A. TITEL

Verdrag van Unidroit inzake gestolen of onrechtmatig uitgevoerde cultuurgoederen, met Bijlage;

Rome, 24 juni 1995

B. TEKST

De tekst van Verdrag en Bijlage is geplaatst in Trb. 1996, 227.

Het Verdrag is behalve voor de aldaar genoemde nog ondertekend voor de volgende Staten:

Frankrijk124 juni 1995
Guinee24 juni 1995
Hongarije24 juni 1995
Italië24 juni 1995
Ivoorkust24 juni 1995
Kroatië24 juni 1995
Litouwen24 juni 1995
Zambia24 juni 1995
Georgië27 juni 1995
Finland1 1 december 1995
Portugal23 april 1996
Paraguay13 juni 1996
Burkina Faso24 juni 1996
Cambodja24 juni 1996
Pakistan27 juni 1996
Peru28 juni 1996

C. VERTALING

Verdrag van Unidroit inzake gestolen of onrechtmatig uitgevoerde cultuurgoederen

De Staten, die Partij zijn bij dit Verdrag,

Bijeengekomen te Rome op uitnodiging van de Regering van de Italiaanse Republiek van 7 tot en met 24 juni 1995 voor een diplomatieke conferentie voor de aanneming van het ontwerp-verdrag van Unidroit inzake de internationale terugkeer van gestolen of onrechtmatig uitgevoerde cultuurgoederen,

Overtuigd van het fundamentele belang van de bescherming van het culturele erfgoed en van de culturele uitwisseling ter bevordering van het wederzijds begrip tussen de volken en van de verspreiding van de cultuur voor het welzijn van de mensheid en de vooruitgang van de beschaving,

In hoge mate bezorgd over de illegale handel in cultuurgoederen en over de onherstelbare schade die daarvan vaak het gevolg is, zowel aan deze goederen zelf als aan het culturele erfgoed van nationale, tribale, inheemse of andere gemeenschappen en ook aan het gemeenschappelijke erfgoed van alle volken, en in het bijzonder over de plundering van archeologische vindplaatsen en het daaruit voortvloeiende verlies van onvervangbare archeologische, historische en wetenschappelijke informatie,

Vastbesloten effectief bij te dragen aan de bestrijding van de illegale handel in cultuurgoederen door het opstellen van gemeenschappelijke wettelijke minimumregels voor de teruggave en terugkeer van cultuurgoederen tussen de Verdragsluitende Staten, met het doel het behoud en de bescherming van het cultureel erfgoed in het belang van allen te verbeteren,

Onderstrepend dat dit Verdrag erop is gericht de teruggave en de terugkeer van cultuurgoederen te vergemakkelijken en dat het feit dat een aantal Staten bepaalde voorzieningen hebben die noodzakelijk zijn om de teruggave of terugkeer te bewerkstelligen, zoals een vergoeding, niet met zich meebrengt dat dergelijke voorzieningen in andere Staten zouden moeten worden overgenomen,

Bevestigend dat het aannemen van de bepalingen van dit Verdrag voor de toekomst op geen enkele wijze goedkeuring of legitimatie inhoudt van welke onrechtmatige transacties dan ook, die voor de inwerkingtreding van dit Verdrag mochten hebben plaatsgevonden,

Zich bewust van het feit dat dit Verdrag op zichzelf de uit de illegale handel ontstane problemen niet kan oplossen, maar dat het een proces op gang brengt dat gericht is op versterking van de internationale culturele samenwerking en instandhouding van de plaats die toekomt aan de legale handel en aan interstatelijke overeenkomsten met betrekking tot culturele uitwisselingen,

Erkennend dat de toepassing van dit Verdrag vergezeld zou moeten gaan van andere doeltreffende maatregelen ter bescherming van cultuurgoederen, zoals het opstellen en gebruiken van registers, de fysieke bescherming van archeologische vindplaatsen en technische samenwerking,

Erkentelijk voor de werkzaamheden van verschillende instanties ter bescherming van cultuurgoederen, in het bijzonder het UNESCO-Verdrag van 1970 inzake de illegale handel en de opstelling van gedragscodes in de particuliere sector,

Hebben de volgende bepalingen aangenomen:

HOOFDSTUK I

toepassingsgebied en begripsomschrijving

Artikel 1

Dit Verdrag is van toepassing op verzoeken met een internationaal karakter inzake:

  • a. de teruggave van gestolen cultuurgoederen;

  • b. de terugkeer van cultuurgoederen die buiten het grondgebied van een Verdragsluitende Staat zijn gebracht in strijd met zijn wetgeving die de uitvoer van cultuurgoederen regelt met het oog op de bescherming van zijn culturele erfgoed (hierna te noemen: „onrechtmatig uitgevoerde cultuurgoederen").

Artikel 2

Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder „cultuurgoederen", voorwerpen die om godsdienstige of wereldlijke redenen van belang zijn voor de archeologie, de prehistorie, de geschiedenis, de letterkunde, de kunst of de wetenschap, en die behoren tot een van de in de bijlage bij dit Verdrag genoemde categorieën.

HOOFDSTUK II

teruggave van gestolen cultuurgoederen

Artikel 3

1. De bezitter van een gestolen cultuurgoed dient het terug te geven.

2. Voor de toepassing van dit Verdrag wordt een cultuurgoed dat onrechtmatig is opgegraven dan wel rechtmatig is opgegraven, maar onrechtmatig in bezit wordt gehouden, geacht te zijn gestolen indien dit overeenkomt met het recht van de Staat waar de opgraving heeft plaatsgevonden.

3. Elk verzoek tot teruggave dient te worden ingesteld binnen een termijn van drie jaar te rekenen vanaf het tijdstip waarop de eiser de plaats waar het cultuurgoed zich bevindt en de identiteit van de bezitter ervan kende en, in elk geval, binnen een termijn van vijftig jaar te rekenen vanaf het tijdstip van de diefstal.

4. Echter, een rechtsvordering tot teruggave van een cultuurgoed dat een integrerend deel vormt van een als zodanig aangewezen monument of van een archeologische vindplaats of dat deel uitmaakt van een openbare collectie is uitsluitend onderworpen aan de verjaringstermijn van drie jaar te rekenen vanaf het moment waarop de eiser de plaats waar het cultuurgoed zich bevindt en de identiteit van de bezitter ervan kende.

5. Onverminderd het bepaalde in het vorige lid kan elke Verdragsluitende Staat verklaren dat een rechtsvordering onderworpen is aan een verjaringstermijn van 75 jaar of zo veel langer als in zijn wetgeving is bepaald. Een in een andere Verdragsluitende Staat ingestelde rechtsvordering tot teruggave van een cultuurgoed dat is verwijderd uit een monument, een archeologische vindplaats of een openbare collectie in een Verdragsluitende Staat die een dergelijke verklaring aflegt, verjaart eveneens binnen diezelfde termijn.

6. De in het vorige lid bedoelde verklaring wordt afgelegd bij de ondertekening, aanvaarding, goedkeuring of toetreding.

7. Voor de toepassing van dit Verdrag wordt onder „openbare collectie" verstaan een verzameling van geïnventariseerde of anderszins als zodanig aangewezen cultuurgoederen die behoort aan:

  • a. een Verdragsluitende Staat;

  • b. een regionale of lokale overheid van een Verdragsluitende Staat;

  • c. een godsdienstige instelling in een Verdragsluitende Staat; of

  • d. een instelling die is opgericht voor een essentieel cultureel, opvoedkundig of wetenschappelijk doel in een Verdragsluitende Staat en die in die Staat wordt erkend als een instelling die het algemeen belang dient.

8. Daarnaast is een rechtsvordering tot teruggave van een gewijd cultuurgoed of een cultuurgoed dat van belang is voor een gemeenschap en dat wordt gebruikt door een tribale of inheemse gemeenschap in een Verdragsluitende Staat als onderdeel van traditionele of rituele gebruiken van die gemeenschap, onderworpen aan de op openbare collecties toepasselijke verjaringstermijn.

Artikel 4

1. De bezitter van een gestolen cultuurgoed, die het dient terug te geven, heeft recht op betaling, op het moment van de teruggave, van een redelijke vergoeding, mits hij niet wist of redelijkerwijs had moeten weten dat het cultuurgoed gestolen was en mits hij kan bewijzen dat hij bij de verwerving van het voorwerp de nodige zorgvuldigheid heeft betracht.

2. Onverminderd het in het vorige lid bedoelde recht van de bezitter op vergoeding, worden redelijke pogingen gedaan om de persoon die het cultuurgoed aan de bezitter heeft geleverd of enige eerdere vervreemder de vergoeding te laten betalen, wanneer dit overeenkomt met het recht van de Staat waar de rechtsvordering wordt ingesteld.

3. De betaling van vergoeding aan de bezitter door de eiser, wanneer dit is vereist, doet geen afbreuk aan het recht van de eiser zich op enig ander persoon te verhalen.

4. Om vast te stellen of de bezitter de nodige zorgvuldigheid heeft betracht, dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van de verwerving, met name de hoedanigheid van de partijen, de betaalde prijs, het feit of de bezitter elk redelijkerwijs toegankelijk register met betrekking tot gestolen cultuurgoederen en elke andere relevante informatie en documentatie die hij redelijkerwijs zou kunnen hebben gekregen heeft geraadpleegd, en het feit of de bezitter toegankelijke instanties heeft geraadpleegd of alle andere stappen heeft genomen die een verstandige persoon in die omstandigheden zou hebben genomen.

5. De rechtspositie van de bezitter mag niet gunstiger zijn dan die van de persoon van wie hij het cultuurgoed heeft geërfd of anderszins om niet heeft verkregen.

HOOFDSTUK III

terugkeer van onrechtmatig uitgevoerde cultuurgoederen

Artikel 5

1. Een Verdragsluitende Staat kan de rechterlijke of andere bevoegde autoriteit van een andere Verdragsluitende Staat verzoeken de terugkeer te gelasten van een onrechtmatig uit het grondgebied van de verzoekende Staat uitgevoerd cultuurgoed.

2. Een cultuurgoed dat tijdelijk is uitgevoerd uit het grondgebied van de verzoekende Staat, bijvoorbeeld om te worden tentoongesteld, onderzocht of gerestaureerd, krachtens een vergunning die is afgegeven overeenkomstig de wetgeving van die Staat die de uitvoer van cultuurgoederen regelt met het oog op de bescherming van zijn culturele erfgoed en dat niet is teruggekeerd overeenkomstig het in die vergunning bepaalde, wordt geacht onrechtmatig te zijn uitgevoerd.

3. De rechterlijke of andere bevoegde autoriteit van de aangezochte Staat gelast de terugkeer van een onrechtmatig uitgevoerd cultuurgoed wanneer de verzoekende Staat aantoont dat het buiten zijn grondgebied brengen van het voorwerp een of meer van de volgende belangen beduidend schaadt:

  • a. het fysieke behoud van het voorwerp of van de context ervan;

  • b. de volledigheid van een complex voorwerp;

  • c. het behoud van informatie, van bijvoorbeeld wetenschappelijke of historische aard;

  • d. het traditionele of rituele gebruik van het voorwerp door een tribale of inheemse gemeenschap,

    of aantoont dat het voorwerp van uitzonderlijk cultureel belang is voor de verzoekende Staat.

4. Elk krachtens het eerste lid van dit artikel ingediend verzoek dient alle feitelijke of juridische informatie te bevatten, of daarvan vergezeld te gaan, die de rechterlijke of andere bevoegde autoriteit van de aangezochte Staat in staat stelt te bepalen of is voldaan aan de in de eerste drie leden genoemde voorwaarden.

5. Elk verzoek om terugkeer dient te worden ingediend binnen een termijn van drie jaar te rekenen vanaf het tijdstip waarop de verzoekende Staat de plaats waar het cultuurgoed zich bevindt en de identiteit van de bezitter ervan kende en, in elk geval, binnen een termijn van vijftig jaar te rekenen vanaf de datum van de uitvoer of van de datum waarop het cultuurgoed ingevolge de in het tweede lid van dit artikel bedoelde vergunning teruggekeerd had moeten zijn.

Artikel 6

1. De bezitter van een cultuurgoed die dit voorwerp heeft verworven nadat het onrechtmatig was uitgevoerd, heeft op het tijdstip van de terugkeer daarvan recht op betaling door de verzoekende Staat van een redelijke vergoeding, mits de bezitter op het tijdstip van de verwerving niet wist of redelijkerwijs had moeten weten dat het voorwerp onrechtmatig was uitgevoerd.

2. Om vast te stellen of de bezitter wist of redelijkerwijs had moeten weten dat het cultuurgoed onrechtmatig was uitgevoerd, moeten de omstandigheden van de verwerving in aanmerking worden genomen, waaronder het ontbreken van een krachtens de wetgeving van de verzoekende Staat vereist certificaat van uitvoer.

3. In plaats van een vergoeding en met instemming van de verzoekende Staat kan de bezitter die het cultuurgoed moet doen terugkeren op het grondgebied van die Staat beslissen:

  • a. eigenaar van het voorwerp te blijven; of

  • b. de eigendom tegen betaling of om niet over te dragen aan een door hem gekozen persoon die in de verzoekende Staat woont en die de vereiste garanties biedt.

4. De kosten van terugkeer van het cultuurgoed overeenkomstig dit artikel worden gedragen door de verzoekende Staat, onverminderd het recht van deze Staat tot het verhalen van de kosten op enige andere persoon.

5. De rechtspositie van de bezitter mag niet gunstiger zijn dan die van de persoon van wie hij het cultuurgoed heeft geërfd of anderszins om niet heeft verkregen.

Artikel 7

1. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet toepasselijk wanneer:

  • a. de uitvoer van het cultuurgoed niet meer onrechtmatig is op het tijdstip waarop om de terugkeer wordt verzocht; of

  • b. het voorwerp is uitgevoerd tijdens het leven van de persoon die het heeft gemaakt of binnen een periode van vijftig jaar na het overlijden van die persoon.

2. Niettegenstaande het bepaalde onder b) van het voorgaande lid zijn de bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing wanneer het cultuurgoed is gemaakt door een lid of door leden van een tribale of inheemse gemeenschap voor traditioneel of ritueel gebruik door deze gemeenschap en wanneer het voorwerp naar die gemeenschap moet terugkeren.

HOOFDSTUK IV

algemene bepalingen

Artikel 8

1. Een rechtsvordering ingevolge Hoofdstuk II of een verzoek ingevolge Hoofdstuk III kan worden ingediend bij de rechterlijke of andere bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staat waar het cultuurgoed zich bevindt, alsmede bij de rechterlijke of andere bevoegde autoriteiten die krachtens de in de Verdragsluitende Staten geldende regels rechtsmacht hebben.

2. De partijen kunnen overeenkomen het geschil hetzij aan een rechterlijke of andere bevoegde autoriteit voor te leggen, hetzij te onderwerpen aan arbitrage.

3. De voorlopige of conservatoire maatregelen ingevolge de wetgeving van de Verdragsluitende Staat waar het cultuurgoed zich bevindt, kunnen zelfs ten uitvoer worden gelegd indien de rechtsvordering tot teruggave of het verzoek om terugkeer van het voorwerp is ingediend bij de rechterlijke of andere bevoegde autoriteiten van een andere Verdragsluitende Staat.

Artikel 9

1. Geen enkele bepaling in dit Verdrag belet een Verdragsluitende Staat regels inzake de teruggave of terugkeer van gestolen of onrechtmatig uitgevoerde cultuurgoederen toe te passen die gunstiger zijn dan het hieromtrent in dit Verdrag bepaalde.

2. Dit artikel mag niet zodanig worden uitgelegd dat het een verplichting schept tot erkenning of tenuitvoerlegging van een beslissing van een rechterlijke of andere bevoegde autoriteit van een andere Verdragsluitende Staat die afwijkt van de bepalingen van dit Verdrag.

Artikel 10

1. De bepalingen van Hoofdstuk II zijn slechts van toepassing op een cultuurgoed dat is gestolen na de inwerkingtreding van dit Verdrag ten aanzien van de Staat waar de rechtsvordering is ingesteld, mits:

  • a. het voorwerp is gestolen op het grondgebied van een Verdragsluitende Staat na de inwerkingtreding van dit Verdrag voor die Staat; of

  • b. het voorwerp zich bevindt in een Verdragsluitende Staat na de inwerkingtreding van dit Verdrag voor die Staat.

2. De bepalingen van Hoofdstuk III zijn slechts van toepassing op een cultuurgoed dat onrechtmatig is uitgevoerd na de inwerkingtreding van dit Verdrag voor zowel de verzoekende Staat als de Staat waar het verzoek is ingediend.

3. Dit Verdrag legitimeert op geen enkele wijze enige onrechtmatige transactie van welke aard dan ook die heeft plaatsgevonden voor de inwerkingtreding van dit Verdrag of die ingevolge het eerste of tweede lid van dit artikel is uitgesloten van de toepassing van dit Verdrag, en beperkt evenmin enig recht van een Staat of een andere persoon om buiten het kader van dit Verdrag een rechtsvordering in te stellen tot teruggave of terugkeer van een cultuurgoed dat vóór de inwerkingtreding van dit Verdrag is gestolen of onrechtmatig uitgevoerd.

HOOFDSTUK V

slotbepalingen

Artikel 11

1. Dit Verdrag wordt opengesteld voor ondertekening tijdens de slotzitting van de Diplomatieke Conferentie voor de aanneming van het ontwerp-Unidroitverdrag inzake de internationale terugkeer van gestolen of onrechtmatig uitgevoerde cultuurgoederen en blijft opengesteld voor ondertekening door alle Staten te Rome tot en met 30 juni 1996.

2. Dit Verdrag dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd door de Staten die het hebben ondertekend.

3. Dit Verdrag staat open voor toetreding door alle Staten die geen ondertekenende Staten zijn, met ingang van de datum waarop het wordt opengesteld voor ondertekening.

4. Bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding dient te geschieden door nederlegging van een daartoe bestemde officiële akte bij de depositaris.

Artikel 12

1. Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de zesde maand volgend op de datum van de nederlegging van de vijfde akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding.

2. Voor elke Staat die dit Verdrag bekrachtigt, aanvaardt of goedkeurt dan wel ertoe toetreedt na de nederlegging van de vijfde akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, treedt dit Verdrag in werking op de eerste dag van de zesde maand volgend op de datum van de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding.

Artikel 13

1. Dit Verdrag doet geen afbreuk aan internationale akten waaraan een Verdragsluitende Staat rechtens is gebonden en die bepalingen bevatten inzake onderwerpen die door dit Verdrag worden geregeld, tenzij door aan dergelijke akten gebonden Staten een andersluidende verklaring is afgelegd.

2. Elke Verdragsluitende Staat kan met een of meer Verdragsluitende Staten overeenkomsten sluiten met het oogmerk de toepassing van dit Verdrag in hun onderlinge betrekkingen te verbeteren. De Staten die dergelijke overeenkomsten hebben gesloten, zenden een kopie daarvan aan de depositaris.

3. In hun onderlinge betrekkingen kunnen Verdragsluitende Staten die lid zijn van organisaties voor economische integratie of van regionale entiteiten verklaren dat zij de interne regels van deze organisaties of entiteiten toepassen en in deze betrekkingen derhalve geen toepassing geven aan de bepalingen van dit Verdrag waarvan het toepassingsgebied samenvalt met die van die regels.

Artikel 14

1. Elke Verdragsluitende Staat die twee of meer territoriale eenheden omvat die al dan niet verschillende rechtssystemen hebben die van toepassing zijn op de door dit Verdrag geregelde onderwerpen, kan op het tijdstip van ondertekening of van nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding verklaren dat dit Verdrag van toepassing is op al zijn territoriale eenheden of slechts op een of meer ervan en kan voor deze verklaring te allen tijde een andere verklaring in de plaats stellen.

2. Deze verklaringen dienen ter kennis te worden gebracht van de depositaris en dienen uitdrukkelijk de territoriale eenheden aan te wijzen waarop het Verdrag van toepassing is.

3. Indien dit Verdrag krachtens een overeenkomstig dit artikel afgelegde verklaring op een of meer van de territoriale eenheden van een Verdragsluitende Staat van toepassing is, maar niet op alle territoriale eenheden, dient de verwijzing naar

  • a. het grondgebied van een Verdragsluitende Staat in artikel 1 te worden opgevat als een verwijzing naar het grondgebied van een territoriale eenheid van die Staat;

  • b. de rechterlijke of andere bevoegde autoriteit van de Verdragsluitende Staat of van de aangezochte Staat te worden opgevat als een verwijzing naar de rechterlijke of andere bevoegde autoriteit van een territoriale eenheid van die Staat;

  • c. de Verdragsluitende Staat waar het cultuurgoed zich bevindt in artikel 8, eerste lid, te worden opgevat als de territoriale eenheid van die Staat waar het cultuurgoed zich bevindt;

  • d. de wetgeving van de Verdragsluitende Staat waar het cultuurgoed zich bevindt in artikel 8, derde lid, te worden opgevat als de wetgeving van de territoriale eenheid van die Staat waar het cultuurgoed zich bevindt; en

  • e. een Verdragsluitende Staat in artikel 9 te worden opgevat als een territoriale eenheid van die Staat.

4. Indien een Verdragsluitende Staat geen verklaring als bedoeld in het eerste lid van dit artikel aflegt, is dit Verdrag van toepassing op alle territoriale eenheden van die Staat.

Artikel 15

1. De overeenkomstig dit Verdrag bij de ondertekening afgelegde verklaringen dienen bij de bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring te worden bevestigd.

2. De verklaringen en de bevestigingen van de verklaringen dienen schriftelijk te geschieden en officieel ter kennis van de depositaris te worden gebracht.

3. Een verklaring wordt van kracht op de datum van de inwerkingtreding van dit Verdrag voor de desbetreffende Staat. Echter, een verklaring waarvan de depositaris na die datum officieel in kennis is gesteld, wordt van kracht op de eerste dag van de zesde maand na de datum van de nederlegging daarvan bij de depositaris.

4. Elke Staat die een verklaring aflegt overeenkomstig dit Verdrag kan deze te allen tijde intrekken door middel van een officiële schriftelijke kennisgeving aan de depositaris. De intrekking wordt van kracht op de eerste dag van de zesde maand na de datum van de nederlegging van de kennisgeving ervan.

Artikel 16

1. Elke Verdragsluitende Staat dient op het tijdstip van de ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding te verklaren dat door een Staat krachtens artikel 8 ingestelde rechtsvorderingen tot teruggave of ingediende verzoeken om terugkeer van cultuurgoederen bij hem kunnen worden overgelegd volgens een of meer van de volgende procedures:

  • a. rechtstreeks bij de rechterlijke of andere bevoegde autoriteiten van de Staat die de verklaring aflegt;

  • b. via een of meer autoriteiten die door die Staat zijn aangewezen voor het in ontvangst nemen van dergelijke rechtsvorderingen of verzoeken en voor het doorzenden ervan naar de rechterlijke of andere bevoegde autoriteiten van die Staat;

  • c. langs diplomatieke of consulaire weg.

2. Elke Verdragsluitende Staat kan tevens de rechterlijke of andere autoriteiten aanwijzen die bevoegd zijn de teruggave of terugkeer van cultuurgoederen te gelasten overeenkomstig de bepalingen van de Hoofdstukken II en III.

3. Een krachtens het eerste en tweede lid van dit artikel afgelegde verklaring kan te allen tijde door een nieuwe verklaring worden gewijzigd.

4. De bepalingen van de eerste drie leden van dit artikel doen geen afbreuk aan eventueel tussen de Verdragsluitende Staten bestaande bilaterale of multilaterale overeenkomsten inzake rechtshulp in burgerlijke en handelszaken.

Artikel 17

Elke Verdragsluitende Staat verstrekt binnen een termijn van zes maanden na de datum van nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, de depositaris schriftelijk in een van de officiële talen van het Verdrag inlichtingen over de wetgeving die de uitvoer van zijn cultuurgoederen regelt. Deze inlichtingen worden zo nodig regelmatig bijgewerkt.

Artikel 18

Er mogen geen voorbehouden worden gemaakt, met uitzondering van de uitdrukkelijk in dit Verdrag toegestane.

Artikel 19

1. Dit Verdrag kan door elke Verdragsluitende Staat te allen tijde na de datum waarop het in werking is getreden voor die Staat, worden opgezegd door nederlegging van een akte hiertoe bij de depositaris.

2. Een opzegging wordt van kracht op de eerste dag van de zesde maand na de datum van de nederlegging van de akte van opzegging bij de depositaris. Wanneer in de akte van opzegging een langere termijn voor het van kracht worden van de opzegging is vastgelegd, wordt de opzegging van kracht na het verstrijken van deze termijn na de nederlegging van de akte van opzegging bij de depositaris.

3. Onverminderd een dergelijke opzegging blijft dit Verdrag van toepassing op elke rechtsvordering tot teruggave of elk verzoek om terugkeer van een cultuurgoed, die is ingesteld of dat is ingediend voor de datum waarop de opzegging van kracht wordt.

Artikel 20

De President van het Internationaal Instituut voor de eenmaking van het privaatrecht (Unidroit) kan met regelmatige tussenpozen of te allen tijde op verzoek van vijf Verdragsluitende Staten een speciale commissie bijeenroepen om de werking van dit Verdrag in de praktijk te onderzoeken.

Artikel 21

1. Dit Verdrag wordt nedergelegd bij de Regering van de Italiaanse Republiek.

2. De Regering van de Italiaanse Republiek:

  • a. stelt alle Staten die dit Verdrag hebben ondertekend of die ertoe zijn toegetreden en de President van het Internationaal Instituut voor de eenmaking van het privaatrecht (Unidroit) in kennis van:

    • i. elke nieuwe ondertekening of nederlegging van een akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding en de datum daarvan;

    • ii. elke verklaring die in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag is afgelegd;

    • iii. de intrekking van elke verklaring;

    • iv. de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag;

    • v. de in artikel 13 bedoelde overeenkomsten;

    • vi. de nederlegging van een akte van opzegging van dit Verdrag met de datum van de nederlegging daarvan, alsmede de datum waarop de opzegging van kracht wordt;

  • b. verstrekt voor eensluidend gewaarmerkte afschriften van dit Verdrag aan alle ondertekenende Staten en aan alle tot het Verdrag toetredende Staten, alsmede aan de President van het Internationaal Instituut voor de eenmaking van het privaatrecht (Unidroit);

  • c. vervult alle andere functies waarmee depositarissen gewoonlijk belast zijn.

TEN BLIJKE WAARVAN de gevolmachtigde ondergetekenden, naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN te Rome, op vierentwintig juni negentienhonderd vijfennegentig, in een exemplaar, in de Engelse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.


Bijlage

  • a. Zeldzame verzamelingen en exemplaren van fauna, flora, mineralen en anatomie en voorwerpen van paleontologisch belang;

  • b. voorwerpen die betrekking hebben op de geschiedenis, met inbegrip van de geschiedenis van wetenschap en technologie en de krijgs- en maatschappijgeschiedenis, alsmede op het leven van nationale leiders, denkers, wetenschapsbeoefenaars en kunstenaars en op gebeurtenissen van nationaal belang;

  • c. de oogst van archeologische opgravingen (zowel rechtmatige als heimelijke) of van archeologische vondsten;

  • d. delen van artistieke of historische monumenten of archeologische vindplaatsen die niet in hun geheel bewaard zijn gebleven;

  • e. antieke voorwerpen van meer dan honderd jaar oud, zoals inscripties, munten en gegraveerde zegels;

  • f. voorwerpen van etnologisch belang;

  • g. voorwerpen van artistiek belang, zoals:

    • i. afbeeldingen, schilderijen en tekeningen die geheel met de hand zijn gemaakt, onverschillig op welke ondergrond en van welke materialen ze ook zijn vervaardigd (met uitzondering van produkten van industriële vormgeving en met de hand versierde fabrieksgoederen);

    • ii. oorspronkelijke beelden en oorspronkelijk beeldhouwwerk, van welk materiaal ook;

    • iii. oorspronkelijke gravures, prenten en lithografieën;

    • iv. oorspronkelijke assemblages en montages van welk materiaal ook;

  • h. zeldzame manuscripten en wiegedrukken, oude boeken, documenten en publikaties van bijzonder belang (historisch, artistiek, wetenschappelijk, letterkundig, enz.) afzonderlijk of in verzamelingen;

  • i. postzegels, belastingzegels en soortgelijke zegels, afzonderlijk of in verzamelingen;

  • j. archieven, met inbegrip van geluids-, foto- en filmarchieven;

  • k. meubelstukken van meer dan honderd jaar oud en oude muziekinstrumenten.


D. PARLEMENT

Zie Trb. 1996, 227.

E. BEKRACHTIGING

Zie Trb. 1996, 227.

G. INWERKINGTREDING

Zie Trb. 1996, 227.

J. GEGEVENS

Zie Trb. 1996, 227.

Uitgegeven de vijfentwintigste februari 1997

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. VAN MIERLO


XNoot
1

Ad referendum.

Naar boven