A. TITEL

Intern Akkoord betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van het Tweede Financieel Protocol bij de Vierde ACS-EG-Overeenkomst;

Brussel, 20 december 1995

B. TEKST1

Intern Akkoord betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van het Tweede Financieel Protocol bij de Vierde ACS-EG-Overeenkomst

De Vertegenwoordigers van de Regeringen van de Lid-Staten van de Europese Gemeenschap, in het kader van de Raad bijeen,

gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

overwegende dat het totale bedrag van de steun van de Gemeenschap aan de ACS-Staten in de Vierde ACS-EG-Overeenkomst ondertekend op 15 december 1989 te Lomé, hierna „de Overeenkomst" genoemd, zoals gewijzigd bij de op 4 november 1995 in Mauritius ondertekende Overeenkomst tot wijziging van de Vierde ACS-EG-Overeenkomst van Lomé, voor een periode van vijf jaar die ingaat op 1 maart 1995, is vastgesteld op 14.625 miljoen ecu, bestaande uit 12.967 miljoen ecu van het Europees Ontwikkelingsfonds en 1.658 miljoen ecu van de Europese Investeringsbank, hierna „de Bank" genoemd;

overwegende dat de vertegenwoordigers van de Regeringen van de Lid-Staten, in het kader van de Raad bijeen, zijn overeengekomen om het ten laste van het Europees Ontwikkelingsfonds komende bedrag van de steun ten behoeve van de landen en gebieden overzee waarop de bepalingen van het vierde deel van het Verdrag van toepassing zijn, hierna „LGO" genoemd, vast te stellen op 165 miljoen ecu; dat eveneens is voorzien in interventies voor een bedrag van 35 miljoen ecu uit eigen middelen van de Europese Investeringsbank in de LGO;

overwegende dat de voor de toepassing van dit akkoord gebruikte ecu is gedefinieerd in Verordening (EEG) nr. 3180/78 van de Raad van 18 december 1978 tot wijziging van de waarde van de rekeneenheid die wordt gebruikt door het Europees Fonds voor monetaire samenwerking1, of, in voorkomend geval, in een latere verordening van de Raad waarin de samenstelling van de ecu wordt omschreven;

overwegende dat er met het oog op de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst en van het Besluit betreffende de associatie van de LGO, hierna „het Besluit" genoemd, een achtste Europees Ontwikkelingsfonds dient te worden ingesteld en de voorwaarden voor de toewijzing van middelen aan dit Fonds, alsmede de desbetreffende bijdragen van de Lid-Staten, dienen te worden vastgesteld;

overwegende dat de regels voor het beheer van de financiële samenwerking, alsmede de procedure voor programmering, onderzoek en goedkeuring van de steun en de wijze van toezicht op het gebruik van de steun, dienen te worden vastgesteld;

overwegende dat er bij de Commissie en ook bij de Bank een comité van vertegenwoordigers van de Regeringen van de Lid-Staten dient te worden ingesteld; dat moet worden gezorgd voor de harmonisatie van de werkzaamheden die door de Commissie en de Bank worden verricht voor de toepassing van de Overeenkomst en van de overeenkomstige bepalingen van het Besluit; dat het derhalve wenselijk is dat de samenstelling van de comités die bij de Commissie en bij de Bank zitting hebben, zoveel mogelijk gelijk is;

overwegende dat de resolutie van de Raad van 2 december 1993 en de conclusies van de Raad van 6 mei 1994 betrekking hebben op de coördinatie van het beleid en van de maatregelen inzake ontwikkelingssamenwerking in het kader van de Gemeenschap; dat de resolutie van de Raad van 1 juni 1995 handelt over de complementariteit van het ontwikkelingsbeleid en de ontwikkelingsmaatregelen van de Europese Unie en van de Lid-Staten,

na raadpleging van de Commissie,

Hebben overeenstemming bereikt omtrent de volgende bepalingen:

HOOFDSTUK I

Artikel 1

1. De Lid-Staten stellen een achtste Europees Ontwikkelingsfonds (1995) in, hierna „het Fonds" genoemd.

2. a. Voor het Fonds wordt een bedrag van 13.132 miljoen ecu ter beschikking gesteld, waarvan:

    • i) 12.840 miljoen ecu als volgt door de Lid-Staten wordt gefinancierd:

(in miljoenen ecu)

België 503

Denemarken 275

Duitsland 3.000

Griekenland 160

Spanje 750

Frankrijk 3.120

Ierland 80

Italië 1.610

Luxemburg 37

Nederland 670

Oostenrijk 340

Portugal 125

Finland 190

Zweden 350

Verenigd Koninkrijk 1.630

    • ii) 292 miljoen ecu afkomstig is van uit vorige Fondsen getransfereerde niet-toegewezen of niet-aanwendbare middelen welke op de volgende wijze door de Lid-Staten ter beschikking zijn gesteld:

– 111 miljoen ecu via de aanpassing van het totale subsidiebedrag van het zevende Fonds, door de partijen vastgesteld op grond van artikel 232 van de Overeenkomst en verdeeld overeenkomstig de verdeelsleutel van artikel 1, lid 2, van het intern akkoord betreffende de financiering en het beheer van het zevende Fonds;

– 142 miljoen ecu via de aanpassing van het totale subsidiebedrag van het zevende Fonds, te beschouwen als niet-aanwendbaar in het kader van de programmeerbare steun en verdeeld overeenkomstig de verdeelsleutel van artikel 1, lid 2, van het intern akkoord betreffende de financiering en het beheer van het zevende Fonds;

– 26 miljoen ecu via de aanpassing van de niet in het kader van het zesde Fonds toegewezen totale subsidiebedragen, verdeeld overeenkomstig de verdeelsleutel van artikel 1, lid 2, van het intern akkoord betreffende de financiering en het beheer van het zesde Fonds;

– 13 miljoen ecu via de aanpassing van de niet in het kader van het vierde Fonds toegewezen totale subsidiebedragen, verdeeld overeenkomstig de verdeelsleutel van artikel 1, lid 2, van het intern akkoord betreffende de financiering en het beheer van het vierde Fonds;

  • b. De onder punt a., onder i), bedoelde verdeling kan bij een door de Raad met eenparigheid van stemmen genomen besluit worden gewijzigd in geval van toetreding van een nieuwe Staat tot de Europese Unie.

Artikel 2

1. Het in artikel 1 genoemde bedrag wordt als volgt verdeeld:

  • a. 12.967 miljoen ecu zijn bestemd voor de ACS-Staten en worden als volgt verdeeld:

    • i) 11.967 miljoen ecu in de vorm van subsidies, waarvan:

– 1.400 miljoen ecu specifiek voor steun voor structurele aanpassing,

– 1.800 miljoen ecu in de vorm van transfers, uit hoofde van het derde deel, titel II, hoofdstuk 1, van de Overeenkomst,

– 575 miljoen ecu in de vorm van een speciale financieringsfaciliteit uit hoofde van het derde deel, titel II, hoofdstuk 3, van de Overeenkomst;

– 260 miljoen ecu gereserveerd voor spoedhulp en hulp aan vluchtelingen;

– 1.300 miljoen ecu gereserveerd voor regionale samenwerking;

– 370 miljoen ecu gereserveerd voor de financiering van de in artikel 235 van de Overeenkomst genoemde rentesubsidies;

– 6.262 miljoen ecu gereserveerd voor de financiering van de programmeerbare nationale steun;

  • ii) 1.000 miljoen ecu in de vorm van risicodragend kapitaal;

  • b. 165 miljoen ecu zijn bestemd voor de LGO en worden als volgt verdeeld:

    • i) 135 miljoen ecu in de vorm van subsidies, waarvan:

– 2,5 miljoen ecu in de vorm van een speciale financieringsfaciliteit krachtens de bepalingen van het besluit die betrekking hebben op de mijnbouwprodukten;

– 5,5 miljoen ecu in de vorm van transfers voor de LGO, krachtens de bepalingen van het besluit die betrekking hebben op het systeem voor de stabilisatie van de exportopbrengsten;

– 3,5 miljoen ecu gereserveerd voor spoedhulp en hulp aan de vluchtelingen;

– 10 miljoen ecu gereserveerd voor regionale samenwerking;

– 8,5 miljoen ecu gereserveerd voor de financiering van de in artikel 157 van het besluit genoemde rentesubsidies;

– 105 miljoen ecu gereserveerd voor de financiering van de programmeerbare nationale steun;

    • ii) 30 miljoen ecu in de vorm van risicodragend kapitaal.

2. Indien een onafhankelijk geworden LGO tot de Overeenkomst toetreedt, worden de in lid 1, punt b., onder i), eerste, derde, vierde, vijfde en zesde streepje, en punt b., onder ii), aangegeven bedragen verminderd en die van lid 1, punt a., dienovereenkomstig verhoogd bij een met een- parigheid van stemmen op voorstel van de Commissie genomen besluit van de Raad.

In dit geval blijft het betrokken land in aanmerking komen voor de in lid 1, punt b., onder i), tweede streepje, bedoelde middelen, maar volgens de beheersvoorschriften van het derde deel, titel II, hoofdstuk 1, van de Overeenkomst.

Artikel 3

Bij het in artikel 1 vastgestelde bedrag komen, tot een bedrag van 1.693 miljoen ecu, leningen die door de Bank uit eigen middelen tegen de door haar overeenkomstig haar statuten vastgestelde voorwaarden worden verstrekt.

Deze leningen zijn bestemd:

  • a. tot een bedrag van 1.658 miljoen ecu voor financieringsverrichtingen in de ACS-Staten;

  • b. tot een bedrag van 35 miljoen ecu voor financieringsverrichtingen in de LGO.

Artikel 4

Het gedeelte van de voor rentesubsidies gereserveerde bedragen in artikel 2, lid 1, punt a., onder i), zesde streepje, en lid 1, punt b., onder i), vijfde streepje, waarvoor aan het einde van de periode waarvoor de leningen van de Bank zijn verleend, geen verplichtingen zijn aangegaan, wordt opnieuw beschikbaar krachtens de desbetreffende subsidies.

De Raad kan, uitgaande van een in overleg met de bank opgesteld Commissievoorstel, met eenparigheid van stemmen besluiten dit maximum te verhogen.

Artikel 5

De krachtens de Overeenkomst en het Besluit ten bate van de ACS-Staten en de LGO uitgevoerde financiële verrichtingen geschieden op de in dit Akkoord omschreven wijze en worden aan het Fonds toegerekend, met uitzondering van de door de bank uit eigen middelen verstrekte leningen.

Artikel 6

1. Ieder jaar stelt de Commissie de staat van de voor het volgende begrotingsjaar te verwachten betalingen, alsook het tijdschema voor het afroepen van de bijdragen vast en stelt zij de Raad hiervan vóór 1 november in kennis, met inachtneming van de ramingen van de Bank betreffende de door haar beheerde verrichtingen. De Raad spreekt zich hierover uit met de in artikel 21, lid 4, vastgestelde gekwalificeerde meerderheid. De wijze van storting van de bijdragen door de Lid-Staten wordt vastgesteld bij het in artikel 32 bedoelde Financieel Reglement.

2. De Commissie voegt bij de jaarlijkse ramingen van de bijdragen welke zij bij de Raad moet indienen, haar schattingen van de uitgaven, met inbegrip van die betreffende de voorgaande fondsen, voor ieder van de vier jaren die volgen op het jaar waarin de bijdragen worden afgeroepen.

3. Indien de bijdragen niet volstaan om te voorzien in de daadwerkelijke behoeften van het Fonds tijdens het betreffende begrotingsjaar, dient de Commissie voorstellen voor aanvullende stortingen in bij de Raad, die zich zo spoedig mogelijk uitspreekt met de in artikel 21, lid 4, bedoelde gekwalificeerde meerderheid.

Artikel 7

1. De eventueel overgebleven middelen van het Fonds worden, totdat zij volledig zijn gebruikt, op dezelfde wijze aangewend als is bepaald in de Overeenkomst, in het Besluit en in dit Akkoord.

2. Bij de afloop van dit Akkoord blijven de Lid-Staten verplicht om het nog niet afgeroepen gedeelte van hun bijdragen te storten overeenkomstig het bepaalde in artikel 6 en in het in artikel 32 bedoelde Financieel Reglement.

Artikel 8

1. Naar rato van hun intekening op het kapitaal van de Bank verplichten de Lid-Staten zich ertoe, zich tegenover de Bank borg te stellen, onder afstand van het voorrecht van uitwinning, voor alle financiële verplichtingen welke voor de leningnemers van de Bank voortvloeien uit de door de Bank uit eigen middelen op grond zowel van artikel 1 van het aan de Overeenkomst gehechte Tweede Financieel Protocol en de overeenkomstige bepalingen van het Besluit als, in voorkomend geval, van de artikelen 104 en 109 van de Overeenkomst aangegane leningsovereenkomsten.

2. De in lid 1 bedoelde borgstelling blijft beperkt tot 75 % van het totale bedrag van de door de Bank uit hoofde van alle leningsovereenkomsten geopende kredieten; zij geldt ter dekking van ongeacht welk risico.

3. Voor de financiële verplichtingen uit hoofde van de artikelen 104 en 109 van de Overeenkomst kunnen de Lid-Staten zich, onverminderd de in de leden 1 en 2 bedoelde globale borgstelling, op verzoek van de Bank in specifieke gevallen tegenover de bank borg stellen voor een hoger percentage dan 75 %, welk percentage kan gaan tot 100 % van de kredieten die door de Bank uit hoofde van de desbetreffende leningsovereenkomsten zijn geopend.

4. De uit de leden 1, 2 en 3 voortvloeiende verplichtingen van de Lid-Staten worden vastgelegd in borgstellingsovereenkomsten tussen elk der Lid-Staten en de Bank.

Artikel 9

1. De bedragen die aan de Bank worden betaald uit hoofde van de na 1 juni 1964 aan de ACS-Staten, de LGO en de Franse overzeese departementen verstrekte speciale leningen, alsmede de opbrengsten en revenuen van de verrichtingen met risicodragend kapitaal die na 1 februari 1971 hebben plaatsgevonden ten gunste van deze staten, landen, gebieden en departementen, komen aan de Lid-Staten toe naar rato van hun bijdragen aan het Fonds waaruit deze middelen afkomstig zijn, tenzij de Raad op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen besluit deze bedragen te reserveren of voor andere verrichtingen aan te wenden.

De provisies die wegens het beheer van de in de eerste alinea bedoelde leningen en verrichtingen aan de Bank verschuldigd zijn, worden vooraf op deze middelen in mindering gebracht.

2. Onverminderd artikel 192 van de Overeenkomst worden de rentebaten uit deposito's bij de betalingsgemachtigden in Europa als bedoeld in artikel 319, lid 4, van de Overeenkomst gecrediteerd op een of verschillende ten name van de Commissie geopende rekeningen. Deze rentebaten worden door de Commissie, na een met gekwalificeerde meerderheid uitgebracht advies van het in artikel 21 bedoelde Comité van het EOF, gebruikt voor:

– dekking van de administratie- en financieringskosten die uit het beheer van de kasmiddelen van het Fonds voortvloeien;

– het verrichten van studies of expertises van korte duur waarmee een gering bedrag is gemoeid, inzonderheid ter vergroting van haar eigen capaciteit op het gebied van het analyseren, doorlichten en formuleren van het structurele aanpassingsbeleid;

– het verrichten van audits en evaluaties van korte duur waarmee een gering bedrag is gemoeid;

– Het verrichten van studies of expertises van korte duur waarmee een gering bedrag is gemoeid, met betrekking tot financieringsvoorstellen waaraan de laatste hand wordt gelegd.

Op voorstel van de Commissie kan de Raad evenwel met gekwalificeerde meerderheid als bepaald in artikel 21, lid 4, beslissen de in dit artikel bedoelde ontvangsten te gebruiken voor andere dan de in lid 2 genoemde doeleinden.

HOOFDSTUK II

Artikel 10

1. Behoudens de artikelen 22, 23 en 24 en onverminderd de bevoegdheden van de Bank inzake het beheer van bepaalde vormen van steun, wordt het Fonds beheerd door de Commissie op de wijze die is bepaald bij het in artikel 32 bedoelde Financieel Reglement.

2. Behoudens de artikelen 28 en 29 worden het risicodragend kapitaal en de rentesubsidies uit de middelen van het Fonds door de Bank voor rekening van de Gemeenschap beheerd, overeenkomstig de statuten van de Bank en op de wijze die is bepaald bij het in artikel 32 bedoelde Financieel Reglement.

Artikel 11

De Commissie ziet toe op de toepassing van het door de Raad vastgestelde steunbeleid alsook op de toepassing van de beleidslijnen voor de samenwerking inzake de ontwikkelingsfinanciering die door de ACS-EG-Raad van Ministers krachtens artikel 325 van de Overeenkomst zijn vastgesteld.

Artikel 12

1. De Commissie en de Bank verstrekken elkaar periodiek de nodige gegevens omtrent de bij hen ingediende financieringsaanvragen en omtrent de inleidende contacten die de bevoegde instanties van de ACS-Staten, de LGO, of de andere in artikel 230 van de Overeenkomst en in de overeenkomstige bepalingen van het Besluit bedoelde begunstigden vóór de indiening van hun aanvragen met hen hebben gelegd.

2. De Commissie en de Bank houden elkaar op de hoogte van het verloop van de behandeling van financieringsaanvragen. Zij wisselen alle algemene informatie uit ter bevordering van de harmonisatie van de beheersprocedures en van de wijze waarop de werkzaamheden vanuit het oogpunt van het ontwikkelingsbeleid moeten worden gevoerd, alsmede de beoordeling van de aanvragen.

Artikel 13

1. De Commissie onderzoekt de projecten en programma's die op grond van artikel 233 van de Overeenkomst en de overeenkomstige bepalingen van het Besluit in aanmerking komen voor financiering door middel van subsidies uit de middelen van het Fonds.

De Commissie onderzoekt eveneens de transferaanvragen die uit hoofde van het derde deel, titel II, hoofdstuk 1, van de Overeenkomst en de overeenkomstige bepalingen van het Besluit worden ingediend, alsook de projecten en programma's die in aanmerking kunnen komen voor de speciale financieringsfaciliteit uit hoofde van het derde deel, titel II, hoofdstuk 3, van de Overeenkomst en de overeenkomstige bepalingen van het Besluit.

2. De Bank onderzoekt de projecten en programma's die op grond van haar statuten en van de artikelen 233 en 236 van de Overeenkomst en de overeenkomstige bepalingen van het Besluit in aanmerking komen voor financiering door middel van leningen uit eigen middelen met rentesubsidies, of door middel van risicodragend kapitaal.

3. Projecten en programma's in de sectoren industrie, landbouwindustrie, toerisme, mijnbouw, energie, alsmede in de sectoren vervoer en telecommunicatie, indien deze op die sectoren betrekking hebben, worden ingediend bij de Bank, die nagaat of zij in aanmerking komen voor een van de door haar beheerde vormen van steun.

4. Indien bij de behandeling door de Commissie of de Bank blijkt dat een project of programma niet in aanmerking komt voor financiering via een van de door hen beheerde vormen van steun, geven zij deze aanvragen aan elkaar door, na kennisgeving aan de eventuele betrokkene.

Artikel 14

Onverminderd de algemene opdrachten die de Bank van de Gemeenschap heeft ontvangen voor de inning van hoofdsom en interest van de speciale leningen en van de verrichtingen uit hoofde van de speciale financieringsfaciliteit van de voorgaande Overeenkomsten, draagt de Commissie voor rekening van de Gemeenschap zorg voor de financiële uitvoering van de verrichtingen uit de middelen van het Fonds in de vorm van subsidies, transfers of speciale financieringsfaciliteit; zij verricht de betalingen overeenkomstig het in artikel 32 bedoelde Financieel Reglement.

Artikel 15

1. De Bank draagt voor rekening van de Gemeenschap zorg voor de financiële uitvoering van de verrichtingen uit de middelen van het Fonds in de vorm van risicodragend kapitaal. De Bank handelt hierbij uit naam en voor risico van de Gemeenschap. Deze bezit alle daaruit voortvloeiende rechten, met name in de hoedanigheid van schuldeiser of eigenaar.

2. De Bank draagt zorg voor de financiële uitvoering van de verrichtingen in verband met leningen uit eigen middelen en rentesubsidies uit de middelen van het Fonds.

HOOFDSTUK III

Artikel 16

1. Ten behoeve van de doorzichtigheid en de onderlinge samenhang van de samenwerkingsactiviteiten en ter verbetering van de complementariteit met de bilaterale hulp van de Lid-Staten, zendt de Commissie aan de Lid-Staten en aan hun vertegenwoordigers ter plaatse de identificatiebladen van de projecten, zodra het behandelingsbesluit is genomen. Nadien werkt de Commissie deze identificatiebladen bij en zendt de bijgewerkte versies aan de Lid-Staten.

2. Met diezelfde behoefte aan doorzichtigheid, onderlinge samenhang en complementariteit voor ogen zenden de Lid-Staten en de Commissie elkaar op gezette tijden het bijgewerkte overzicht van de ontwikkelingshulp die zij hebben verleend of voornemens zijn te verlenen. Bovendien zien de Lid-Staten en de Commissie, inzonderheid met betrekking tot de prioritaire gebieden ten aanzien waarvan de Raad speciale resoluties inzake politieke coördinatie heeft aangenomen, erop toe dat zij stelselmatig informatie en gedachten uitwisselen over hun beleid en strategieën per ontvangend land en proberen zij, wanneer zulks wenselijk en mogelijk is, overeenstemming te bereiken over gemeenschappelijke beleidslijnen per land in het kader van de geregelde vergaderingen van de vertegenwoordigers van de Commissie en de Lid-Staten ter plaatse, van bilaterale contacten of van vergaderingen van deskundigen van de administraties van de Lid-Staten en de Commissie, alsook van de werkzaamheden van het in artikel 21 bedoelde Comité van het EOF, dat hierbij een centrale rol moet spelen.

3. De Lid-Staten en de Commissie delen elkaar in het kader van de geregelde vergaderingen van hun vertegenwoordigers ter plaatse, van de bilaterale contacten, of van vergaderingen van deskundigen van de administraties van de Lid-Staten en de Commissie, alsook van de werkzaamheden van het in artikel 21 bedoelde Comité van het EOF, tevens de beschikbare gegevens mee over de andere bilaterale, regionale en multilaterale hulp die ten gunste van de ACS-Staten is verleend of wordt overwogen.

4. De Bank stelt de bij naam aangewezen vertegenwoordigers van de Lid-Staten en van de Commissie geregeld vertrouwelijk op de hoogte van de projecten ten gunste van de ACS-Staten die zij overweegt in behandeling te nemen.

Artikel 17

1. De in artikel 281 van de Overeenkomst bedoelde programmering vindt in elke ACS-Staat plaats onder verantwoordelijkheid van de Commissie en met medewerking van de Bank.

2. Ter voorbereiding van de programmering stelt de Commissie, in het kader van een intensievere coördinatie met de Lid-Staten, in het bijzonder met die welke ter plaatse zijn vertegenwoordigd, en in contact met de Bank een onderzoek in naar de economische en sociale situatie van iedere ACS-Staat, ten einde te kunnen vaststellen welke hinderpalen de ontwikkeling afremmen en welke voor de ontwikkeling de haalbare vooruitzichten zijn, en op basis daarvan de geschikt lijkende beleidslijnen te kunnen kiezen.

3. Het in lid 2 bedoelde onderzoek heeft bovendien betrekking op de sectoren waarin de Gemeenschap in het bijzonder activiteiten ontplooit en op de sectoren waarvoor een beroep op ondersteuning door de Gemeenschap kan worden overwogen, waarbij rekening wordt gehouden met de prioriteiten van het samenwerkingsbeleid van de Gemeenschap, de macro-economische en sectoriële nationale beleidslijnen en de doeltreffendheid daarvan, de steunmaatregelen van de andere geldschieters en vooral de Lid-Staten, en de onderlinge afhankelijkheid van de sectoren, en wordt uitgegaan van een grondige evaluatie van de vroegere steunmaatregelen van de Gemeenschap, alsmede van de lering die eruit werd getrokken.

4. Op basis van het in lid 2 bedoelde onderzoek stelt de Commissie een samenvattend document op betreffende de samenwerkingsstrategie per land en op regionaal niveau, waarin een strategie van de steunmaatregelen van de Gemeenschap wordt voorgesteld.

Artikel 18

1. Dit document wordt besproken door de vertegenwoordigers van de Lid-Staten, de Commissie en de Bank in het bij artikel 21 bedoelde Comité van het EOF, ten einde het algemene kader van de samenwerking van de Gemeenschap met elke ACS-Staat te beoordelen en voor zover mogelijk de onderlinge samenhang en de complementariteit van de steun van de Gemeenschap en die van de Lid-Staten te verzekeren. De Bank geeft van haar kant aan welk bedrag zij eventueel aan de ACS-Staat zou kunnen toewijzen.

2. Op basis van die bespreking en de voorstellen van de betrokken ACS-Staat hebben gedachtenwisselingen plaats tussen laatstgenoemde, de Commissie en de Bank voor het haar regarderende gedeelte, overeenkomstig artikel 282 van de Overeenkomst, ten einde het indicatief programma inzake communautaire steun vast te stellen.

3. Het indicatieve programma inzake communautaire steun betreffende elke ACS-Staat wordt aan de Lid-Staten toegezonden, ten einde een gedachtenwisseling mogelijk te maken tussen de vertegenwoordigers van de Lid-Staten, de Commissie en de Bank. Deze gedachtenwisseling vindt plaats, indien de Commissie of een of meer Lid-Staten daarom verzoekt.

4. Het bepaalde in artikel 17 en in dit artikel betreffende nationale programmering geldt mutatis mutandis voor de regionale programmering op basis van artikel 160 van de Overeenkomst.

Artikel 19

1. Onverminderd de in artikel 282, lid 3, bedoelde mogelijkheid voor de ACS-Staat om een herziening van het indicatieve programma te verzoeken, wordt dit programma overeenkomstig artikel 282, lid 3, herzien ten laatste drie jaar na de inwerkingtreding van het Tweede Financieel Protocol of wanneer in het kader van het indicatieve programma van de ACS-Staat financieringsbesluiten zijn genomen voor een totaal bedrag overeenkomend met 80% van de eerste financiële tranche van de indicatieve toewijzing, indien dat percentage wordt bereikt vóór het verstrijken van bovenbedoelde periode van drie jaar.

2. Na de tussentijdse herziening van het indicatieve programma van een ACS-Staat en met inachtneming van de in artikel 282, lid 4, van de Overeenkomst aangegeven elementen, beoordeelt de Commissie de reële behoeft van de ACS-Staat inzake financiële verbintenissen voor de nog resterende looptijd van het Tweede Financieel Protocol van de Overeenkomst. De Commissie beslist van geval tot geval over het al dan niet toekennen en over de omvang van een tweede tranche van het indicatieve programma, na een, op basis van een beknopt Commissiedocument gevoerde, gedachtenwisseling met de Lid-Staten in het kader van het Comité van het EOF overeenkomstig artikel 23.

Artikel 20

1. De bepalingen van de Overeenkomst betreffende de aanpassingssteun worden ten uitvoer gelegd op basis van de volgende beginselen:

  • a. Bij de analyse van de situatie van de betrokken Staten beoordeelt de Commissie, op grond van een doorlichting aan de hand van de in artikel 246 van de Overeenkomst genoemde factoren, de omvang en de doeltreffendheid van de aangevangen of overwogen hervormingen in de onder dat artikel vallende gebieden en met name het monetaire, budgettaire en fiscale beleid.

  • b. De steun voor de structurele aanpassing moet rechtstreeks betrekking hebben op de activiteiten en maatregelen die de betrokken Staat in verband met die aanpassing uitvoert.

  • c. De procedures voor de gunning van de opdrachten moeten voldoende soepel zijn zodat ze kunnen worden afgestemd op de normale administratieve en commerciële procedures van de betrokken ACS-Staten.

  • d. Onder voorbehoud van het bepaalde onder c en wanneer het gaat om de tenuitvoerlegging van invoerprogramma's worden in elk programma inzake steun voor structurele aanpassing ten aanzien van de invoer het aanbestedingssysteem en, in het kader daarvan, de waarden per order vastgesteld voor de twee aanbestedingsvormen, te weten:

– de internationale aanbesteding en

– de onderhandse aanbesteding.

Bij invoer door de overheids- of semi-overheidssector worden echter de gebruikelijke procedures voor overheidsopdrachten toegepast.

  • e. Op verzoek van en na overleg met de betrokken ACS-Staat wordt technische bijstand verleend aan de ACS-instantie die voor de uitvoering van het programma verantwoordelijk is.

Bij de onderhandelingen over de technische bijstand ziet de Commissie erop toe dat deze tot doel heeft:

– controle uit te oefenen op de feitelijke uitvoering van het programma;

– te waarborgen dat de invoer onder optimale kwaliteit/prijsvoorwaarden plaatsvindt na een zo ruim mogelijke raadpleging van de ACS- en EG-leveranciers;

– de importeurs, telkens wanneer dat technisch mogelijk en economische verantwoord is, te adviseren met oog op de uitbreiding van hun markten.

Deze technische bijstand kan zo nodig dienen om de importeurs, indien zij dat wensen, te helpen hun orders te groeperen wanneer de in te voeren goederen homogeen zijn, ten einde aldus een betere kwaliteit/prijsverhouding te verkrijgen.

  • f. De rechtstreekse begrotingssteun moet volledig sporen met het macro-economische en begrotingskader als onderdeel van het totale hervormingsprogramma en dient onderworpen te zijn aan de gebruikelijke uitzonderingen welke in het kader van de algemene en sectoriële importprogramma's worden toegepast. In het bijzonder mag de bijstand niet worden gebruikt als ondersteuning van uitgaven voor militaire doeleinden.

2. De Commissie informeert de Lid-Staten voor zover nodig en ten minste eens per jaar over de tenuitvoerlegging van de programma's inzake aanpassingssteun, alsmede over alle problemen betreffende de instandhouding van de financierbaarheid. Deze informatie, met daarbij alle nodige gegevens, inclusief statistieken, heeft in het bijzonder betrekking op de correcte toepassing van het akkoord dat met de voor de uitvoering van het programma verantwoordelijke ACS-instantie is gesloten, met inbegrip van de bepalingen betreffende het overleg als bedoeld in lid 1, onder e, tweede alinea, tweede streepje. Uitgaande van die informatie, van de afwikkeling van de invoerprogramma's en van de coördinatie met de andere donors, kan de Raad, op voorstel van de Commissie en met de in artikel 21, lid 4, bepaalde gekwalificeerde meerderheid, de wijze van tenuitvoerlegging van die programma's zoals omschreven in lid 1, aanpassen.

HOOFDSTUK IV

Artikel 21

1. Er wordt bij de Commissie voor de door haar beheerde middelen een comité ingesteld, hierna „het Comité van het EOF" genoemd, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Regeringen van de Lid-Staten.

Het Comité van het EOF staat onder voorzitterschap van een vertegenwoordiger van de Commissie. Het secretariaat wordt gevoerd door de Commissie.

Een vertegenwoordiger van de Bank neemt deel aan de werkzaamheden van dit Comité.

2. De Raad stelt met eenparigheid van stemmen het reglement van orde van het Comité van het EOF vast.

3. De stemmen van de Lid-Staten in het Comité van het EOF worden als volgt gewogen:

België 9

Denemarken 5

Duitsland 50

Griekenland 4

Spanje 13

Frankrijk 52

Ierland 2

Italië 27

Luxemburg 1

Nederland 12

Oostenrijk 6

Portugal 3

Finland 4

Zweden 6

Verenigd Koninkrijk 27

4. Het Comité van het EOF spreekt zich met een gekwalificeerde meerderheid van 145 stemmen uit, waarbij ten minste acht Lid-Staten voor stemmen.

5. De in lid 3 genoemde weging alsmede de in lid 4 vermelde gekwalificeerde meerderheid van stemmen kunnen bij eenparig besluit van de Raad worden gewijzigd in het in artikel 1, lid 2, punt b, bedoelde geval.

Artikel 22

1. Het Comité van het EOF spitst zijn werkzaamheden toe op de fundamentele samenwerkingsproblemen per land en streeft, ter wille van de samenhang en complementariteit, naar passende coördinatie van de aanpak en de activiteiten van de Gemeenschap en haar Lid-Staten.

2. De taken van het Comité van het EOF hebben betrekking op drie aspecten:

– de programmering van de steun van de Gemeenschap;

– de controle op de uitvoering van de steun van de Gemeenschap, met inbegrip van de sectoriële aspecten;

– het besluitvormingsproces.

Artikel 23

Wat de programmering betreft, hebben de in artikel 18, lid 1, bedoelde bespreking en de in artikel 18, lid 3, en artikel 19, lid 2, bedoelde gedachtenwisselingen ten doel dat de gewenste consensus tussen de Commissie en de Lid-Staten wordt bereikt. Deze bespreking en gedachtenwisselingen vinden plaats in het kader van het Comité van het EOF en hebben betrekking op:

– het algemeen kader van de communautaire samenwerking met iedere ACS-Staat, in het bijzonder de overwogen concentratiegebieden en de overwogen maatregelen ter verwezenlijking van de voor die gebieden vastgestelde doelstellingen, alsmede op de beoogde algemene richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging van de regionale samenwerking;

– de samenhang en de complementariteit van de steun van de Gemeenschap en die van de Lid-Staten.

Mocht de in de eerste alinea bedoelde consensus niet worden bereikt, dan brengt het Comité van het EOF op verzoek van een Lid-Staat of van de Commissie ook advies uit met gekwalificeerde meerderheid, en wel volgens de procedure van artikel 21.

Artikel 24

Ten aanzien van de controle op de uitvoering van de samenwerking vinden er in het Comité van het EOF besprekingen plaats over:

– de vraagstukken inzake het ontwikkelingsbeleid en algemene en/of sectoriële vraagstukken die zich kunnen voordoen bij de uitvoering van de verschillende uit de door de Commissie beheerde middelen gefinancierde projecten of programma's, rekening houdend met de ervaringen en activiteiten van de Lid-Staten;

– de aanpak van de Gemeenschap en haar Lid-Staten met betrekking tot de aanpassingssteun voor de betrokken Staten, inclusief op het stuk van het gebruik van de tegenwaardefondsen;

– de bestudering van wijzigingen en aanpassingen die eventueel moeten worden aangebracht in de indicatieve programma's en de aanpassingssteun;

– de evaluaties halverwege waarom eventueel door het Comité van het EOF wordt verzocht bij de goedkeuring van voorstellen voor de financiering van bepaalde projecten of programma's;

– de evaluaties van steunmaatregelen van de Gemeenschap indien deze aanleiding geven tot kwesties die verband houden met het werk van het Comité van het EOF.

Artikel 25

1. Met betrekking tot de besluitvorming brengt het Comité van het EOF met de in artikel 21 bedoelde gekwalificeerde meerderheid advies uit over:

  • a. het in aanmerking komen van de ACS-Staten voor de middelen die zijn bestemd voor de structurele aanpassing, tenzij in de gevallen waarin deze Staten uit hoofde van artikel 246, lid 2, van de Overeenkomst, hiervoor automatisch in aanmerking komen;

  • b. de financieringsvoorstellen betreffende de projecten en programma's met een waarde van meer dan twee miljoen ecu, via een schriftelijke of gewone procedure waarvan de voorwaarden en nadere regels in het in artikel 21, lid 2, bedoelde reglement van orde zijn vastgelegd;

  • c. de financieringsvoorstellen betreffende de aanpassingssteun of de speciale financieringsfaciliteit (SYSMIN), ongeacht het bedrag;

  • d. de op grond van artikel 9, lid 2 (gebruik van rentebaten), opgestelde periodieke financieringsvoorstellen.

2. De Commissie is gerechtigd om zonder raadpleging van het Comité van het EOF verrichtingen goed te keuren waarmee een bedrag van minder dan twee miljoen ecu gemoeid is.

3. a. De Commissie is eveneens gerechtigd om in de onder b bedoelde omstandigheden, zonder raadpleging van het Comité van het EOF de bijkomende betalingsverplichtingen goed te keuren die nodig zijn hetzij voor het dekken van overwogen of geconstateerde overschrijdingen met betrekking tot een project of programma bedoeld in lid 1, onder b, en in lid 2, hetzij voor het dekken van de extra financieringsbehoeften van de structurele-aanpassingstranches waarop de in lid 1, onder c, bedoelde voorstellen betrekking hebben, op voorwaarde dat de overschrijding of de extra financieringsbehoefte niet meer bedraagt dan 20 % van de oorspronkelijk bij het financieringsbesluit vastgelegde betalingsverplichting.

  • b. Wanneer de onder a bedoelde bijkomende betalingsverplichting minder dan vier miljoen ecu bedraagt, wordt het Comité van het EOF in kennis gesteld van het door de Commissie genomen besluit. Wanneer de onder a bedoelde bijkomende betalingsverplichting meer dan vier miljoen ecu maar minder dan 20% bedraagt, wordt het Comité van het EOF om advies verzocht volgens vereenvoudigde en versnelde procedures die op basis van voorstellen van de Commissie zullen worden gepreciseerd wanneer het reglement van orde van het Comité van het EOF wordt aangenomen.

4. In de financieringsvoorstellen wordt met name uiteengezet welke plaats projecten of actieprogramma's innemen in het kader van de ontwikkelingsperspectieven van het betrokken land of de betrokken landen en hoe deze in het door de Gemeenschap gesteunde sectorieel of macro-economisch beleid zijn ingepast. Er wordt in aangegeven op welke wijze in deze landen vroegere steun van de Gemeenschap in dezelfde sector is aangewend en melding gemaakt van de eventueel bestaande projectevaluaties in genoemde sector.

5. In de financieringsvoorstellen betreffende de structurele aanpassing worden met name de posten gespecificeerd waarvoor rechtstreekse of onrechtstreekse begrotingssteun wordt toegewezen.

6. Ter bespoediging van de procedures kunnen de financieringsvoorstellen betrekking hebben op globale bedragen, wanneer het gaat om de financiering van:

  • a. opleiding;

  • b. gedecentraliseerde samenwerking;

  • c. microprojecten;

  • d. handelsbevordering en -ontwikkeling;

  • e. pakketten kleinschalige maatregelen in een bepaalde sector;

  • f. technische samenwerking.

Artikel 26

1.Wanneer het Comité van het EOF om ingrijpende wijzigingen in een van de in artikel 25, lid 1, bedoelde voorstellen verzoekt of daarover geen gunstig advies uitbrengt, raadpleegt de Commissie de vertegenwoordigers van de betrokken ACS-Staat of ACS-Staten.

De Commissie stelt de Lid-Staten tijdens de volgende vergadering van het Comité van het EOF in kennis van de resultaten van de raadpleging.

2. Na de in lid 1 bedoelde raadpleging kan de Commissie een herzien of aangevuld voorstel tijdens een van de volgende vergaderingen aan het Comité van het EOF voorleggen.

3. Blijft het Comité van het EOF weigeren een gunstig advies uit te brengen, dan stelt de Commissie de betrokken ACS-Staat of ACS-Staten daarvan in kennis; deze kunnen vragen:

– het probleem aan de orde te stellen in het in artikel 325 van de Overeenkomst bedoelde ACS-EG-Comité, hierna „Comité voor de samenwerking inzake ontwikkelingsfinanciering" genoemd, of

– overeenkomstig artikel 27, lid 2, door de besluitvormende organen van de Gemeenschap te worden gehoord.

Artikel 27

1. De in artikel 25, lid 1, bedoelde voorstellen worden, samen met het advies van het Comité van het EOF, ter beslissing aan de Commissie voorgelegd.

2. Indien de Commissie besluit af te wijken van het advies van het Comité van het EOF of indien dit Comité geen gunstig advies heeft uitgebracht, moet zij hetzij het voorstel intrekken, hetzij de aangelegenheid zo spoedig mogelijk voorleggen aan de Raad, die binnen een termijn van in de regel niet meer dan twee maanden besluit volgens dezelfde stemprocedure als het Comité van het EOF.

In dit laatste geval, en wanneer het gaat om financieringsvoorstellen, kan de betrokken ACS-Staat, indien hij niet besloten heeft de zaak in het Comité voor samenwerking inzake ontwikkelingsfinanciering aan de orde te stellen, overeenkomstig artikel 289, lid 3, van de Overeenkomst, de Raad alle gegevens mededelen die zijns inziens noodzakelijk zijn voor volledige kennis van zaken vóór een definitief besluit, en door de Voorzitter en de leden van de Raad worden gehoord.

Artikel 28

1. Bij de Bank wordt een comité ingesteld, hierna „het comité van artikel 28" genoemd, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Regeringen van de Lid-Staten.

Het comité van artikel 28 staat onder voorzitterschap van de vertegenwoordiger van de Lid-Staat die het voorzitterschap van de Raad van Gouverneurs van de Bank uitoefent; het secretariaat van dit comité wordt gevoerd door de Bank.

Een vertegenwoordiger van de Commissie neemt deel aan de werkzaamheden van dit comité.

2. De Raad stelt met eenparigheid van stemmen het reglement van orde van het comité van artikel 28 vast.

3. Voor de weging van de stemmen van de Lid-Staten en de gekwalificeerde meerderheid in het comité van artikel 28 geldt het bepaalde in artikel 21, leden 3, 4 en 5.

Artikel 29

1. Het comité van artikel 28 brengt met gekwalificeerde meerderheid advies uit over de aanvragen voor leningen met rentesubsidie en over de voorstellen voor financiering met risicodragend kapitaal, welke door de Bank aan dit comité worden voorgelegd.

De Commissievertegenwoordiger kan in de vergadering het oordeel van de Commissie over die voorstellen naar voren brengen. Dit oordeel heeft betrekking op de conformiteit van de projecten met het ontwikkelingshulpbeleid van de Gemeenschap, met de in de Overeenkomst omschreven doelstellingen van de financiële en technische samenwerking en met de door de ACS-EG-Raad van Ministers vastgestelde algemene beleidslijnen.

Naast de in de eerste alinea bedoelde taken kan het Comité van artikel 28 op verzoek van de Bank of van een of meer Lid-Staten met toestemming van de Bank:

– kwesties bestuderen die raken aan het ontwikkelingsbeleid, voor zover deze rechtstreeks verband houden met de werkzaamheden van de Bank in het kader van het project;

– van gedachten wisselen over de manier waarop de Bank en de Lid-Staten de financiering van projecten praktisch overwegen, met het oog op de coördinatie;

– kwesties bespreken waartoe de in artikel 30, lid 6, bedoelde evaluaties van de werkzaamheden van de Bank aanleiding geven.

2. In het document dat de Bank aan het comité van artikel 28 voorlegt, wordt met name uiteengezet welke plaats het project inneemt in de ontwikkelingsperspectieven van het betrokken land of de betrokken landen en wordt in voorkomend geval melding gemaakt van de stand van de door de Gemeenschap toegekende terugbetaalbare steun en van de deelnemingen van de zijde van de Gemeenschap, alsmede van het gebruik dat van eerder verleende steun in dezelfde sector is gemaakt; eventuele bestaande projectevaluaties in genoemde sector worden bij dit document gevoegd.

3. Indien het comité van artikel 28 over een aanvraag voor een lening met rentesubsidie een gunstig advies uitbrengt, wordt deze aanvraag, vergezeld van het met redenen omklede advies van het comité en in voorkomend geval het oordeel van de Commissievertegenwoordiger, ter beslissing voorgelegd aan de raad van bewind van de Bank, die zich overeenkomstig de statuten van de Bank uitspreekt.

Indien het comité geen gunstig advies uitbrengt, trekt de Bank de aanvraag in of besluit zij deze te handhaven. In het laatste geval wordt de aanvraag, vergezeld van het met redenen omklede advies van het comité en, in voorkomend geval, het oordeel van de Commissie-vertegenwoordiger, ter beslissing voorgelegd aan de raad van bewind van de Bank, die zich overeenkomstig de statuten van de Bank uitspreekt.

4. Indien het comité van artikel 28 over een voorstel tot financiering met risicodragend kapitaal een gunstig advies uitbrengt, wordt dit voorstel ter beslissing voorgelegd aan de raad van bewind van de Bank, die zich overeenkomstig de statuten van de Bank uitspreekt.

Indien het comité geen gunstig advies uitbrengt, stelt de Bank overeenkomstig artikel 289, leden 2 en 3, van de Overeenkomst de vertegenwoordigers van de betrokken ACS-Staat of ACS-Staten op de hoogte; deze kunnen vragen:

– het probleem in het Comité voor samenwerking inzake ontwikkelingsfinanciering aan de orde te stellen, of

– door de bevoegde instantie van de Bank te worden gehoord.

Na deze hoorzitting kan de Bank:

– hetzij besluiten aan dit voorstel geen gevolg te geven;

– hetzij de Lid-Staat die het voorzitterschap van het comité van artikel 28 waarneemt, verzoeken de aangelegenheid zo spoedig mogelijk aan de Raad voor te leggen.

In dat geval wordt het voorstel aan de Raad voorgelegd, vergezeld van het advies van het comité van artikel 28 en in voorkomend geval het oordeel van de Commissievertegenwoordiger en alle gegevens die volgens de betrokken ACS-Staat noodzakelijk zijn voor volledige kennis van zaken.

De Raad spreekt zich uit volgens dezelfde stemprocedure als het comité van artikel 28.

Indien de Raad het standpunt van het comité van artikel 28 bevestigt, trekt de Bank haar voorstel in.

Indien de Raad zich daarentegen voor het voorstel van de Bank uitspreekt, legt deze de in haar statuten voorgeschreven procedures ten uitvoer.

Artikel 30

1. De Commissie en de Bank gaan elk voor zich na op welke wijze de door hen beheerde steun aan de Gemeenschap door de ACS-Staten, door de LGO of door eventuele andere begunstigden wordt aangewend.

2. Tevens gaan zij ieder voor zich in nauwe samenwerking met de verantwoordelijke autoriteiten van het betrokken land of de betrokken landen na op welke wijze de met de steun van de Gemeenschap gefinancierde projecten door de begunstigden worden gebruikt.

3. In het kader van de leden 1 en 2 gaan de Commissie en de Bank na in hoeverre de in de artikelen 220 en 221 van de Overeenkomst en in de overeenkomstige bepalingen van het Besluit bedoelde doelstellingen zijn verwezenlijkt.

4. De Bank verstrekt de Commissie geregeld alle gegevens over de uitvoering van de projecten die gefinancierd worden uit de door haar beheerde middelen van het Fonds.

5. De Commissie en de Bank stellen de Raad er na het verstrijken van het aan de Overeenkomst gehechte Financieel Protocol van in kennis in hoeverre aan de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde voorwaarden is voldaan. Het verslag van de Commissie en van de Bank bevat voorts een evaluatie van het effect van de communautaire steun op de sociaal-economische ontwikkeling van de ontvangende landen.

6. De Raad wordt periodiek in kennis gesteld van het resultaat van de door de Commissie en de Bank verrichte evaluatie van projecten die in uitvoering of voltooid zijn, met name vanuit het oogpunt van de nagestreefde ontwikkelingsdoelstellingen.

HOOFDSTUK V

Artikel 31

1. De in het derde deel, titel II, hoofdstuk 1, van de Overeenkomst en in de overeenkomstige bepalingen van het besluit bedoeld STABEX-transferbedragen worden uitgedrukt in ecu.

2. De betalingen worden verricht in ecu.

3. De Commissie stelt jaarlijks ten behoeve van de Lid-Staten een samenvattend verslag op over de werking van het systeem voor de stabilisatie van de exportopbrengsten en het gebruik van de getransfereerde middelen door de ACS-Staten.

In dit verslag wordt met name aandacht besteed aan het effect van de verrichte transfers op de ontwikkeling van de sectoren waarvoor zij bestemd waren.

4. Lid 3 is eveneens van toepassing voor wat betreft de LGO.

HOOFDSTUK VI

Artikel 32

De uitvoeringsbepalingen van dit Akkoord worden neergelegd in een Financieel Reglement, dat bij de inwerkingtreding van het akkoord houdende wijziging van de vierde ACS-EG-Overeenkomst door de Raad met de in artikel 21, lid 4, vastgestelde gekwalificeerde meerderheid van stemmen wordt vastgesteld aan de hand van een ontwerp van de Commissie, nadat de Bank, over de voor haar relevante bepalingen, en de bij artikel 188 A en volgende van het Verdrag ingestelde Rekenkamer advies hebben uitgebracht.

Artikel 33

1. Bij de afsluiting van elk begrotingsjaar stelt de Commissie de jaarrekening en de balans van het Fonds vast.

2. Onverminderd lid 5 oefent de Rekenkamer haar bevoegdheden eveneens uit ten aanzien van de verrichtingen van het Fonds. De wijze waarop dit geschiedt, wordt in het in artikel 32 bedoelde Financieel Reglement bepaald.

3. Aan de Commissie wordt kwijting voor het financiële beheer van het Fonds verleend door het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad, die daarover een besluit neemt met de in artikel 21, lid 4, vastgestelde gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

4. De in artikel 30, lid 4, bedoelde gegevens worden door de Commissie ter beschikking van de Rekenkamer gehouden zodat deze de uit de middelen van het Fonds verleende steun aan de hand van de stukken kan controleren.

5. De uit de middelen van het fonds gefinancierde verrichtingen die onder het beheer van de Bank vallen, zijn onderworpen aan de controle- en kwijtingsprocedures zoals die voor alle verrichtingen van de Bank in haar statuten zijn vastgelegd. De Bank brengt jaarlijks aan de Commissie en de raad verslag uit over de uitvoering van de verrichtingen die zijn gefinancierd uit de onder haar beheer vallende middelen van het Fonds.

6. De Commissie komt met de Bank overeen welke gegevens haar door de Bank op gezette tijden dienen te worden verstrekt, ten einde te kunnen beoordelen op welke wijze de Bank haar opdracht uitvoert, en een nauwe coördinatie tussen de Commissie en de Bank te bevorderen.

Artikel 34

1. Onverminderd de in artikel 1, lid 2, punt a, onder ii, bedoelde transferbedragen geldt het volgende;

– de overgebleven middelen van het Fonds dat is ingesteld bij het intern Akkoord van 1975 betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap, worden verder beheerd op de in dat Akkoord vastgestelde wijze, en volgens de op 28 februari 1980 geldende regeling;

– de overgebleven middelen van het Fonds dat is ingesteld bij het Intern Akkoord van 1979 betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap, worden verder beheerd op de in dat Akkoord vastgestelde wijze, en volgens de op 28 februari 1985 geldende regeling;

– de overgebleven middelen van het Fonds dat is ingesteld bij het Intern Akkoord van 1985 betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap, worden verder beheerd op de in dat Akkoord vastgestelde wijze, en volgens de op 28 februari 1990 geldende regeling;

– de overgebleven middelen van het Fonds dat is ingesteld bij het Intern Akkoord van 1990 betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap, worden verder beheerd op de in dat Akkoord vastgestelde wijze, en volgens de op 28 februari 1995 geldende regeling.

2. Indien door financiële tekorten ten gevolge van de uitputting van de overgebleven middelen de voltooiing van de uit de in lid 1, bedoelde Fondsen gefinancierde projecten in gevaar wordt gebracht, kan de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 21 aanvullende financieringsvoorstellen indienen.

Artikel 35

1. Dit Akkoord wordt door elke Lid-Staat goedgekeurd overeenkomstig zijn eigen grondwettelijke voorschriften. De Regering van elke Lid-Staat stelt het Secretariaat-Generaal van de Raad van de Europese Unie in kennis van de voltooiing van de procedures die voor de inwerkingtreding van dit Akkoord zijn vereist.

2. Dit Akkoord wordt gesloten voor dezelfde duur als het aan de Overeenkomst gehechte Tweede Financieel Protocol. Het blijft echter van kracht voor zover dit nodig is voor de volledige uitvoering van alle uit hoofde van de Overeenkomst en dit protocol gefinancierde verrichtingen.

Artikel 36

Dit Akkoord, opgesteld in een exemplaar in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Portugese, de Spaanse en de Zweedse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek, wordt nedergelegd in het archief van het Secretariaat-Generaal van de Raad van de Europese Unie, dat een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan toezendt aan de Regering van elk der ondertekenende Lid-Staten.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende vertegenwoordigers van de Regeringen van de ondertekenende Lid-Staten, in het kader van de Raad bijeen, hun handtekening onder dit Akkoord hebben gesteld.

GEDAAN te Brussel, de twintigste december negentienhonderd vijfennegentig.


Het Akkoord is op 20 december 1995 ondertekend voor:

België

Denemarken

Duitsland

Finland

Frankrijk

Griekenland

Ierland

Italië

het Koninkrijk der Nederlanden

Luxemburg

Oostenrijk

Portugal

Spanje

het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

Zweden

D. PARLEMENT

Het Akkoord behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan het Akkoord kan worden gebonden.

G. INWERKINGTREDING

Ingevolge artikel 35, tweede lid, wordt het Akkoord gesloten voor dezelfde duur als het aan de Overeenkomst gehechte Tweede Financieel Protocol.

J. GEGEVENS

Van de op 15 december 1989 te Lomé tot stand gekomen Vierde ACS-EG-Overeenkomst is de Nederlandse tekst geplaatst in Trb. 1991, 35; zie ook Trb. 1992, 10.

Van de op 4 november 1995 in Mauritius tot stand gekomen Overeenkomst tot wijziging van de Vierde ACS-EG-Overeenkomst van Lomé, waarin opgenomen het Tweede Financieel Protocol bij de Vierde ACS-EG-Overeenkomst, is de Nederlandse tekst geplaatst in Trb. 1996, 75.

Van het op 25 maart 1957 te Rome tot stand gekomen Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, waarnaar wordt verwezen in de preambule tot het onderhavige Akkoord, is de Nederlandse tekst geplaatst in Trb. 1957, 91; zie ook, laatstelijk, Trb. 1995, 76.

Het Europees Ontwikkelingsfonds, waarnaar wordt verwezen in de preambule tot het onderhavige Akkoord, is opgericht bij het op 11 juli 1975 te Brussel tot stand gekomen Intern Akkoord tussen de Lid-Staten van de Europese Economische Gemeenschap betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap. Van dat Akkoord is de Nederlandse tekst geplaatst in Trb. 1975, 111; zie ook Trb. 1976, 44.

De Europese Investeringsbank, waarnaar wordt verwezen in de preambule tot het onderhavige Akkoord, is opgericht ingevolge artikel 129, eerste lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap. De Statuten van de Bank zijn opgenomen in een protocol gehecht aan genoemd Verdrag. Zie voor de tekst van deze Statuten Trb. 1957, 91, blz. 130 e.v. Zij zijn gewijzigd bij een op 15 oktober 1970 te Brussel tot stand gekomen Verdrag (zie Trb. 1971, 3 en 103) en bij een op 10 juli 1975 te Brussel tot stand gekomen Verdrag (zie Trb. 1975, 199 en Trb. 1977, 159).

Van het op 11 juli 1975 te Brussel tot stand gekomen Intern Akkoord tussen de Lid-Staten van de Europese Economische Gemeenschap betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap, waarnaar wordt verwezen in artikel 34, eerste lid, van het onderhavige Akkoord, is de Nederlandse tekst geplaatst in Trb. 1975, 111; zie ook Trb. 1976, 44.

Van het op 20 november 1979 te Brussel tot stand gekomen Intern Akkoord tussen de Lid-Staten van de Europese Economische Gemeenschap betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap, waarnaar wordt verwezen in artikel 34, eerste lid, van het onderhavige Akkoord, is de Nederlandse tekst geplaatst in Trb. 1980, 74; zie ook Trb. 1981, 23.

Van het op 19 februari 1985 te Brussel tot stand gekomen Intern Akkoord tussen de Lid-Staten van de Europese Economische Gemeenschap betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap, waarnaar wordt verwezen in artikel 34, eerste lid, van het onderhavige Akkoord, is de Nederlandse tekst geplaatst in Trb. 1985, 59; zie ook Trb. 1986, 174.

Van het op 16 juli 1990 te Brussel tot stand gekomen Intern Akkoord tussen de Lid-Staten van de Europese Economische Gemeenschap betreffende de financiering en het beheer van de steun van de Gemeenschap in het kader van de Vierde ACS-EG-Overeenkomst, waarnaar wordt verwezen in artikel 34, eerste lid, van het onderhavige Akkoord, is de Nederlandse tekst geplaatst in Trb. 1991, 37; zie ook Trb. 1992, 149.

Uitgegeven de zeventiende april 1996

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. VAN MIERLO


XNoot
1

De Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Italiaanse, de Portugese, de Spaanse en de Zweedse tekst zijn niet afgedrukt.

XNoot
1

PB nr. L 379 van 30.12.1978, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1971/89 (PB nr. L 189 van 04.07.1989, blz. 1).

Naar boven