A. TITEL

Overeenkomst betreffende de toetreding van de Republiek Oostenrijk tot de op 19 juni 1990 te Schengen gesloten Overeenkomst ter uitvoering van het op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen, zoals gewijzigd;

Brussel , 28 april 1995

B. TEKST

De Nederlandse tekst van de Overeenkomst is geplaatst in Trb. 1995, 177.

D. PARLEMENT

Artikel 2 van de Wet van 26 februari 1996 (Stb. 159) luidt als volgt:

„De op 28 april 1995 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst betreffende de toetreding van de Republiek Oostenrijk tot de Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de Regeringen van de Staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen, ondertekend te Schengen op 19 juni 1990, waartoe de Italiaanse Republiek, het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek, en de Helleense Republiek bij de Overeenkomsten van respectievelijk 27 november 1990, 25 juni 1991 en 6 november 1992 zijn toegetreden, waarvan de Nederlandse tekst is geplaatst in Tractatenblad 1995, 177, wordt goedgekeurd voor Nederland.".

Deze Wet is gecontrasigneerd door de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken M. PATIJN, de Minister van Justitie W. SORGDRAGER en de Staatssecretaris van Justitie E. M. A. SCHMITZ.

Voor de behandeling in de Staten-Generaal zie: Kamerstukken II 1994/95, 1995/96, 24 320; Hand. II 1995/96, blz. 3511; Kamerstukken I 1995/96 nr. 191; Hand. I 1995/96: blz. 1039.

E. BEKRACHTIGING

De volgende Staten hebben in overeenstemming met artikel 5, eerste lid, van de Overeenkomst een akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring bij de Regering van het Groothertogdom Luxemburg nedergelegd:

het Koninkrijk der Nederlanden (voor Nederland) 6 februari 1997
Oostenrijk119 februari 1997
Luxemburg 5 mei 1997
België 7 mei 1997
Spanje20 mei 1997
Duitsland26 mei 1997
Portugal30 mei 1997
Italië27 juni 1997
Frankrijk29 oktober 1997
Griekenland29 oktober 1997

G. INWERKINGTREDING

De bepalingen van de Overeenkomst zijn ingevolge artikel 5, tweede lid, op 1 december 1997 in werking getreden.

Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, geldt de Overeenkomst alleen voor Nederland.

J. GEGEVENS

Voor het op 14 juni 1985 te Schengen tot stand gekomen Akkoord tussen de Staten van de Benelux Economische Unie, van de Bondsrepubliek Duitsland en van de Franse Republiek betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen zie ook, laatstelijk, Trb. 1997, 121.

Voor de op 19 juni 1990 te Schengen tot stand gekomen Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de Staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen zie ook, laatstelijk, Trb. 1997, 122.

Voor de op 27 november 1990 te Parijs tot stand gekomen Overeenkomst betreffende de toetreding van de Italiaanse Republiek tot de Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de Staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland, en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen, ondertekend te Schengen op 19 juni 1990, zie ook Trb. 1997, 124.

Voor de op 25 juni 1991 te Bonn tot stand gekomen Overeenkomst betreffende de toetreding van het Koninkrijk Spanje tot de Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de Staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland, en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen, waartoe de Italiaanse Republiek bij de op 27 november 1990 te Parijs ondertekende Overeenkomst is toegetreden, zie ook Trb. 1994, 45.

Voor de op 25 juni 1991 te Bonn tot stand gekomen Overeenkomst betreffende de toetreding van de Portugese Republiek tot de Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de Staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland, en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen, waartoe de Italiaanse Republiek bij de op 27 november 1990 te Parijs ondertekende Overeenkomst is toegetreden, zie ook Trb. 1994, 46.

Voor de op 6 november 1992 te Madrid tot stand gekomen Overeenkomst betreffende de toetreding van de Helleense Republiek tot de Overeenkomst ter uitvoering van het tussen tussen de Staten van de Benelux Economische Unie, van de Bondsrepubliek Duitsland en van de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen ondertekend te Schengen op 19 juni 1990, waartoe de Italiaanse Republiek bij de op 27 november 1990 te Parijs ondertekende Overeenkomst, het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek bij de op 25 juni 1991 te Parijs ondertekende Overeenkomsten en de Helleense Republiek bij de op 6 november 1992 te Madrid ondertekende Overeenkomst zijn toegetreden, zie ook Trb. 1997, 297.

Uitgegeven de twaalfde januari 1998

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. VAN MIERLO


XNoot
1

Met de volgende verklaringen:

»Zu Art. 41 Abs. 9 SDÜ

A. In bezug auf die gemeinsame Grenze der Republik Österreich mit der Bundesrepublik Deutschland:

Auf dem Hoheitsgebiet der Republik Österreich üben die in Artikel 41 Absatz 7 des am 19. Juni 1990 in Schengen unterzeichneten Übereinkommens zur Durchführung des Übereinkommens von Schengen vom 14. Juni 1985 erwähnten Beamten die Nacheile gemäß den folgenden Modalitäten aus:

a) den nacheilenden Beamten wird ein Festhalterecht nach Maßgabe des Artikels 41 Absatz 2 Buchstabe b, Absatz 5 und Absatz 6 eingeräumt;

b) die Nacheile unterliegt weder einer räumlichen noch einer zeitliche Begrenzung (Artikel 41 Absatz 3 Buchstabe b);

c) die Nacheile ist zulässig, wenn eine der in Artikel 41 Absatz 4 Buchstabe b) des Durchführungsübereinkommens von 1990 genannten Straftaten begangen wurde.

B. In bezug auf die gemeinsame Grenze der Republik Österreich mit der Italienischen Republik:

Auf dem Hoheitsgebiet der Republik Österreich üben die in Artikel 3 Absatz 1 des Übereinkommens über den Beitritt der Italienischen Republik zu dem am 19. Juni 1990 in Schengen unterzeichneten Übereinkommen zur Durchführung des Übereinkommens von Schengen vom 14. Juni 1985 zwischen den Regierungen der Staaten der Benelux-Wirtschaftsunion, der Bundesrepublik Deutschland und der französischen Republik betreffend den schrittweisen Abbau der Kontrollen an den gemeinsamen Grenzen erwähnten Beamten die Nacheile gemäß den folgenden Modalitäten aus:

a) die nacheilenden Beamten haben kein Festhalterecht (Art. 41 Abs. 2 Buchstabe a) des Durchführungsübereinkommens von 1990;

b) die Nacheile kann:

– an Autobahnen bis zu 20 Kilometer

– ansonsten bis zu 10 Kilometer durchgeführt werden (Artikel 41 Absatz 3 Buchstabe b) des Durchführungsübereinkommens von 1990

c) die Nacheile ist zulässig, wenn eine der in Artikel 41 Absatz 4 Buchstabe b) des Durchführungsübereinkommens von 1990 genannten Straftaten begangen wurde.

Zu Art. 55 SDÜ

Die Republik Österreich erklärt, in folgenden Fällen nicht durch Art. 54 des Schengener Übereinkommens vom 19. Juni 1990 gebunden zu sein:

1) wenn die Tat, die dem ausländischen Urteil zugrunde lag, ganz oder teilweise in ihrem Hoheitsgebiet begangen wurde; im letzteren Fall gilt diese Ausnahme jedoch nicht, wenn diese Tat teilweise im Hoheitsgebiet der Vertragspartei begangen wurde, in dem das Urteil ergangen ist;

2) wenn die Tat, die dem ausländischen Urteil zugrunde lag, einen der folgenden Straftatbestände erfüllt hat:

a) Auskundschaftung eines Geschäfts- oder Betriebsgeheimnisses zugunsten des Auslands (§ 124 StGB);

b) Hochverrat und Vorbereitungen eines Hochverrats (§§ 242 und 244 StGB);

c) staatsfeindliche Verbindungen (§ 246 StGB);

d) Herabwürdigung des Staates oder seiner Symbole (§ 248 StGB);

e) Angriffe auf oberste Staatsorgane (§§ 249 - 251 StGB);

f) Landesverrat (§§ 252 - 258 StGB);

g) strafbare Handlungen gegen das Bundesheer (§ 259 - 260 StGB);

h) strafbare Handlungen, die jemand gegen einen Beamten der Republik Österreich (§ 74 Z. 4 StGB) während oder wegen der Vollziehung seiner Aufgaben begeht;

i) Straftaten nach dem Außenhandelsgesetz; und

j) Straftaten nach dem Kriegsmaterialgesetz

3) wenn die Tat, die dem ausländischen Urteil zugrunde lag, von einem Beamten der Republik Österreich (§ 74 Z. 4 StGB) unter Verletzung seiner Amtspflichten begangen wurde.

Zu Art. 57 Abs. 3 SDÜ

Nach Art. 57 SDÜ sind als ersuchende Behörden die zuständigen Staatsanwaltschaften und als ersuchte Behörden das Bundesministerium für Justiz, Abt. IV/l, das Bundesministerium für Inneres, Generaldirektion für die öffentliche Sicherheit, Gruppe D, sowie die jeweils örtlich zuständigen Staatsanwaltschaften, in deren Sprengel die rechtskräftige Verurteilung vermutlich erfolgt ist, anzusehen.«.

Naar boven