A. TITEL

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Estland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, met Protocol;

Tallinn, 14 maart 1997

B. TEKST

De tekst van Verdrag en Protocol is geplaatst in Trb. 1997, 98.

Op blz. 18 van dat Tractatenblad is in artikel 24, vierde lid, letter a, de laatste alinea ten onrechte afgedrukt alsof die tekst alleen betrekking heeft op onderdeel ii).

C. VERTALING

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Estland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Regering van de Republiek Estland,

Geleid door de wens een verdrag te sluiten tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen,

Zijn het volgende overeengekomen:

HOOFDSTUK I

REIKWIJDTE VAN HET VERDRAG

Artikel 1 Personen op wie het Verdrag van toepassing is

Dit Verdrag is van toepassing op personen die inwoner zijn van een of van beide Verdragsluitende Staten.

Artikel 2 Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is

1. Dit Verdrag is van toepassing op belastingen naar het inkomen en naar het vermogen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van een Verdragsluitende Staat of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan.

2. Als belastingen naar het inkomen en naar het vermogen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen, naar het gehele vermogen of naar bestanddelen van het inkomen of van het vermogen, waaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende of onroerende zaken, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.

3. De bestaande belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, zijn met name:

  • a. in Nederland:

    – de inkomstenbelasting,

    – de loonbelasting,

    – de vennootschapsbelasting, daaronder begrepen het aandeel van de Regering in de netto winsten behaald met de exploitatie van natuurlijke rijkdommen geheven krachtens de Mijnwet 1810 met betrekking tot concessies uitgegeven vanaf 1967, of geheven krachtens de Nederlandse Mijnwet continentaal plat 1965,

    – de dividendbelasting,

    – de vermogensbelasting,

    (hierna te noemen: „Nederlandse belasting");

  • b. in Estland:

    – tulumaks (de inkomstenbelasting),

    – maamaks (de grondbelasting),

    (hierna te noemen: „Estse belasting").

4. Dit Verdrag is ook van toepassing op alle gelijksoortige belastingen die na de datum van ondertekening van het Verdrag naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten doen elkaar mededeling van alle wezenlijke wijzigingen die in hun onderscheiden belastingwetgevingen zijn aangebracht.

HOOFDSTUK II

BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 3 Algemene begripsbepalingen

1. Voor de toepassing van dit Verdrag, tenzij de context anders vereist:

  • a. betekent de uitdrukking „een Verdragsluitende Staat" Nederland of Estland, al naar de context vereist; betekent de uitdrukking „Verdragsluitende Staten" Nederland en Estland;

  • b. betekent de uitdrukking „Nederland" het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen, met inbegrip van het onder de Noordzee gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan voor zover dat gebied in overeenstemming met het internationale recht krachtens de Nederlandse wetgeving is of zal worden aangemerkt als een gebied waarbinnen Nederland soevereine rechten kan uitoefenen met betrekking tot de exploratie en exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van de zeebodem of de ondergrond daarvan;

  • c. betekent de uitdrukking „Estland" de Republiek Estland en, wanneer zij in aardrijkskundige zin wordt gebezigd, het grondgebied van Estland en elk gebied grenzend aan de territoriale wateren van Estland waarbinnen, op grond van de wetgeving van Estland en in overeenstemming met het internationale recht, de rechten van Estland met betrekking tot de zeebodem en de ondergrond daarvan en hun natuurlijke rijkdommen kunnen worden uitgeoefend;

  • d. omvat de uitdrukking „persoon" een natuurlijke persoon, een lichaam en elke andere vereniging van personen;

  • e. betekent de uitdrukking „lichaam" elke rechtspersoon of elke eenheid die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;

  • f. betekenen de uitdrukkingen „onderneming van een Verdragsluitende Staat" en „onderneming van de andere Verdragsluitende Staat" onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een Verdragsluitende Staat en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat;

  • g. betekent de uitdrukking „internationaal verkeer" alle vervoer met een schip of luchtvaartuig, geëxploiteerd door een onderneming van een Verdragsluitende Staat, behalve wanneer het schip of luchtvaartuig uitsluitend wordt geëxploiteerd tussen plaatsen die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen;

  • h. betekent de uitdrukking „onderdaan": 1. iedere natuurlijke persoon die de nationaliteit van een Verdragsluitende Staat bezit;

  • 2. iedere rechtspersoon, vennootschap en vereniging die zijn rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving die in een Verdragsluitende Staat van kracht is;

  • i. betekent de uitdrukking „bevoegde autoriteit": 1. in Nederland de Minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;

  • 2. in Estland de Minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger.

2. Voor de toepassing van het Verdrag door een Verdragsluitende Staat heeft, tenzij de context anders vereist, elke daarin niet omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is.

Artikel 4 Inwoner

1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „inwoner van een Verdragsluitende Staat" iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding, plaats van oprichting of enige andere soortgelijke omstandigheid. Deze uitdrukking omvat echter niet een persoon die in die Staat slechts aan belasting is onderworpen ter zake van inkomsten uit bronnen in die Staat of van vermogen dat in die Staat is gelegen.

2. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Verdragsluitende Staten is, wordt zijn positie als volgt bepaald:

  • a. hij wordt geacht inwoner te zijn van de Staat waarin hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);

  • b. indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarin hij gewoonlijk verblijft;

  • c. indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarvan hij onderdaan is;

  • d. indien hij onderdaan is van beide Staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.

3. Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Verdragsluitende Staten is, trachten de bevoegde autoriteiten van de Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming te regelen, met inachtneming van de plaats van zijn werkelijke leiding, de plaats waar hij is opgericht of anderszins tot stand gekomen en van enig andere ter zake doende factor. Bij afwezigheid van zulk een overeenstemming zal dat lichaam niet gerechtigd zijn aanspraak te maken op enig voordeel op grond van dit Verdrag, behalve dat dat lichaam aanspraak mag maken op de voordelen van de artikelen 24 (Vermijding van dubbele belasting), 26 (Non–discriminatie) en 27 (Regeling voor onderling overleg).

Artikel 5 Vaste inrichting

1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „vaste inrichting" een vaste bedrijfsinrichting door middel waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.

2. De uitdrukking „vaste inrichting" omvat in het bijzonder:

  • a. een plaats waar leiding wordt gegeven;

  • b. een filiaal;

  • c. een kantoor;

  • d. een fabriek;

  • e. een werkplaats, en

  • f. een mijn, een olie- of gasbron, een steengroeve of een andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen.

3. Een plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of installatiewerkzaamheden of daarmee verband houdende werkzaamheden van toezichthoudende of adviserende aard die op de plaats van dat werk of die werkzaamheden worden verricht, vormen alleen dan een vaste inrichting indien de duur ervan negen maanden overschrijdt.

4. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt de uitdrukking „vaste inrichting" niet geacht te omvatten:

  • a. het gebruik van inrichtingen, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;

  • b. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor opslag, uitstalling of aflevering;

  • c. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar, uitsluitend voor bewerking of verwerking door een andere onderneming;

  • d. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of inlichtingen in te winnen;

  • e. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming enige andere werkzaamheid uit te oefenen die van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft;

  • f. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend voor een combinatie van de in de letters a) tot en met e) genoemde werkzaamheden, mits het totaal van de werkzaamheden van de vaste bedrijfsinrichting dat uit deze combinatie voortvloeit van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft.

5. Wanneer een persoon – niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger waarop het zesde lid van toepassing is – voor een onderneming werkzaam is, en een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht in een Verdragsluitende Staat gewoonlijk uitoefent, wordt die onderneming, niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid, geacht in die Staat een vaste inrichting te hebben met betrekking tot de werkzaamheden die die persoon voor de onderneming verricht, tenzij de werkzaamheden van die persoon beperkt blijven tot die werkzaamheden genoemd in het vierde lid, die, indien zij worden uitgeoefend door middel van een vaste bedrijfsinrichting, deze vaste bedrijfsinrichting op grond van de bepalingen van dat lid niet tot een vaste inrichting zouden maken.

6. Een onderneming wordt niet geacht een vaste inrichting in een Verdragsluitende Staat te bezitten alleen op grond van de omstandigheid dat zij in die Staat zaken doet door bemiddeling van een makelaar, commissionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, mits deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen. Wanneer evenwel de werkzaamheden van zulk een vertegenwoordiger uitsluitend of nagenoeg uitsluitend worden verricht voor die onderneming zelf, wordt hij niet geacht een onafhankelijke vertegenwoordiger in de zin van dit lid te zijn.

7. De omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat, een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat of dat in die andere Staat zaken doet (hetzij door middel van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), stempelt een van beide lichamen niet tot een vaste inrichting van het andere.

HOOFDSTUK III

BELASTINGHEFFING NAAR HET INKOMEN

Artikel 6 Inkomsten uit onroerende zaken

1. Inkomsten verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit onroerende zaken (waaronder begrepen voordelen uit landbouw- of bosbedrijven) die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen mogen in die andere Staat worden belast.

2. De uitdrukking „onroerende zaken" heeft de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van de Verdragsluitende Staat waarin de desbetreffende zaken zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de zaken die bij de onroerende zaken behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, gebouwen, vruchtgebruik van onroerende zaken en rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie of concessie tot exploitatie van minerale aardlagen, bronnen en andere natuurlijke rijkdommen; schepen en luchtvaartuigen worden niet als onroerende zaken beschouwd.

3. De bepalingen van het eerste lid zijn van toepassing op de inkomsten verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende zaken.

4. De bepalingen van het eerste en derde lid zijn ook van toepassing op inkomsten uit onroerende zaken van een onderneming en op inkomsten uit onroerende zaken die worden gebruikt voor het verrichten van zelfstandige arbeid.

Artikel 7 Winst uit onderneming

1. De voordelen van een onderneming van een Verdragsluitende Staat zijn alleen in die Staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere Verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mogen de voordelen van de onderneming in de andere Staat worden belast, maar alleen in zoverre als zij aan die vaste inrichting kunnen worden toegerekend.

2. Onder voorbehoud van de bepalingen van het derde lid worden, wanneer een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, in elk van de Verdragsluitende Staten aan die vaste inrichting de voordelen toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen, indien zij een zelfstandige onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk transacties zou aangaan met de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is.

3. Bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting worden in aftrek toegelaten kosten van de onderneming, daaronder begrepen kosten van de leiding en algemene beheerskosten die ten behoeve van de vaste inrichting zijn gemaakt, hetzij in de Staat waarin de vaste inrichting is gevestigd, hetzij elders, zulks met uitzondering van kosten die niet aftrekbaar zouden zijn indien de vaste inrichting een zelfstandige onderneming was.

4. Voorzover het in een Verdragsluitende Staat gebruikelijk is de aan een vaste inrichting toe te rekenen voordelen te bepalen op basis van een verdeling van de totale winst van de onderneming over haar verschillende delen, belet het tweede lid die Verdragsluitende Staat niet de te belasten voordelen te bepalen volgens de gebruikelijke verdeling; de gevolgde methode van verdeling moet echter zodanig zijn, dat het resultaat in overeenstemming is met de in dit artikel neergelegde beginselen.

5. Er worden geen voordelen aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van de aankoop door die vaste inrichting van goederen of koopwaar voor de onderneming.

6. Voor de toepassing van de voorgaande leden worden de aan de vaste inrichting toe te rekenen voordelen van jaar tot jaar volgens dezelfde methode bepaald, tenzij er een goede en genoegzame reden bestaat hiervan af te wijken.

7. Wanneer in de voordelen bestanddelen zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van dit Verdrag worden behandeld, worden de bepalingen van die artikelen niet aangetast door de bepalingen van dit artikel.

Artikel 8 Zee- en luchtvaart

1. Voordelen van een onderneming van een Verdragsluitende Staat uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer zijn alleen belastbaar in die Staat.

2. De bepalingen van het eerste lid zijn ook van toepassing op voordelen uit de deelneming in een „pool", een gemeenschappelijke onderneming of een internationaal opererend agentschap.

Artikel 9 Gelieerde ondernemingen

1. Wanneer

  • a. een onderneming van een Verdragsluitende Staat onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat, of

  • b. dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van een Verdragsluitende Staat en een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat,

    en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen alle voordelen die een van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald, maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de voordelen van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast. Het is echter wel te verstaan, dat de omstandigheid dat gelieerde ondernemingen overeenkomsten hebben afgesloten, zoals „costsharing"-overeenkomsten of algemene dienstverleningsovereenkomsten, voor of gebaseerd op de toerekening van de kosten van de leiding, de algemene beheerskosten, de technische en zakelijke kosten, kosten voor onderzoek en ontwikkeling en andere soortgelijke kosten, op zichzelf geen voorwaarde is als bedoeld in de voorgaande zin.

2. Wanneer een Verdragsluitende Staat in de voordelen van een onderneming van die Staat voordelen begrijpt – en dienovereenkomstig belast – ter zake waarvan een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat in die andere Staat in de belastingheffing is betrokken en deze voordelen bestaan uit voordelen welke de onderneming van de eerstbedoelde Staat zou hebben behaald indien tussen de beide ondernemingen zodanige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als die welke tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen, herziet die andere Staat het bedrag aan belasting dat in die Staat over die voordelen is geheven, dienovereenkomstig. Bij de vaststelling van deze aanpassing wordt rekening gehouden met de overige bepalingen van dit Verdrag en plegen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten zo nodig met elkaar overleg.

Artikel 10 Dividenden

1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.

2. Deze dividenden mogen echter ook in de Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de genieter de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden is, mag de aldus geheven belasting niet overschrijden:

  • a. 5 percent van het brutobedrag van de dividenden, indien de uiteindelijk gerechtigde een lichaam is (niet zijnde een maatschap of een vennootschap onder firma), dat onmiddellijk ten minste 25 percent beheerst van het kapitaal van het lichaam dat de dividenden betaalt;

  • b. 15 percent van het brutobedrag van de dividenden in alle andere gevallen.

3. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid.

4. De bepalingen van het tweede lid laten onverlet de belastingheffing van het lichaam ter zake van de winst waaruit de dividenden worden betaald.

5. De uitdrukking „dividenden" zoals gebezigd in dit artikel betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijnaandelen, oprichtersaandelen of andere rechten, die aanspraak geven op een aandeel in de winst, alsmede inkomsten uit schuldvorderingen die aanspraak geven op een aandeel in de winst en inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten die door de wetgeving van de Staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, op dezelfde wijze aan de belastingheffing worden onderworpen als inkomsten uit aandelen.

6. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.

7. Wanneer een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat, voordelen of inkomsten verkrijgt uit de andere Verdragsluitende Staat, mag die andere Staat geen belasting heffen op de dividenden die door het lichaam worden betaald, behalve voor zover deze dividenden worden betaald aan een inwoner van die andere Staat of voor zover het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van een in die andere Staat gevestigde vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van een aldaar gevestigd vast middelpunt behoort, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst van het lichaam, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit voordelen of inkomsten die uit die andere Staat afkomstig zijn.

8. De bepalingen van het tweede lid, onderdeel a), van dit artikel zijn niet van toepassing indien de verhouding tussen de twee lichamen hoofdzakelijk is opgezet of in stand wordt gehouden met de bedoeling om deze vermindering veilig te stellen.

Artikel 11 Interest

1. Interest afkomstig uit een Verdragsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat mag in die andere Staat worden belast.

2. Deze interest mag echter ook in de Verdragsluitende Staat waaruit hij afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de genieter de uiteindelijk gerechtigde tot de interest is, mag de aldus geheven belasting 10 percent van het brutobedrag van de interest niet overschrijden.

3. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid:

  • a. is interest afkomstig uit Nederland vrijgesteld van Nederlandse belasting indien de interest wordt betaald aan:

    • i. de Staat Estland, een staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan;

    • ii. de Bank van Estland (centrale bank);

    • iii. een financiële instelling die eigendom is van of wordt beheerst door de Regering van Estland, daaronder begrepen de staatkundige onderdelen en plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan;

  • b. is interest afkomstig uit Estland vrijgesteld van Estse belasting indien de interest wordt betaald aan:

    • i. de Staat der Nederlanden, een staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan;

    • ii. de Nederlandsche Bank (centrale bank);

    • iii. een financiële instelling die eigendom is van of wordt beheerst door de Regering van Nederland, daaronder begrepen de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan;

  • c. is interest afkomstig uit een Verdragsluitende Staat ter zake van een lening, gegarandeerd of verzekerd door een van de lichamen als genoemd of bedoeld in onderdeel a of onderdeel b en betaald aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat alleen belastbaar in die andere Staat;

  • d. is interest afkomstig uit een Verdragsluitende Staat alleen belastbaar in de andere Verdragsluitende Staat indien de genieter een inwoner van die andere Staat is en deze genieter een onderneming van die andere Staat is en de uiteindelijk gerechtigde van de interest is, en de interest wordt betaald ter zake van een schuld ontstaan uit de verkoop op krediet van koopwaar of nijverheids-, handels- of wetenschappelijke uitrusting door die onderneming aan een onderneming van de eerstbedoelde Staat, behoudens waar het een verkoop of schuld betreft tussen gelieerde personen.

4. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede en derde lid.

5. De uitdrukking „interest" zoals gebezigd in dit artikel betekent inkomsten uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet verzekerd door hypotheek, doch niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst van de schuldenaar, en in het bijzonder inkomsten uit overheidsleningen en inkomsten uit obligaties of schuldbewijzen, waaronder begrepen de aan zodanige leningen, obligaties of schuldbewijzen verbonden premies en prijzen. In rekening gebrachte boete voor te late betaling wordt voor de toepassing van dit artikel niet als interest aangemerkt.

6. De bepalingen van het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waaruit de interest afkomstig is een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en de vordering uit hoofde waarvan de interest wordt betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn naar gelang van het geval de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.

7. Interest wordt geacht uit een Verdragsluitende Staat afkomstig te zijn indien de schuldenaar inwoner is van die Staat. Wanneer evenwel de persoon die de interest betaalt, of hij inwoner van een Verdragsluitende Staat is of niet, in een Verdragsluitende Staat een vaste inrichting of een vast middelpunt heeft, waarvoor de schuld ter zake waarvan de interest wordt betaald, was aangegaan, en deze interest ten laste komt van die vaste inrichting of van dat vaste middelpunt, wordt deze interest geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting of het vaste middelpunt is gevestigd.

8. Wanneer, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de betaalde interest, gelet op de schuldvordering ter zake waarvan deze wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel alleen op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.

Artikel 12 Royalty's

1. Royalty's afkomstig uit een Verdragsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat mogen in die andere Staat worden belast.

2. Deze royalty's mogen echter ook in de Verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig zijn, overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de genieter de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty's is, mag de aldus geheven belasting niet overschrijden:

  • a. 5 percent van het brutobedrag van royalty's betaald voor het gebruik van nijverheids-, handels- of wetenschappelijke uitrusting;

  • b. 10 percent van het brutobedrag van de royalty's in alle andere gevallen.

3. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid.

4. De uitdrukking „royalty's" zoals gebezigd in dit artikel betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap, waaronder begrepen bioscoopfilms en films of geluidsbanden voor radio- of televisie-uitzendingen, een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, dan wel voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van nijverheids-, handels- of wetenschappelijke uitrusting, of voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.

5. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty's, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waaruit de royalty's afkomstig zijn een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt en het recht of de zaak uit hoofde waarvan de royalty's worden betaald tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn naar gelang van het geval de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.

6. Royalty's worden geacht uit een Verdragsluitende Staat afkomstig te zijn wanneer zij worden betaald door een inwoner van die Staat. Wanneer evenwel de persoon die de royalty's betaalt, of hij inwoner van een Verdragsluitende Staat is of niet, in een Verdragsluitende Staat een vaste inrichting of een vast middelpunt heeft, waarvoor de verplichting tot het betalen van de royalty's was aangegaan, en deze royalty's ten laste komen van die vaste inrichting of van dat vaste middelpunt, worden deze royalty's geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting of het vaste middelpunt is gevestigd.

7. Wanneer, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de royalty's, gelet op het gebruik, het recht of de inlichtingen waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel alleen op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.

Artikel 13 Vermogenswinsten

1. Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van onroerende zaken zoals bedoeld in artikel 6 en die zijn gelegen in de andere Verdragsluitende Staat mogen in die andere Staat worden belast.

2. Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, of van roerende goederen die behoren tot een vast middelpunt dat een inwoner van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat tot zijn beschikking heeft voor het verrichten van zelfstandige arbeid, waaronder begrepen voordelen verkregen uit de vervreemding van de vaste inrichting (alleen of met de gehele onderneming) of van het vaste middelpunt, mogen in die andere Staat worden belast.

3. Voordelen verkregen door een onderneming van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van schepen of luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd of van roerende goederen die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen of luchtvaartuigen, zijn alleen belastbaar in die Staat.

4. Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere goederen dan die bedoeld in het eerste, tweede en derde lid zijn alleen belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de vervreemder inwoner is.

5. De bepalingen van het vierde lid tasten niet aan het recht van elk van de Verdragsluitende Staten overeenkomstig zijn eigen wetgeving belasting te heffen over voordelen die uit de vervreemding van aandelen of winstbewijzen in een lichaam waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld en dat volgens de wetgeving van die Staat inwoner is van die Staat, worden verkregen door een natuurlijke persoon die inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat en die in de loop van de laatste vijf jaren voorafgaande aan de vervreemding van de aandelen of winstbewijzen inwoner van de eerstbedoelde Staat is geweest.

Artikel 14 Zelfstandige arbeid

1. Voordelen verkregen door een natuurlijk persoon die inwoner is van een Verdragsluitende Staat in de uitoefening van een vrij beroep of ter zake van andere werkzaamheden van zelfstandige aard zijn alleen in die Staat belastbaar, tenzij hij in de andere Verdragsluitende Staat voor het verrichten van zijn werkzaamheden geregeld over een vast middelpunt beschikt. Indien hij over zulk een vast middelpunt beschikt, mogen de voordelen in de andere Verdragsluitende Staat worden belast, maar alleen in zoverre als zij aan dat vaste middelpunt kunnen worden toegerekend. Te dien einde wordt een natuurlijk persoon die inwoner is van een Verdragsluitende Staat en die in de andere Verdragsluitende Staat verblijft gedurende een tijdvak of tijdvakken die in een tijdvak van 12 maanden beginnend of eindigend in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen te boven gaan, geacht in die andere Staat over een vast middelpunt te beschikken en worden de voordelen die zijn verkregen uit bovengenoemde, in die andere Staat verrichte werkzaamheden, toegerekend aan dat vaste middelpunt.

2. De uitdrukking „vrij beroep" omvat in het bijzonder zelfstandige werkzaamheden op het gebied van wetenschap, letterkunde, kunst, opvoeding of onderwijs, alsmede de zelfstandige werkzaamheden van artsen, advocaten, technici, architecten, tandartsen en accountants.

Artikel 15 Niet-zelfstandige arbeid

1. Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 16, 18, 19 en 20 zijn salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking alleen in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere Verdragsluitende Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan verkregen beloning in die andere Staat worden belast.

2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid is de beloning verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een in de andere Verdragsluitende Staat uitgeoefende dienstbetrekking alleen in de eerstbedoelde Staat belastbaar, indien:

  • a. de genieter in de andere Staat verblijft gedurende een tijdvak of tijdvakken, die in een tijdvak van 12 maanden beginnend of eindigend in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaan, en

  • b. de beloning wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere Staat is, en

  • c. de beloning niet ten laste komt van een vaste inrichting die, of van een vast middelpunt dat, de werkgever in de andere Staat heeft.

3. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel is de beloning verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, slechts in die Staat belastbaar.

Artikel 16 Directeursbeloningen

Directeursbeloningen en andere beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat in zijn hoedanigheid van lid van de raad van beheer, van bestuurder of van commissaris van een lichaam dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.

Artikel 17 Artiesten en sportbeoefenaars

1. Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 14 en 15, mogen voordelen of inkomsten verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat als artiest, zoals een toneelspeler, film-, radio-, of televisie-artiest of een musicus, of als sportbeoefenaar, uit zijn persoonlijke werkzaamheden als zodanig die worden verricht in de andere Verdragsluitende Staat, worden belast in die andere Staat.

2. Wanneer voordelen of inkomsten ter zake van persoonlijke werkzaamheden die door een artiest of een sportbeoefenaar in die hoedanigheid worden verricht, niet aan de artiest of sportbeoefenaar zelf toekomen, maar aan een andere persoon, mogen die voordelen of inkomsten, niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7, 14 en 15, worden belast in de Verdragsluitende Staat waarin de werkzaamheden van de artiest of sportbeoefenaar worden verricht.

3. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op voordelen of inkomsten, verkregen uit werkzaamheden die in een Verdragsluitende Staat worden verricht door een artiest of een sportbeoefenaar indien het bezoek aan die Staat in hoofdzaak wordt betaald uit openbare fondsen van de andere Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan. In een zodanig geval zijn de inkomsten alleen belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de artiest of sportbeoefenaar inwoner is.

Artikel 18 Pensioenen, lijfrenten en sociale-zekerheidsuitkeringen

1. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 19, tweede lid, zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald aan een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een vroegere dienstbetrekking alsmede lijfrenten alleen in die Staat belastbaar.

2. Wanneer deze beloningen echter geen periodiek karakter dragen en worden betaald ter zake van een vroegere dienstbetrekking in de andere Verdragsluitende Staat, of wanneer in plaats van het recht op lijfrenten een afkoopsom wordt betaald, mogen de beloningen of deze afkoopsom in de Verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig zijn worden belast.

3. Pensioenen en andere uitkeringen betaald krachtens de bepalingen van een sociaal-zekerheidsstelsel van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in de eerstbedoelde Staat worden belast.

4. De uitdrukking „lijfrente" betekent een vaste som, periodiek betaalbaar op vaste tijdstippen gedurende het leven of gedurende een vastgesteld of voor vaststelling vatbaar tijdvak ingevolge een verbintenis tot het doen van betalingen, welke tegenover een voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde staat.

Artikel 19 Overheidsfuncties

1. a. Beloningen, niet zijnde pensioenen, betaald door een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, of een instantie of entiteit die geheel in eigendom is van die Staat, onderdeel of publiekrechtelijk lichaam, aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijk lichaam, die instantie of die entiteit, mogen in die Staat worden belast.

  • b. Deze beloningen zijn echter alleen in de andere Verdragsluitende Staat belastbaar, indien de diensten in die Staat worden bewezen en de natuurlijke persoon inwoner is van die Staat, en

  • 1. onderdaan is van die Staat; of

  • 2. niet uitsluitend voor het verrichten van de diensten inwoner van die Staat werd.

2. a. Pensioenen betaald door, of uit fondsen in het leven geroepen door, een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, of een instantie of entiteit die geheel in eigendom is van die Staat, dat onderdeel of publiekrechtelijk lichaam, aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of dat onderdeel of dat publiekrechtelijk lichaam, die instantie of die entiteit, mogen in die Staat worden belast.

  • b. Deze pensioenen zijn echter alleen in de andere Verdragsluitende Staat belastbaar, indien de natuurlijke persoon inwoner en onderdaan is van die Staat.

3. De bepalingen van de artikelen 15, 16 en 18 zijn van toepassing op beloningen en pensioenen ter zake van diensten, bewezen in het kader van een op winst gericht bedrijf, uitgeoefend door een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, of een instantie of een entiteit die geheel in eigendom is van die Staat, dat onderdeel of dat publiekrechtelijke lichaam.

Artikel 20 Hoogleraren en docenten

1. Een natuurlijke persoon die een Verdragsluitende Staat bezoekt met het doel in die Staat onderwijs te geven of wetenschappelijk onderzoek te doen aan een universiteit, hogeschool of andere erkende onderwijsinstelling en die inwoner is, of onmiddellijk voorafgaande aan dat bezoek inwoner was, van de andere Verdragsluitende Staat, is vrijgesteld van belasting in de eerstgenoemde Verdragsluitende Staat voor beloningen voor dat onderwijs of onderzoek voor een tijdvak van ten hoogste twee jaar vanaf de datum van zijn eerste bezoek voor dat doel.

2. Dit artikel is niet van toepassing op inkomsten uit het verrichten van wetenschappelijk onderzoek, indien dit onderzoek niet wordt verricht in het algemeen belang, maar in de eerste plaats voor het persoonlijke nut van een bepaalde persoon of bepaalde personen.

Artikel 21 Studenten

Betalingen die een student of een voor een beroep of bedrijf in opleiding zijnde persoon, die inwoner is of onmiddellijk voor zijn bezoek aan een Verdragsluitende Staat inwoner was van de andere Verdragsluitende Staat en die uitsluitend voor zijn studie of opleiding in de eerstbedoelde Staat verblijft, ontvangt ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, zijn in die Staat niet belastbaar, mits deze betalingen aan hem worden gedaan uit bronnen buiten die Staat.

Artikel 22 Overige inkomsten

1. Bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een Verdragsluitende Staat, van waaruit ook afkomstig, die niet in de voorgaande artikelen van dit Verdrag zijn behandeld, zijn alleen in die Staat belastbaar.

2. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing op inkomsten, niet zijnde inkomsten uit onroerende zaken zoals omschreven in artikel 6, tweede lid, indien de genieter van die inkomsten, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en het recht of de zaak ter zake waarvan de inkomsten worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn, naar gelang van het geval, de bepalingen van artikel 7 of artikel 14 van toepassing.

HOOFDSTUK IV

BELASTINGHEFFING NAAR HET VERMOGEN

Artikel 23 Vermogen

1. Vermogen bestaande uit onroerende zaken zoals bedoeld in artikel 6, dat een inwoner van een Verdragsluitende Staat bezit en dat is gelegen in de andere Verdragsluitende Staat, mag in die andere Staat worden belast.

2. Vermogen bestaande uit roerende goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, of uit roerende goederen die behoren tot een vast middelpunt dat een inwoner van een Verdragsluitende Staat in die andere Verdragsluitende Staat tot zijn beschikking heeft voor het verrichten van zelfstandige arbeid, mag in die andere Staat worden belast.

3. Vermogen bestaande uit schepen en luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd door een onderneming van een Verdragsluitende Staat alsmede uit roerende goederen die worden gebruikt bij de exploitatie van deze schepen of luchtvaartuigen, is alleen belastbaar in die Staat.

4. Alle andere bestanddelen van het vermogen van een inwoner van een Verdragsluitende Staat zijn alleen in die Staat belastbaar.

HOOFDSTUK V

VERMIJDING VAN DUBBELE BELASTING

Artikel 24 Vermijding van dubbele belasting

1. Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen of het vermogen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag in Estland mogen worden belast.

2. Indien echter een inwoner van Nederland bestanddelen van het inkomen verkrijgt die volgens artikel 6, artikel 7, artikel 10, zesde lid, artikel 11, zesde lid, artikel 12, vijfde lid, artikel 13, eerste en tweede lid, artikel 14, artikel 15, eerste lid, artikel 18, derde lid, artikel 19, eerste lid (onderdeel a), en tweede lid (onderdeel a), en artikel 22, tweede lid, van dit Verdrag in Estland mogen worden belast en die in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen, stelt Nederland deze inkomensbestanddelen vrij door een vermindering van zijn belasting toe te staan. Deze vermindering wordt berekend overeenkomstig de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting. Te dien einde worden genoemde bestanddelen geacht te zijn begrepen in het totale bedrag van de bestanddelen van het inkomen die ingevolge die bepalingen van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.

3. Nederland verleent voorts een aftrek op de aldus berekende Nederlandse belasting voor die bestanddelen van het inkomen of vermogen die volgens artikel 10, tweede lid, artikel 11, tweede lid, artikel 12, tweede lid, artikel 13, vijfde lid, artikel 16, artikel 17, artikel 18, tweede lid, en artikel 23, eerste en tweede lid, van dit Verdrag in Estland mogen worden belast in zoverre deze bestanddelen in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen. Het bedrag van deze aftrek is gelijk aan de in Estland over deze bestanddelen van het inkomen of vermogen betaalde belasting, maar bedraagt niet meer dan het bedrag van de vermindering die zou zijn verleend indien de aldus in het inkomen of vermogen begrepen bestanddelen van het inkomen of vermogen de enige bestanddelen van het inkomen of vermogen zouden zijn geweest die uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.

4. In Estland wordt dubbele belasting als volgt voorkomen:

  • a. Indien een inwoner van Estland inkomen verkrijgt of vermogen bezit dat overeenkomstig dit Verdrag in Nederland mag worden belast, verleent Estland, tenzij in zijn nationale wetgeving een gunstiger behandeling is voorzien:

    • i. als een aftrek op de inkomstenbelasting van die inwoner, een bedrag gelijk aan de inkomstenbelasting die daarover in Nederland is betaald;

    • ii. als een aftrek op de vermogensbelasting van die inwoner, een bedrag gelijk aan de vermogensbelasting die daarover in Nederland is betaald.

In elk van beide gevallen overschrijdt deze aftrek echter niet dat deel van de belasting naar het inkomen of het vermogen, zoals in Estland berekend vóór het verlenen van de vermindering, dat naar gelang van het geval kan worden toegerekend aan het inkomen of het vermogen dat in Nederland mag worden belast.

  • b. Indien een lichaam dat inwoner is van Estland een dividend ontvangt van een lichaam dat inwoner is van Nederland en waarvan het tenminste 10 procent van de aandelen met volledig stemrecht bezit, wordt, voor de toepassing van onderdeel a), onder de in Nederland betaalde belasting niet alleen begrepen de belasting betaald over het dividend, maar ook de belasting over de onderliggende winsten van het lichaam waaruit het dividend was betaald.

    Voor de toepassing van dit lid worden de belastingen genoemd in artikel 2, derde lid, onderdeel a, en vierde lid, anders dan de vermogensbelasting, beschouwd als inkomstenbelasting.

HOOFDSTUK VI

BIJZONDERE BEPALINGEN

Artikel 25 Werkzaamheden buitengaats

1. De bepalingen van dit artikel vinden toepassing niettegenstaande enigerlei andere bepaling van dit Verdrag. Dit artikel is echter niet van toepassing wanneer werkzaamheden buitengaats van een persoon voor die persoon een vaste inrichting vormen ingevolge de bepalingen van artikel 5 of een vast middelpunt ingevolge de bepalingen van artikel 14.

2. In dit artikel betekent de uitdrukking „werkzaamheden buitengaats" werkzaamheden die buitengaats worden verricht in verband met de exploratie of exploitatie van de in een Verdragsluitende Staat gelegen zeebodem en de ondergrond daarvan en hun natuurlijke rijkdommen.

3. Een onderneming van een Verdragsluitende Staat die in de andere Verdragsluitende Staat werkzaamheden buitengaats verricht, wordt, onder voorbehoud van het vierde lid van dit artikel, geacht ter zake van die werkzaamheden in de andere Staat een bedrijf uit te oefenen door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, tenzij de desbetreffende werkzaamheden buitengaats in de andere Staat worden verricht gedurende een tijdvak of tijdvakken die in een tijdvak van 12 maanden een totaal van 30 dagen niet te boven gaan.

Voor de toepassing van dit lid:

  • a. wordt een onderneming die in de andere Verdragsluitende Staat werkzaamheden buitengaats verricht en die is gelieerd aan een andere onderneming, welke andere onderneming als onderdeel van hetzelfde project dezelfde werkzaamheden buitengaats voortzet die worden of werden uitgevoerd door de eerstbedoelde onderneming, en de hiervoor bedoelde door beide ondernemingen verrichte werkzaamheden bij elkaar opgeteld een tijdvak van 30 dagen in een tijdvak van 12 maanden te boven gaan, iedere onderneming geacht zijn werkzaamheden uit te oefenen gedurende een tijdvak dat 30 dagen in dat tijdvak te boven gaat;

  • b. wordt een onderneming geacht gelieerd te zijn aan een andere onderneming indien de een middellijk of onmiddellijk ten minste een derde deel van het kapitaal van de andere onderneming bezit of indien een persoon middellijk of onmiddellijk ten minste een derde deel van het kapitaal van beide ondernemingen bezit.

4. Voor de toepassing van het derde lid van dit artikel wordt de uitdrukking „werkzaamheden buitengaats" evenwel niet geacht te omvatten:

  • a. een van de activiteiten of een combinatie daarvan als genoemd in het vierde lid van artikel 5;

  • b. sleep- of ankerwerkzaamheden door schepen die in de eerste plaats voor dat doel zijn ontworpen alsmede andere door zulke schepen verrichte activiteiten;

  • c. het vervoer van voorraden of personeel door schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer.

5. Een natuurlijke persoon die inwoner van een Verdragsluitende Staat is en die in het kader van een vrij beroep of van andere werkzaamheden van zelfstandige aard in de andere Verdragsluitende Staat werkzaamheden buitengaats verricht, wordt geacht deze werkzaamheden te verrichten vanuit een vast middelpunt in de andere Verdragsluitende Staat indien de desbetreffende werkzaamheden buitengaats een aaneengesloten tijdvak van 30 dagen of meer beslaan.

6. Salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking in verband met werkzaamheden buitengaats die worden verricht door middel van een vaste inrichting in de andere Verdragsluitende Staat, mogen, voor zover de dienstbetrekking in die andere Staat buitengaats wordt uitgeoefend, in die andere Staat worden belast.

7. Wanneer aan de hand van bewijsstukken wordt aangetoond dat in Estland belasting is betaald over de bestanddelen van het inkomen die ingevolge artikel 7 en artikel 14 in samenhang met onderscheidenlijk het derde en het vijfde lid van dit artikel en het zesde lid van dit artikel in Estland mogen worden belast, verleent Nederland een vermindering van zijn belasting, die wordt berekend overeenkomstig de regels die zijn neergelegd in het tweede lid van artikel 24.

Artikel 26 Non-discriminatie

1. Onderdanen van een Verdragsluitende Staat worden in de andere Verdragsluitende Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van die andere Staat onder dezelfde omstandigheden, in het bijzonder de woonplaats betreffende, zijn of kunnen worden onderworpen. Deze bepaling is, niettegenstaande het bepaalde in artikel 1, ook van toepassing op personen die geen inwoner zijn van een of van beide Verdragsluitende Staten.

2. Statenlozen die inwoner zijn van een Verdragsluitende Staat worden in een van de Staten niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen, waaraan onderdanen van die Staat onder dezelfde omstandigheden, in het bijzonder de woonplaats betreffende, zijn of kunnen worden onderworpen.

3. De belastingheffing van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, is in die andere Staat niet ongunstiger dan de belastingheffing van ondernemingen van die andere Staat die dezelfde werkzaamheden uitoefenen. Deze bepaling mag niet zo worden uitgelegd dat zij een Verdragsluitende Staat verplicht aan inwoners van de andere Verdragsluitende Staat bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de samenstelling van het gezin of gezinslasten te verlenen, die eerstgenoemde Staat aan zijn eigen inwoners verleent.

4. Behalve wanneer de bepalingen van artikel 9, eerste lid, artikel 11, achtste lid, of artikel 12, zevende lid, van toepassing zijn, zijn interest, royalty's en andere uitgaven betaald door een onderneming van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, bij de vaststelling van de belastbare winst van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij betaald waren aan een inwoner van de eerstbedoelde Staat. Zo ook zijn alle schulden van een onderneming van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat bij de vaststelling van het belastbare vermogen van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij waren aangegaan met een inwoner van de eerstbedoelde Staat.

5. Ondernemingen van een Verdragsluitende Staat, waarvan het kapitaal geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere Verdragsluitende Staat, worden in de eerstbedoelde Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen, waaraan andere soortgelijke ondernemingen van de eerstbedoelde Staat zijn of kunnen worden onderworpen.

6. Bijdragen die door of namens een natuurlijke persoon die inwoner is van een Verdragsluitende Staat zijn betaald aan een voor de belastingheffing in de andere Verdragsluitende Staat erkende pensioenregeling, worden voor de belastingheffing in de eerstbedoelde Staat op dezelfde wijze behandeld als een bijdrage betaald aan een in die eerstbedoelde Staat voor de belastingheffing erkende pensioenregeling, mits:

  • a. die natuurlijke persoon reeds bijdroeg aan de pensioenregeling voordat hij inwoner van de eerstbedoelde Staat werd; en

  • b. de bevoegde autoriteit van de eerstbedoelde Staat van oordeel is dat de pensioenregeling overeenkomt met een door die Staat voor de belastingheffing erkende pensioenregeling.

    Voor de toepassing van dit lid omvat de uitdrukking „pensioenregeling" mede een pensioenregeling ingevolge een publiekrechtelijk stelsel van sociale zekerheid.

7. De bepalingen van dit artikel zijn, niettegenstaande de bepalingen van artikel 2, van toepassing op belastingen van elke soort en benaming.

Artikel 27 Regeling voor onderling overleg

1. Wanneer een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een of van beide Verdragsluitende Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag, kan hij, ongeacht de rechtsmiddelen waarin de nationale wetgeving van die Staten voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de Verdragsluitende Staat waarvan hij inwoner is, of, indien zijn geval valt onder artikel 26, eerste lid, aan die van de Verdragsluitende Staat waarvan hij onderdaan is. Het geval moet worden voorgelegd binnen drie jaar nadat de maatregel die leidt tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van het Verdrag, voor het eerst te zijner kennis is gebracht.

2. De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat te regelen ten einde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met het Verdrag, te vermijden. De overeengekomen regeling wordt uitgevoerd niettegenstaande de verjaringstermijnen in de nationale wetgeving van de Verdragsluitende Staten.

3. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van het Verdrag in onderlinge overeenstemming op te lossen. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen ten einde dubbele belasting ongedaan te maken in gevallen waarvoor in het Verdrag geen voorziening is getroffen.

4. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten kunnen zich rechtstreeks met elkaar in verbinding stellen ten einde een overeenstemming als bedoeld in de voorgaande leden te bereiken.

5. Wanneer moeilijkheden of twijfelpunten die zijn gerezen met betrekking tot de uitlegging of toepassing van het Verdrag niet binnen een tijdvak van twee jaar nadat de vraag is gerezen opgelost kunnen worden door de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten in een procedure voor onderling overleg ingevolge de voorgaande leden van dit artikel, kan het geval op verzoek van een van de Verdragsluitende Staten worden voorgelegd voor arbitrage, echter alleen nadat de procedures die beschikbaar zijn op grond van het eerste tot en met het vierde lid van dit artikel volledig zijn uitgeput en mits de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat daarmee instemt en de betrokken belastingplichtige of belastingplichtigen er schriftelijk mee instemmen te zijn gebonden door de beslissing van de arbitragecommissie. De beslissing van de arbitragecommissie in een bepaald geval is voor dat geval bindend voor beide Verdragsluitende Staten en de betrokken belastingplichtige of belastingplichtigen.

Artikel 28 Uitwisseling van inlichtingen

1. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten wisselen die inlichtingen uit die nodig zijn voor het uitvoeren van de bepalingen van dit Verdrag of van de nationale wetgeving van de Verdragsluitende Staten met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, voor zover de heffing van die belastingen niet in strijd is met het Verdrag. De uitwisseling van inlichtingen wordt niet beperkt door artikel 1. Alle door een Verdragsluitende Staat ontvangen inlichtingen worden op dezelfde wijze geheim gehouden als inlichtingen die volgens de nationale wetgeving van die Staat zijn verkregen en worden alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke instanties en administratiefrechtelijke lichamen) die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de tenuitvoerlegging of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken betrekking hebbende op de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is. Deze personen of autoriteiten mogen van de inlichtingen alleen voor deze doeleinden gebruik maken. Zij mogen de inlichtingen bekend maken in openbare rechtszittingen of in rechterlijke beslissingen.

2. De Verdragsluitende Staten kunnen aan de arbitragecommissie, ingesteld volgens de bepalingen van het vijfde lid van artikel 27, de inlichtingen verstrekken die nodig zijn om de arbitrageprocedure te voltooien. Deze inlichtingen worden verstrekt met inachtneming van de bepalingen van artikel 30. De leden van de arbitragecommissie zijn met betrekking tot de aldus verstrekte inlichtingen onderworpen aan de beperkingen van openbaarmaking als omschreven in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 29 Bijstand bij invordering

1. De Staten komen overeen elkaar hulp en bijstand te verlenen, in overeenstemming met hun onderscheiden wetgeving of administratieve praktijk, bij de invordering van de belastingen waarop dit Verdrag van toepassing is en de op genoemde belastingen betrekking hebbende verhogingen, boetes, betalingen wegens termijnoverschrijdingen, interest en kosten.

2. Op verzoek van de verzoekende Staat vordert de aangezochte Staat belastingvorderingen van de eerstgenoemde Staat in overeenkomstig de wetgeving en de administratieve praktijk met betrekking tot de invordering van zijn eigen belastingvorderingen. Deze vorderingen genieten echter geen voorrang in de aangezochte Staat en kunnen niet worden ingevorderd door middel van het in hechtenis nemen wegens schuld van de schuldenaar. De aangezochte Staat is niet verplicht invorderingsmaatregelen te nemen waarin de wetgeving van de verzoekende Staat niet voorziet.

3. De bepalingen van het tweede lid zijn alleen van toepassing op belastingvorderingen die onderwerp zijn van een executoriale titel in de verzoekende Staat en die, tenzij anders overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten, niet worden bestreden.

Indien de vordering echter een belastingverplichting betreft van een persoon die geen inwoner van de verzoekende Staat is, is het tweede lid alleen van toepassing wanneer de vordering niet langer kan worden bestreden, tenzij anders overeengekomen tussen de bevoegde autoriteiten.

4. De aangezochte Staat is niet verplicht het verzoek in te willigen:

  • a. indien de verzoekende Staat niet alle op zijn eigen grondgebied beschikbare middelen heeft aangewend, tenzij aanwending van die middelen zou leiden tot onevenredige moeilijkheden;

  • b. indien en voor zover hij de belastingvordering in strijd acht met de bepalingen van dit Verdrag of met enig ander verdrag waarbij beide Staten partij zijn.

5. De executoriale titel in de verzoekende Staat wordt, indien passend en in overeenstemming met de in de aangezochte Staat van kracht zijnde bepalingen, zo spoedig mogelijk na de datum van ontvangst van het verzoek om bijstand aanvaard, erkend of aangevuld dan wel vervangen door een executoriale titel in de aangezochte Staat.

Artikel 30 Beperking van de artikelen 28 en 29

In geen geval worden de bepalingen van artikel 28 en artikel 29 zo uitgelegd dat zij een Verdragsluitende Staat de verplichting opleggen:

  • a. administratieve maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wetgeving of de administratieve praktijk van die of van de andere Verdragsluitende Staat;

  • b. inlichtingen te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of in de normale gang van zaken in de administratie van die of van de andere Verdragsluitende Staat;

  • c. inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of een fabrieks- of handelswerkwijze zouden onthullen, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde.

Artikel 31 Diplomatieke en consulaire ambtenaren

1. De bepalingen van dit Verdrag tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aan die diplomatieke en consulaire ambtenaren ontlenen aan de algemene regels van het volkenrecht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten.

2. Voor de toepassing van het Verdrag wordt een natuurlijke persoon die deel uitmaakt van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat of in een derde Staat en die onderdaan is van de zendstaat, geacht inwoner van de zendstaat te zijn, indien hij daarin aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen en naar het vermogen is onderworpen als inwoners van die Staat.

3. Het Verdrag is niet van toepassing op internationale organisaties, hun organen en functionarissen, noch op leden van een diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van een derde Staat die in een Verdragsluitende Staat verblijven, indien zij in die Staat niet aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen of naar het vermogen zijn onderworpen als inwoners van die Staat.

Artikel 32 Uitbreiding tot andere gebieden

1. Dit Verdrag kan hetzij in zijn geheel, hetzij met de noodzakelijke wijzigingen, worden uitgebreid tot de Nederlandse Antillen en/of Aruba, indien het desbetreffende land belastingen heft die in wezen gelijksoortig zijn aan de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is. Zulk een uitbreiding wordt van kracht met ingang van een datum en met inachtneming van wijzigingen en voorwaarden, daaronder begrepen voorwaarden ten aanzien van de beëindiging, nader vast te stellen en overeen te komen bij diplomatieke notawisseling.

2. Tenzij anders is overeengekomen brengt de beëindiging van het Verdrag niet met zich mede dat tevens de uitbreiding van het Verdrag tot enig land waartoe het ingevolge dit artikel is uitgebreid, wordt beëindigd.

HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 33 Inwerkingtreding

Dit Verdrag treedt in werking op de dertigste dag na de laatste der beide data waarop de onderscheiden Regeringen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat de in hun onderscheiden Staten grondwettelijk vereiste formaliteiten zijn vervuld en de bepalingen ervan vinden toepassing in beide Verdragsluitende Staten:

  • a. met betrekking tot aan de bron geheven belastingen, op inkomsten verkregen op of na 1 januari 1995;

  • b. met betrekking tot de andere belastingen naar het inkomen en belastingen naar het vermogen, voor belastingen verschuldigd voor belastingjaren of -tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari 1995.

Artikel 34 Beëindiging

Dit Verdrag blijft van kracht totdat het door een van de Verdragsluitende Partijen wordt beëindigd. Elk van de Partijen kan het Verdrag langs diplomatieke weg beëindigen door ten minste zes maanden voor het einde van enig kalenderjaar een kennisgeving van beëindiging te doen. In dat geval houdt het Verdrag op van toepassing te zijn in beide Verdragsluitende Staten:

  • a. met betrekking tot aan de bron geheven belastingen, op inkomsten verkregen op of na 1 januari van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin de kennisgeving is gedaan;

  • b. met betrekking tot de andere belastingen naar het inkomen en belastingen naar het vermogen, voor belastingen verschuldigd voor belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari van het kalenderjaar volgend op het jaar waarin de kennisgeving is gedaan.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN te Tallin, de veertiende maart 1997, in tweevoud, in de Engelse taal.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

(w.g.) B. DE BRUYN OUBOTER

Voor de Regering van de Republiek Estland

(w.g.) M. OPMANN


Protocol

Bij de ondertekening van het Verdrag tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, heden tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Estland gesloten, zijn de ondergetekenden overeengekomen dat de volgende bepalingen een integrerend deel van het Verdrag vormen.

I. Ad artikelen 1 en 4

Het is wel verstaan dat voor de toepassing van dit Verdrag een Verdragsluitende Staat, zijn staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, een instantie van die Staat of een autoriteit, alsmede een pensioenfonds dat of liefdadigheidsinstelling die als zodanig erkend is in een Verdragsluitende Staat en waarvan het inkomen in het algemeen is vrijgesteld van belasting in die Staat, wordt beschouwd als een inwoner van die Staat. Als een erkend pensioenfonds wordt beschouwd, in het geval van Estland, elk op grond van de wetgeving van Estland opgericht pensioenfonds en in het geval van Nederland elk pensioenfonds dat volgens wettelijke bepalingen erkend is en onder toezicht staat.

II. Ad artikel 3

Het is wel verstaan dat de uitdrukkingen „Nederland" of „Estland" de exclusieve economische zone omvat waarbinnen Nederland of Estland, naar gelang van het geval, soevereine rechten mogen uitoefenen in overeenstemming met hun nationale recht en het internationale recht, indien Nederland of Estland in hun wetgeving zulk een zone hebben aangemerkt of zullen aanmerken en daarbinnen heffingsrechten uitoefenen of zullen uitoefenen.

III. Ad artikel 4

Een natuurlijke persoon die aan boord van een schip woont zonder een werkelijke woonplaats in een van de Verdragsluitende Staten te hebben, wordt geacht inwoner te zijn van de Verdragsluitende Staat waarin het schip zijn thuishaven heeft.

IV. Ad artikelen 5, 6, 7, 13 en 25

Het is wel verstaan dat rechten tot exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen worden beschouwd als onroerende zaken die zijn gelegen in de Verdragsluitende Staat op wiens zeebodem en ondergrond daarvan deze rechten betrekking hebben, alsmede dat deze rechten geacht worden te behoren tot de activa van een vaste inrichting in die Staat. Voorts is het wel verstaan dat de hiervoor genoemde rechten ook omvatten rechten op belangen bij, of voordelen uit vermogensbestanddelen die voortvloeien uit die exploratie of exploitatie.

V. Ad artikelen 6 en 13

Het is wel verstaan dat voor de toepassing van de artikelen 6 en 13 opties of soortgelijke rechten ter zake van onroerende zaken worden beschouwd als onroerende zaken.

VI. Ad artikel 7

Met betrekking tot artikel 7, eerste en tweede lid, geldt dat, wanneer een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat goederen of koopwaar verkoopt of een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, de voordelen van die vaste inrichting niet worden bepaald op basis van het totale door de onderneming ontvangen bedrag, doch alleen op basis van dat deel van de winst van de onderneming dat aan de werkelijke werkzaamheden van de vaste inrichting voor die verkopen of die bedrijfsuitoefening zijn toe te rekenen. Met name bij overeenkomsten betreffende het toezicht op, de levering, installatie of constructie van nijverheids- en handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting of gebouwen alsmede bij openbare werken, worden, wanneer de onderneming een vaste inrichting heeft, de voordelen van die vaste inrichting niet bepaald op basis van het totale bedrag van de overeenkomst, doch alleen op basis van dat deel van de overeenkomst dat werkelijk wordt uitgevoerd door de vaste inrichting in de Verdragsluitende Staat waar de vaste inrichting is gevestigd. De voordelen die betrekking hebben op dat deel van de overeenkomst, dat wordt uitgevoerd door het hoofdkantoor van de onderneming, zijn alleen belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de onderneming inwoner is.

VII. Ad artikel 8

Voor de toepassing van dit artikel omvatten voordelen behaald door een onderneming van een Verdragsluitende Staat met de exploitatie van schepen en luchtvaartuigen in internationaal verkeer mede voordelen behaald door de onderneming met de verhuur op basis van verhuur zonder bemanning van schepen en luchtvaartuigen indien deze in het internationale verkeer worden geëxploiteerd, alsmede winsten behaald met de verhuur van containers, voorzover deze voordelen uit verhuur bijkomstig zijn bij of voortvloeien uit de voordelen omschreven in het eerste lid.

VIII. Ad artikelen 10, 11 en 12

Wanneer aan de bron belasting is geheven die het belastingbedrag dat ingevolge de bepalingen van artikel 10, 11 of 12 mag worden geheven te boven gaat, moeten verzoeken om teruggaaf van het daarboven uitgaande belastingbedrag worden ingediend bij de bevoegde autoriteit van de Staat die de belasting heeft geheven, binnen een tijdvak van drie jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de belasting is geheven.

IX. Ad artikel 11

De Verdragsluitende Staten bevestigen dat zij bijeen komen op een nader overeen te komen datum en onder voorwaarde dat er vijf jaren sinds de inwerkingtreding van dit Verdrag zijn verlopen, met het doel te onderhandelen over het door middel van een protocol tot nul verminderen van het belastingtarief dat in de Verdragsluitende Staat onder het tweede lid van artikel 11 wordt geheven ter zake van een lening van enigerlei aard die aan een onderneming van die Staat is verstrekt door een bank van de andere Verdragsluitende Staat.

De Verdragsluitende Staten komen verder overeen dat, wanneer als gevolg van de totstandkoming van een verdrag tussen Estland en een derde Staat die op het tijdstip van ondertekening van dit Verdrag lid is van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, een inwoner van die derde Staat ter zake van interest betaald vanwege een lening van enigerlei aard die aan een onderneming is verstrekt door een bank recht heeft op een belastingtarief dat lager is dan het tarief neergelegd in het tweede lid van artikel 11, en dat Verdrag in werking treedt voor dan wel na de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag, de bevoegde autoriteit van Estland onmiddellijk na de inwerkingtreding van dat Verdrag met een derde Staat de bevoegde autoriteiten van Nederland in kennis stelt van dat Verdrag en dat dat lagere belastingtarief in de plaats wordt gesteld in artikel 11 voor het tarief in artikel 11, tweede lid, wat betreft een lening van enigerlei aard die door een bank aan een onderneming is verstrekt, welk tarief van kracht wordt op de datum van inwerkingtreding van dat Verdrag of van het onderhavige Verdrag, afhankelijk van welke datum de laatste is.

X. Ad artikel 12

1. Vergoedingen voor technische diensten, daaronder begrepen studies of onderzoeken van wetenschappelijke, geologische of technische aard, of voor contracten inzake bouw- of constructiewerkzaamheden met inbegrip van de daartoe behorende blauwdrukken, dan wel voor diensten van raadgevende of toezichthoudende aard worden niet beschouwd als betalingen ontvangen als een vergoeding voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap, behalve voor zover de bedragen van die vergoedingen zijn gebaseerd op productie, verkoop, verrichtingen, voordelen of een andere soortgelijke grondslag die verband houdt met het gebruik van deze inlichtingen.

2. Het is wel verstaan dat de uitdrukking „royalty's" niet geacht wordt te omvatten betalingen voor het gebruik van boortorens of uitrusting voor soortgelijke doeleinden, gebruikt voor de exploratie of de winning van koolwaterstoffen.

3. Indien Estland in enig verdrag ter voorkoming van dubbele belasting gesloten tussen Estland en een derde Staat, die op de datum van ondertekening van dit Verdrag lid is van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), na die datum erin toestemt enig soort recht of eigendom van de definitie neergelegd in artikel 12, vierde lid, uit te sluiten of royalty's afkomstig uit Estland van Estse belasting op royalty's vrij te stellen of de tarieven van de belasting zoals voorzien in artikel 12, tweede lid, te beperken, is deze definitie of vrijstelling of dit lagere tarief automatisch van toepassing alsof het in genoemd vierde lid, onderscheidenlijk tweede lid was vermeld.

XI. Ad artikel 16

Het is wel verstaan dat de uitdrukking „bestuurder" of „commissaris" van een Nederlands lichaam slaat op personen die als zodanig zijn benoemd door de algemene vergadering van aandeelhouders of door enig ander bevoegd orgaan van dat lichaam, en die zijn belast met de algemene leiding van het lichaam, onderscheidenlijk met het toezicht daarop.

XII. Ad artikel 24

Het is wel verstaan dat voor de berekening van de vermindering vermeld in artikel 24, derde lid, de waarde van de in artikel 23, eerste lid, bedoelde vermogensbestanddelen wordt verminderd met de waarde van de schulden verzekerd door hypotheek op dat vermogen en de waarde van de in artikel 23, tweede lid, bedoelde vermogensbestanddelen wordt verminderd met de waarde van de tot de vaste inrichting of het vaste middelpunt behorende schulden.

XIII. Ad artikel 27, vijfde lid, en artikelen 28 en 29

Met betrekking tot de bepalingen inzake arbitrage, uitwisseling van inlichtingen en bijstand bij invordering kunnen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten in onderling overleg regels opstellen met betrekking tot zaken de procedure betreffende, formulieren voor de aanvraag en beantwoording daarvan, de afdracht van ingevorderde bedragen, minimale invorderingsbedragen en aanverwante zaken.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.

GEDAAN te Tallin, de veertiende maart 1997, in tweevoud, in de Engelse taal.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

(w.g.) B. DE BRUYN OUBOTER

Voor de Regering van de Republiek Estland

(w.g.) M. OPMANN


D. PARLEMENT

Zie Trb. 1997, 98

G. INWERKINGTREDING

Zie Trb. 1997, 98.

Uitgegeven de tweede oktober 1997

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. VAN MIERLO

Naar boven