Tractatenblad van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 1997, 4 | Verdrag |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 1997, 4 | Verdrag |
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Letland inzake scheepvaart;
Riga, 4 september 1996
De tekst van het Verdrag is geplaatst in Trb. 1996, 259. In de aldaar afgedrukte tekst dient in artikel 8, vierde lid, tweede regel, tussen „property" en „be" „shall" te worden ingevoegd.
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Letland inzake scheepvaart
Het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Letland, hierna te noemen de Verdragsluitende Partijen,
Met het oog op de verdere ontwikkeling van de vriendschappelijke betrekkingen tussen de twee landen en de versterking van de samenwerking op het gebied van de scheepvaart,
Overeenkomstig de beginselen van gelijkheid en wederzijds voordeel,
Zijn het volgende overeengekomen:
Voor de toepassing van dit Verdrag:
1. is de „bevoegde scheepvaartautoriteit" in het Koninkrijk der Nederlanden het Directoraat-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en in de Republiek Letland het Ministerie van Verkeer of in beide gevallen een natuurlijke persoon of rechtspersoon die bevoegd is de momenteel door de genoemde autoriteiten uitgeoefende functies te vervullen;
2. wordt onder „schip van een Verdragsluitende Partij" verstaan elk zeeschip dat wordt gebruikt voor de koopvaardij, met uitzondering van vissersschepen en fabrieksschepen, dat is geregistreerd op het grondgebied en de vlag voert van een Verdragsluitende Partij in overeenstemming met haar nationale wetten en voorschriften;
3. wordt onder „bemanningslid" verstaan: de kapitein van het schip en elke persoon aan boord van een schip die daadwerkelijk is belast met werkzaamheden verband houdend met de exploitatie van of de dienstverlening op het schip, die is opgenomen op de monsterrol en die houder is van een identiteitsbewijs voor zeevarenden als bedoeld in artikel 11 van dit Verdrag;
4. heeft „onderneming van een Verdragsluitende Partij" dezelfde betekenis als „onderneming van een Verdragsluitende Staat" in artikel 8 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Letland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen (ondertekend 14 maart 1994), welke term in de artikelen 3 en 4 van dat Verdrag is omschreven.
Een „rederij van de Verdragsluitende Partij" wordt geacht een „onderneming van een Verdragsluitende Partij" te zijn.
De bepalingen van dit Verdrag zijn van toepassing op de internationale scheepvaart tussen de Verdragsluitende Partijen, naar of uit derde landen, en op het vervoer van goederen en passagiers binnen het grondgebied van elk van beide Verdragsluitende Partijen, verricht door een schip van een Verdragsluitende Partij.
De Verdragsluitende Partijen dragen in hun onderlinge betrekkingen in alle opzichten bij aan de vrijheid van de handelsscheepvaart en onthouden zich van elke handeling die de ontwikkeling van de internationale scheepvaart zou kunnen schaden.
1. Elke Verdragsluitende Partij past dit Verdrag toe in overeenstemming met haar internationale verplichtingen. De toepassing van dit Verdrag maakt geen inbreuk op de toepassing door het Koninkrijk der Nederlanden, als lidstaat van de Europese Unie, van de wetgeving van de Europese Unie, zoals gewijzigd of aangevuld.
2. Onverminderd de verplichtingen van het Koninkrijk der Nederlanden als Partij bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake een gedragscode voor lijnvaartconferenties, onthoudt elke Verdragsluitende Partij zich van discriminatoire maatregelen ten aanzien van schepen van de andere Verdragsluitende Partij met betrekking tot de lijnvaart, de wilde vaart en de bulkvaart tussen de twee landen, en kent zij de schepen van de andere Verdragsluitende Partij een niet minder gunstige behandeling toe dan die welke aan schepen van derde landen wordt toegekend met betrekking tot de lijnvaart, de wilde vaart en de bulkvaart tussen de twee landen en tussen een van beide landen en derde landen.
De Verdragsluitende Partijen komen overeen:
a) de ontwikkeling van de scheepvaart te bevorderen met inachtneming van hun wederzijdse belangen, en eventuele moeilijkheden op dit terrein weg te nemen;
b) de overdracht van technologie en technische kennis alsook de totstandkoming van joint ventures op het terrein van de scheepvaart te vergemakkelijken;
c) dat de rederijen van een Verdragsluitende Partij de vrijheid hebben een doelmatig totaal vervoerssysteem (gecombineerde vervoersdiensten) aan te bieden en joint-venture-investeringen te doen;
d) met betrekking tot activiteiten die worden ondernomen door rederijen ten behoeve van de verlening van internationale vervoersdiensten over zee, met inbegrip van activiteiten op het gebied van het gecombineerde vervoer waarbij vervoer over zee is betrokken, staat elke Verdragsluitende Partij de rederijen van de andere Partij toe dat deze commercieel vertegenwoordigd zijn op haar grondgebied in de vorm van dochterondernemingen of agentschappen, waarbij de voorwaarden inzake oprichting en exploitatie niet minder gunstig zijn dan die welke worden toegekend aan haar eigen rederijen of aan dochterondernemingen of agentschappen van rederijen van een derde land, naar gelang van welke voorwaarden het gunstigst zijn.
1. Elke Verdragsluitende Partij kent aan schepen van de andere Verdragsluitende Partij in haar havens die openstaan voor buitenlandse handel en scheepvaart de nationale behandeling toe. Dit geldt ook voor door rederijen van de andere Verdragsluitende Partij geëxploiteerde schepen die de vlag van een derde land voeren, tenzij de bevoegde scheepvaartautoriteit van die Verdragsluitende Partij daartegen bezwaar maakt.
2. De bepalingen van het eerste lid van dit artikel zijn van toepassing op douaneformaliteiten, de inning van heffingen en havengelden, vrijheid van toegang tot en gebruik van de havens, alsmede op alle aan de scheepvaart en commerciële handelingen verleende faciliteiten met betrekking tot schepen, bemanningsleden, passagiers en lading. Met name heeft dit betrekking op de toewijzing van ligplaatsen aan kaden, laad- en losvoorzieningen en havendiensten, met inbegrip van het loodsen en voorzieningen voor het bunkeren.
De Verdragsluitende Partijen nemen, binnen de grenzen van hun respectieve nationale wetten en voorschriften, alle passende maatregelen om het verkeer over zee te vergemakkelijken en te bespoedigen, onnodig oponthoud van schepen te voorkomen en de afwikkeling van douaneformaliteiten en andere vereiste formaliteiten in de havens zoveel mogelijk te bespoedigen en te vereenvoudigen.
1. Inkomsten en winsten uit de exploitatie van schepen in internationaal verkeer van in eigendom toebehorende aan of bevrachte schepen van een onderneming van een Verdragsluitende Partij zijn slechts belastbaar op het grondgebied van die Verdragsluitende Partij.
2. De bepalingen van het eerste lid van dit artikel zijn tevens van toepassing op inkomsten en winsten verkregen door het vervrachten van volledig uitgeruste, bemande en bevoorrade schepen, ongeacht de nationaliteit van de bevrachter.
3. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn tevens van toepassing op inkomsten en winsten uit de participatie in een pool, in een gemeenschappelijke onderneming of een internationale exploitatie-organisatie.
4. Opbrengsten uit de vervreemding van schepen van een onderneming van een Verdragsluitende Partij die worden geëxploiteerd in het internationale verkeer of van roerende zaken zijn alleen belastbaar op het grondgebied van die Partij.
5. Vermogen dat wordt vertegenwoordigd door schepen van een onderneming van een Verdragsluitende Partij die worden geëxploiteerd in het internationale verkeer en door roerende zaken die relevant zijn voor de exploitatie van dergelijke schepen is belastbaar op het grondgebied van die Partij.
Elke Verdragsluitende Partij verleent de rederij van de andere Verdragsluitende Partij het recht van vrije overmaking in een inwisselbare munteenheid naar het door de rederij aangewezen land van haar investeringen en de opbrengst daarvan, alsmede van het batig saldo van de uitgaven en ontvangsten van die rederij op het grondgebied van de eerstgenoemde Verdragsluitende Partij.
Zulke overmakingen worden regelmatig en zonder vertraging toegestaan en worden gebaseerd, wanneer er geen officiële wisselkoersen voor lopende betalingen zijn, op de geldende marktkoersen voor lopende betalingen. Op de overmakingen zijn geen andere heffingen van toepassing dan de normale bankkosten.
1. De Verdragsluitende Partijen erkennen wederzijds de nationaliteit van schepen op basis van het registratiebewijs dat door de bevoegde autoriteiten van een van beide Partijen naar behoren is afgegeven overeenkomstig haar wetten en voorschriften.
2. De Verdragsluitende Partijen erkennen wederzijds, in overeenstemming met de desbetreffende internationale verdragen, de meetbrief en andere scheepsdocumenten die volgens de voorschriften zijn afgegeven door de bevoegde autoriteiten van een van beide Partijen of die worden erkend door de ene Verdragsluitende Partij en waartegen de andere Partij geen bezwaar maakt, zonder de betrokken schepen opnieuw te meten. Alle havengelden en kosten worden op basis van deze documenten geïnd.
De Verdragsluitende Partijen erkennen de identiteitsbewijzen voor zeevarenden, afgegeven door de bevoegde autoriteiten van de andere Verdragsluitende Partij.
Deze identiteitsbewijzen zijn:
a) voor bemanningsleden op Nederlandse schepen: het Nederlandse monsterboekje;
b) voor bemanningsleden op Letse schepen:
het Letse zeemansboekje (Jūrnieka grāmatin,a).
1. Elk bemanningslid van een schip van de ene Verdragsluitende Partij mag zonder visa aan wal gaan voor tijdelijk walverlof gedurende het verblijf van zijn schip in een haven van de andere Verdragsluitende Partij, mits de kapitein van het schip de bemanningslijst overeenkomstig de in die haven geldende voorschriften heeft overgelegd aan de bevoegde autoriteiten.
2. Bij het aan wal gaan en bij de terugkeer naar het schip is de betrokkene onderworpen aan de in die haven geldende paspoortcontrole- en douaneformaliteiten.
1. Bemanningsleden hebben het recht, ongeacht de wijze van vervoer, het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij binnen te komen of door dat grondgebied te reizen teneinde zich weer bij hun schip te voegen, te worden overgebracht naar een ander schip, naar hun land terug te keren of ten behoeve van enig ander doel te reizen met toestemming van de bevoegde autoriteiten van die andere Verdragsluitende Partij.
2. In alle in het eerste lid van dit artikel genoemde gevallen zijn zeevarenden verplicht in het bezit te zijn van het door de andere Verdragsluitende Partij vereiste visum. Dit document wordt zo snel mogelijk door de bevoegde autoriteiten afgegeven.
3. Indien de houder van een in artikel 11 van dit Verdrag bedoeld identiteitsbewijs voor zeevarenden niet in het bezit is van de nationaliteit van een van de Verdragsluitende Partijen, worden de in dit artikel bedoelde inreisvisa en doorreisvisa afgegeven voor het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij, mits wordt gegarandeerd dat de houder terugkeert naar het grondgebied van de Verdragsluitende Partij die het identiteitsdocument heeft afgegeven.
4. Indien een bemanningslid van boord gaat in een haven op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij om gezondheidsredenen of andere door de bevoegde autoriteiten erkende redenen, verlenen deze autoriteiten de machtiging die nodig is om het bemanningslid in staat te stellen op hun grondgebied te verblijven om geneeskundige verzorging te ontvangen of in een ziekenhuis te worden opgenomen en met ongeacht welk vervoermiddel naar zijn land van herkomst terug te keren of naar een andere haven van inscheping te gaan.
1. Onverminderd de algemene toepasselijkheid van de artikelen 12 en 13 zijn de wetten en voorschriften van de Verdragsluitende Partijen betreffende de binnenkomst, het verblijf en de beëindiging van het verblijf van vreemdelingen van toepassing.
2. De in de artikelen 12 en 13 vervatte machtigingen houden geen beperking in van het recht van een der Verdragsluitende Partijen om een bemanningslid de toegang tot haar grondgebied te weigeren.
1. Mochten schepen van een der Verdragsluitende Partijen betrokken zijn bij ongevallen op zee of stuiten op andere gevaren in de territoriale zee, de binnenwateren of havens van de andere Verdragsluitende Partij, dan verleent de laatstgenoemde Partij alle mogelijke hulp en aandacht aan de in gevaar verkerende schepen, bemanningsleden, lading en passagiers en stelt zij de desbetreffende autoriteiten van de betrokken Verdragsluitende Partij onverwijld op de hoogte. Bij het innen van de daaraan verbonden kosten wordt de nationale behandeling toegekend.
2. Wanneer lading aan boord van een schip van een der Verdragsluitende Partijen dat is betrokken bij een ongeval op zee moet worden gelost en tijdelijk opgeslagen op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij alvorens te worden teruggebracht naar het land van verzending of vervoerd naar derde landen, verleent de andere Verdragsluitende Partij bijstand ten behoeve van deze werkzaamheden en is deze lading vrijgesteld van alle douanerechten, heffingen en belastingen.
1. De schepen en bemanning van beide Verdragsluitende Partijen houden zich aan de desbetreffende wetten en voorschriften van de andere Verdragsluitende Partij gedurende hun verblijf in de territoriale zee, de binnenwateren en havens van laatstgenoemde Partij. De autoriteiten van beide Verdragsluitende Partijen oefenen geen rechtsmacht uit over, noch komen zij tussenbeide in de interne aangelegenheden van de schepen van de andere Verdragsluitende Partij in haar territoriale zee, binnenwateren en havens, behalve in de gevallen en voor zover uitdrukkelijk voorzien in algemeen aanvaarde internationale regels en voorschriften en in tussen de Verdragsluitende Partijen van kracht zijnde verdragen.
2. Wanneer een bemanningslid van een schip van een der Verdragsluitende Partijen aan boord van dat schip in de territoriale zee van de andere Verdragsluitende Partij een strafbaar feit heeft gepleegd, stellen de bevoegde autoriteiten van die Verdragsluitende Partij geen vervolging tegen hem in zonder de toestemming van de kapitein van het schip of van een diplomatieke of consulaire ambtenaar van de eerstgenoemde Verdragsluitende Partij, tenzij
a) de gevolgen van het strafbare feit zich tot hun grondgebied uitstrekken; of
b) het strafbare feit van zodanige aard is dat de rust van hun land en de goede orde van de territoriale zee worden verstoord; of
c) overeenkomstig de wet van hun land het strafbare feit een ernstig misdrijf is; of
d) het strafbare feit is gepleegd tegen een vreemdeling aan boord van het schip; of
e) het strafbare feit illegale handel in verdovende middelen of psychotrope stoffen betreft.
3. De bepalingen van het tweede lid van dit artikel laten onverlet het recht van een Verdragsluitende Partij om bij haar wetten toegestane stappen te nemen ten behoeve van de aanhouding of het onderzoek aan boord van een buitenlands schip dat door de territoriale zee vaart na het verlaten van de binnenwateren.
1. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Partijen regelen alle vraagstukken betreffende de uitvoering en de toepassing van dit Verdrag.
2. Hiertoe stellen de Verdragsluitende Partijen een Gemengde Commissie in.
3. De Gemengde Commissie komt bijeen op verzoek van een van de Verdragsluitende Partijen en bestaat uit vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Partijen, die vertegenwoordigers uit de maritieme sector kunnen uitnodigen voor het bijwonen van haar bijeenkomsten. De Gemengde Commissie stelt haar eigen regels en procedures vast.
4. De Gemengde Commissie:
a) beziet de situatie met betrekking tot de scheepvaart van elk land;
b) gaat na op welke wijze de samenwerking in de scheepvaartsector kan worden uitgebreid;
c) bespreekt aangelegenheden die zouden kunnen voortvloeien uit de toepassing van het Verdrag en alle andere aangelegenheden betreffende de verbetering van de betrekkingen in de scheepvaart, en doet passende aanbevelingen.
1. Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, is dit Verdrag van toepassing op het grondgebied van het Rijk in Europa en wat de Republiek Letland betreft is het van toepassing op het grondgebied van de Republiek Letland.
2. Dit Verdrag kan worden uitgebreid tot de Nederlandse Antillen en Aruba.
1. Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de datum waarop de Verdragsluitende Partijen elkaar schriftelijk ervan in kennis hebben gesteld dat aan de in hun respectieve landen constitutioneel vereiste formaliteiten is voldaan.
Indien een der Verdragsluitende Partijen dit Verdrag wenst op te zeggen, stelt zij de andere Verdragsluitende Partij daarvan schriftelijk in kennis en wordt de opzegging van kracht zes maanden na de datum van ontvangst van een zodanige kennisgeving door de andere Verdragsluitende Partij. In het geval dat de toepasselijkheid van dit Verdrag wordt uitgebreid tot de Nederlandse Antillen en/of Aruba, kan het Koninkrijk der Nederlanden de toepassing van dit Verdrag beëindigen ten aanzien van een van de samenstellende delen van het Koninkrijk der Nederlanden.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd door hun respectieve Regeringen, dit Verdrag hebben ondertekend in tweevoud in de Engelse taal, zijnde beide exemplaren gelijkelijk authentiek.
GEDAAN te Riga, op 4 september 1996
Voor het Koninkrijk der Nederlanden:
(w.g.) A. JORRITSMA-LEBBINK
Voor de Republiek Letland:
(w.g.) V. KRIŠTOPANS
Zie Trb. 1996, 259.
Zie Trb. 1996, 259.
Zie Trb. 1996, 259.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/trb-1997-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.