A. TITEL

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika inzake wederzijdse administratieve bijstand ten behoeve van de juiste toepassing van de douanewetgeving en de voorkoming, opsporing en bestrijding van inbreuken op de douanewetgeving, met Bijlage;

Washington, 28 oktober 1996

B. TEKST

De tekst van Verdrag en Bijlage is geplaatst in Trb. 1996, 331.

In de aldaar afgedrukte tekst dienen de volgende correcties te worden aangebracht:

in artikel 2, eerste lid, derde regel, dient „customs laws" te worden vervangen door „customs law";

in artikel 2, vierde lid, vierde regel van onderen, dient de komma achter „Washington" te worden geschrapt;

in artikel 3, derde regel, dient „customs laws and for the prevention," te worden vervangen door „customs law and the prevention,";

in artikel 4, tweede regel, dient „customs laws" te worden vervangen door „customs law";

in artikel 8, tweede lid, laatste regel, dient achter „supply" „such" te worden ingevoegd;

in artikel 20, tweede lid, tweede regel, dient „This agreement" te worden vervangen door „This Agreement".

C. VERTALING

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika inzake wederzijdse administratieve bijstand ten behoeve van de juiste toepassing van de douanewetgeving en de voorkoming, opsporing en bestrijding van inbreuken op de douanewetgeving

Het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Verenigde Staten van Amerika, hierna te noemen de Verdragsluitende Partijen;

Erkennende de noodzaak van internationale samenwerking ter zake van aangelegenheden die verband houden met de toepassing en handhaving van hun douanewetgeving;

Gelet op het belang van een juiste vaststelling van de douanerechten en andere belastingen die bij invoer of uitvoer worden geïnd en van het waarborgen van een juiste handhaving van verboden, beperkingen en controlemaatregelen;

Overwegende dat inbreuken op de douanewetgeving hun economische, fiscale, sociale en culturele belangen en hun handelsbelangen schaden;

Ervan overtuigd dat het optreden tegen inbreuken op de douanewetgeving doeltreffender kan worden door nauwe samenwerking tussen hun douane-administraties op basis van duidelijke wettelijke bepalingen;

Gelet op de van belang zijnde akten van de Internationale Douaneraad, in het bijzonder de Aanbeveling inzake wederzijdse administratieve bijstand van 5 december 1953;

Tevens gelet op verdragen die verboden, beperkingen en bijzondere controlemaatregelen met betrekking tot bepaalde goederen bevatten;

Zijn het volgende overeengekomen:

HOOFDSTUK I

Begripsomschrijvingen

Artikel 1

Voor de toepassing van dit Verdrag:

1. wordt onder „douane-administratie" verstaan:

wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, de centrale administratie die verantwoordelijk is voor de toepassing van de douanewetgeving;

wat de Verenigde Staten van Amerika betreft, de Douanedienst van de Verenigde Staten, Ministerie van Financiën;

2. wordt onder „douanewetgeving" verstaan: alle wettelijke en administratieve bepalingen die door de douane-administraties van beide Verdragsluitende Partijen worden toegepast of gehandhaafd in verband met de invoer, uitvoer, overslag, doorvoer, opslag en het vervoer van goederen, met inbegrip van wettelijke en administratieve bepalingen met betrekking tot verboden, beperkingen en soortgelijke controles op het vervoer van aan regulering onderworpen goederen over de landsgrenzen heen;

3. wordt onder „inbreuk op de douanewetgeving" verstaan: elk strafbaar feit op het gebied van de douanewetgeving zoals omschreven in de nationale wetgeving van elk der Verdragsluitende Partijen, alsmede elke poging tot het begaan van een dergelijk strafbaar feit;

4. wordt onder „persoon" verstaan: zowel een natuurlijke persoon als een rechtspersoon;

5. wordt onder „persoonsgegevens" verstaan: gegevens betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon;

6. wordt onder „informatie" verstaan: alle gegevens, documenten, rapporten, gewaarmerkte of gelegaliseerde afschriften daarvan of andere mededelingen;

7. wordt onder „verzoekende administratie" verstaan: de douane-administratie die om bijstand verzoekt;

9. wordt onder „aangezochte administratie" verstaan: de douane-administratie die om bijstand wordt verzocht.

HOOFDSTUK II

Toepassingsgebied van het Verdrag

Artikel 2

1. De douane-administraties verlenen elkaar administratieve bijstand onder de in dit Verdrag genoemde voorwaarden ten behoeve van de juiste toepassing van de douanewetgeving en van de voorkoming, opsporing en bestrijding van inbreuken op de douanewetgeving.

2. Alle bijstand uit hoofde van dit Verdrag door een van de Verdragsluitende Partijen wordt verleend in overeenstemming met haar nationale wetgeving en binnen de grenzen van de bevoegdheden en beschikbare middelen van haar douane-administratie.

3. Dit Verdrag is uitsluitend bedoeld voor de wederzijdse administratieve bijstand tussen de Verdragsluitende Partijen. Onverminderd het constitutionele recht van de Verdragsluitende Partijen kunnen particulieren aan de bepalingen van dit Verdrag niet het recht ontlenen bewijsmateriaal te doen verkrijgen, te doen achterhouden of ontoelaatbaar te doen verklaren dan wel de uitvoering van een verzoek te doen beletten.

4. Indien bijstand ter zake van in dit Verdrag geregelde aangelegenheden dient te worden verleend in overeenstemming met een ander samenwerkingsverdrag dat van kracht is tussen de Verdragsluitende Partijen, geeft de aangezochte administratie aan welke autoriteiten het betreft. In het bijzonder wordt wederzijdse rechtshulp in strafzaken, met inbegrip van douanedelicten, tussen de partijen uitsluitend verleend ingevolge het bilaterale Verdrag aangaande wederzijdse rechtshulp in strafzaken, ondertekend te 's-Gravenhage op 12 juni 1981, ingevolge de bilaterale Overeenkomst inzake wederzijdse samenwerking bij de opsporing, inbeslagneming en confiscatie van opbrengsten van en hulpmiddelen bij het plegen van misdrijven en de verdeling van geconfisqueerde voorwerpen, ondertekend te Washington op 20 november 1992 en, in voorkomend geval, ingevolge elk multilateraal verdrag dat tussen de Verdragsluitende Partijen van kracht is en dat betrekking heeft op rechtshulp in strafprocessen inzake sluikhandel in aan regulering onderworpen goederen.

HOOFDSTUK III

Reikwijdte van de bijstand

Artikel 3

De douane-administraties verstrekken elkaar op verzoek of uit eigen beweging informatie die kan bijdragen tot de juiste toepassing van de douanewetgeving en de voorkoming, opsporing en bestrijding van inbreuken op de douanewetgeving.

Artikel 4

De aangezochte administratie verstrekt, op verzoek, alle informatie over de douanewetgeving en -regelingen die in haar douanegebied gelden.

Artikel 5

De Verdragsluitende Partijen verlenen ambtenaren van de douane-administratie van een Verdragsluitende Partij toestemming op permanente basis aanwezig te zijn op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij. De voorwaarden waaronder deze ambtenaren hun werkzaamheden verrichten, ongeacht hun diplomatieke status, worden langs diplomatieke weg geregeld.

HOOFDSTUK IV

Bijzondere vormen van bijstand

Artikel 6

De aangezochte administratie verstrekt de verzoekende administratie op haar verzoek met name de volgende informatie:

  • a. of goederen die worden ingevoerd in het douanegebied van de verzoekende administratie op rechtmatige wijze zijn uitgevoerd uit het grondgebied van de aangezochte administratie;

  • b. of goederen die worden uitgevoerd uit het douanegebied van de verzoekende administratie op rechtmatige wijze zijn ingevoerd in het grondgebied van de aangezochte administratie en over de douaneregeling waaronder de goederen eventueel zijn gebracht.

Artikel 7

De aangezochte administratie houdt op verzoek bijzonder toezicht op:

  • a. personen ten aanzien van wie het de verzoekende administratie bekend is dat zij een inbreuk op de douanewetgeving hebben gemaakt of die daarvan worden verdacht, met name diegenen die haar grondgebied betreden en verlaten;

  • b. goederen ten aanzien waarvan het de verzoekende administratie bekend is of waarvan deze administratie vermoedt dat zij het voorwerp zijn van ongeoorloofd verkeer naar haar grondgebied; en

  • c. vervoermiddelen ten aanzien waarvan het de verzoekende administratie bekend is of waarvan deze administratie vermoedt dat zij worden gebruikt voor het maken van inbreuken op de douanewetgeving op haar grondgebied.

Artikel 8

1. De douane-administraties verstrekken elkaar op verzoek of uit eigen beweging informatie over verrichte of voorgenomen transacties die een inbreuk op de douanewetgeving vormen of lijken te vormen.

2. In ernstige gevallen die aanzienlijke schade voor de economie, volksgezondheid, openbare veiligheid of enig ander vitaal belang van de andere Verdragsluitende Partij kunnen meebrengen, verstrekt elk van beide douane-administraties waar mogelijk onverwijld uit eigen beweging dergelijke informatie.

HOOFDSTUK V

Informatie

Artikel 9

1. Op verzoek worden afschriften van informatie naar behoren gelegaliseerd. Originele informatie wordt slechts verzocht in gevallen waarin niet met gewaarmerkte of gelegaliseerde afschriften kan worden volstaan, en deze wordt zo spoedig mogelijk teruggezonden; zulks laat de rechten van de aangezochte administratie of van derden ter zake onverlet.

2. Alle ingevolge dit Verdrag uit te wisselen informatie kan worden vervangen door geautomatiseerde informatie in enigerlei vorm voor hetzelfde doel. Alle gegevens die van belang zijn om deze informatie te interpreteren of te gebruiken worden tegelijkertijd verstrekt.

HOOFDSTUK VI

Deskundigen en getuigen

Artikel 10

1. De aangezochte administratie machtigt op verzoek haar ambtenaren om ter zake van een inbreuk op de douanewetgeving als deskundige of getuige te verschijnen voor een rechterlijke instantie van de andere Verdragsluitende Partij. Deze ambtenaren leggen de informatie, die als essentieel voor het proces kan worden beschouwd, of gelegaliseerde afschriften daarvan, over.

2. In de gevallen waarin een douane-ambtenaar die is verzocht als getuige te verschijnen op het tijdstip van het verzoek diplomatieke of consulaire immuniteit geniet, neemt de aangezochte Verdragsluitende Partij in welwillende overweging deze immuniteit onder de door de aangezochte Verdragsluitende Partij redelijk geachte voorwaarden op te heffen.

HOOFDSTUK VII

Toezending van verzoeken

Artikel 11

1. Bijstand uit hoofde van dit Verdrag wordt rechtstreeks tussen de douane-administraties verleend.

2. Verzoeken om bijstand uit hoofde van dit Verdrag worden schriftelijk gedaan en gaan vergezeld van alle door de verzoekende administratie nuttig geachte documenten. Wanneer de omstandigheden zulks vereisen, kunnen ook mondeling verzoeken worden gedaan. Dergelijke verzoeken worden onmiddellijk schriftelijk bevestigd.

3. Verzoeken ingevolge het tweede lid van dit artikel bevatten de volgende bijzonderheden:

  • a. de administratie die het verzoek doet;

  • b. het onderwerp van en de reden voor het verzoek;

  • c. een korte beschrijving van de zaak, de juridische aspecten en de aard van de acties;

  • d. de namen en adressen van de bij de acties betrokken personen, voor zover bekend.

4. De in artikel 3 van dit Verdrag bedoelde informatie wordt medegedeeld aan ambtenaren die door elke douane-administratie hiertoe speciaal zijn aangewezen en van wie een lijst aan de douane-administratie van de andere Verdragsluitende Partij wordt verstrekt.

HOOFDSTUK VIII

Uitvoering van verzoeken

Artikel 12

1. Indien de aangezochte administratie niet over de gevraagde informatie beschikt, stelt zij een onderzoek in om die informatie te verkrijgen in overeenstemming met de bepalingen van haar nationale wetgeving dan wel zendt zij het verzoek onmiddellijk door naar de daarvoor in aanmerking komende instantie. Bedoeld onderzoek omvat mede het optekenen van verklaringen van personen van wie informatie wordt verlangd in verband met een inbreuk op de douanewetgeving en van getuigen en deskundigen. Bij het verrichten van een dergelijk onderzoek maakt de aangezochte administratie gebruik van alle beschikbare middelen om de verzochte bijstand te verlenen.

Artikel 13

1. Door de verzoekende administratie speciaal hiertoe aangewezen ambtenaren kunnen, met instemming van de aangezochte administratie en onder de door laatstgenoemde hieraan verbonden voorwaarden, ten behoeve van de opsporing van een inbreuk op de douanewetgeving, op schriftelijk verzoek:

  • a. ten kantore van de aangezochte administratie de aldaar aanwezige documenten, dossiers en andere van belang zijnde gegevens raadplegen om daaruit alle informatie met betrekking tot die inbreuk op de douanewetgeving over te nemen;

  • b. kopieën maken van de documenten, dossiers en andere gegevens die met betrekking tot die inbreuk op de douanewetgeving van belang zijn;

  • c. aanwezig zijn bij elk onderzoek door de aangezochte administratie dat voor de verzoekende administratie van belang is in haar douanegebied; en

  • d. het resultaat van een onder c bedoeld onderzoek, alsmede alle andere informatie mededelen aan hun douane-administratie.

2. Wanneer ambtenaren van de verzoekende administratie onder de in het eerste lid van dit artikel bedoelde omstandigheden aanwezig zijn op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij, moeten zij te allen tijde in staat zijn hun ambtelijke hoedanigheid aan te tonen.

3. De ambtenaren van de verzoekende administratie krijgen gedurende hun verblijf op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij de bescherming en bijstand van de aangezochte administratie die beschikbaar zijn ingevolge de nationale wetgeving van de andere Verdragsluitende Partij. Onverminderd deze bepaling en voor zover verenigbaar met toepasselijke immuniteiten, zijn de ambtenaren verantwoordelijk voor de strafbare feiten die zij eventueel begaan.

Artikel 14

1. Aan een verzoek van een douane-administratie om een bepaalde procedure te volgen wordt voldaan, met inachtneming van de nationale wetgeving van de aangezochte Verdragsluitende Partij.

2. De verzoekende administratie wordt, indien zij daarom verzoekt, op de hoogte gesteld van tijd en plaats van de ingevolge het verzoek te ondernemen actie, zodat deze actie kan worden gecoördineerd.

HOOFDSTUK IX

Het vertrouwelijke karakter van informatie

Artikel 15

1. Alle in het kader van administratieve bijstand uit hoofde van dit Verdrag ontvangen informatie mag slechts voor de doeleinden van dit Verdrag en uitsluitend door de douane-administraties worden gebruikt. Het gebruik van de informatie voor andere doeleinden of door andere autoriteiten is onderworpen aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de douane-autoriteit die deze informatie verstrekt.

2. Wanneer dit in de nationale wetgeving van de Verdragsluitende Partij die de informatie verstrekt wordt bepaald, mag geen enkele inlichting die is verstrekt in het kader van administratieve bijstand uit hoofde van dit Verdrag worden gebruikt als bewijs in het kader van strafvervolgingen op het grondgebied van de ontvangende Verdragsluitende Partij zonder voorafgaande toestemming van het openbaar ministerie of de rechterlijke autoriteiten van de Verdragsluitende Partij die de informatie verstrekt.

3. Het eerste lid vormt geen belemmering voor de bekendmaking van de ontvangen informatie in verband met een strafvervolging, wanneer in de wetgeving van de ontvangende Verdragsluitende Partij voor haar douane-administratie de verplichting is opgenomen aldus te handelen. De douane-administratie die de informatie verstrekt wordt vooraf in kennis gesteld van de voorgenomen bekendmaking.

4. Voor alle uit hoofde van dit Verdrag ontvangen informatie gelden dezelfde bescherming en vertrouwelijkheid als die welke voor soortgelijke informatie gelden krachtens de nationale wet- en regelgeving die van toepassing is op de onderdanen van de Verdragsluitende Partij op wier grondgebied deze wordt ontvangen, ongeacht nationaliteit, staatsburgerschap of verblijfplaats van de betrokken personen.

5. Ten aanzien van persoonsgegevens geldt dat deze niet worden uitgewisseld, wanneer op redelijke gronden kan worden aangenomen dat de overdracht of de wijze waarop de toegezonden gegevens worden gebruikt in strijd zou zijn met de fundamentele rechtsbeginselen van een van de Verdragsluitende Partijen, of dat deze slechts worden uitgewisseld indien wordt voldaan aan bepaalde voorwaarden of eisen. De ontvangende douane-administratie informeert op verzoek de verstrekkende douane-administratie over het gebruik dat wordt gemaakt van de verstrekte persoonsgegevens en over de bereikte resultaten.

6. Dit artikel laat onverlet de verplichtingen van het Koninkrijk der Nederlanden op grond van de wetgeving van de Europese Unie om informatie te verstrekken aan de Europese Commissie of de douane-administraties van de Lidstaten van de Europese Unie. De douanedienst van de Verenigde Staten van Amerika wordt in kennis gesteld van elk voornemen tot overdracht van dergelijke informatie.

Artikel 16

1. Indien uit hoofde van dit Verdrag persoonsgegevens worden uitgewisseld, zijn de nationale wettelijke en administratieve bepalingen van de Verdragsluitende Partijen van toepassing, die een mate van gegevensbescherming waarborgen die ten minste gelijk is aan die welke wordt omschreven in de grondbeginselen opgenomen in de Bijlage bij dit Verdrag, die een integrerend deel van dit Verdrag uitmaakt. De douane-administraties stellen elkaar in het bezit van de meest recente tekst van de desbetreffende bepalingen.

2. De douane-administraties informeren elkaar over elke wijziging in hun wetgeving inzake gegevensbescherming die na de inwerkingtreding van dit Verdrag tot stand komt. Zij wijzen in het bijzonder op wijzigingen die tot gevolg zouden hebben dat hun bepalingen niet meer in overeenstemming zijn met de mate van gegevensbescherming omschreven in de grondbeginselen opgenomen in de Bijlage bij dit Verdrag.

HOOFDSTUK X

Ontheffing

Artikel 17

1. De aangezochte administratie is niet verplicht de in dit Verdrag bedoelde bijstand te verlenen indien deze de openbare orde of enig ander wezenlijk belang van de aangezochte Verdragsluitende Partij zou kunnen schaden. De verlening van bijstand kan afhankelijk worden gesteld van het voldoen aan bepaalde voorwaarden of eisen.

2. Indien de verzoekende administratie niet in staat is een soortgelijk verzoek van de aangezochte administratie in te willigen, wijst zij daarop in haar verzoek. Inwilliging van een dergelijk verzoek wordt overgelaten aan het oordeel van de aangezochte administratie.

3. De bijstand kan door de aangezochte administratie worden uitgesteld op grond van het feit dat hiermee een lopend onderzoek of een lopende vervolging of procedure wordt doorkruist. In een dergelijk geval pleegt de aangezochte administratie overleg met de verzoekende administratie om te bepalen of de bijstand kan worden verleend onder de voorwaarden of omstandigheden die de aangezochte administratie verlangt.

4. Wanneer de bijstand wordt geweigerd of uitgesteld, dienen redenen voor de weigering of het uitstel te worden gegeven.

HOOFDSTUK XI

Kosten

Artikel 18

1. De douane-administraties zien af van alle vorderingen tot vergoeding van ter uitvoering van dit Verdrag gemaakte kosten, met uitzondering van bedragen en vergoedingen betaald aan deskundigen en getuigen alsook de kosten van tolken die niet in dienst zijn van de Regering, welke worden gedragen door de verzoekende administratie.

2. Indien met de uitvoering van het verzoek aanmerkelijke kosten van buitengewone aard zijn of zullen zijn gemoeid, plegen de Verdragsluitende Partijen overleg om de voorwaarden en omstandigheden te bepalen waaronder het verzoek zal worden uitgevoerd, alsmede de wijze waarop de kosten zullen worden gedragen.

HOOFDSTUK XII

Uitvoering van het Verdrag

Artikel 19

1. De douane-administraties nemen maatregelen opdat hun met de opsporing of bestrijding van inbreuken op de douanewetgeving belaste ambtenaren persoonlijke en rechtstreekse betrekkingen met elkaar kunnen onderhouden.

2. De douane-administraties besluiten, binnen het kader van dit Verdrag, over nadere regelingen ter vergemakkelijking van de uitvoering van dit Verdrag.

3. De douane-administraties streven ernaar eventuele problemen of twijfels naar aanleiding van de interpretatie of toepassing van dit Verdrag in onderlinge overeenstemming op te lossen.

HOOFDSTUK XIII

Toepassing

Artikel 20

1. Dit Verdrag is van toepassing op het douanegebied van de Verenigde Staten van Amerika.

2. Dit Verdrag is van toepassing op het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden in Europa. Dit Verdrag of enkele bepalingen daarvan kan c.q. kunnen worden uitgebreid tot de Nederlandse Antillen en/of Aruba door middel van de wisseling van diplomatieke nota's.

HOOFDSTUK XIV

Inwerkingtreding en beëindiging

Artikel 21

Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand nadat de Verdragsluitende Partijen elkaar langs diplomatieke weg schriftelijk ervan in kennis hebben gesteld dat aan de constitutionele of nationale vereisten voor de inwerkingtreding van dit Verdrag is voldaan.

Artikel 22

1. Dit Verdrag wordt in principe voor onbepaalde tijd gesloten, maar elk van beide Verdragsluitende Partijen kan het te allen tijde door middel van een kennisgeving langs diplomatieke weg beëindigen.

2. De beëindiging wordt van kracht drie maanden na de datum van de kennisgeving van opzegging aan de andere Verdragsluitende Partij. Lopende procedures op het tijdstip van beëindiging worden niettemin voltooid in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag.

3. Tenzij anders overeengekomen, wordt door de beëindiging van dit Verdrag niet tegelijkertijd de toepassing daarvan op de Nederlandse Antillen en/of Aruba beëindigd, indien het daartoe is uitgebreid overeenkomstig de bepalingen van artikel 20, tweede lid.

Artikel 23

De douane-administraties komen bijeen om dit Verdrag te heroverwegen, op verzoek of na het verstrijken van vijf jaar vanaf de datum van de inwerkingtreding, tenzij zij elkaar er schriftelijk van in kennis stellen dat zulks niet nodig is.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN in tweevoud te Washington, op 28 oktober 1996, in de Engelse taal.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden:

(w.g.) A. P. R. JACOBOWITS DE SZEGED

Voor de Verenigde Staten van Amerika:

(w.g.) S. H. BANKS


Bijlage

Grondbeginselen voor gegevensbescherming

Elke douane-administratie houdt zich in de mate die verenigbaar is met de toepasselijke nationale wettelijke en administratieve bepalingen aan de minimumbeginselen die gelijkwaardig zijn aan het hiernavolgende:

1. Persoonsgegevens die langs geautomatiseerde weg worden verwerkt, dienen:

  • a. op eerlijke en rechtmatige wijze te worden verkregen en verwerkt;

  • b. te worden opgeslagen voor bepaalde en legitieme doeleinden, en niet te worden gebruikt op een wijze die onverenigbaar is met die doeleinden;

  • c. toereikend, ter zake dienend en niet te uitvoerig te zijn in verhouding tot de doeleinden waarvoor zij worden opgeslagen;

  • d. nauwkeurig te zijn en, zo nodig, te worden bijgewerkt;

  • e. te worden bewaard in een zodanige vorm dat de betrokkene hierdoor niet langer te identificeren is dan strikt noodzakelijk is voor het doel waarvoor de gegevens zijn opgeslagen.

2. Persoonsgegevens waaruit ras, politieke gezindheid of godsdienst dan wel andere levensovertuigingen blijken, alsmede die welke betrekking hebben op gezondheid of seksuele geaardheid, mogen niet langs geautomatiseerde weg worden verwerkt, tenzij het nationale recht daartoe machtiging geeft onder passende waarborgen. Hetzelfde geldt voor persoonsgegevens betreffende strafrechtelijke veroordelingen.

3. Er dienen passende beveiligingsmaatregelen te worden getroffen om in geautomatiseerde gegevensbestanden opgeslagen persoonsgegevens te beschermen tegen ongeoorloofde vernietiging of toevallig verlies en ongeoorloofde toegang, wijziging of verspreiding.

4. Passende maatregelen dienen te worden genomen om personen in staat te stellen:

  • a. kennis te nemen van het bestaan van een geautomatiseerd bestand met persoonsgegevens, de voornaamste doeleinden hiervan, alsmede van de identiteit en verblijfplaats van de beheerder van het bestand;

  • b. met redelijke tussenpozen en zonder overmatige vertraging of kosten uitsluitsel te verkrijgen over de vraag of op hen betrekking hebbende persoonsgegevens in het geautomatiseerde bestand zijn opgeslagen en kennis te nemen van die gegevens in een begrijpelijke vorm;

  • c. in voorkomend geval die gegevens te doen verbeteren of verwijderen, indien deze zijn verwerkt in strijd met de bepalingen van het nationale recht waarmee uitvoering wordt gegeven aan de grondbeginselen neergelegd in de grondbeginselen 1 en 2 van deze Bijlage;

  • d. over een rechtsmiddel te beschikken, indien geen gevolg wordt gegeven aan een verzoek om kennisgeving of, naargelang het geval, om kennisgeving, verbetering of verwijdering als bedoeld in de letters b en c van dit beginsel.

5.1 Op het in de grondbeginselen 1, 2 en 4 van deze Bijlage bepaalde is geen uitzondering toegestaan, tenzij deze binnen de in dit beginsel gestelde grenzen valt.

5.2 Van het in de grondbeginselen 1, 2 en 4 van deze Bijlage bepaalde kan worden afgeweken, indien de wetgeving van de Verdragsluitende Partij in een dergelijke afwijking voorziet en het een maatregel betreft die in een democratische samenleving noodzakelijk is ten behoeve van:

  • a. de bescherming van de staatsveiligheid, de openbare veiligheid, de monetaire belangen van de Staat of de criminaliteitsbestrijding; en

  • b. de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen.

5.3 De uitoefening van de in beginsel 4, letters b, c en d, van deze Bijlage genoemde rechten kan bij wet worden beperkt met betrekking tot geautomatiseerde bestanden met persoonsgegevens die voor statistische doeleinden of voor wetenschappelijk onderzoek worden gebruikt, indien er kennelijk geen risico bestaat dat inbreuk zal worden gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen.

6. Elke Verdragsluitende Partij verbindt zich ertoe passende sancties en rechtsmiddelen in te voeren ter zake van schending van bepalingen van het nationale recht waarmee uitvoering wordt gegeven aan de in deze Bijlage neergelegde grondbeginselen.

7. Het in deze Bijlage bepaalde mag niet zodanig worden uitgelegd dat daaruit een beperking of aantasting voortvloeit van de bevoegdheid van een Verdragsluitende Partij om aan betrokkenen een ruimere mate van bescherming toe te kennen dan in deze Bijlage is vastgelegd.


D. PARLEMENT

Zie Trb. 1996, 331.

G. INWERKINGTREDING

Zie Trb. 1996, 331.

J. GEGEVENS

Zie Trb. 1996, 331.

Uitgegeven de zesentwintigste mei 1997

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. VAN MIERLO

Naar boven