A. TITEL

Verdrag tussen de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen;

Brussel, 13 november 1991

B. TEKST

De Nederlandse, Franse en Engelse tekst zijn afgedrukt in Trb. 1992, 39.

Het Verdrag is voorts nog ondertekend voor:

Portugal 6 oktober 1995

D. PARLEMENT

Bij brieven van 3 september 1993 (Kamerstukken II 1992/93, 23 321 (R 1482), nr. 1) is het Verdrag in overeenstemming met artikel 91, juncto additioneel artikel XXI, eerste lid, onderdeel a, van de Grondwet op de voet van artikel 61, derde lid, van de Grondwet naar de tekst van 1972 overgelegd aan de Eerste en de Tweede Kamer der Staten-Generaal en in overeenstemming met artikel 24 van het Statuut voor het Koninkrijk aan de Staten van de Nederlandse Antillen en van Aruba.

De toelichtende nota die de brieven vergezelde, is ondertekend door de Minister van Justitie E. M. H. HIRSCH BALLIN en de Minister van Buitenlandse Zaken P. H. KOOIJMANS.

De goedkeuring door de Staten-Generaal is verleend op 18 oktober 1993.

E. BEKRACHTIGING

In overeenstemming met artikel 21, eerste lid, hebben de volgende Staten een akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden nedergelegd:

het Koninkrijk der Nederlanden117 november 1993 (voor Nederland)
Spanje2 9 februari 1994
Duitsland310 september 1997

G. INWERKINGTREDING

Zie Trb. 1992, 39.

De bepalingen van het Verdrag worden in overeenstemming met artikel 21, derde lid, vanaf 9 december 1997 toegepast in de verhouding tussen hetKoninkrijk der Nederlanden (Nederland) en Duitsland.

J. GEGEVENS

Zie Trb. 1992, 39.

Voor het op 18 april 1951 te Parijs tot stand gekomen Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal zie ook, laatstelijk, Trb. 1995, 77.

Voor het op 25 maart 1957 te Rome tot stand gekomen Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap zie ook, laatstelijk, Trb. 1998, 13.

Voor het op 25 maart 1957 te Rome tot stand gekomen Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie zie ook, laatstelijk, Trb. 1995, 78.

Voor het op 21 maart 1983 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen zie ook, laatstelijk, Trb. 1996, 187.

Voor de op 17/28 februari 1986 te 's-Gravenhage/Luxemburg tot stand gekomen Europese Akte zie ook Trb. 1995, 79.

Uitgegeven de vijftiende juli 1998

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. VAN MIERLO


XNoot
1

Onder de volgende verklaringen:

„In overeenstemming met artikel 21, derde lid, van het Verdrag wordt het Verdrag toepasselijk verklaard in de verhoudingen van het Koninkrijk der Nederlanden (het Rijk in Europa) tot andere Lid-Staten die een soortgelijke verklaring hebben afgelegd.

In overeenstemming met artikel 18 van het Verdrag behoudt het Koninkrijk der Nederlanden (het Rijk in Europa) zicht het recht voor te verlangen dat de in artikel 7 van het Verdrag genoemde relevante stukken worden vertaald in het Nederlands.".

XNoot
2

Onder de volgende verklaring:

«España declara, de conformidad con el artículo 8.3, que cuando sea Estado de ejecución aplicará el sistema de prosecución previsto en el párrafo 1.a de dicho artículo, y cuando sea Estado de condena admitirá que el Estado de ejecución aplique cualquiera de los procedimientos previstos en los parrafos 1.a y b de este artículo.».

vertaling

Spanje verklaart, overeenkomstig artikel 8.3, dat wanneer Spanje de Staat is die een vonnis moet uitvoeren, Spanje het vervolgingssysteem zal toepassen zoals beschreven staat in paragraaf 1.a van het genoemde artikel, en wanneer Spanje de Staat is die veroordeelt, Spanje zal toestaan dat de Staat die een vonnis moet uitvoeren een van de procedures zal volgen zoals beschreven in de paragrafen 1.a en b van dit artikel.

XNoot
3

Onder de volgende verklaringen en voorbehouden:

»Zu Artikel 5:

Die Bundesrepublik Deutschland wird der Übertragung der Vollstreckung einer Verurteilung nicht zustimmen, wenn der Aufwand und die Kosten, die im Fall der Erledigung des Ersuchens zu erwarten sind, außer Verhältnis zu seinem Gegenstand stehen und die Erledigung daher geeignet ist, wesentliche deutsche Interessen zu beeinträchtigen. Eine solche Beeinträchtigung wird angenommen, wenn sich das Ersuchen auf die Vollstreckung einer den Betrag von 200 DM nicht übersteigenden Geldstrafe oder -buße bezieht. Die Bundesregierung behält sich jedoch vor, den Grenzbetrag etwa inflationsbedingt anzuheben oder zu reduzieren, z.B. weil der Verwaltungsaufwand für die Erledigung von Ersuchen durch bilaterale Vereinbarungen über die Zulässigkeit des unmittelbaren Geschäftsweges zwischen den Justizbehörden gesenkt werden kann.

Zu Artikel 6 Abs. 1:

Justizministerien im Sinne des Übereinkommens sind für die Bundesrepublik Deutschland der Bundesminister der Justiz und die Justizminister/-senatoren der Länder.

Zu Artikel 6 Abs. 5:

In den in den Absätzen 3 und 4 vorgesehenen Fällen ist die Übermittlung einer Abschrift der dort genannten Schriftstücke an das Justizministerium nicht erforderlich.

Zu Artikel 8 Abs.3:

Die Bundesrepublik Deutschland wird die Vollstreckung von Sanktionen nur unter der Voraussetzung annehmen, daß ein deutsches Gericht das im Urteilsstaat ergangene Urteil für vollstreckbar erklärt hat. Für die Prüfung, ob die Voraussetzungen für die Übernahme der Vollstreckung erfüllt sind, legt das Gericht die im Urteil enthaltenen Tatsachenfeststellungen und rechtlichen Schlußfolgerungen zugrunde.

Zu Artikel 13 Abs. 1:

Im Hinblick auf die föderative Struktur der Bundesrepublik Deutschland und die Zuständigkeit der Bundesländer für Gnadenentscheidungen behält sich die Bundesrepublik Deutschland vor, die Übertragung der Vollstreckung von Urteilen auf einen anderen Mitgliedstaat nach Maßgabe des Übereinkommens mit der Bedingung zu verbinden, daß aufgrund einer allgemeinen oder einzelfallbezogenen Erklärung des Vollstreckungsstaates ein Gnadenerweis im Vollstreckungsstaat nur im Einvernehmen mit dem deutschen Gnadenträger erfolgt.

Zu Artikel 18:

Sofern das Vollstreckungsersuchen und die beizubringenden Unterlagen nicht in deutscher Sprache abgefaßt sind, müssen Übersetzungen des Ersuchens und der Unterlagen in deutscher Sprache beigefügt werden.

Zu Artikel 21 Abs. 3:

Die Bundesrepublik erklärt gemäß Artikel 21, Abs. 3, daß das Übereinkommen auf die Bundesrepublik Deutschland in ihren Beziehungen zu den Mitgliedstaaten, die ihre Ratifikations-, Annahme- oder Genehmigungsurkunde hinterlegt haben, ab dem 90. Tag nach der Hinterlegung der Erklärung Anwendung findet.«.

Naar boven