgt:

Conformément aux articles 25 et 46 de la Convention de sauvegarde des droits de l'homme et libertés fondamentales, la République de Moldova reconnaît le droit de recours individuel devant la Commission européenne des droits de l'homme et la juridiction de la Cour européenne des droits de l'homme, de plein droit et sans convention spéciale, sous condition de réciprocité des Hautes Parties Contractantes pour toute affaire concernant l'interprétation et l'application de la Convention de sauvegarde des droits de l'homme et des libertés fondamentales, de même que des Protocoles N° 4 et N° 7 pour les affaires dans lesquelles la violation des droits garantis par ces instruments est commise après leur entrée en vigueur pour la République de Moldova.'

Noorwegen

verlenging voor 5 jaar vanaf 29 juni 1992 en wederom voor 5 jaar vanaf 29 juni 1997

Oekraïne

11 september 1997

aanvaarding als volgt:

“Ukraine recognises without reservations on its territory the validity of Arti- cle 46 of the Convention for the protection of human rights and fundamental freedoms of 1950 in regard to the recognition of the jurisdiction of the European Court of human rights, as compulsory ipso facto without special agreement, in all matters concerning the interpretation and application of the Convention.

Ukraine recognises without reservations on its territory the validity of Arti- cles 25 and 46 of the Convention for the protection of human rights and fundamental freedoms of 1950 in regard to the Protocols Nos. 4 and 7 thereto."

Oostenrijk

verlenging voor 3 jaar vanaf 3 september 1991, wederom voor 3 jaar vanaf 3 september 1994 en vanaf 3 september 1997 tot de datum van inwerkingtreding van Protocol nr. 11

Polen

1 maart 1993

aanvaarding als volgt:

«Le Gouvernement de la République de Pologne, conformément à l'article 46 de la Convention de sauvegarde des droits de l'homme et des libertés fondamentales, ouverte à la signature à Rome le 4 novembre 1950, déclare reconnaître pour une période de trois ans à partir du 1er mai 1993, comme obligatoire de plein droit et sans convention spéciale, sous condition de réciprocité de la part des autres Hautes Parties contractantes, la juridiction de la Cour européenne des droits de l'homme sur toutes les affaires concernant l'interprétation et l'application de ladite Convention.

La validité de la présente déclaration est renouvelable par tacite reconduction pour les périodes de trois ans, si le Gouvernement de la République de Pologne, par une notification adressée au Secrétaire Général du Conseil de l'Europe, ne dénonce pas cette déclaration, moyennant un préavis d'au moins six mois avant l'expiration de la première période et des périodes successives.»

Roemenië,

20 juni 1994

aanvaarding als volgt:

«J'ai l'honneur de déclarer, au nom de mon Gouvernement, que la Roumanie, conformément à l'article 46 de la Convention de sauvegarde des droits de l'homme et des libertés fondamentales, reconnaît comme obligatoire et de plein droit et sans convention spéciale, la juridiction de la Cour européenne des droits de l'homme en ce qui concerne les droits contenus dans la Convention européenne des droits de l'homme ainsi que dans le Protocole N° 4 reconnaissant certains droits et libertés autres que ceux figurant dans la Convention et dans le premier Protocole additionnel à la Convention, Strasbourg, 16 septembre 1963, et dans le Protocole N° 7, Strasbourg, 22 novembre 1984, relatif aux affaires issues des violations des droits garantis par ces textes intervenant après leur entrée en vigueur pour la Roumanie.»

San Marino

verlenging voor 3 jaar vanaf 22 maart 1992 en wederom voor 3 jaar vanaf 22 maart 1995

Slovenië

28 juni 1994

aanvaarding als volgt:

«The Republic of Slovenia declares that it recognizes for an indefinite period of time, in accordance with Article 46 of the Convention for the protection of human rights and fundamental freedoms, Article 6 of Protocol N° 4 and Article 7 of Protocol N° 7, as compulsory ipso facto and without special agreement, on condition of reciprocity, the jurisdiction of the European Court of human rights in all matters concerning the interpretation and application of the Convention and its Protocols and relating to facts occurring after the Convention and its Protocols have come into force in respect of the Republic of Slovenia.'

Slowakije (zie rubriek E, blz 4; bedoelde verklaringen zijn afgelegd voor 5 jaar, met stilzwijgende verlenging)

Spanje

verlenging van de verklaring voor 5 jaar vanaf 15 oktober 1990, met stilzwijgende verlenging voor volgende periodes van 5 jaar, tenzij een verklaring van het tegendeel wordt gedaan voor het aflopen van de dan lopende periode

Tsjechië (zie rubriek E, blz. 4; bedoelde verklaringen zijn afgelegd voor 5 jaar, met stilzwijgende verlenging)

Turkije

verlenging voor 3 jaar vanaf 22 januari 1993, daarna vanaf 22 januari 1996 tot 31 januari 1998 en vanaf 1 februari 1998 tot 1 november 1998

het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

verlenging voor 5 jaar vanaf 14 januari 1991 en wederom voor 5 jaar vanaf 14 januari 1996¹

behalve voor het Verenigd Koninkrijk, mede voor de baljuwschappen Jersey en Guernsey, Anguilla, Bermuda, de Falkland-eilanden, Zuid-Georgië en de Zuidelijke Sandwich-eilanden, Gibraltar, St. Helena met onderhorigheden en de Turks- en Caicos-eilanden

aanvaarding op 25 januari 1991 voor 5 jaar vanaf 14 januari 1991 voor Montserrat en verlenging voor 5 jaar vanaf 14 januari 1996

aanvaarding op 3 juni 1993 voor 5 jaar voor het eiland Man

IJsland

verlenging voor onbepaalde tijd vanaf 2 september 1994 tenzij een tegengestelde verklaring wordt afgelegd

Zweden

verlenging voor 5 jaar vanaf 13 mei 1991 en voor onbepaalde tijd vanaf 13 mei 1996.

Uitgegeven de zeventiende april 1998

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. VAN MIERLO

---

1 Ondertekening van het Verdrag zoals aangevuld door het Tweede Protocol.

2 Ondertekening van het Verdrag zoals gewijzigd door het Derde, Vijfde en Achtste Protocol en zoals aangevuld door het Tweede Protocol.

1 De Bondsrepubliek Duitsland zond op 2 oktober 1990 een nota aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa inzake de voortgezette toepassing vanaf 3 oktober 1990 van de verdragen waarbij de Bondsrepubliek Duitsland op die datum partij was. Het voor dit Verdrag relevante gedeelte van de nota luidt als volgt:

“The Permanent Representation of the Federal Republic of Germany to the Council of Europe presents its compliments to the General Secretariat of the Council of Europe and has the honour to inform the Secretariat that, with regard to the continued application of treaties of the Federal Republic of Germany and the treatment of treaties of the German Democratic Republic following its accession to the Federal Republic of Germany with effect from 3 October 1990, the Treaty of 31 August 1990 between the Federal Republic of Germany and the German Democratic Republic on the establishment of German unity (Unification Treaty) contains the following relevant provisions.

1. Article 11 Treaties of the Federal Republic of Germany

The contracting parties proceed on the understanding that international treaties and agreements to which the Federal Republic of Germany is a contracting party, including treaties establishing membership of international organizations or institutions, shall retain their validity and that the rights and obligations arising therefrom, with the exception of the treaties named in Annex I, shall also relate to the territory specified in Article 3 of this Treaty, where adjustments become necessary in individual cases, the all-German Government shall consult with the respective contracting parties.

(The treaties listed in Annex I concern matters of status and security.)

................................

The Federal Republic of Germany will proceed in accordance with these provisions.".

2 Liechtenstein heeft op 26 april 1991 de bij de bekrachtiging gemaakte voorbehouden met betrekking tot artikel 2 en artikel 8 wat betreft homosexualiteit, ingetrokken.

Liechtenstein heeft op 23 mei 1991 medegedeeld dat het lijstje van wetten genoemd in het bij de bekrachtiging gemaakte voorbehoud met betrekking tot artikel 6, gewijzigd dient te worden als volgt:

«La loi du 31 décembre 1913 concernant l'introduction d'un code de procédure pénale, LGB1. 1914 n° 3, a été remplacée par le code de procédure pénale du 18 octobre 1988, LGB1. 1988 n° 62.

Les dispositions légales de la procédure pénale en matière de délinquance juvénile ont été réglées par la loi sur la procédure pénale en matière de délinquance juvénile du 20 mai 1987, LGB1. 1988 n° 39.».

3 Finland heeft op 20 december 1996 het voorbehoud met betrekking tot artikel 6, eerste lid, (zie zin beginnend met: For the time being en nrs. 1 en 2) gedeeltelijk ingetrokken. De mededeling van Finland dienaangaande luidt als volgt:

“Whereas the relevant provisions of the Finnish legislation have been amended so as to better correspond to Article 6, paragraph 1, of the Convention as far as proceedings before the Water Court of Appeal as well as the County Administrative Courts and the Supreme Administrative Court are concerned;

The Republic of Finland withdraws the reservation in paragraph 1 above as far as it concerns proceedings before the Water Court of Appeal in accordance with Chapter 15 Section 23 of the Water Act, with the exception of consideration of criminal and civil cases and with the exception of consideration of petition, appeal and executive assistance cases relating to a decision given before the entry into force of the Act on Administrative Judicial Procedure on 1 December 1996, as well as of consideration of an appeal on such a matter in a superior appellate authority.

The Republic of Finland also withdraws the reservation in paragraph 2 above, with the exception of consideration of an appeal or a submission from a decision given before the entry into force of the Act on Administrative Judicial Procedure on 1 December 1996, as well as of consideration of an appeal on such a matter in a superior appellate authority.".

4 Onder het volgende voorbehoud:

«Conformément à l'article 64 de la Convention, la République fédérative tchèque et slovaque formule une réserve au sujet des articles 5 et 6 ayant pour effet que ces articles n'empêchent pas d'infliger des mesures pénitentiaires disciplinaires, conformément à l'article 17 de la Loi N° 76/1959 (Recueil des lois) relative à certaines obligations de service des soldats.

Article 17 Peines disciplinaires

1. Les peines disciplinaires sont: blâme, peines de simple police, peines privative de liberté, peine d'abaissement du grade d'un degré et chez les sous-officiers également peine de dégradation.

2. Les peines disciplinaires privatives de liberté sont: arrêts après le service, arrêts et arrêts à domicile.

3. Le délai maximum d'une peine disciplinaire privative de liberté est fixé à 21 jours.».

Op 30 juni 1993 is door het Comité van Ministers van de Raad van Europa besloten dat Tsjechië en Slowakije dienen te worden beschouwd, vanaf 1 januari 1993, als partij bij het Verdrag zoals gewijzigd door het Derde, Vijfde en Achtste Protocol, en dat beide Staten vanaf die datum zijn gebonden door de door de Tsjechische en Slowaakse Federatieve Republiek bij de bekrachtiging afgelegde verklaringen met betrekking tot de artikelen 25 en 46 van het Verdrag. Beide Staten hebben verklaard dat het door de Tsjechische en Slowaakse Federatieve Republiek bij de bekrachtiging gemaakte voorbehoud met betrekking tot de artikelen 5 en 6 van toepassing blijft.

Tsjechië heeft het bovenstaande nog eens bevestigd op 2 augustus 1993.

Slowakije heeft het bovenstaande nog eens bevestigd op 6 april 1994.

5 Bekrachtiging van het Verdrag zoals aangevuld door het Tweede Protocol.

6 Onder het volgende voorbehoud:

“In accordance with Article 64 of the Convention, the Republic of Hungary makes the following reservation in respect of the right to access to courts guaranteed by Article 6, paragraph 1 of the Convention:

For the time being in proceedings for regulatory offences before the administrative authorities, Hungary cannot guarantee the right to access to courts, because the current Hungarian laws do not provide such right, the decision of the administrative authorities being final.

The relevant provisions of the Hungarian law referred to above are:

Section 4 of Act IV of 1972 on courts, modified several times, which provides, that the courts, unless an Act stipulates otherwise, may review the legality of the decisions taken by the administrative authorities;

An exception is contained in Section 71/A of Act I of 1968 on proceedings for regulatory offences, modified several times, which allows for the offender to request judicial review solely against the measures taken by the administrative authority to commute to confinements the fine the offender had been sentenced to pay; no other access to court against final decisions taken in proceedings for regulatory offences is permitted.".

7 Onder het volgende voorbehoud:

«L'article 5 de la Convention n'empêchera pas l'application par la Roumanie des dispositions de l'article 1 du Décret n° 976 du 23 octobre 1968, qui régit le système disciplinaire militaire, à condition que la durée de la privation de liberté ne dépasse pas les délais prévus par la législation en vigueur.

L'article 1 du Décret n° 976/1968 du 23 octobre 1968 prévoit: <Pour les manquements à la discipline militaire, prévus par les règlements militaires, les commandants et les chefs peuvent appliquer aux militaires la sanction disciplinaire d'arrestation jusqu'à 15 jours.».

8 Bekrachtiging van het Verdrag zoals gewijzigd door het Derde, Vijfde en Achtste Protocol en zoals aangevuld door het Tweede Protocol.

9 Onder de volgende voorbehouden:

“The provisions of Article 5, paragraph 3, of the Convention shall not affect the operation of Article 104 of the Code of Criminal Procedure of the Republic of Lithuania (amended version No. I-551, July 19, 1994) which provides that a decision to detain, in custody any persons suspected of having committed a crime may also, by decision of a prosecutor, be so detained. This reservation shall be effective for one year after the Convention comes into force in respect of the Republic of Lithuania.

The provisions of Article 5, paragraph 3, of the Convention shall not affect the operation of the Disciplinary Statute (Decree No. 811, October 28, 1992) adopted by the Government of the Republic of Lithuania under which arrest as disciplinary sanction may be imposed upon soldiers, NCO's and officers of the National Defence Forces.".

De Regering van Litouwen heeft op 22 juli 1996 het voorbehoud met betrekking tot artikel 5, derde lid ingetrokken.

10 Onder de volgende voorbehouden:

«Le Gouvernement de la Principauté d'Andorre, conformément à l'article 64 de la Convention, formule les réserves suivantes:

Article 5

Les dispositions de l'article 5 de la Convention, relatif à la privation de liberté, s'appliquent sans préjudice de ce qui est établi à l'article 9 paragraphe 2 de la Constitution de la Principauté d'Andorre.

L'article 9, paragraphe 2, de la Constitution dispose:

<La garde à vue ne peut excéder le temps nécessaire aux besoins de l'enquête, et, en aucun cas, dépasser quarante huit heures, délai au terme duquel le détenu doit être présenté à l'autorité judiciaire.>

Article 11

Les dispositions de l'article 11 de la Convention, concernant le droit de création d'organisations patronales, professionnelles et syndicales, s'appliquent dans la mesure où elles ne s'opposent pas à ce qui est établi dans les articles 18 et 19 de la Constitution de la Principauté d'Andorre.

L'article 18 de la Constitution établit:

«Est reconnu le droit à la création et au fonctionnement d'organisations professionnelles patronales et syndicales. Sans préjudice de leurs liens avec des organisations internationales, elles doivent être de caractère andorran, disposer d'une autonomie propre hors de toute dépendance organique étrangère. Leur fonctionnement doit être démocratique».

L'article 19 de la Constitution établit:

«Les travailleurs et les chefs d'entreprises ont le droit de défendre leurs intérêts économiques et sociaux. La loi détermine les conditions d'exercise de ce droit afin de garantir le fonctionnement des services essentiels à la communauté».

Article 15

Les dispositions de l'article 15 de la Convention concernant le cas de guerre ou de danger public s'appliqueront dans les limites de ce que prévoit l'article 42 de la Constitution de la Principauté d'Andorre.

L'article 42 de la Constitution prévoit:

«1. Une Llei Qualificada réglemente l'état d'alerte et l'état d'urgence. Le premier peut être déclaré par le Govern en cas de catastrophe naturelle, pour une durée de quinze jours, et fait l'objet d'une notification au Conseil General. Le second est également déclaré par le Govern, pour une période de trente jours, en cas d'interruption du fonctionnement normal de la vie démocratique, après autorisation préalable du Consell General. Toute prorogation de ces dispositions requiert nécessairement l'approbation du Consell General.

2. Pendant l'état d'alerte, l'exercice des droits reconnus aux articles 21 et 27 peut être limité. Pendant l'état d'urgence, les droits mentionnés dans les articles 9.2, 12, 15, 16, 19 et 21 peuvent être suspendus. L'application de cette suspension aux droits contenus dans les articles 9, alinéa 2, et 15 doit toujours être effectuée sous le contrôle de la justice, sans préjudice de la procédure de protection établie à l'article 9, alinéa 3».

Déclaration générale

Le Gouvernement de la Principauté d'Andorre, bien qu'il s'engage résolument à ne pas prévoir ni autoriser des dérogations dans les obligations contractées, croit nécessaire de souligner que le fait de constituer un Etat de dimensions territoriales limitées exige de porter une attention spéciale aux questions de résidence, de travail et aux mesures sociales à l'égard des étrangers, même si elles ne sont pas couvertes par la Convention de sauvegarde des droits de l'homme et des libertés fondamentales.».

11 Onder het volgende voorbehoud en de volgende verklaring:

“Reservation

The Republic of Estonia, in accordance with Article 64 of the Convention, declares that while pending the adoption of amendments to the Code on Civil Procedure within one year from entry into force of the Ratification Act, she cannot ensure the right to a public hearing at the appellate court level (Ringkonnakohtus) as provided in Article 6 of the Convention, in so far as cases foreseen by Articles 292 and 298 of the Code on Civil Procedure (published in the Riigi Teataja (State Gazette) I 1993, 31/32, 538; 1994, 1, 5; 1995, 29, 358; 1996, 3, 57) may be decided through written procedure.

Declaration

In the reservation to Article 6 of the Convention, made in accordance with Article 64 of the Convention, the Republic of Estonia referred to Articles 292 and 298 of the Code on Civil Procedure. Hereby the unofficial translation of the referred Articles is provided.

Article 292 - Deciding a Case based solely on an application.

(1) The Court shall decide on an appeal or special application without further proceedings, if it unanimously finds that:

1. the application is manifestly ill-founded or the person who filed the application has no right to appeal. In this case, the court shall refuse the application;

2. while the case was heard in the Court of First Instance, the procedural norms were violated which, in accordance with the law, results in the revocation of the decision or order (Article 318) and which the Court of Appeal cannot leave unaddressed. In that case, the decision or order shall be disaffirmed and the case shall be referred back to the Court of First Instance for a new trial;

3. the copy of the decision of the Court of Appeal shall be sent to the parties involved within five days from the day the decision was signed.

(2) The Court of Appeal does not have the right to decide upon an appeal or a special application against the other party, if the Court of First Instance or the Court of Appeal has not given the other party an opportunity to respond to the application.

Article 298 - Settling a Case through written procedure

The court may settle the case through written procedure without public hearing:

1. if the respondent to the appeal agrees with it;

2. if the application claims the violation of procedural norms or the incorrect application of a substantive norm in the Court of First Instance;

3. if a special application has been filed and the court considers the public hearing unnecessary.".

12 Onder de volgende voorbehouden:

“The provisions of Article 5, paragraph 1, of the Convention for the protection of human rights and fundamental freedoms of 1950 shall apply in the part that does not contradict paragraph 13 of Chapter XV of the Transitional Provisions of the Constitution of Ukraine and Articles 106 and 157 of the Criminal Procedure Code of Ukraine concerning the detention of a person and the arrest warrant issued by the public prosecutor.

Such reservations will be in force until the appropriate amendments to the Criminal Procedure Code of Ukraine have been made or until the adoption of the new Criminal Procedure Code of Ukraine, but not later than 28 July 2001.

3. The provisions of Article 5, paragraph 3, of the Convention for the protection of human rights and fundamental freedoms of 1950 shall apply in the part that does not contradict paragraphs 50, 51, 52 and 53 of the Interim Disciplinary Statute of the Armed Forces of Ukraine approved by the Decree No 431 of the President of Ukraine dated 7 October 1993, concerning the imposition of arrest as a disciplinary sanction.

4. Ukraine fully recognises on its territory the validity of Article 6, paragraph 3.d, of the Convention for the protection of human rights and fundamental freedoms of 1950 in regard to the defendant's right to obtain the attendance and examination of witnesses (Articles 263 and 303 of the Criminal Procedure Code of Ukraine) and as regards the rights of the suspect and persons charged in pre-trial proceedings to submit petitions for the attendance and examination of witnesses and the confrontation with them in accordance with Articles 43, 43¹ and 142 of the above-mentioned Code.

5. The provisions of Article 8 of the Convention for the protection of human rights and fundamental freedoms of 1950 shall apply in the part that does not contradict paragraph 13 of Chapter XV `Transitional Provisions' of the Constitution of Ukraine and Articles 177 and 190 of the Criminal Procedure Code of Ukraine concerning warrants for arrest and search warrants issued by the public prosecutor.

Such reservations will be in force until the appropriate amendments to the Criminal Procedure Code of Ukraine have been made or until the adoption of the new Criminal Procedure Code of Ukraine, but not later than 28 July 2001.

Appendices to the reservations

Paragraph 13 of the Chapter containing the Transitional Provisions in the Constitution of Ukraine

“13. The existing procedure for the arrest, custody and detention of persons suspected of committing an offence and the procedure for carrying out an inspection and search of a person's home and other property shall be retained for five years after the entry into force of the present Constitution."

Articles 43, 43¹, 106, 142, 157, 177, 190, 263 and 303 of the Ukrainian Code of Criminal Procedure

“Article 43. The accused and his rights

The term `accused' shall denote a person whom it has been decided to bring to court as an accused person according to the procedure established by the present Code. After he has been brought to court, the accused shall be referred to as a defendant.

The accused shall be entitled to know the charge against him; to give evidence about the charge or to refuse to give evidence and answer questions; to be provided with a defence counsel and see him before the first questioning; to submit evidence; to lodge pleas; to be acquainted with all the documents of the case after the completion of the preliminary investigation or inquiry; to take part in the judicial proceedings at the court of first instance; to make challenges; to lodge appeals against the actions and decisions of the person carrying out the inquiry, the investigator, the public prosecutor, the judge and the court.

The defendant shall be entitled to make the final address to the court."

“Article 43¹. The suspect

The following shall be considered suspects:

1. a person detained on suspicion of committing an offence;

2. a person against whom a preventive measure has been taken until it is decided to bring him to court as the accused.

The suspect shall be entitled to know of what he is suspected; to give evidence or refuse to give evidence and answer questions; to be provided with a defence counsel and see him before the first questioning; to submit evidence; to lodge pleas and make challenges; to apply for reconsideration by the public prosecutor of the legality of his detention; to make appeals against the actions and decisions of the person carrying out operational investigative activities and inquiries, the investigator and the public prosecutor.

The fact that the suspect has been informed of his rights shall be mentioned in the record of detention or the decision to apply a preventive measure."

“Article 106. Detention of a person suspected of committing an offence by an organ of inquiry

An organ of inquiry shall be entitled to detain a person suspected of committing an offence for which a penalty in the form of deprivation of freedom could be imposed, subject to the existence of one of the following grounds:

1. if the person was discovered committing an offence or immediately after committing one;

2. if eye-witnesses, including victims, directly identify this person as the one who committed the offence;

3. if clear traces of the offence are found on the body of the suspect or on the clothing which he is wearing or which is kept at his home.

If there are other data which constitute grounds for suspecting the person of committing an offence, he may be detained only if he attempted to escape, or if he has no permanent place of residence, or if the identity of the suspect has not been established.

For each case of detention of a person suspected of committing an offence, the organ of inquiry shall be required to draw up a record mentioning the grounds, the motives, the day, time, year and month, the place of detention, the explanations of the person detained and the time when it was recorded that the suspect was informed of his right to have a meeting with the defence counsel before his first questioning in accordance with the procedure provided for in Part 2 of Article 21 of the present Code. The organ of inquiry shall also be required to notify the public prosecutor of the detention in writing within twenty-four hours and, at his request, give him the documents constituting grounds for detention. The record of detention shall be signed by the person who drew it up and by the detained person. Within forty-eight hours of the time of receipt of notification of detention, the public prosecutor shall be required to authorise the person detained to be taken into custody or order his release.

The organ of inquiry shall inform the suspected person's family of his detention if his place of residence is known."

“Article 142. Explaining to the Accused his Rights during the Investigation

When bringing a charge, the investigator shall be required to explain to the accused that during the preliminary investigation he is entitled:

1. to be informed of the charge against him;

2. to make a statement in respect of the charge or refuse to make a statement and answer questions;

3. to submit evidence;

4. to request the questioning of witnesses, cross-examinations and expert examinations, call for evidence and have it added to the case file and make requests on any other matters of significance for establishing the truth in the case;

5. to challenge the investigator, public prosecutor, expert, specialist and interpreter;

6. with the investigator's consent, to be present when certain stages of the investigation are carried out;

7. to be acquainted with all the documents of the case after the completion of the preliminary investigation;

8. to be provided with a defence counsel and see him before the first questioning;

9. to lodge appeals against the actions and decisions of the investigator and the public prosecutor.

The investigator shall record that the accused's rights have been explained to him in the decision to bring a charge against him, and the accused shall confirm this by his signature."

“Article 157. The Duties of the Public Prosecutor when Issuing a Warrant for Arrest

The public prosecutor shall issue a warrant for the arrest of a suspect or accused subject to the existence of the grounds prescribed by law. When deciding whether to issue a warrant for arrest, the public prosecutor shall be required to study conscientiously all the relevant documents and, where necessary, question the suspect or accused personally. In the case of a suspect or accused under the age of majority, such questioning shall be mandatory.

The right to issue a warrant for the arrest of a person shall lie with the Public Prosecutor General of Ukraine, the public prosecutors of the Republic of Crimea, the oblasts, the cities of Kyiv and Sevastopol, equivalent public prosecutors and their deputies, and town and district public prosecutors and equivalent public prosecutors. The same right shall also lie with the deputy public prosecutors of towns and districts with a population of over 150,000, unless otherwise stipulated in a special order of the Public Prosecutor General of Ukraine."

“Article 177. Grounds for Making a Search

The investigator shall carry out a search in cases where he has sufficient information to consider that the tools of the offence, substances and valuables obtained by criminal means and other items and documents which are of importance for establishing the truth in the case are hidden on certain premises or in a certain place or on a certain person.

The investigator shall also carry out a search in cases where he has sufficient information to the effect that an offender is hiding on certain premises or in a certain place.

The search may be carried out at the investigator's behest only with the consent of the public prosecutor or his deputy.

In urgent cases a search may be carried out without the public prosecutor's consent, subject to the public prosecutor being notified within 24 hours both of the search and of its results."

“Article 190. Carrying out an Examination

In order to discover traces of an offence and other material evidence and to elucidate the circumstances of an offence as well as other circumstances which are of importance to the case, the investigator shall make an examination of the relevant place, premises, items and documents.

In urgent cases an inspection of the scene of the offence may be carried out before the opening of the criminal case. In such cases, where there are grounds therefor, the criminal proceedings shall be opened immediately after the examination of the scene of the offence.

The investigator shall draw up a record of the results of the examination."

“Article 263. The Defendant's Rights during the Trial

During the court session, the defendant shall have the right:

1. to make challenges;

1.1 to have the case tried by a bench of judges in theases prescribed by law;

2. to be provided with a defence counsel or deal with his own defence;

3. to make requests (pleas) and express his views on the requests (pleas) of other persons;

4. to request the Court to add documents to the case file, summon witnesses, appoint expert commissions and call for further evidence;

5. to give evidence on the substance of the case at any stage in the trial or refuse to give evidence and answer questions;

6. to request the court to make public the evidence available in the case;

7. to put questions to other defendants, witnesses, experts, specialists, the victim, a civil plaintiff or a civil respondent;

8. to take part in the examination of material evidence, the scene of the offence and documents;

9. to take part in the Court proceedings in the absence of a defence counsel;

10. to make the final address to the Court."

“Article 303. The Questioning of a Witness

Witnesses shall be questioned individually and in the absence of other witnesses not yet questioned.

Before being questioned on the substance of the case, each witness shall be asked questions to elucidate his relations with the defendant and the victim and shall be invited to say everything he knows about the case.

After the witness has said everything he knows about the case, he shall be questioned by the public prosecutor, the prosecuting lawyer, the victim, the civil plaintiff, the civil respondent, the defence counsel, the counsel for the civil respondent, the defendant, the judge and the people's assessors.

If a witness is summoned to the Court session at the request of the public prosecutor or other participants in the trial, first the participant in the trial who requested the summoning of the witness shall be the first to question the witness. A witness summoned by the Court itself shall be questioned according to the general procedure.

Throughout the questioning of the witness by the participants in the trial, the Court shall be entitled to ask him questions with a view to clarifying and supplementing his answers.

Witnesses who have been questioned shall remain in the courtroom and may not leave it until the end of the trial without the consent of the presiding judge."

Paragraphs 50, 51, 52 and 53 of the Interim Disciplinary Statute of the Armed Forces of Ukraine

“50. The head of the socio-psychological service - the deputy commanding officer of the brigade (regiment, separate battalion or commander of ship of class 1 and 2) shall:

(...) take part in work to prevent offences among the personnel, to strengthen military discipline, to strengthen esprit de corps and encourage priority to be given to highly moral and humane standards in relations between servicemen;"

“51. The deputy commander of the brigade (regiment, separate battalion) responsible for arms (in the engineering and aviation service), or the commander of a technical unit, is responsible in both peace time and war time for (...) the readiness of subdivisions and services directly subordinate to him, military training and education, military discipline (...)."

“52. The deputy commanding officer of a brigade (regiment, separate battalion) responsible for arms (the engineering and technical service) and the head of a technical unit shall:

(...)

In a military unit where a deputy commanding officer responsible for arms is not on the staff, his duties are carried out by the head of the road transport service or one of the technical services of the military unit.He is subordinate to the commanding officer of the military unit and is the direct leader of the personnel of subdivisions and services directly subordinate to him."

“53. The deputy commanding officer of a brigade (regiment) in the rear is responsible (...) for military training, education, military discipline (...);".

13 Onder de volgende voorbehouden:

«1. La République de Moldova déclare qu'elle ne pourra pas assurer le respect des dispositions de la Convention pour les omissions et les actes commis par les organes de la république autoproclamée transnistrienne sur le territoire contrôlé effectivement par ses organes, jusqu'à la solution définitive du conflit dans la région.

2. Conformément à l'article 64 de la Convention, la République de Moldova formule une réserve à l'article 4 ayant pour effet de protéger la possibilité de l'application de la peine pénale sous la forme de travail correctionnel sans privation de liberté, tel que prévu à l'article 27 du Code pénal, ainsi que de la peine administrative sous la forme de travail correctionnel, tel que prévu à l'article 30 du Code des contraventions administratives. La réserve aura des effets pendant une année à compter de la date d'entrée en vigueur de la Convention pour la République de Moldova.

3. Conformément à l'article 64 de la Convention, la République de Moldova formule une réserve à l'article 5, paragraphe 3, ayant pour effet de prolonger la délivrance du mandat d'arrêt par le procureur comme le prévoient l'article 25 de la Constitution de la République de Moldova, l'article 78 du Code de procédure pénale et l'article 25 de la Loi sur la Prokuratura de la République de Moldova n° 902-XII du 29 janvier 1992. La réserve produira ses effets pendant six mois après l'entrée en vigueur de la Convention pour la République de Moldova.

4. Conformément à l'article 64 de la Convention, la République de Moldova formule une réserve à l'article 5 ayant pour effet de maintenir la possibilité d'application des sanctions disciplinaires aux militaires sous la forme d'arrestation par les commandants supérieurs, tel que prévu aux articles 46, 51-55, 57-61 et 63-66 du Règlement disciplinaire des Forces Armées, adopté par la Loi n° 776-XIII, du 13 mars 1996.

5. La République de Moldova interprète les dispositions comprises dans la deuxième phrase de l'article 2 du premier Protocole additionnel de manière à ne pas imposer à l'Etat des obligations financières supplémentaires visant les établissements scolaires d'orientation philosophique ou religieuses, autres que celles prévues par la législation interne.

Annexes aux réserves

Le Ministère des Affaires étrangères de la République de Moldova, conformément à l'article 64 de la Convention de sauvegarde des droits de l'homme et des libertés fondamentales, a l'honneur de présenter le contenu des articles des actes normatifs qui ne sont pas conformes à certaines dispositions de la Convention.

Réserve à l'article 4

Conformément à l'article 64 de la Convention, la République de Moldova formule une réserve à l'article 4 ayant pour effet de protéger la possibilité de l'application de la peine pénale sous la forme de travail correctionnel sans privation de liberté, tel que prévu à l'article 27 du Code pénal, ainsi que de la peine administrative sous la forme de travail correctionnel, tel que prévu à l'article 30 du Code des contraventions administratives.

Code pénal

Article 27 - Travail correctionnel sans privation de liberté.

«Le travail correctionnel sans privation de liberté est établi pour un délai de deux mois à deux ans et s'exécute en conformité avec le jugement de l'instance judiciaire soit sur le lieu de travail du condamné, soit à un autre endroit sur le territoire de la localité où celui-ci est domicilié.

Du revenu du condamné au travail correctionnel sans privation de liberté, on retient au bénéfice de l'Etat une partie établie par l'instance judiciaire allant de cinq à dix pour cent.

Pour les personnes reconnues inaptes au travail, l'instance judiciaire peut substituer le travail correctionnel par une amende équivalente avec la moitié du salaire minimal mensuel de travail correctionnel ou par avertissement public.

Lorsque la personne condamnée au travail correctionnel sans privation de liberté, qui doit purger sa peine sur son lieu de travail, se dérobe à l'exécution de la peine, l'instance judiciaire, sur demande des autorités de l'organe de l'intérieur ou à la démarche d'une organisation publique ou du collectif de travail, peut envoyer la personne en vue de purger sa peine dans d'autres endroits, établis par les organes concernés sans appliquer le travail correctionnel, à condition que cela se produise sur le territoire de la localité où le condamné est domicilié.

Lorsque la personne condamnée au travail correctionnel sans privation de liberté, se dérobe avec mauvaise foi à l'exécution de la peine, l'instance judiciaire peut substituer le délai non exécuté du travail correctionnel par une peine privative de liberté pour le même délai.

Le mode d'exécution du travail correctionnel sans privation de liberté est établi par la législation de la République de Moldova.»

Code des contraventions administratives

Article 30 - Travail correctionnel.

«Le travail correctionnel s'applique pour un délai allant jusqu'à deux mois, qui doit être exécuté sur le lieu de travail permanent de la personne, qui a commis une contravention administrative, en lui retenant jusqu'à 20 % du salaire au bénéfice de l'Etat.

Le travail correctionnel est appliqué par l'instance judiciaire.

Le délai du travail correctionnel ne peut constituer moins de quinze jours, dans le cas où les actes législatifs de la République de Moldova n'en disposent pas autrement.»

Réserves à l'article 5

A. Conformément à l'article 64 de la Convention, la République de Moldova formule une réserve à l'article 5, paragraphe 3, ayant pour effet de prolonger la délivrance du mandat d'arrêt par le procureur comme le prévoient l'article 25 de la Constitution de la République de Moldova, l'article 78 du Code de procédure pénale et l'article 25 de la Loi sur la Prokuratura de la République de Moldova n° 902-XII du 29 janvier 1992. La réserve produira ses effets pendant six mois après l'entrée en vigueur de la Convention pour la République de Moldova.

Constitution de la République de Moldova

Article 25 - Liberté individuelle et sûreté de la personne.

«(1) La liberté individuelle et la sûreté de la personne sont inviolables.

(2) La perquisition, la détention ou l'arrestation d'une personne sont autorisées seulement dans les cas et suivant la procédure prévue par la loi.

(3) La garde à vue ne peut pas dépasser vingt-quatre heures.

(4) L'arrestation se fait en vertu d'un mandat pour une durée de trente jours maximum. La personne arrêtée peut contester le mandat d'arrêt du juge, qui est obligé de se prononcer par une décision bien-fondée. Le délai de l'arrestation peut être prolongé jusqu'à six mois maximum, dans des cas exceptionnels, sur approbation du Parlement, jusqu'à douze mois.

(5) La personne maintenue en garde à vue ou celle arrêtée est immédiatement informée des motifs de la garde à vue ou de l'arrestation et de l'accusation dans le délai le plus court; les motifs de l'arrestation et de l'accusation sont portés à sa connaissance uniquement en présence d'un avocat, élu ou désigné d'office.

(6) La libération de la personne maintenue en garde à vue ou arrêtée est obligatoire lorsque les motifs de celle-ci sont épuisés."

Code de procédure pénale

Article 78 - Arrestation préventive.

«La mesure de l'arrestation préventive s'applique en respectant les dispositions de l'article 6 du présent Code pour les affaires concernant les infractions pour lesquelles la loi prévoit des peines privatives de liberté pour un délai supérieur à un an. Dans des cas exceptionnels, cette mesure préventive peut être appliquée pour les infractions, pour lesquelles la loi prévoit la peine privative de liberté pour un délai n'excédant pas un an.

Les mineurs maintenus en garde à vue ou sous arrestation préventive doivent être gardés séparément des adultes et des mineurs condamnés. L'enquêteur est obligé d'informer aussitôt les parents, ou les personnes qui les représentent, de la garde à vue ou de l'arrestation des mineurs.

Dans tous les cas d'arrestation préventive, la personne arrêtée est assurée dans le délai le plus court et sur demande, de la possibilité de téléphoner à deux abonnés en vue de communiquer son arrestation.

A l'égard des personnes accusées d'avoir commis les infractions prévues aux articles 61-71, à la deuxième partie de l'article 72, aux articles 74-76, 78, 81, à la première partie de l'article 82, aux articles 83-89, 95, 102, 103, à la deuxième partie de l'article 106, à l'article 116-1, à la deuxième et à la troisième parties de l'article 119, à la deuxième et à la troisième parties de l'article 120, à l'article 121, à la troisième partie de l'article 122, à l'article 122-1, à la troisième partie de l'article 123, à l'article 123-1, à la deuxième, troisième et quatrième parties de l'article 125, à l'article 127, à la deuxième partie de l'article 160-2, à la deuxième partie de l'article 187, à l'article 187-1, 188, à la deuxième partie de l'article 190, à la deuxième partie de l'article 191, à la deuxième partie de l'article 193, aux articles 206-1, 206-2, à la deuxième partie de l'article 213, à la deuxième partie de l'article 221, à la deuxième partie de l'article 225-1, à la deuxième et à la troisième parties de l'article 225-2, à l'article 225-3, à la deuxième partie de l'article 225-4, à l'article 227-1, à la deuxième partie de l'article 230-1, aux points 2 et 3 de l'article 239, aux points 2 et 3 de l'article 241, au point 2 de l'article 243, aux points 2 et 4 de l'article 248, à l'article 249, au point 2 de l'article 250, au point 3 de l'article 252, au point 6 de l'article 256, au point 4 de l'article 258, au point 3 de l'article 260, à l'article 262, au point 2 de l'article 263 et aux articles 264-268 du Code pénal, la mesure de l'arrestation préventive peut être appliquée même en raison du seul fait que l'infraction a un caractère dangereux.

L'arrestation se fait sur la base du mandat délivré par le procureur pour un délai de trente jours maximum. Lors de l'examen d'une affaire portant sur la délivrance d'un mandat d'arrêt, le procureur est obligé de prendre connaissance minutieusement de tous les matériaux contenant les motifs de l'arrestation et, le cas échéant, d'interroger le soupçonné ou l'accusé; le mineur soupçonné ou accusé dans tous les cas.

Le droit de délivrer un mandat d'arrêt appartient au Procureur Général, à son adjoint, au procureur de district, au procureur de la municipalité et aux procureurs assimilés à ceux-ci. En l'absence du procureur de district, du procureur de la municipalité et des procureurs assimilés à ceux-ci, leurs adjoints peuvent délivrer un mandat d'arrêt pour un délai de cinq jours. Le procureur de la municipalité et les procureurs assimilés à ceux-ci peuvent prolonger ce délai jusqu'à trente jours. La prolongation ultérieure du délai d'arrestation s'effectue en conformité avec les dispositions de l'article 79 du présent Code.

Dans le mandat d'arrêt on indique la date et le lieu de la délivrance du mandat, le nom, le grade de classification du procureur qui a délivré le mandat, les données de l'enquête concernant la personne arrêtée, les circonstances de la commission de l'infraction et leur qualification en conformité avec les dispositions du Code pénal, les motifs et les raisons de l'application de l'arrestation, le délai de validité du mandat d'arrêt et l'organe qui l'exécute.

Les motifs de l'arrestation sont aussitôt portés à la connaissance de la personne arrêtée uniquement en présence d'un avocat, élu ou désigné d'office pendant douze heures à compter de l'arrestation. En même temps, on explique à la personne arrêtée le mode de contestation de l'application de la mesure de réprimande.

L'application réitérée de l'arrestation à l'égard de la même personne et lors de la même affaire, après son annulation par décision du juge, prononcée conformément à l'article 195-2 du présent Code, est possible uniquement lors de la découverte de nouvelles circonstances de l'affaire qui rendent nécessaire l'arrestation de la personne. L'application réitérée de l'arrestation en tant que mesure de réprimande peut être attaquée devant l'instance judiciaire sur les bases générales.

Le mode de traitement dans les lieux de détention préventive des personnes à l'égard desquelles, en tant que mesure de réprimande, l'arrestation a été choisie, est réglementé au titre neuvième du présent Code.»

Loi sur la Prokuratura de la République de Moldova

Article 25 - La sanction des actions qui limitent les droits des citoyens.

«1. Le procureur, en vertu de la loi, est en droit de délivrer un mandat d'arrêt et d'arrêter la personne soupçonnée ou accusée de la commission d'une infraction.

2. Le droit de délivrer un mandat d'arrêt appartient au Procureur Général, à ses adjoints, aux procureurs de district, aux procureurs des prokuraturas spécialisées et à leurs adjoints.

3. Les conditions de délivrance et la durée du mandat d'arrêt sont établies dans le Code de procédure pénale.

4. Le Procureur Général, ses adjoints, les procureurs de district et les procureurs des prokuraturas spécialisées ainsi que leurs adjoints, sanctionnent dans les limites de leur compétence et procèdent à d'autres actions prévues par la loi, qui limitent les droits constitutionnels des citoyens.»

B. Conformément à l'article 64 de la Convention, la République de Moldova formule une réserve à l'article 5 ayant pour effet de maintenir la possibilité d'application des sanctions disciplinaires aux militaires sous la forme d'arresta- tion par les commandants supérieurs, tel que prévu aux articles 46, 51-55, 57-61, et 63-66 du Règlement disciplinaire des Forces Armées, adopté par la Loi n° 776-XII, du 13 mars 1996.

Règlement disciplinaire des Forces Armées

Article 46.

«Aux conscrits, on peut appliquer les peines disciplinaires suivantes:

a) l'observation;

b) l'avertissement;

c) l'avertissement sévère;

d) le non-octroi de la permission prévue de l'emplacement de l'unité;

e) la désignation pour des corvées hors tour (à l'exception du service de garde et d'alerte) ou pour des travaux de ménage supplémentaires - jusqu'à cinq tours (la durée du jour de travail n'excèdera pas huit heures);

f) le maintien sous l'arrestation - jusqu'à dix jours;

g) la rétrogradation en fonction;

h) la rétrogradation d'un grade;

i) le retrait du grade de sergent.»

Article 51.

«Le commandant de compagnie a le droit:

a) d'appliquer l'observation, l'avertissement et l'avertissement sévère;

b) de priver les militaires de la permission prévue de l'emplacement de l'unité militaire;

c) de procéder à la nomination non successive au service, ou bien, aux travaux de ménage des soldats n'excédant pas quatre services, des sergents n'excédant pas deux services;

d) d'appliquer aux militaires l'arrestation en tant que peine n'excédant pas soixante-douze heures (trois jours).»

Article 52.

«(1) Le commandant de bataillon a le droit:

a) d'appliquer l'observation, l'avertissement et l'avertissement sévère;

b) de priver les militaires de la permission prévue de l'emplacement de l'unité militaire;

c) de procéder à la nomination non-successive au service ou aux travaux de ménage des soldats n'excédant pas cinq services; des sergents n'excédant pas trois services;

d) d'appliquer aux militaires l'arrestation en tant que peine - jusqu'à cinq jours.

(2) Les commandants (chefs) des unités militaires indépendantes, ayant, en conformité avec l'article 10, l'autorité disciplinaire de bataillon, ont le droit, outre les peines énumérées, d'appliquer les peines disciplinaires indiquées à l'article 53, lettres e) et h).»

Article 53.

«Le commandant de régiment a le droit:

a) d'appliquer l'observation, l'avertissement et l'avertissement sévère;

b) de priver les militaires de la permission prévue de l'emplacement de l'unité militaire;

c) de procéder à la nomination non successive des militaires au service ou aux travaux - jusqu'à cinq services;

d) d'appliquer aux militaires l'arrestation en tant que peine - jusqu'à sept jours;

e) de rétrograder en fonction les sergents en terme;

f) de retirer le grade militaire de caporal;

g) de rétrograder les militaires d'un grade, de sergent majeur et plus bas, y compris la rétrogradation en fonction;

h) de retirer le grade des sergents en terme, y compris la rétrogradation en fonction.»

Article 54.

«Le commandant de brigade, outre les droits octroyés au commandant de régiment, a le droit d'appliquer aux soldats et aux sergents l'arrestation en tant que peine allant jusqu'à dix jours.»

Article 55.

«Aux militaires engagés sur la base d'un contrat, on peut appliquer les peines disciplinaires suivantes:

a) l'observation, l'avertissement et l'avertissement sévère;

b) l'arrestation en tant que peine (à l'exception des femmes militaires) - jusqu'à dix jours;

c) la prévention concernant la non-conformité partielle à la fonction;

d) la rétrogradation dans la fonction;

e) la mise en réserve avant l'expiration du contrat.»

Article 57.

«Le commandant de compagnie a le droit:

a) d'appliquer l'observation, l'avertissement et l'avertissement sévère;

b) d'appliquer l'arrestation en tant que peine - jusqu'à deux jours.»

Article 58.

«(1) Le commandant de bataillon a le droit:

a) d'appliquer l'observation, l'avertissement et l'avertissement sévère;

b) d'appliquer l'arrestation en tant que peine - jusqu'à trois jours.

(2) Les commandants (chefs) des unités militaires indépendantes ayant, en conformité avec l'article 10, l'autorité disciplinaire de commandant de bataillon, ont également le droit d'appliquer les peines indiquées à l'article 59, lettres c) et d).»

Article 59.

«Le commandant de régiment a le droit:

a) d'appliquer l'observation, l'avertissement et l'avertissement sévère;

b) d'appliquer l'arrestation en tant que peine - jusqu'à cinq jours;

c) de prévenir de la non-conformité partielle à la fonction;

d) de mettre en réserve avant l'expiration du contrat des soldats, caporaux, sergents inférieurs, sergents, sergent-majors.»

Article 60.

«Le commandant de brigade, outre les droits à l'article 59, a également le droit:

a) d'appliquer l'arrestation en tant que peine - jusqu'à sept jours;

b) de rétrograder d'un grade.»

Article 61.

«Aux officiers, on peut appliquer les peines disciplinaires suivantes:

a) l'observation, l'avertissement et l'avertissement sévère;

b) l'arrestation des officiers inférieurs, en tant que peine - jusqu'à dix jours;

c) l'arrestation des officiers supérieurs - jusqu'à cinq jours;

d) la prévention portant sur la non-correspondance partielle à la fonction;

e) la rétrogradation dans la fonction d'un rang;

f) la rétrogradation d'un grade.»

Article 63.

«(1) Le commandant de compagnie et le commandant de bataillon ont le droit d'appliquer l'observation, l'avertissement et l'avertissement sévère.

(2) Les commandants des unités militaires indépendantes, ayant en conformité avec l'article 10, l'autorité disciplinaire de commandant de bataillon, ont également le droit d'appliquer aux officiers inférieurs l'arrestation en tant que peine - allant jusqu'à trois jours - et de prévenir de la non-conformité partielle à la fonction.»

Article 64.

«Le commandant de régiment, outre les droits prévus à l'article 63, a le droit d'appliquer aux officiers inférieurs l'arrestation en tant que peine, allant jusqu'à cinq jours.»

Article 65.

«Le commandant de brigade, outre ses droits prévus à l'article 64, a le droit:

a) d'appliquer aux officiers inférieurs l'arrestation en tant que peine, allant jusqu'à sept jours aux officiers supérieurs l'arrestation en tant que peine jusqu'à trois jours.

b) de rétrograder en fonction d'un rang les officiers inférieurs.»

Article 66.

«Les vice-ministres de la défense, les vice-ministres des affaires intérieures, les vice-ministres de la sécurité nationale, les adjoints du Chef du Département de la protection civile et des situations exceptionnelles, outre les droits prévus à l'article 65, ont le droit:

a) d'appliquer aux officiers inférieurs l'arrestation en tant que peine allant jusqu'à dix jours, aux officiers supérieurs l'arrestation en tant que peine allant jusqu'à cinq jours;

b) de rétrograder dans la fonction d'un rang les officiers en commençant avec les adjoints des commandants des unités militaires en bas.».

14 Onder het volgende voorbehoud:

“In accordance with Article 64 of the Convention for the protection of human rights and fundamental freedoms, the Republic of Croatia does hereby make the following reservation in respect of the right to a public hearing as guaranteed by Article 6, paragraph 1, of the Convention:

The Republic of Croatia cannot guarantee the right to a public hearing before the Administrative Court in cases in which it decides on the legality of individual acts of administrative authorities. In such cases the Administrative Court in principle decides in closed session.

The relevant provision of the Croatian law referred to above is Article 34, paragraph 1, of the Law on Administrative Disputes, which reads as follows: `In administrative disputes the Administrative Court decides in closed session.'.

1 Cyprus heeft op 13 januari 1993 de verklaring afgedrukt in Trb. 1989, 153, bovenaan blz. 6, ingetrokken.

1 Bij de ondertekening op 6 november 1996 werd een soortgelijke verklaring afgelegd.

1 De verklaring met betrekking tot de Turks- en Caicos-eilanden is niet verlengd.

1 Bij de ondertekening op 6 november 1996 werd een soortgelijke verklaring afgelegd.

1 De verklaring met betrekking tot de Turks- en Caicos-eilanden is niet verlengd.