A. TITEL

Verdrag betreffende inheemse en in stamverband levende volken in onafhankelijke landen (Verdrag Nr. 169 aangenomen door de Internationale Arbeidsconferentie in haar zesenzeventigste zitting);

Genève, 27 juni 1989

B. TEKST

De tekst van het Verdrag is geplaatst in Trb. 1990, 39.

C. VERTALING

Verdrag betreffende inheemse en in stamverband levende volken in onafhankelijke landen

De Algemene Conferentie van de Internationale Arbeidsorganisatie,

Bijeengeroepen te Genève door de Raad van Beheer van het Internationaal Arbeidsbureau en aldaar bijeengekomen op 7 juni 1989 tijdens haar 76e zitting, en

Opmerkend de internationale normen vervat in het Verdrag en de Aanbeveling inzake de inheemse bevolking en volksstammen, 1957, en

Herinnerend aan de bewoordingen van de Universele Verklaring van de rechten van de mens, het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en de vele internationale akten inzake de voorkoming van discriminatie, en

Overwegend dat de ontwikkelingen die sinds 1957 in het internationale recht hebben plaatsgevonden en de ontwikkelingen in de omstandigheden van inheemse en in stamverband levende volken in alle delen van de wereld aanleiding geven tot het aannemen van nieuwe internationale normen ter zake, ten einde de op assimilatie gerichte tendens van eerdere normen weg te nemen, en

Erkennend de aspiraties van deze volken om zeggenschap te hebben over hun eigen instellingen, leefwijze en economische ontwikkeling, en hun identiteit, hun taal en hun godsdienst te behouden en tot ontwikkeling te brengen binnen het kader van de Staten waarin zij leven, en

Opmerkend dat in vele delen van de wereld deze volken niet in dezelfde mate hun fundamentele mensenrechten kunnen genieten als de rest van de bevolking van de Staten waarin zij leven, en dat hun wetten, waarden, gewoonten en vooruitzichten vaak zijn aangetast, en

Aandacht vragend voor de duidelijk eigen bijdrage van inheemse en in stamverband levende volken aan de culturele verscheidenheid en de maatschappelijke en ecologische harmonie van de mensheid en aan de internationale samenwerking en begrip, en

Opmerkend dat de hierna volgende bepalingen zijn opgesteld met medewerking van de Verenigde Naties, de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties, de Organisatie der Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur en de Wereldgezondheidsorganisatie, alsmede het Interamerikaans Indiaans Instituut, zulks op de passende niveaus en op hun onderscheiden gebied(en), en dat wordt voorgesteld deze samenwerking voort te zetten bij het bevorderen en verzekeren van de toepassing van deze bepalingen, en

Besloten hebbend tot het aannemen van bepaalde voorstellen met betrekking tot de gedeeltelijke herziening van het Verdrag inzake inheemse en in stamverband levende volken, 1957 (no. 107), welk onderwerp als vierde punt op de agenda van deze zitting voorkomt, en

Vastgesteld hebbend dat deze voorstellen de vorm van een internationaal verdrag houdende herziening van het Verdrag inzake inheemse en in stamverband levende volken, 1957, dienen te krijgen,

Aanvaardt heden, de zevenentwintigste juni van het jaar negentienhonderd negenentachtig het volgende Verdrag, dat kan worden aangehaald als Verdrag inzake inheemse en in stamverband levende volken, (1989):

DEEL I

ALGEMEEN BELEID

Artikel 1

1. Dit Verdrag is van toepassing op:

  • a. in stamverband levende volken in onafhankelijke landen, wier sociale, culturele en economische omstandigheden hen onderscheiden van andere delen van de nationale gemeenschap en wier status geheel of gedeeltelijk wordt geregeld door hun eigen gewoonten of tradities of door bijzondere wetten of voorschriften;

  • b. volken in onafhankelijke landen, die als inheems worden beschouwd wegens hun afstamming van de volken die het land of een geografisch gebied waartoe het land behoort, bewoonden op het tijdstip waarop het werd veroverd of gekoloniseerd of waarop de huidige grenzen van de staat werden vastgesteld en die, ongeacht hun wettelijke status, sommige of al hun eigen sociale, economische, culturele en politieke instellingen, hebben behouden.

2. Het gevoel inheems te zijn of te behoren tot een stam dient te worden aangemerkt als fundamenteel criterium om te bepalen op welke groepen de bepalingen van dit Verdrag van toepassing zijn.

3. Het gebruik van de term „volken" in dit Verdrag kan op generlei wijze zo worden uitgelegd dat dit implicaties heeft ten aanzien van de rechten die ingevolge het internationale recht aan deze term zijn verbonden.

Artikel 2

1. De Regeringen dragen de verantwoordelijkheid voor het ontwikkelen, met deelneming van de betrokken volken, van een gecoördineerd, systematisch beleid om de rechten van deze volken te beschermen en eerbiediging van hun integriteit te waarborgen.

2. Zulk een beleid dient maatregelen te omvatten gericht op:

  • a. het verzekeren dat leden van deze volken op voet van gelijkheid de rechten en kansen genieten die de nationale wetgeving biedt aan andere leden van de bevolking;

  • b. het bevorderen van de volkomen verwezenlijking van de sociale, economische en culturele rechten van deze volken met eerbiediging van hun sociale en culturele identiteit, hun gewoonten en tradities en hun instellingen;

  • c. het helpen van de leden van de betrokken volken om de sociaal-economische verschillen die mogelijk bestaan tussen inheemse en andere leden van de nationale gemeenschap teniet te doen, op een wijze die verenigbaar is met hun aspiraties en hun leefwijze.

Artikel 3

1. Inheemse en in stamverband levende volken dienen het volle genot te hebben van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, zonder belemmering of discriminatie. De bepalingen van het Verdrag dienen zonder onderscheid te worden toegepast op mannen en vrouwen van deze volken.

2. Er mag geen enkele vorm van geweld of dwang worden gebruikt waardoor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van de betrokken volken, met inbegrip van de in dit Verdrag vervatte rechten, zouden worden geschonden.

Artikel 4

1. Waar nodig dienen speciale maatregelen te worden getroffen om de personen, de instellingen, de bezittingen, het werk, de cultuur en het leefmilieu van de betrokken volken veilig te stellen.

2. Zulke speciale maatregelen mogen niet in strijd zijn met de vrij tot uitdrukking gebrachte wensen van de betrokken volken.

3. Het genot van de algemene burgerrechten, zonder onderscheid, mag op geen enkele wijze door zulke speciale maatregelen worden geschaad.

Artikel 5

Bij de toepassing van de bepalingen van dit Verdrag:

  • a. dienen de sociale, culturele, godsdienstige en geestelijke waarden en praktijken van deze volken te worden erkend en beschermd en dient naar behoren rekening te worden gehouden met de aard van de problemen waarmee zij niet alleen als groep, maar ook als enkelingen worden geconfronteerd;

  • b. dient de integriteit van de waarden, praktijken en instellingen van deze volken te worden geëerbiedigd;

  • c. dient een beleid te worden gevoerd dat is gericht op het verzachten van de moeilijkheden die deze volken ondervinden wanneer zij worden geconfronteerd met nieuwe leef- en werkomstandigheden, zulks met deelneming en medewerking van de betrokken volken.

Artikel 6

1. Bij de toepassing van de bepalingen van dit Verdrag dienen de Regeringen:

  • a. de betrokken volken te raadplegen via passende procedures en in het bijzonder door bemiddeling van de instellingen waarin zij zijn vertegenwoordigd, wanneer wetgevende of administratieve maatregelen worden overwogen die hen rechtstreeks kunnen raken;

  • b. middelen te scheppen waardoor deze volken vrij en ten minste in dezelfde mate als andere sectoren van de bevolking, deel kunnen nemen aan de besluitvorming op alle niveaus binnen instellingen waarvan de leden worden gekozen en binnen administratieve en andere instanties die verantwoordelijk zijn voor het beleid en de programma's die hen betreffen;

  • c. middelen te scheppen voor de volledige ontwikkeling van de eigen instellingen en initiatieven van deze volken en in passende gevallen de voor dit doel benodigde fondsen te verstrekken.

2. Het ingevolge dit Verdrag gevoerde overleg dient in goed vertrouwen en in een bij de omstandigheden passende vorm te worden gevoerd ten einde overeenstemming omtrent of toestemming voor de voorgestelde maatregelen te bereiken.

Artikel 7

1. De betrokken volken dienen het recht te hebben zelf te beslissen wat hun prioriteiten zijn in het ontwikkelingsproces, waar dit van invloed is op hun leven, hun overtuigingen, instellingen en geestelijk welzijn en op het land dat zij bewonen of anderszins in gebruik hebben en dienen voorzover mogelijk zeggenschap te hebben over hun eigen economische, sociale en culturele ontwikkeling. Bovendien dienen zij deel te nemen aan de formulering, uitvoering en evaluatie van plannen en programma's voor nationale en regionale ontwikkeling, die hen rechtstreeks raken.

2. Aan de verbetering van de leef- en werkomstandigheden en het gezondheids- en onderwijsniveau van de betrokken volken dient, met hun deelneming en medewerking, voorrang te worden toegekend in plannen voor de algehele economische ontwikkeling van gebieden waar zij wonen. Speciale projecten voor de ontwikkeling van de betrokken gebieden dienen zo te worden opgezet, dat zij deze verbetering bevorderen.

3. De Regeringen dienen ervoor te zorgen dat, waar passend, studies worden verricht, in samenwerking met de betrokken volken, ten einde de uitwerking op sociaal, geestelijk, cultureel en milieutechnisch gebied van voorgenomen ontwikkelingsactiviteiten op deze volken te beoordelen. De resultaten van deze studies dienen te worden beschouwd als fundamentele criteria voor de uitvoering van deze activiteiten.

4. De Regeringen dienen, in samenwerking met de betrokken volken, maatregelen te treffen om het milieu van de gebieden die zij bewonen te beschermen en te behouden.

Artikel 8

1. Bij de toepassing van de nationale wetten en voorschriften op de betrokken volken dient naar behoren rekening te worden gehouden met hun gewoonten of gewoonterecht.

2. Deze volken hebben het recht hun eigen gewoonten en instellingen te behouden, wanneer deze niet onverenigbaar zijn met de fundamentele rechten, omschreven in het nationale rechtsstelsel en met de internationaal erkende rechten van de mens. Waar nodig dienen procedures te worden ingevoerd om conflicten op te lossen die zouden kunnen ontstaan bij de toepassing van dit beginsel.

3. De toepassing van het eerste en tweede lid van dit artikel verhindert de leden van deze volken niet de rechten uit te oefenen die aan alle burgers zijn verleend en de bijbehorende plichten op zich te nemen.

Artikel 9

1. Voor zover verenigbaar met het nationale rechtsstelsel en de internationaal erkende rechten van de mens, dienen de gewoonlijk door de betrokken volken toegepaste methoden om door hun leden begane vergrijpen aan te pakken, te worden geëerbiedigd.

2. De autoriteiten en rechters die in strafzaken moeten beslissen, dienen rekening te houden met de gewoonten van deze volken ter zake.

Artikel 10

1. Bij het opleggen van straffen aan leden van die volken, welke straffen zijn voorzien in de algemene wetgeving, dient rekening te worden gehouden met hun economische, sociale en culturele kenmerken.

2. Voorkeur dient te worden gegeven aan andere methoden van bestraffing dan gevangenisstraf.

Artikel 11

Het dient verboden en bij de wet strafbaar gesteld te zijn om leden van deze volken te dwingen tot het verlenen van verplichte persoonlijke diensten in enigerlei vorm, al dan niet tegen betaling, behalve in de voor alle burgers geldende gevallen zoals bij de wet bepaald.

Artikel 12

De betrokken volken dienen te worden gevrijwaard voor schending van hun rechten en dienen in staat te zijn individueel of door tussenkomst van hun vertegenwoordigende organen, gerechtelijke stappen te ondernemen om deze rechten daadwerkelijk te beschermen. Er dienen maatregelen te worden getroffen om te verzekeren dat leden van deze volken in gerechtelijke procedures worden begrepen en deze kunnen begrijpen, waar nodig met behulp van een tolk of via andere doeltreffende middelen.

DEEL II

LAND

Artikel 13

1. Bij de toepassing van de bepalingen van dit Deel van het Verdrag dienen de Regeringen het bijzondere belang voor de cultuur en de geestelijke waarden te eerbiedigen van de band die de betrokken volken hebben met het land of het grondgebied, of beide, al naar gelang, dat zij bewonen of anderszins gebruiken, met name waar het de collectieve aspecten van deze band betreft.

2. Het gebruik van de term „land" in de artikelen 15 en 16 omvat tevens het begrip van grondgebieden waaronder de totale omgeving wordt verstaan van de gebieden die de betrokken volken bewonen of anderszins gebruiken.

Artikel 14

1. De eigendoms- en bezitsrechten van de betrokken volken ter zake van het land dat zij van oudsher bewonen, dienen te worden erkend. Bovendien moeten in daarvoor in aanmerking komende gevallen maatregelen worden getroffen om het recht van de betrokken volken op het gebruik van land dat niet alleen door hen wordt bewoond, maar waartoe zij van oudsher toegang hebben om in hun levensonderhoud te voorzien en hun traditionele activiteiten uit te oefenen, te waarborgen. In het bijzonder dient in dit verband aandacht te worden geschonken aan de situatie van nomaden en rondtrekkende boeren.

2. Waar nodig dienen de Regeringen stappen te ondernemen om het land dat de betrokken volken van oudsher bewonen, als zodanig aan te merken en te waarborgen dat hun eigendoms- en bezitsrechten doeltreffend worden beschermd.

3. Er dienen toereikende procedures te worden ingevoerd binnen het nationale rechtsstelsel om te beslissen over aanspraken van de betrokken volken op land.

Artikel 15

1. De rechten van de betrokken volken op de natuurlijke hulpbronnen die hun land rijk is, dienen in het bijzonder te worden zeker gesteld. Deze rechten omvatten het recht van deze volken deel te nemen aan het gebruik, het beheer en de bescherming van deze hulpbronnen.

2. In gevallen waarin de Staat de eigendomsrechten bezit op minerale of onderaardse hulpbronnen of rechten op andere hulpbronnen verband houdende met land, dienen de Regeringen procedures in het leven te roepen of te hanteren door middel waarvan zij deze volken raadplegen, ten einde duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of en in hoeverre hun belangen zouden worden geschaad, alvorens programma's voor exploratie of exploitatie van zulke hulpbronnen, die hun land rijk is, worden opgezet of toegestaan. De betrokken volken dienen, waar mogelijk, te delen in de voordelen van zulke activiteiten en moeten een eerlijke vergoeding ontvangen voor schade die zij zouden kunnen lijden als gevolg van dergelijke activiteiten.

Artikel 16

1. Onder voorbehoud van de volgende leden van dit artikel mogen de betrokken volken niet worden verwijderd van het land dat zij bewonen.

2. Wanneer het bij wijze van uitzondering noodzakelijk wordt geacht dat deze volken zich elders vestigen, dient dit slechts te gebeuren nadat zij van de redenen in kennis zijn gesteld en hiermee uit vrije wil hebben ingestemd. Wanneer zij er niet mee instemmen, kan deze verplaatsing naar elders uitsluitend plaatsvinden na bij de nationale wetten en voorschriften vastgestelde procedures, die eventueel openbare onderzoeken omvatten, waarbij de betrokken volken de mogelijkheid hebben zich op doeltreffende wijze te laten vertegenwoordigen.

3. Wanneer mogelijk dienen deze volken het recht te hebben naar hun oorspronkelijke land terug te keren, zodra de redenen voor vestiging elders komen te vervallen.

4. Wanneer is overeengekomen of, bij gebrek aan overeenstemming, via passende procedures is vastgesteld dat die terugkeer niet mogelijk is, dienen deze volken, voor zover mogelijk, de beschikking te krijgen over land van minimaal dezelfde kwaliteit en wettelijke status als het land dat zij voordien bewoonden, dat geschikt is om in hun huidige behoeften te voorzien en hun toekomstige ontwikkeling te verzekeren. Wanneer de betrokken volken te kennen geven dat zij liever een schadevergoeding in geld of in natura willen ontvangen, krijgen zij die toegewezen, met passende garanties.

5. Aldus elders gevestigde personen dienen een volledige vergoeding te ontvangen voor alle uit de hervestiging voortvloeiende verliezen of schade.

Artikel 17

1. Door de betrokken volken opgestelde procedures voor de overdracht van rechten op land tussen leden van deze volken, dienen te worden geëerbiedigd.

2. Wanneer hun bevoegdheid om hun land te vervreemden of anderszins hun rechten over te dragen buiten hun eigen gemeenschap wordt bezien, dienen de betrokken volken te worden geraadpleegd.

3. Personen die niet tot deze volken behoren, dient te worden belet misbruik te maken van hun gewoonten of van gebrek aan kennis van de wet van de zijde van hun leden om de eigendom, het bezit of het gebruik van hun toebehorend land te verwerven.

Artikel 18

Er dienen bij wet passende straffen te worden bepaald voor ongeoorloofd binnendringen in of gebruik van het land van de betrokken volken en de Regeringen dienen maatregelen te treffen om zulke vergrijpen te voorkomen.

Artikel 19

Nationale landbouwprogramma's moeten de betrokken volken dezelfde behandeling waarborgen als andere sectoren van de bevolking wordt toegekend met betrekking tot:

  • a. het verschaffen van meer land aan deze volken, wanneer het gebied waarover zij beschikken niet voldoende is om te voorzien in de behoeften voor een normaal bestaan of om hun eventueel groeiend aantal leden ruimte te bieden;

  • b. het verschaffen van de middelen die nodig zijn om de ontwikkeling van het land dat deze volken reeds bezitten, te bevorderen.

DEEL III

WERVING EN ARBEIDSVOORWAARDEN

Artikel 20

1. De Regeringen dienen, in het kader van de nationale wetten en voorschriften en in samenwerking met de betrokken volken, speciale maatregelen aan te nemen om doeltreffende bescherming met betrekking tot werving en arbeidsvoorwaarden van tot die volken behorende arbeidskrachten te waarborgen, voor zover zij niet doeltreffend worden beschermd door voor arbeidskrachten in het algemeen geldende wetten.

2. De Regeringen dienen alles in het werk te stellen om enig onderscheid tussen arbeidskrachten die tot de betrokken volken behoren en andere arbeidskrachten te voorkomen, met name wat betreft:

  • a. toegang tot werk, met inbegrip van geschoolde arbeid, alsmede maatregelen voor promotie en bevordering;

  • b. gelijke beloning voor werk van gelijke waarde;

  • c. medische en sociale hulp, veiligheid en gezondheid in de beroepsuitoefening, alle uitkeringen in het kader van de sociale zekerheid en alle andere, met de beroepsuitoefening verband houdende voordelen, en huisvesting;

  • d. het recht van vereniging en vrijheid voor alle wettige vakbondsactiviteiten en het recht collectieve overeenkomsten met werkgevers en werkgeversorganisaties te sluiten.

3. De genomen maatregelen dienen tevens maatregelen te omvatten om te verzekeren:

  • a. dat arbeidskrachten die tot de betrokken volken behoren, met inbegrip van seizoenarbeiders, losse arbeiders of migrerende arbeidskrachten in de landbouw en in andere takken van bedrijvigheid, alsmede degenen die worden tewerkgesteld door arbeidsbemiddelaars, dezelfde bescherming genieten die de nationale wetten en praktijken bieden aan andere arbeidskrachten in dezelfde sectoren en dat zij volledig op de hoogte zijn van de rechten die zij hebben ingevolge de arbeidswetgeving en van hun mogelijkheden om bezwaar aan te tekenen;

  • b. dat tot deze volken behorende arbeidskrachten niet worden onderworpen aan arbeidsomstandigheden die gevaar opleveren voor hun gezondheid, in het bijzonder doordat zij worden blootgesteld aan pesticiden of andere giftige stoffen;

  • c. dat tot deze volken behorende arbeidskrachten niet worden onderworpen aan stelsels van werving onder dwang, waaronder begrepen alle vormen van lijfeigenschap en andere vormen van dienstbaarheid wegens schulden;

  • d. dat tot deze volken behorende mannelijke en vrouwelijke arbeidskrachten in het werk gelijke kansen hebben en op dezelfde wijze worden behandeld en worden beschermd tegen ongewenste intimiteiten.

4. Er dient bijzondere aandacht te worden geschonken aan de oprichting van passende diensten voor arbeidsinspectie in gebieden waar tot de betrokken volken behorende arbeidskrachten bezoldigde werkzaamheden verrichten, ten einde te verzekeren dat de bepalingen van dit Deel van dit Verdrag worden nageleefd.

DEEL IV

BEROEPSOPLEIDING, AMBACHTEN EN PLATTELANDSINDUSTRIEËN

Artikel 21

Leden van de betrokken volken dienen ten minste dezelfde kansen te krijgen als andere burgers op het gebied van maatregelen voor beroepsopleiding.

Artikel 22

1. Er dienen maatregelen te worden getroffen om de vrijwillige deelneming van leden van de betrokken volken aan algemene programma's voor beroepsopleiding te bevorderen.

2. Wanneer bestaande, algemene programma's voor beroepsopleiding niet voorzien in de specifieke behoeften van de betrokken volken, dienen de Regeringen, met deelneming van deze volken, ervoor te zorgen dat speciale opleidingsprogramma's en -faciliteiten worden geboden.

3. Alle speciale opleidingsprogramma's dienen te zijn gebaseerd op het economische leefklimaat, de sociale en culturele omstandigheden en de praktische behoeften van de betrokken volken. Studies op dit gebied dienen te worden verricht in samenwerking met deze volken, die dienen te worden geraadpleegd omtrent de organisatie en de uitvoering van dergelijke programma's. Wanneer haalbaar, dienen deze volken geleidelijk de verantwoordelijkheid op zich te nemen voor de organisatie en de uitvoering van zulke speciale opleidingsprogramma's, mochten zij hiertoe besluiten.

Artikel 23

1. Ambachten, industrieën ten plattelande en binnen de gemeenschap, traditionele en economische activiteiten, die uitsluitend toereikend zijn om in eigen onderhoud te voorzien, alsmede traditionele activiteiten van de betrokken volken, zoals jagen, vissen, jagen met behulp van vallen en verzamelen, dienen te worden erkend als belangrijke factoren in de instandhouding van hun cultuur en hun economische onafhankelijkheid en ontwikkeling. De Regeringen dienen, met deelneming van deze volken en wanneer passend, te verzekeren dat deze activiteiten worden versterkt en bevorderd.

2. Op verzoek van de betrokken volken dient, wanneer mogelijk, passende technische en financiële ondersteuning te worden geboden, rekening houdende met de traditionele technologieën en culturele kenmerken van deze volken, alsmede met het belang van een op billijkheid gegronde, duurzame ontwikkeling.

DEEL V

SOCIALE ZEKERHEID EN GEZONDHEIDSZORG

Artikel 24

Stelsels voor sociale zekerheid dienen geleidelijk te worden uitgebreid zodat zij ook gelden voor de betrokken volken en zonder onderscheid worden toegepast.

Artikel 25

1. De Regeringen dienen ervoor te zorgen dat aan de betrokken volken toereikende gezondheidszorg ter beschikking wordt gesteld of zij dienen hun de middelen te verstrekken om hen in staat te stellen zulke diensten op te zetten en te verlenen onder eigen verantwoordelijkheid en beheer, zodat zij de hoogst mogelijke mate van lichamelijke en geestelijke gezondheid kunnen genieten.

2. Gezondheidszorg dient, voor zover mogelijk, binnen de gemeenschap te worden georganiseerd. Deze zorg dient te worden gepland en beheerd in samenwerking met de betrokken volken en hierbij dient rekening te worden gehouden met hun economische, geografische en culturele omstandigheden, alsmede met hun traditionele preventieve zorg, geneeswijzen en geneesmiddelen.

3. Het stelsel voor gezondheidszorg dient de voorkeur te geven aan opleiding en tewerkstelling van medische hulpverleners uit de plaatselijke gemeenschap en zich te richten op eerste-lijnsgezondheidszorg, terwijl tegelijkertijd nauwe banden worden onderhouden met andere niveaus van gezondheidszorg.

4. De verschaffing van een dergelijke gezondheidszorg dient te worden gecoördineerd met andere sociale, economische en culturele maatregelen in het land.

DEEL VI

ONDERWIJS EN COMMUNICATIEMIDDELEN

Artikel 26

Er dienen maatregelen te worden getroffen om te waarborgen dat de leden van de betrokken volken de gelegenheid hebben onderwijs op alle niveaus te genieten, en wel ten minste op voet van gelijkheid met de rest van de nationale gemeenschap.

Artikel 27

1. In samenwerking met de betrokken volken dienen er voor hen onderwijsprogramma's en -diensten te worden ontwikkeld en uitgevoerd die beantwoorden aan hun specifieke behoeften en waarin zijn opgenomen hun geschiedenis, hun kennis en hun technologieën, hun waardestelsels en hun andere sociale, economische en culturele aspiraties.

2. De bevoegde autoriteit dient te zorgen voor de opleiding van de leden van deze volken en erop toe te zien dat zij worden betrokken bij het opstellen en uitvoeren van onderwijsprogramma's, ten einde de verantwoordelijkheid voor de leiding van deze programma's eventueel geleidelijk aan deze volken te kunnen overdragen.

3. Bovendien dienen de Regeringen het recht van deze volken op het oprichten van hun eigen onderwijsinstellingen en -voorzieningen te erkennen, mits zulke instellingen voldoen aan de door de bevoegde autoriteit in overleg met deze volken vastgestelde minimumnormen. Hiertoe dienen passende fondsen ter beschikking te worden gesteld.

Artikel 28

1. Tot de betrokken volken behorende kinderen dienen, wanneer uitvoerbaar, te leren lezen en schrijven in hun eigen inheemse taal of in de taal die het meest algemeen wordt gebruikt binnen de groep waartoe zij behoren. Wanneer dit niet uitvoerbaar is, dienen de bevoegde autoriteiten met deze volken in overleg te treden om maatregelen te treffen om dit doel te bereiken.

2. Er dienen passende maatregelen te worden getroffen om te verzekeren dat deze volken in staat worden gesteld een goede beheersing te verwerven van de nationale taal of een van de officiële talen van hun land.

3. Er dienen maatregelen te worden getroffen om de inheemse talen van de betrokken volken in stand te houden en de ontwikkeling en het gebruik ervan te bevorderen.

Artikel 29

Het onderwijs voor deze volken dient zich te richten op het overdragen van algemene kennis en het aanleren van vaardigheden die tot de betrokken volken behorende kinderen helpen ten volle en op voet van gelijkheid deel te nemen aan het leven binnen hun eigen gemeenschap en de nationale gemeenschap.

Artikel 30

1. De Regeringen dienen maatregelen te treffen die zijn afgestemd op de tradities en cultuur van de betrokken volken, ten einde hen bekend te maken met hun rechten en plichten, met name met betrekking tot arbeid, economische mogelijkheden, onderwijs- en gezondheidsaangelegenheden, sociale dienstverlening en hun uit dit Verdrag voortvloeiende rechten.

2. Zo nodig dient dit te worden gedaan met behulp van schriftelijke vertalingen en door het gebruik van de massamedia in de talen van deze volken.

Artikel 31

In alle geledingen van de nationale gemeenschap, en wel met name onder degenen die het meest direct in contact staan met de betrokken volken, dienen onderwijskundige maatregelen te worden getroffen ten einde eventueel sluimerende vooroordelen jegens deze volken weg te nemen. Hiertoe dienen pogingen in het werk te worden gesteld om te verzekeren dat geschiedenisboeken en andere onderwijsmateriaal een eerlijk, juist en informatief beeld geven van de samenleving en cultuur van deze volken.

DEEL VII

GRENSOVERSCHRIJDENDE CONTACTEN EN SAMENWERKING

Artikel 32

De Regeringen dienen passende maatregelen te treffen, ook door middel van internationale overeenkomsten, om grensoverschrijdende contacten en samenwerking tussen inheemse en in stammen levende volken, met inbegrip van activiteiten op economisch, sociaal, cultureel, geestelijk en milieutechnisch gebied, te vergemakkelijken.

DEEL VIII

BEHEER

Artikel 33

1. De overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor de in dit Verdrag aan de orde gestelde aangelegenheden, dient te waarborgen dat er instellingen of andere passende voorzieningen bestaan om de programma's die de betrokken volken betreffen, te beheren en dienen te waarborgen dat deze beschikken over de middelen die nodig zijn voor de juiste vervulling van de aan hen opgedragen taken.

2. Deze programma's dienen te omvatten:

  • a. de planning, coördinatie, uitvoering en evaluatie, in samenwerking met de betrokken volken, van de in dit Verdrag voorziene maatregelen;

  • b. het voorstellen van wetgevende en andere maatregelen aan de bevoegde autoriteiten en toezicht op de toepassing van de genomen maatregelen, in samenwerking met de betrokken volken.

DEEL IX

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 34

De aard en de reikwijdte van de maatregelen die moeten worden genomen om dit Verdrag ten uitvoer te leggen dienen op flexibele wijze te worden vastgesteld, rekening houdend met de eigen omstandigheden van ieder land.

Artikel 35

De toepassing van de bepalingen van dit Verdrag mag geen nadelige invloed hebben op de rechten en voordelen van de betrokken volken ingevolge andere overeenkomsten en aanbevelingen, internationale akten, verdragen of nationale wetten, uitspraken, gewoonten of afspraken.

DEEL X

SLOTBEPALINGEN

Artikel 36

Dit Verdrag herziet het Verdrag inzake de inheemse bevolking en volksstammen, 1957.

Artikel 37

De formele bekrachtigingen van dit Verdrag worden medegedeeld aan de Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau en worden door hem geregistreerd.

Artikel 38

1. Dit Verdrag is alleen verbindend voor de Leden van de Internationale Arbeidsorganisatie waarvan de bekrachtiging door de Directeur-Generaal is geregistreerd.

2. Het treedt in werking twaalf maanden na de datum waarop de bekrachtigingen van twee Leden bij de Directeur-Generaal zijn geregistreerd.

3. Vervolgens treedt dit Verdrag voor ieder Lid in werking twaalf maanden na de datum waarop zijn bekrachtiging is geregistreerd.

Artikel 39

1. Ieder Lid dat dit Verdrag heeft bekrachtigd, kan het opzeggen na afloop van een termijn van tien jaar na de datum waarop het Verdrag voor het eerst in werking is getreden, door middel van een aan de Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau gerichte en door deze geregistreerde verklaring. De opzegging wordt eerst van kracht een jaar nadat zij is geregistreerd.

2. Ieder Lid dat dit Verdrag heeft bekrachtigd en niet binnen een jaar na afloop van de termijn van tien jaar als bedoeld in het vorige lid, gebruik maakt van de bevoegdheid tot opzegging voorzien in dit artikel, is voor een nieuwe termijn van tien jaar gebonden en kan daarna dit Verdrag opzeggen, na afloop van elke termijn van tien jaar op de voorwaarden voorzien in dit artikel.

Artikel 40

1. De Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau stelt alle Leden van de Internationale Arbeidsorganisatie in kennis van de registratie van alle bekrachtigingen en opzeggingen, die hem door de Leden van de organisatie zijn medegedeeld.

2. Bij de kennisgeving aan de Leden van de Organisatie van de registratie van de tweede hem medegedeelde bekrachtiging vestigt de Directeur-Generaal de aandacht van de Leden van de Organisatie op de datum waarop dit Verdrag in werking treedt.

Artikel 41

De Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau doet aan de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties mededeling, ter registratie in overeenstemming met artikel 102 van het Handvest van de Verenigde Naties, van de volledige bijzonderheden omtrent alle bekrachtigingen en opzeggingen die hij overeenkomstig de voorgaande artikelen heeft geregistreerd.

Artikel 42

De Raad van Beheer van het Internationaal Arbeidsbureau brengt, telkens wanneer deze dit noodzakelijk acht, aan de Algemene Conferentie verslag uit over de toepassing van dit Verdrag en onderzoekt of het wenselijk is een gehele of gedeeltelijke herziening ervan op de agenda van de Conferentie te plaatsen.

Artikel 43

1. Indien de Conferentie een nieuw verdrag aanneemt, houdende gehele of gedeeltelijke herziening van het onderhavige Verdrag, zal, tenzij het nieuwe verdrag anders bepaalt:

  • a. bekrachtiging door een Lid van het nieuwe verdrag, houdende herziening, van rechtswege onmiddellijke opzegging van het onderhavige Verdrag ten gevolge hebben niettegenstaande het bepaalde in artikel 39, onder voorbehoud evenwel dat het nieuwe verdrag, houdende herziening, in werking is getreden;

  • b. met ingang van de datum waarop het nieuwe verdrag, houdende herziening, in werking is getreden, dit Verdrag niet langer door de Leden kunnen worden bekrachtigd.

2. Het onderhavige Verdrag blijft in elk geval naar vorm en inhoud van kracht voor de Leden die het hebben bekrachtigd en die het nieuwe verdrag houdende herziening, niet hebben bekrachtigd.

Artikel 44

De Engelse en de Franse versie van dit Verdrag zijn gelijkelijk gezaghebbend.

De voorgaande tekst is de authentieke tekst van het Verdrag, naar behoren aangenomen door de Algemene Conferentie van de Internationale Arbeidsorganisatie tijdens haar zesenzeventigste zitting, welke werd gehouden te Genève en voor gesloten verklaard op achtentwintig juni 1989.

TEN BLIJKE WAARVAN wij onze handtekeningen hebben geplaatst op de achtentwintigste dag van juni 1989.

De Voorzitter van de Conferentie,

(w.g.) J. L. NKOMO

De Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau,

(w.g.) MICHEL HANSENNE

D. PARLEMENT

Zie Trb. 1990, 39.

E. BEKRACHTIGING

In overeenstemming met artikel 37 van het Verdrag hebben de volgende Staten een akte van bekrachtiging bij de Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau nedergelegd:

Noorwegen 19 juni 1990
Mexico 5 september 1990
Colombia 7 augustus 1991
Bolivia11 december 1991
Costa Rica 2 april 1993
Paraguay10 augustus 1993
Peru 2 februari 1994
Honduras28 maart 1995
Denemarken22 februari 1996

G. INWERKINGTREDING

De bepalingen van het Verdrag zijn ingevolge artikel 38, tweede lid, op 5 september 1991 voor Mexico en Noorwegen in werking getreden.

J. GEGEVENS

Zie Trb. 1990, 39.

Voor het op 26 juni 1945 te San Francisco tot stand gekomen Handvest der Verenigde Naties zie ook, laatstelijk, Trb. 1994, 277.

Voor het op 22 juli 1946 te New York tot stand gekomen Statuut van de Wereldgezondheidsorganisatie zie ook Trb. 1994, 279.

Voor het op 19 december 1966 te New York tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten zie ook Trb. 1995, 18.

Voor het op 19 december 1966 te New York tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten zie ook Trb. 1995, 19.

Uitgegeven de zeventiende april 1996

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. VAN MIERLO

Naar boven