A. TITEL

Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Venezuela;

Caracas, 8 oktober 1996

B. TEKST

Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Venezuela

Het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Venezuela;

Geleid door de wens de onderlinge samenwerking op het gebied van het strafrecht verder te ontwikkelen en de mogelijkheid te scheppen dat onderdanen van een der Partijen die gedetineerd zijn als gevolg van het plegen van een strafbaar feit hun veroordelingen binnen hun eigen samenleving ondergaan door hen naar hun eigen land over te brengen;

Zijn als volgt overeengekomen:

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder:

  • a. „veroordeling": elke straf of maatregel door een rechter opgelegd en met zich medebrengende vrijheidsbeneming wegens een strafbaar feit;

  • b. „vonnis": een rechterlijke beslissing of bevel waarbij een veroordeling wordt uitgesproken;

  • c. „gevonniste persoon": een persoon die bij een onherroepelijk vonnis van een tribunaal of een rechter van een der Partijen is veroordeeld en is gedetineerd;

  • d. „de Staat van veroordeling": de Staat waarin de veroordeling werd uitgesproken tegen de persoon die kan worden of reeds is overgebracht. Voor wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft wordt onder Staat van veroordeling verstaan, Nederland, de Nederlandse Antillen, of Aruba, al naar gelang het land waarin het vonnis is gewezen;

  • e. „de Staat van tenuitvoerlegging": de Staat waarnaar de gevonniste persoon kan worden of reeds is overgebracht, teneinde zijn veroordeling te ondergaan of verder te ondergaan. Voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden wordt onder de Staat van tenuitvoerlegging verstaan, Nederland, de Nederlandse Antillen, of Aruba, al naar gelang het land waarin de gevonniste persoon zijn hoofdverblijf heeft, tenzij dit Verdrag anders bepaalt;

  • f. „de Minister van Justitie": in het Koninkrijk der Nederlanden, de Minister van Justitie van Nederland, van de Nederlandse Antillen, of van Aruba, al naar gelang het land waarin de gevonniste persoon zijn hoofdverblijf heeft, of waar het vonnis is gewezen.

Artikel 2 Algemene beginselen

1. De Partijen verbinden zich om elkander wederzijds in zo ruim mogelijke mate samenwerking te verlenen met betrekking tot de overbrenging van gevonniste personen overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag.

2. Een op het grondgebied van een Partij gevonniste persoon kan, overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag, naar het grondgebied van de andere Partij worden overgebracht, teneinde de tegen hem uitgesproken veroordeling te ondergaan. Te dien einde kan hij de Staat van veroordeling of de Staat van tenuitvoerlegging zijn wens te kennen geven om overeenkomstig dit Verdrag te worden overgebracht.

3. De overbrenging kan door de Staat van veroordeling of door de Staat van tenuitvoerlegging worden verzocht.

Artikel 3 Voorwaarden voor overbrenging

1. Een gevonniste persoon kan overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag, slechts onder de navolgende voorwaarden worden overgebracht:

  • a. indien die persoon een onderdaan is van de Partij op wiens grondgebied de tenuitvoerlegging van het vonnis wordt beoogd en aldaar zijn hoofdverblijf heeft;

  • b. indien het vonnis onherroepelijk en voor tenuitvoerlegging vatbaar is;

  • c. indien de gevonniste persoon, op het tijdstip van ontvangst van het verzoek, nog ten minste zes maanden van de veroordeling moet ondergaan;

  • d. indien het handelen of het nalaten op grond waarvan de veroordeling werd uitgesproken een strafbaar feit oplevert naar het recht van de Staat van tenuitvoerlegging of een strafbaar feit zou opleveren indien dit op zijn grondgebied zou zijn gepleegd;

  • e. indien de Staat van veroordeling en de Staat van tenuitvoer-legging het eens zijn over de overbrenging; en

  • f. indien door de gevonniste persoon met de overbrenging wordt ingestemd.

2. In uitzonderingsgevallen kunnen de Staat van veroordeling en de Staat van tenuitvoerlegging zich akkoord verklaren met een overbrenging zelfs wanneer de duur van het alsnog door de gevonniste persoon te ondergane gedeelte van de veroordeling minder is dan die welke in het eerste lid, letter c, is vermeld, of wanneer de gevonniste persoon wel onderdaan is van de Staat van tenuitvoerlegging, maar niet zijn hoofd-verblijf heeft in die Staat.

Artikel 4 Verplichting tot het verstrekken van inlichtingen

1. Een gevonniste persoon op wie dit Verdrag van toepassing is, dient door de Staat van veroordeling van de strekking van dit Verdrag in kennis te worden gesteld.

2. Indien de gevonniste persoon zijn wens tot overbrenging ingevolge dit Verdrag aan de Staat van veroordeling kenbaar heeft gemaakt, dient die Staat de Staat van tenuitvoerlegging zo spoedig mogelijk daarvan in kennis te stellen, nadat het vonnis onherroepelijk en voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden.

3. De kennisgeving dient de navolgende inlichtingen te omvatten:

  • a. de naam, datum en plaats van geboorte van de gevonniste persoon;

  • b. zijn eventueel adres in de Staat van tenuitvoerlegging;

  • c. een opgave der feiten die aan de veroordeling ten grondslag liggen;

  • d. de aard, duur en aanvangsdatum van de veroordeling.

4. Indien de gevonniste persoon zijn wens tot overbrenging ingevolge dit Verdrag aan de Staat van tenuitvoerlegging kenbaar heeft gemaakt, doet de Staat van veroordeling desgevraagd die Staat de in het derde lid bedoelde inlichtingen toekomen.

5. De gevonniste persoon dient van elke door de Staat van veroordeling of door de Staat van tenuitvoerlegging ingevolge de vorenstaande leden ondernomen actie schriftelijk in kennis te worden gesteld, alsmede van elke door een der beide Staten op een verzoek tot overbrenging genomen beslissing.

Artikel 5 Verzoeken en antwoorden

1. De verzoeken tot overbrenging en de antwoorden daarop geschieden schriftelijk.

2. De verzoeken worden door de Minister van Justitie van de verzoekende Staat aan de Minister van Justitie van de aangezochte Staat gericht. De beantwoording van de verzoeken, alsmede alle met de verzoeken verband houdende verstrekking van stukken door beide Staten aan elkaar, vindt ook plaats door de Ministers van Justitie.

Artikel 6 Stukken ter ondersteuning

1. De Staat van tenuitvoerlegging verstrekt de Staat van veroordeling op diens verzoek:

  • a. een document of verklaring dat de gevonniste persoon een onderdaan is van die Staat en zijn hoofdverblijf heeft in die Staat;

  • b. een afschrift van het toepasselijke recht van de Staat van tenuitvoerlegging, waaruit blijkt dat het handelen of het nalaten, op grond waarvan de veroordeling in de Staat van veroordeling werd uitgesproken, naar het recht van de Staat van tenuitvoerlegging een strafbaar feit oplevert of een strafbaar feit zou opleveren indien gepleegd op zijn grondgebied;

  • c. een verklaring inhoudende de in artikel 8, tweede lid, bedoelde opgave.

2. Indien een overbrenging wordt verzocht, worden door de Staat van veroordeling de navolgende stukken aan de Staat van tenuitvoerlegging verstrekt, tenzij een der beide Staten reeds heeft aangegeven dat hij niet met de overbrenging zal instemmen:

  • a. een gewaarmerkt afschrift van het vonnis en de strafbepalingen die daaraan ten grondslag liggen;

  • b. een opgave betreffende het reeds ondergane gedeelte van een veroordeling, daaronder begrepen inlichtingen omtrent enige voorlopige hechtenis, strafvermindering en elke andere voor de verdere tenuitvoerlegging van de veroordeling ter zake dienende omstandigheid;

  • c. een document, in welke vorm dan ook, waaruit de uitdrukkelijke instemming van de gevonniste persoon blijkt;

  • d. waar nodig, een medisch of sociaal rapport omtrent de gevonniste persoon, inlichtingen betreffende zijn behandeling in de Staat van veroordeling en elke aanbeveling ten aanzien van zijn verdere behandeling in de Staat van tenuitvoerlegging.

3. Elk der beide Staten kan verzoeken om in het bezit te worden gesteld van een der in het eerste of tweede lid hierboven bedoelde stukken alvorens een verzoek tot overbrenging te doen of een beslissing te nemen of hij al dan niet met de overbrenging zal instemmen.

Artikel 7 Gevolgen van de overbrenging voor de Staat van veroordeling

1. Met de daadwerkelijke overname van de gevonniste persoon door de autoriteiten van de Staat van tenuitvoerlegging wordt de tenuitvoerlegging van de veroordeling in de Staat van veroordeling geschorst.

2. De Staat van veroordeling kan de veroordeling niet langer ten uitvoer leggen, indien de Staat van tenuitvoerlegging de veroordeling beschouwt geheel ten uitvoer gelegd te zijn.

Artikel 8 Gevolgen van de overbrenging voor de Staat van tenuitvoerlegging

1. De bevoegde autoriteiten van de Staat van tenuitvoerlegging dienen:

  • a. de tenuitvoerlegging van de veroordeling onmiddellijk of op grond van een rechterlijke of administratieve beschikking op de in artikel 9 vermelde voorwaarden voort te zetten; of

  • b. de veroordeling door middel van een rechterlijke of ad-ministratieve procedure in een beslissing van die Staat om te zetten, waarbij voor de sanctie in de Staat van veroordeling opgelegd, een sanctie in de plaats wordt gesteld, zoals voorgeschreven voor hetzelfde strafbare feit door de wet van de Staat van tenuitvoerlegging onder de in artikel 10 vermelde voorwaarden.

2. De Staat van tenuitvoerlegging stelt desgevraagd, vóór de over-brenging van de gevonniste persoon, de Staat van veroordeling in kennis welke van deze procedures door hem zal worden gevolgd.

3. De tenuitvoerlegging van de veroordeling wordt beheerst door het recht van de Staat van tenuitvoerlegging en alleen die Staat is bevoegd om alle ter zake dienende beslissingen te nemen.

Artikel 9 Voortgezette tenuitvoerlegging

1. In geval van voortzetting der tenuitvoerlegging is de Staat van tenuitvoerlegging gebonden aan het rechtskarakter en de duur van de veroordeling, zoals die zijn vastgesteld door de Staat van veroordeling.

2. Indien deze veroordeling evenwel naar aard en duur onverenigbaar is met de wet van de Staat van tenuitvoerlegging, of indien de wet van die Staat zulks vereist, kan die Staat door middel van een rechterlijke of administratieve beschikking, de sanctie aanpassen aan de straf of maatregel door zijn eigen wet voor een soortgelijk strafbaar feit voorgeschreven. Wat de aard betreft, zal de straf of maatregel zoveel mogelijk overeenstemmen met die welke door de ten uitvoer te leggen veroordeling is opgelegd. De door de Staat van veroordeling opgelegde sanctie zal hierdoor naar aard en duur niet worden verzwaard en evenmin zal het door de wet van de Staat van tenuitvoerlegging voorgeschreven maximum hierdoor worden overschreden.

Artikel 10 Omzetting van de veroordeling

1. In geval van omzetting van de veroordeling zijn de in de wetgeving van de Staat van tenuitvoerlegging voorziene procedures van toepassing. Bij omzetting van de veroordeling:

  • a. is de bevoegde autoriteit gebonden aan de vaststelling van de feiten voor zover deze uitdrukkelijk of impliciet blijken uit het door de Staat van veroordeling uitgesproken vonnis;

  • b. kan de bevoegde autoriteit een sanctie die vrijheidsbeneming met zich mede brengt, niet in een geldstraf omzetten;

  • c. brengt de bevoegde autoriteit de volledige periode van de door de gevonniste persoon reeds ondergane vrijheidsbeneming in mindering; en

  • d. zal de bevoegde autoriteit de strafrechtelijke positie van de gevonniste persoon niet verzwaren en is niet gebonden aan een eventueel minimum waarin door de wet van de Staat van tenuitvoerlegging wordt voorzien voor het gepleegde strafbare feit of de gepleegde strafbare feiten.

2. Indien de omzettingsprocedure gevolgd wordt na overbrenging van de gevonniste persoon, houdt de Staat van tenuitvoerlegging de gevonniste persoon in bewaring of neemt andere maatregelen teneinde diens aanwezigheid in de Staat van tenuitvoerlegging te verzekeren, in af-wachting van de afloop van die procedure.

Artikel 11 Gratie, amnestie, strafvermindering

Zowel de Staat van veroordeling als de Staat van tenuitvoerlegging kan gratie, amnestie of strafvermindering van de veroordeling verlenen ingevolge zijn Constitutie of andere wetten.

Artikel 12 Herziening van het vonnis

Slechts de Staat van veroordeling heeft het recht te beslissen op een verzoek tot herziening van het vonnis.

Artikel 13 Beëindiging van de tenuitvoerlegging

De Staat van tenuitvoerlegging dient de tenuitvoerlegging van de veroordeling te beëindigen, zodra hij door de Staat van veroordeling in kennis is gesteld van enige beslissing of maatregel ten gevolge waarvan de veroordeling niet meer voor tenuitvoerlegging vatbaar is.

Artikel 14 Bericht inzake tenuitvoerlegging

De Staat van tenuitvoerlegging bericht de Staat van veroordeling ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de veroordeling:

  • a. wanneer eerstgenoemde de veroordeling beschouwt geheel ten uitvoer gelegd te zijn;

  • b. indien de gevonniste persoon uit de detentie ontsnapt is vóór de beëindiging van de tenuitvoerlegging der veroordeling; of

  • c. indien de Staat van veroordeling een bijzonder rapport verzoekt.

Artikel 15 Talen en kosten

1. De kennisgevingen en inlichtingen bedoeld in artikel 4 en de verzoeken en berichten bedoeld in de artikelen 5, eerste en tweede lid, 13 en 14, dienen te worden gesteld in de taal van de Partij waaraan zij worden gericht. De stukken ter ondersteuning van een verzoek als bedoeld in artikel 6 dienen vergezeld te gaan van een vertaling in de taal van de Partij aan wie zij zijn gericht.

2. Behoudens het in artikel 6, tweede lid, letter a, bepaalde, behoeven de stukken die ter toepassing van dit Verdrag worden verzonden, niet gewaarmerkt te zijn.

3. De kosten voortvloeiende uit de toepassing van dit Verdrag, worden door de Staat van tenuitvoerlegging gedragen, uitgezonderd de kosten die uitsluitend op het grondgebied van de Staat van veroordeling zijn gemaakt.

Artikel 16 Inwerkingtreding

Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van twee maanden na de datum waarop Partijen hun instemming door het Verdrag gebonden te worden tot uitdrukking hebben gebracht.

Artikel 17 Toepassing naar tijdstip

Dit Verdrag is van toepassing op de tenuitvoerlegging van veroordelingen die hetzij vóór hetzij na de inwerkingtreding van het Verdrag zijn uitgesproken.

Artikel 18 Schorsing en opzegging

1. Iedere Partij kan te allen tijde dit Verdrag schorsen of opzeggen door middel van een aan de andere Partij gerichte kennisgeving.

Voor wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft kan opzegging ook plaatsvinden ten aanzien van Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba afzonderlijk.

2. Een schorsing wordt van kracht op de datum van ontvangst der kennisgeving door de andere Partij. De schorsing wordt beëindigd op de datum van ontvangst der kennisgeving van beëindiging van de schorsing. De opzegging wordt van kracht op de eerste dag van de maand na het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst der kennisgeving door de andere Partij.

3. Het Verdrag blijft van toepassing op de tenuitvoerlegging van veroordelingen van personen die overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag zijn overgebracht vóór de datum waarop een schorsing of opzegging van kracht wordt.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN te Caracas op 8 oktober 1996 in de Nederlandse en de Spaanse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden

(w.g.) P. J. ATACHO

Pedro J. Atacho

Minister van Justitie van de Nederlandse Antillen

(w.g.) E. J. VOS

Edgar J. Vos

Minister van Justitie en Openbare Werken van Aruba

(w.g.) C. M. M. H. R. VAN HANSWIJCK DE JONGE

Cornelis M. M. H. R. van Hanswijck de Jonge

Ambassadeur van het Koninkrijk der Nederlanden

Voor de Republiek Venezuela

(w.g.) MIGUEL ANGEL BURELLI RIVAS

Dr. Miguel Angel Burelli Rivas

Minister van Buitenlandse Betrekkingen


Acuerdo sobre el traslado de personas sentenciadas entre el Reino de los Países Bajos y la República de Venezuela

El Reino de los Países Bajos y la República de Venezuela;

Animados por el deseo de continuar desarrollando la cooperación mutua en el campo del derecho penal, y de crear la posibilidad de que los nacionales de uno de los Estados Parte, detenidos a consecuencia de la comisión de un hecho punible, puedan ser trasladados a su propio país para cumplir sus condenas en su propia sociedad;

Han acordado lo siguiente:

Artículo 1 Definición de conceptos

Para la aplicación de este Acuerdo se entenderá por:

  • a) `condena': cualquier pena o medida privativa de libertad impuesta por un juez a causa de un hecho punible;

  • b) `sentencia': una decisión u orden judicial en la cual se dicta una condena;

  • c) `persona sentenciada': una persona contra la cual se ha dictado una sentencia condenatoria definitivamente firme, por un Tribunal o Juzgado de cualquiera de las Partes y que se encuentra en prisión;

  • d) `el Estado de condena': el Estado en el cual se dictó la sentencia de la persona que puede ser trasladada o que ya fue trasladada. Por lo que se refiere al Reino de los Países Bajos, se entenderá por Estado de condena: los Países Bajos, las Antillas Neerlandesas o Aruba, dependiendo del país donde la sentencia fue dictada;

  • e) `el Estado de ejecución': el Estado al que la persona sentenciada puede ser trasladada o ya fue trasladada, con el fin de cumplir o seguir cumpliendo su condena. Por lo que concierne al Reino de los Países Bajos, se entenderá por Estado de ejecución: los Países Bajos, las Antillas Neerlandesas o Aruba, dependiendo del país en el cual la persona sentenciada tiene su residencia principal, a menos que este Acuerdo estipule lo contrario;

  • f) el `Ministro de Justicia': en el Reino de los Países Bajos, el Ministro de Justicia de los Países Bajos, de las Antillas Neerlandesas, o de Aruba, dependiendo del país en el cual la persona sentenciada tiene su residencia principal o en el cual fue dictada la sentencia.

Artículo 2 Principios generales

1. Las Partes se comprometen a la prestación, en la mayor medida de lo posible, de cooperación mutua en materia de traslados de personas sentenciadas, conforme a las estipulaciones de este Acuerdo.

2. Una persona sentenciada en el territorio de una Parte, podrá ser trasladada al territorio de la otra Parte conforme a las estipulaciones de este Acuerdo, con el fin de cumplir la pena a la que fue sentenciada. Con este fin podrá dar a conocer al Estado de condena o al Estado de ejecución su deseo de ser trasladada conforme a este Acuerdo.

3. El traslado también podrá ser solicitado por el Estado de condena o el Estado de ejecución.

Artículo 3 Condiciones para el traslado

1. Una persona sentenciada podrá ser trasladada conforme a las estipulaciones del presente Acuerdo, únicamente bajo las siguientes condiciones:

  • a) que la persona sea nacional de la Parte y tenga residencia principal en la Parte en cuyo territorio se pretende ejecutar la sentencia:

  • b) que la sentencia sea irrevocable y susceptible de ejecución;

  • c) que en la fecha de recibo de la solicitud, la persona sentenciada aún tenga que cumplir al menos 6 meses de condena;

  • d) que los actos u omisiones que hayan dado lugar a la condena constituyan un hecho punible de acuerdo con el derecho del Estado de ejecución, o lo habrían constituido si hubiesen sido cometidos en su territorio;

  • e) que el Estado de condena y el Estado de ejecución estén de acuerdo sobre el traslado; y

  • f) que la persona sentenciada otorgue su consentimiento para el traslado.

2. En casos excepcionales, el Estado de condena y el Estado de ejecución podrán declararse conformes con el traslado, incluso cuando la duración de la parte de la sentencia aún por cumplir por la persona sentenciada, sea menor que la establecida en el párrafo 1, letra c, o cuando la persona sentenciada si es nacional del Estado de ejecución aunque no tenga su residencia principal en el Estado de ejecución.

Artículo 4 Obligación de facilitar información

1. La persona sentenciada a la que pueda aplicarse este Acuerdo deberá ser informada por el Estado de condena sobre el tenor del mismo.

2. Si la persona sentenciada ha expresado al Estado de condena su deseo de ser trasladada en virtud del presente Acuerdo, dicho Estado deberá informar de ello al Estado de ejecución lo antes posible, una vez que la sentencia se haya vuelto irrevocable y susceptible de ejecución.

3. La información deberá comprender los siguientes datos:

  • a) el nombre, la fecha y el lugar de nacimiento de la persona sentenciada;

  • b) su eventual dirección en el Estado de ejecución;

  • c) una lista de los hechos en que se basa la condena;

  • d) la naturaleza, la duración y la fecha de comienzo de la condena.

4. Si la persona sentenciada ha expresado al Estado de ejecución su deseo de ser trasladada en virtud del presente Acuerdo, y esta Estado lo solicite, el Estado de condena enviará al Estado de ejecución la información estipulada en el tercer párrafo.

5. La persona sentenciada deberá ser notificada por escrito de cada gestión emprendida por el Estado de condena o el Estado de ejecución en conformidad con los párrafos anteriores, así como de cualquier decisión tomada por uno de los dos Estados con respecto a una solicitud de traslado.

Artículo 5 Solicitudes y respuestas

1. Las solicitudes de traslado y las respuestas correspondientes se formularán por escrito.

2. Las solicitudes deberán ser enviadas por el Ministro de Justicia del Estado solicitante al Ministro de Justicia del Estado requerido. La respuesta de las solicitudes y el envío de documentos en relación con las solicitudes por los Estados entre sí, también tendrán lugar por intermedio de los Ministros de Justicia.

Artículo 6 Documentos de apoyo

1. A petición del Estado de condena, el Estado de ejecución le enviará:

  • a) un documento o una declaración que certifique que la persona sentenciada es nacional de dicho Estado y tiene su residencia principal en dicho Estado;

  • b) una copia del derecho aplicable del Estado de ejecución, de la cual resulte que los actos u omisiones que hayan dado lugar a la condena en el Estado de condena, constituyen un hecho punible según el derecho del Estado de condena, o lo constituirían si fueran cometidos en su territorio;

  • c) una declaración conteniendo la información referida en el artículo 8, párrafo 2.

2. En caso de solicitarse un traslado, el Estado de condena enviará los siguientes documentos al Estado de ejecución, salvo que uno de los dos Estados ya hubiese manifestado su disconformidad con el traslado:

  • a) una copia legalizada de la sentencia y de las disposiciones penales en que se basa ésta;

  • b) una relación de tiempo de condena ya cumplida, con inclusión de la información referente a cualquier detención preventiva, reducción de la pena y/o cualquier otra circunstancia pertinente para el resto de la ejecución de la condena;

  • c) un documento, en la forma que sea, por medio del cual consta el consentimiento expreso de la persona sentenciada;

  • d) si procede, un informe médico o social acerca de la persona sentenciada, información sobre su tratamiento en el Estado de condena y recomendaciones sobre su tratamiento posterior en el Estado de ejecución.

3. Cualquiera de los dos Estados podrá pedir que se le facilite cualquiera de los documentos citados anteriormente en el párrafo 1 ó 2, antes de solicitar un traslado o de tomar la decisión de aceptar o denegar el traslado.

Artículo 7 Consecuencias del traslado para el Estado de condena

1. En el momento en que las autoridades del Estado de ejecución hayan tomado a su cargo efectivamente a la persona sentenciada, la ejecución de la condena en el Estado de condena quedará suspendida.

2. El Estado de condena ya no podrá ejecutar la condena, si el Estado de ejecución considera que ésta se ejecutó en su totalidad.

Artículo 8 Consecuencias del traslado para el Estado de ejecución

1. Las autoridades competentes del Estado de ejecución deberán:

  • a) continuar la ejecución de la condena, ya sea de forma inmediata, o según una disposición administrativa o judicial bajo las condiciones estipuladas en el artículo 9; o

  • b) convertir la sentencia, por medio de un procedimiento administrativo o judicial, en una resolución de ese Estado mediante la cual la sanción impuesta por el Estado de condena es reemplazada por una sanción como se prescribe para el mismo hecho punible según la legislación del Estado de ejecución bajo las condiciones consignadas en el artículo 10.

2. A solicitud del Estado de condena, el Estado de ejecución informará a ese Estado, antes del traslado de la persona sentenciada, cuál de estos procedimientos seguirá.

3. La ejecución de la condena estará gobernada por el derecho del Estado de ejecución y sólo este Estado estará autorizado para tomar las decisiones pertinentes.

Artículo 9 Ejecución continuada

En caso de ejecución continuada, el Estado de ejecución estará sujeto al carácter juridico y la duración de la condena establecidos por el Estado de condena.

2. Sin embargo, si esta condena es, por su naturaleza y duración, incompatible con la ley del Estado de ejecución, o si la ley de dicho Estado así lo exige, ese Estado podrá modificar la sanción por medio de una disposición judicial o administrativa, adaptándola al castigo o a la medida de seguridad prescritos en su propia ley por hechos punibles similares. Por lo que concierne a su naturaleza, el castigo o la medida de seguridad corresponderá, en la medida de lo posible, con lo impuesto mediante la condena a ser ejecutada. Esto no tendrá como consecuencia que se agrave, en lo que se refiere a su naturaleza y duración, la sanción impuesta por el Estado de condena, ni tampoco que se traspase el máximo prescrito por la ley del Estado de ejecución.

Artículo 10 Conversión de la condena

1. En caso de conversión de la condena, son aplicables los procedimientos estipulados en la legislación del Estado de ejecución. En caso de convertirse la condena:

  • a) la autoridad competente estará sujeta a la constatación de los hechos en la medida en que resulten explícita o implícitamente de la sentencia pronunciada por el Estado de condena;

  • b) la autoridad competente no podrá convertir una sanción privativa de libertad en una sanción pecuniaria;

  • c) la autoridad competente descontará en su totalidad el período de privación de libertad que la persona sentenciada ya haya cumplido; y

  • d) la autoridad competente no agravará la condición penal de la persona sentenciada y no estará sujeta a un eventual mínimo establecido por la ley del Estado de ejecución en relación con el hecho punible o los hechos punibles cometidos.

2. En caso de que el procedimiento de conversión se efectúe después del traslado de la persona sentenciada, el Estado de ejecución mantendrá a la persona sentenciada detenida, o tomará otras medidas de seguridad con el fin de asegurar su presencia en el Estado de ejecución, en espera del resultado de dicho procedimiento.

Artículo 11 Indulto, amnistía, reducción de la pena

Tanto el Estado de condena como el Estado de ejecución podrán otorgar indultos, amnistía o reducciones de la pena, de acuerdo con su Constitución u otras leyes.

Artículo 12 Revisión de la sentencia

Solamente el Estado de condena tendrá el derecho de decidir sobre una solicitud de revisión de la sentencia.

Artículo 13 Terminación de la ejecución

El Estado de ejecución deberá terminar la ejecución de la condena, tan pronto como el Estado de condena le haya informado de alguna decisión o medida a consecuencia de la cual la condena ya no es susceptible de ejecución.

Artículo 14 Informaciones sobre la ejecución

El Estado de ejecución informará al Estado de condena sobre la ejecución de la condena:

  • a) cuando considera que la condena ha sido cumplida en su totalidad;

  • b) si la persona sentenciada ha huido de la detención antes de haber terminado la ejecución de la condena; o

  • c) si el Estado de condena solicita un informe especial.

Artículo 15 Idiomas y costos

1. Las notificaciones e informaciones aludidas en el artículo 4 y las solicitudes y respuestas aludidas en el artículo 5, primer y segundo párrafo, y los artículos 13 y 14, deben ser hechas en el idioma de la Parte a la cual van dirigidas. Los documentos que apoyan la solicitud mencionada en el artículo 6 deben ir acompañados por una traducción al idioma de la Parte a la cual van dirigidos.

2. Salvo lo estipulado en el artículo 6, párrafo 2, letra a, los documentos enviados en el marco de la aplicación de este Acuerdo no necesitan ser legalizados.

3. Los costos que surjan de la aplicación de este Acuerdo, serán sufragados por el Estado de ejecución, a excepción de los costos hechos exclusivamente en el territorio del Estado de condena.

Artículo 16 Entrada en vigor

El presente Acuerdo entrará en vigor el primer día del mes siguiente al cumplimiento de un plazo de dos meses, a partir de la fecha en que las Partes hayan expresado su consentimiento de estar vinculadas por este Acuerdo.

Artículo 17 Aplicación en el tiempo

Este Acuerdo será aplicable a la ejecución de las condenas pronunciadas, ya sea antes o después de la entrada en vigor del presente Acuerdo.

Artículo 18 Suspensión y denuncia

1. Cada una de las Partes podrá en todo momento suspender o denunciar este Acuerdo por medio de una notificación dirigida a la otra Parte.

En lo que se refiere al Reino de los Países Bajos, la denuncia también podrá ser presentada por separado en cuanto a los Países Bajos, las Antillas Neerlandesas o Aruba.

2. La suspensión entrará en vigor en la fecha en que se reciba la notificación de la otra Parte. La suspensión se terminará en la fecha de recibo de la notificación de la terminación de la suspensión. La denuncia entrará en vigor el primer día del mes siguiente a la terminación de un plazo de tres meses a partir de la fecha de recibo de la notificación por la otra Parte.

3. El Acuerdo permanecerá aplicable a la ejecución de las condenas de personas que, conforme a las estipulaciones del presente Acuerdo, hayan sido trasladadas antes de la fecha de entrada en vigor de una suspensión o denuncia.

EN FE DE LO CUAL, los suscritos, debidamente autorizados, firman el presente Acuerdo.

DADO en Caracas, el ocho de octubre de 1996, en los idiomas español y holandés, siendo ambos textos igualmente auténticos.

Por el Reino de los Paises Bajos

(fdo.) P. J. ATACHO

Pedro J. Atacho

Ministro de Justicia de las Antillas Neerlandesas

(fdo.) E. J. VOS

Edgar J. Vos

Ministro de Justicia y de Obras Públicas de Aruba

(fdo.) C. M. M. H.R. VAN HANSWIJCK DE JONGE

Cornelis M. M. H. R. van Hanswijck de Jonge

Embajador del Reino de los Países Bajos

Por la República de Venezuela

(fdo.) MIGUEL ANGEL BURELLI RIVAS

Miguel Angel Burelli Rivas

Ministro de Relaciones Exteriores


D. PARLEMENT

Het Verdrag behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring der Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan het Verdrag kan worden gebonden.

G. INWERKINGTREDING

De bepalingen van het Verdrag zullen ingevolge artikel 16 in werking treden op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van twee maanden na de datum waarop Partijen hun instemming door het Verdrag te worden gebonden tot uitdrukking hebben gebracht.

Uitgegeven de dertiende november 1996

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. VAN MIERLO

Naar boven