A. TITEL

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Noorwegen inzake sociale zekerheid;

Oslo, 4 juni 1996

B. TEKST

De tekst van het Verdrag is geplaatst in Trb. 1996, 159.

C. VERTALING

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Noorwegen inzake sociale zekerheid

Het Koninkrijk der Nederlanden

en

het Koninkrijk Noorwegen

In aanmerking nemende de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992, (hierna te noemen „de EER-Overeenkomst") artikel 29, bijlage VI, nr. 1 en 2;

Gelet op artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 1408/71;

In aanmerking nemende de noodzaak hun betrekkingen op het gebied van sociale zekerheid, in het bijzonder ten aanzien van personen die niet onder de genoemde Verordening vallen, opnieuw in overweging te nemen;

Zijn overeengekomen het volgende Verdrag te sluiten, dat het Verdrag tussen de twee Staten inzake sociale zekerheid van 13 april 1989 vervangt:

DEEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

1. Voor de toepassing van dit Verdrag:

  • a. wordt onder „Verordening" verstaan: de Verordening (EEG) van de Raad nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale-zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de tussen de twee Verdragsluitende Partijen geldende respectieve versies;

  • b. wordt onder „Toepassingsverordening" verstaan: de Verordening (EEG) van de Raad nr. 574/72 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale- zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de tussen de twee Verdragsluitende Partijen geldende respectieve versies;

  • c. wordt onder „continentaal plat van een van de Verdragsluitende Partijen" verstaan: de zeebodem en de ondergrond van de onder water gelegen gebieden die zich buiten de territoriale zee van die Verdragsluitende Partij uitstrekken door de natuurlijke voortzetting van het landterritorium tot de buitenste grens van de continentale rand, of tot een afstand van 200 zeemijl van de basislijnen vanwaar de breedte van de territoriale zee wordt gemeten wanneer de buitenste grens van de continentale rand zich niet tot die afstand uitstrekt.

2. Andere woorden en uitdrukkingen die in dit Verdrag worden gebruikt hebben de betekenis die daaraan wordt toegekend overeenkomstig de Verordening en de Toepassingsverordening of overeenkomstig de nationale wetgeving.

Artikel 2 Materiële werkingssfeer

Dit Verdrag is van toepassing op elke wetgeving die valt onder de materiële werkingssfeer van de Verordening.

Artikel 3 Personele werkingssfeer

1. Dit Verdrag is van toepassing op de personen die vallen onder de personele werkingssfeer van de Verordening.

2. Dit Verdrag is tevens van toepassing op de volgende personen die niet onder de personele werkingssfeer van de Verordening vallen:

  • a. onderdanen op wie de wetgeving van een of van beide Verdragsluitende Partijen van toepassing is of is geweest, of

  • b. personen op wie de wetgeving van een of van beide Verdragsluitende Partijen van toepassing is of is geweest, of

  • c. gezinsleden of nabestaanden van een onder a of b van dit lid bedoelde persoon.

Artikel 4 Gelijkheid van behandeling

Tenzij in dit Verdrag anders is bepaald, hebben de in artikel 3, tweede lid, onder a genoemde personen, wanneer zij verblijven of wonen op het grondgebied van een van de Verdragsluitende Partijen, dezelfde rechten en verplichtingen als de onderdanen van die Verdragsluitende Partij wat betreft de toepassing van de wetgeving van die Verdragsluitende Partij.

Artikel 5 Vermijding van samenloop van uitkeringen

Bepalingen in de wetgeving van een Verdragsluitende Partij inzake vermindering, schorsing of intrekking van uitkeringen uit een tak van sociale zekerheid waarbij sprake is van samenloop met uitkeringen uit een andere tak of met andere inkomsten, of wegens het verrichten van beroepswerkzaamheden, zijn ook van toepassing op de rechthebbende ten aanzien van uitkeringen verkregen krachtens de wetgeving van de andere Verdragsluitende Partij of ten aanzien van inkomsten verworven of werkzaamheden verricht op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij.

DEEL II

VASTSTELLING VAN DE TOE TE PASSEN WETGEVING

Artikel 6 Algemene regel

Personen op wie de bepalingen van dit Verdrag van toepassing zijn, vallen slechts onder de wetgeving van één Verdragsluitende Partij. Die wetgeving wordt vastgesteld in overeenstemming met de bepalingen van Titel II, artikelen 13 tot en met 17, van de Verordening.

Artikel 7 Werknemers op het continentale plat

1. Op een persoon die als werknemer werkt op een inrichting voor onderzoek naar en exploitatie van de natuurlijke onderzeese afzettingen op het continentale plat van een der Verdragsluitende Partijen en die op het grondgebied van die Verdragsluitende Partij woont, is de wetgeving van toepassing van die Verdragsluitende Partij, mits, wat Nederland betreft, de zetel of plaats van bedrijfsuitoefening van de onderneming of de woonplaats van degene die hem tewerkstelt, is gelegen op het grondgebied van Nederland.

2. Indien een persoon die als werknemer werkt op het grondgebied van een Verdragsluitende Partij door zijn werkgever wordt gedetacheerd naar het continentale plat van een der Verdragsluitende Partijen om werkzaamheden te verrichten op een inrichting voor onderzoek naar en exploitatie van de natuurlijke onderzeese afzettingen op dat plat, terwijl de betaalde dienstbetrekking met dezelfde werkgever wordt gehandhaafd, is op deze persoon voor de duur van de werkzaamheden de wetgeving van toepassing van eerstgenoemde Verdragsluitende Partij alsof hij op het grondgebied van deze Verdragsluitende Partij werkzaam was, mits de desbetreffende werkzaamheden niet meer belopen dan een periode van twee jaar en de verklaring van detachering uiterlijk binnen de eerste zes maanden van deze periode is ingediend.

Achtereenvolgende detacheringen van dezelfde werknemer door dezelfde werkgever gelden als één detachering, tenzij zij door perioden van ten minste zes maanden onderbroken zijn.

3. Voor de toepassing van Nederlandse wetgeving wordt een persoon op wie Nederlandse wetgeving van toepassing is, in overeenstemming met dit deel van het Verdrag geacht te wonen op het grondgebied van Nederland.

Artikel 8 Gezinsleden van gedetacheerde werknemers

Op de echtgeno(o)t(e) en de kinderen die de krachtens artikel 14 of 17 van de Verordening naar het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij gedetacheerde persoon vergezellen, is de wetgeving van toepassing van dezelfde Verdragsluitende Partij als welke van toepassing is op de gedetacheerde persoon, en zij worden behandeld alsof zij op het grondgebied van die Verdragsluitende Partij woonden, tenzij zij zelf betaalde arbeid verrichten op het grondgebied van de Verdragsluitende Partij waarnaar de persoon is gedetacheerd, of zij verzekerd zijn op grond van een pensioen of uitkering dat c.q. die zij ontvangen krachtens de wetgeving van die Verdragsluitende Partij.

DEEL III

BIJZONDERE BEPALINGEN MET BETREKKING TOT HET RECHT OP PRESTATIES BIJ ZIEKTE EN MOEDERSCHAP, INVALIDITEITS- EN OUDERDOMSPENSIOENEN, PENSIOENEN AAN NAGELATEN BETREKKINGEN, OVERLIJDENSUITKERINGEN EN WERKLOOSHEIDSUITKERINGEN

Artikel 9 Recht op uitkeringen

1. Met inachtneming van het tweede en derde lid van dit artikel is ten aanzien van de in artikel 3, tweede lid, genoemde personen die wonen op het grondgebied van een van de Verdragsluitende Partijen in de betrekkingen tussen de Verdragsluitende Partijen het volgende van overeenkomstige toepassing, uitsluitend met betrekking tot de aangelegenheden die voor deze Partijen van belang zijn:

  • a. de bepalingen van Titel III, hoofdstukken 1, 2, 3, 4 en 5 van de Verordening,

  • b. de desbetreffende bepalingen van de Toepassingsverordening,

  • c. de desbetreffende bepalingen van de Bijlagen bij de Verordening en de Toepassingsverordening,

  • d. en alle regelingen die zijn opgesteld voor de toepassing van de Verordening en de Toepassingsverordening.

2. Op de in artikel 3, tweede lid, genoemde personen zijn de bepalingen van Titel III, hoofdstuk 3 en bijlage VI, J, Nederland, punt 2, van de Verordening niet van toepassing ten aanzien van de Nederlandse wetgeving.

3. Op de in artikel 3, tweede lid, genoemde personen zijn de bepalingen van Titel III, hoofdstukken 2 en 3, van de Verordening van toepassing met betrekking tot de Noorse wetgeving, mits de betrokken personen:

  • a. ten minste een jaar beroepswerkzaamheden in Noorwegen hebben verricht, of

  • b. ten minste drie jaar in Noorwegen hebben gewoond, in het geval van een in artikel 3, tweede lid, onder a, genoemde persoon

vóór de gebeurtenis en binnen de leeftijdsgrenzen die gelden voor de verwerving van pensioen overeenkomstig de Noorse wetgeving.

Artikel 10 Kinderen die ten laste komen en wezen

Met betrekking tot de in artikel 3, eerste en tweede lid, genoemde personen die wonen buiten het grondgebied van een Partij bij de EER-Overeenkomst en tot de in artikel 3, tweede lid, genoemde personen die wonen op het grondgebied van een Partij bij de EER-Overeenkomst zijn ten aanzien van

  • a. verhogingen van of aanvullingen op ouderdoms- of invaliditeitspensioenen met betrekking tot de kinderen van deze pensioentrekkenden,

  • b. wezenpensioenen met uitzondering van wezenpensioenen verleend uit hoofde van verzekeringsregelingen voor arbeidsongevallen en beroepsziekten,

Titel III, hoofdstuk 3, van de Verordening, de desbetreffende bepalingen van de Toepassingsverordening, de desbetreffende bepalingen van de Bijlagen bij de Verordening en de Toepassingsverordening en alle voor de uitvoering daarvan opgestelde regelingen van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11 Betaling van uitkeringen in het buitenland

1. Aan de in artikel 3, tweede lid, onder a genoemde personen wordt een Noorse sociale-zekerheidsuitkering in het buitenland betaalbaar gesteld, mits dezen wonen op het grondgebied van een Partij bij de EER-Overeenkomst en ten minste drie jaar vóór de gebeurtenis en binnen de leefdtijdsgrenzen die gelden voor de verwerving van pensioen overeenkomstig de Noorse wetgeving in Noorwegen hebben gewoond.

2. Het bepaalde in het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de in artikel 3, eerste lid, genoemde personen die anders geen recht hebben op betaling van een Noors pensioen in het buitenland.

3. Aan de in artikel 3, tweede lid, onder b, genoemde personen wordt een sociale-zekerheidsuitkering krachtens de Noorse wetgeving betaalbaar gesteld, mits dezen wonen op het grondgebied van een van de Verdragsluitende Partijen en ten minste één jaar beroepswerkzaamheden in Noorwegen hebben verricht vóór de gebeurtenis en binnen de leeftijdsgrenzen die gelden voor de verwerving van pensioen overeenkomstig de Noorse wetgeving.

4. In het geval van uitkeringen aan een langstlevende echtgenoot of aan kinderen van de in de eerste drie leden genoemde personen zijn de bepalingen van de genoemde leden van overeenkomstige toepassing. Aan het vereiste inzake het wonen of het verrichten van beroepswerkzaamheden vóór de gebeurtenis moet echter door de overleden persoon zijn voldaan.

5. Aan de in artikel 3, eerste lid en tweede lid, onder a, genoemde personen die wonen buiten het grondgebied van een Partij bij de EER-Overeenkomst, worden uitkeringen krachtens de Noorse wetgeving betaalbaar gesteld onder dezelfde voorwaarden en in dezelfde mate als aan Noorse onderdanen.

Artikel 12 Werkloosheidsuitkeringen

Ten aanzien van de in artikel 3, tweede lid, genoemde personen is artikel 67 van de Verordening van overeenkomstige toepassing.

DEEL IV

DIVERSE BEPALINGEN

Artikel 13 Administratieve akkoorden

De bevoegde autoriteiten kunnen, indien nodig, akkoorden sluiten voor de uitvoering van dit Verdrag.

Artikel 14 Wederzijdse bijstand

Ten aanzien van de in artikel 3, tweede lid, genoemde personen die wonen op het grondgebied van een Verdragsluitende Partij, zijn de desbetreffende bepalingen van de Verordening en de Toepassingsverordening inzake wederzijdse bijstand, vrijstelling van rechten, indiening van aanvragen, beroepschriften en andere documenten, munteenheden, alsmede verhaal van onverschuldigde betalingen van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15 Geschillen

1. Geschillen die met betrekking tot de toepassing van dit Verdrag ontstaan, dienen te worden opgelost door middel van onderhandelingen tussen de bevoegde autoriteiten.

2. Indien het geschil niet is beslecht binnen zes maanden volgend op het eerste verzoek de in het eerste lid van dit artikel voorgeschreven onderhandelingen te beginnen, wordt het voorgelegd aan een scheidsgerecht waarvan de samenstelling en de procedure worden overeengekomen door de Verdragsluitende Partijen. Het scheidsgerecht beslecht het geschil volgens de grondbeginselen en in de geest van dit Verdrag. De uitspraak van het scheidsgerecht is niet vatbaar voor beroep en is bindend voor de Verdragsluitende Partijen.

DEEL V

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 16 Overgangsbepalingen met betrekking tot uitkeringen

1. Dit Verdrag geldt ten aanzien van gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden vóór de inwerkingtreding. Krachtens dit Verdrag zijn echter geen uitkeringen verschuldigd over enig tijdvak dat aan zijn inwerkingtreding voorafgaat, hoewel tijdvakken van verzekering of wonen die vóór bedoelde inwerkingtreding zijn vervuld voor de vaststelling van de uitkeringen in aanmerking worden genomen.

2. Een uitkering die in verband met de nationaliteit van de betrokkene of op grond van het feit dat hij woonde op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij dan wel op grond van andere belemmeringen die door dit Verdrag zijn weggenomen niet is toegekend dan wel is ingetrokken, wordt op aanvraag toegekend of hervat met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag.

3. Een uitkering die vóór de inwerkingtreding van dit Verdrag is toegekend, wordt op aanvraag herzien met inachtneming van de bepalingen van dit Verdrag. Dergelijke uitkeringen kunnen ook worden herzien zonder dat een aanvraag wordt ingediend. Deze herziening mag geen vermindering van de betaalde uitkering tot gevolg hebben.

4. Bepalingen in de wetten van de Verdragsluitende Partijen betreffende de verjaring en de beëindiging van het recht op uitkering gelden niet ten aanzien van aan het eerste tot en met derde lid van dit artikel te ontlenen rechten, mits de rechthebbende zijn aanvraag om een uitkering binnen twee jaar na de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag indient.

Artikel 17 Vervallenverklaring van eerder Verdrag

Dit Verdrag vervangt het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Noorwegen inzake sociale zekerheid, ondertekend te Lugano op 13 april 1989, dat ophoudt van kracht te zijn vanaf de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag.

Artikel 18 Opzegging

1. Dit Verdrag kan worden opgezegd door elk van beide Verdragsluitende Partijen. Van de opzegging wordt ten minste drie maanden voor het verstrijken van het lopende kalenderjaar kennis gegeven, waarna het Verdrag ophoudt van kracht te zijn bij het verstrijken van het kalenderjaar waarin het is opgezegd.

2. Indien het Verdrag wordt opgezegd, blijven zijn bepalingen van toepassing ten aanzien van reeds verkregen rechten op uitkeringen, ongeacht enige bepaling die in de wetgeving van de beide Verdragsluitende Partijen mocht zijn opgenomen aangaande beperkingen van het recht op uitkering in verband met het wonen in of het onderdaan zijn van andere landen. Aanspraken op toekomstige uitkeringen die op grond van het Verdrag kunnen zijn verkregen, worden geregeld bij bijzondere overeenkomst.

Artikel 19 Inwerkingtreding

Beide Verdragsluitende Partijen stellen elkaar schriftelijk in kennis van de voltooiing van hun respectieve constitutionele procedures vereist voor de inwerkingtreding van dit Verdrag. Het Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de derde maand na de datum van de laatste kennisgeving.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, naar behoren gemachtigd door hun respectieve Regeringen, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN in tweevoud te Oslo, op 4 juni 1996, in de Engelse taal.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden

(w.g.) R. L. O. VAN LINSCHOTEN

Voor het Koninkrijk Noorwegen

(w.g.) HILL-MARTA SOLBERG


D. PARLEMENT

Zie Trb. 1996, 159.

G. INWERKINGTREDING

Zie Trb. 1996, 159.

J. GEGEVENS

Zie Trb. 1996, 159.

Uitgegeven de veertiende augustus 1996

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. VAN MIERLO

Naar boven