A. TITEL

Overeenkomst ter uitvoering van artikel 45, eerste lid, van de Aanvullende Overeenkomst van 3 augustus 1959, zoals gewijzigd bij de Overeenkomsten van 21 oktober 1971, 18 mei 1981 en 18 maart 1993, bij het Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noordatlantisch Verdrag nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten, met betrekking tot de in Duitsland gestationeerde buitenlandse krijgsmachten, met bijlage;

Bonn, 18 maart 1993

B. TEKST

De Engelse en de Duitse tekst van de Overeenkomst zijn geplaatst in Trb. 1993, 151.

C. VERTALING

Overeenkomst ter uitvoering van artikel 45, eerste lid, van de Aanvullende Overeenkomst van 3 augustus 1959, zoals gewijzigd bij de Overeenkomsten van 21 oktober 1971, 18 mei 1981 en 18 maart 1993, bij het Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noordatlantisch Verdrag nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten, met betrekking tot de in Duitsland gestationeerde buitenlandse krijgsmachten

Ter uitvoering van artikel 45, eerste lid, van de Aanvullende Overeenkomst van 3 augustus 1959, zoals gewijzigd bij de Overeenkomsten van 21 oktober 1971, 18 mei 1981 en 18 maart 1993, bij het Verdrag tussen de Staten die Partij zijn bij het Noordatlantisch Verdrag nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten, met betrekking tot de in Duitsland gestationeerde buitenlandse krijgsmachten (hierna te noemen de „Aanvullende Overeenkomst"),

zijn het Koninkrijk België, Canada, de Franse Republiek, de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk der Nederlanden, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, en de Verenigde Staten van Noord-Amerika

het volgende overeengekomen:

DEEL I

Procedure voor de indiening van jaarprogramma's voor manoeuvres en andere oefeningen

Artikel 1

1. De autoriteiten van een krijgsmacht dienen bij de Bondsminister van Defensie, met afschriften aan de desbetreffende Military District Commands voor de coördinering qua plaats en tijd, uiterlijk 1 april van elk kalenderjaar hun jaarprogramma's voor manoeuvres en andere oefeningen voor het volgende kalenderjaar in, waaraan eenheden deelnemen met een sterkte van ten minste een brigade in geval van tactische oefeningen met troepen, of van meer dan 1500 manschappen in geval van tactische oefeningen zonder troepen. Er dient naar te worden gestreefd in de jaarprogramma's manoeuvres en andere oefeningen op te nemen van eenheden met een sterkte van ten minste een bataljon/regiment in geval van tactische oefeningen met troepen, of van ten hoogste 1500 manschappen in geval van tactische oefeningen zonder troepen. De in te dienen programma's moeten de volgende informatie bevatten:

– het soort oefening,

– bij benadering het aantal deelnemende manschappen,

– bij benadering het aantal deelnemende wiel- of rupsvoertuigen en luchtvaartuigen, en in het bijzonder het aantal gevechtstanks,

– het gewenste oefengebied,

– de gewenste oefenperiode.

2. De in het eerste lid van dit artikel genoemde datum (1 april van elk jaar) wordt opnieuw getoetst zodra voldoende ervaring is opgedaan.

Artikel 2

Wanneer zij de jaarprogramma's voor manoeuvres en andere oefeningen indienen, stellen de autoriteiten van een krijgsmacht de Bondsminister van Defensie in kennis van de eenheden met een sterkte van ten minste een bataljon/regiment in geval van tactische oefeningen met troepen of van ten minste 600 manschappen in geval van tactische oefeningen zonder troepen, die voor manoeuvres en andere oefeningen naar de Bondsrepubliek worden overgebracht. De Bondsminister van Defensie stelt de autoriteiten van een krijgsmacht in kennis van de beslissing van de bevoegde Duitse autoriteiten, te zamen met de beslissing inzake de jaarprogramma's voor manoeuvres en andere oefeningen. Ingeval afwijzend wordt beslist, worden de redenen hiervoor medegedeeld aan de autoriteiten van een krijgsmacht.

Artikel 3

1. De Bondsminister van Defensie neemt uiterlijk 15 juli van elk jaar een beslissing over de jaarprogramma's voor manoeuvres en andere oefeningen in het volgende kalenderjaar, daarbij de door de Duitse autoriteiten naar voren gebrachte standpunten in aanmerking nemend. Ingeval afwijzend wordt beslist, worden de redenen hiervoor medegedeeld aan de autoriteiten van een krijgsmacht.

2. De in het eerste lid van dit artikel genoemde datum (15 juli van elk jaar) wordt opnieuw getoetst zodra voldoende ervaring is opgedaan.

DEEL II

Procedure voor de kennisgeving en coördinering van manoeuvres en andere oefeningen

Artikel 4

1. De autoriteiten van een krijgsmacht delen zo spoedig mogelijk de plannen voor het uitvoeren van manoeuvres en andere oefeningen, met inbegrip van die welke in de jaarprogramma's zijn vervat, gelijktijdig mede aan de betrokken Military District Commands, de betrokken Military District Offices of Defence Administration en de autoriteiten van de betrokken deelstaten van de Bondsrepubliek:

a.bij een sterkte van ten hoog- ste een compagnie in geval van tactische oefeningen met troepen of ten hoogste 250 manschappen in geval van tactische oefeningen zonder troepen uiterlijk vier weken voor aanvang van de manoeuvre en/of oefening
b.bij een sterkte van ten hoogste een bataljon/regiment in geval van tactische oefeningen met troepen of meer dan 250 maar ten hoogste 600 manschappen in geval van tactische oefeningen zonder troepenuiterlijk vier weken voor aanvang van de manoeuvre en/of oefening
c.bij een sterkte van ten hoogste een brigade in geval van tactische oefeningen met troepen (Volltruppenübungen) of meer dan 600 maar ten hoogste 1500 manschappen in geval van tactische oefeningen zonder troepen uiterlijk acht weken voor aanvang van de manoeuvre en/of oefening
d.bij een sterkte van meer dan een brigade in geval van tactische oefeningen met troepen of meer dan 1500 manschappen in geval van tactische oefeningen zonder troepen uiterlijk acht weken voor aanvang van de manoeuvre en/of oefening

2. De plannen voor het uitvoeren van manoeuvres en andere oefeningen dienen de informatie te bevatten als genoemd in de Bijlage, die deel uitmaakt van deze Overeenkomst.

3. In de plannen voor het uitvoeren van manoeuvres en andere oefeningen wijzen de autoriteiten van een krijgsmacht de eenheden met een sterkte van minder dan een bataljon/regiment in geval van tactische oefeningen met troepen of minder dan 600 manschappen in geval van tactische oefeningen zonder troepen aan die naar de Bondsrepubliek worden overgebracht om aan manoeuvres of andere oefeningen deel te nemen. Voor zover deze verplaatsingen niet reeds zijn goedgekeurd overeenkomstig artikel 2, worden de autoriteiten van een krijgsmacht door de bevoegde Duitse autoriteiten in overeenstemming met artikel 8, eerste lid, in kennis gesteld van eventuele bezwaren. Er kunnen aanvullende akkoorden worden gesloten.

4. Op verzoek van de autoriteiten van een krijgsmacht kunnen de bevoegde Duitse militaire autoriteiten overeenkomsten sluiten met de onderscheiden autoriteiten van de deelstaten van de Bondsrepubliek inzake vereenvoudigde procedures voor de kennisgeving van oefeningen. Lokale oefeningsregelingen op garnizoensniveau kunnen door de autoriteiten van een krijgsmacht en de bevoegde plaatselijke autoriteiten worden getroffen. Het bevoegde Military Region Command wordt hiervan in kennis gesteld.

Artikel 5

1. Bij manoeuvres en andere oefeningen die een krijgsmacht te zamen met andere krijgsmachten of met de Duitse strijdkrachten uitvoert, delen de autoriteiten van de krijgsmacht die de leiding heeft over de manoeuvre of de andere oefening de plannen voor de uitvoering van de manoeuvre of de andere oefening mede aan de in artikel 4 genoemde autoriteiten.

2. Voor manoeuvres en andere oefeningen die worden uitgevoerd onder leiding van de autoriteiten van de Noordatlantische Verdragsorganisatie of de autoriteiten van multinationale krijgsmachten worden afzonderlijke overeenkomsten gesloten.

Artikel 6

1. De autoriteiten van een krijgsmacht stellen het bevoegde Military Region Command binnen 12 uur na afkondiging van het alarm in kennis van alarmoefeningen. Daarbij dient te worden medegedeeld:

– de eenheid die de alarmoefening houdt,

– het oefengebied,

– de oefenperiode.

2. Een alarmoefening mag slechts door een manoeuvre of een andere oefening worden gevolgd indien kennisgeving is gedaan overeenkomstig artikel 4 of artikel 5.

3. Als alarmoefeningen worden beschouwd oefeningen die zijn bedoeld als onaangekondigde controle op maatregelen ter vergroting, opbouw en handhaving van de paraatheid van eenheden. Deze worden in het algemeen gehouden in de stationeringsplaats in vredestijd van de betrokken eenheid en eindigen aldaar of na verplaatsing naar verspreidingsgebieden in de nabijheid van die plaats.

Artikel 7

De Military District Commands bestuderen de plannen voor het uitvoeren van manoeuvres en andere oefeningen ten einde na te gaan of er sprake is van overlappingen qua tijd en plaats. Indien geen oplossing kan worden gevonden voor overlappingen, wordt een beslissing ter zake genomen door de Bondsminister van Defensie in geval van manoeuvres en andere oefeningen in het kader van de goedgekeurde jaarprogramma's, en in alle andere gevallen door de Military District Commands. In dit verband wordt naar behoren rekening gehouden met alle relevante omstandigheden.

Artikel 8

1. De Duitse autoriteiten waaraan de plannen voor het uitvoeren van manoeuvres en andere oefeningen worden medegedeeld overeenkomstig artikel 4, eerste lid, stellen de autoriteiten van een krijgsmacht zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk halverwege de termijn tussen de datum van indiening en de datum van aanvang van de manoeuvre of andere oefening, in kennis van eventuele bezwaren tegen deze plannen.

2. Voor zover de autoriteiten van een krijgsmacht zich niet met bedoelde bezwaren kunnen verenigen, worden onmiddellijk pogingen in het werk gesteld om in gemeenschappelijke besprekingen met de betrokken autoriteiten tot overeenstemming te komen. Indien niet binnen een passende termijn overeenstemming wordt bereikt over het plan, wordt een beslissing ter zake genomen, na naar behoren rekening te hebben gehouden met alle aspecten, door de Bondsminister van Defensie in geval van manoeuvres en andere oefeningen in het kader van de goedgekeurde jaarprogramma's, en in alle andere gevallen door de Military District Commands.

DEEL III

Geschillenbeslechting

Artikel 9

Indien de autoriteiten van een krijgsmacht bezwaar maken tegen beslissingen inzake manoeuvres en andere oefeningen, wordt onmiddellijk getracht overeenstemming te bereiken door middel van gezamenlijk overleg met de Bondsminister van Defensie. Indien de autoriteiten van een krijgsmacht en de Bondsminister van Defensie niet binnen een passende termijn tot overeenstemming komen, is de in artikel 80A van de Aanvullende Overeenkomst voorgeschreven procedure van toepassing.

DEEL IV

Slotbepalingen

Artikel 10

1. Deze Overeenkomst kan, na overleg met de andere Overeenkomstsluitende Partijen, worden gewijzigd of aangevuld door middel van een overeenkomst tussen de Regering van de Bondsrepubliek en de Regering van een andere Overeenkomstsluitende Partij. Bedoelde wijziging of aanvulling laat de bepalingen van deze Overeenkomst onverlet wat betreft de betrekkingen tussen de Bondsrepubliek en de andere Overeenkomstsluitende Partijen.

2. Elke stationerende Overeenkomstsluitende Partij kan, na overleg met de andere Overeenkomstsluitende Partijen, zich aan het einde van een kalenderjaar uit deze Overeenkomst terugtrekken door middel van een schriftelijke kennisgeving met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden. De Bondsrepubliek kan, na overleg met de andere Overeenkomstsluitende Partijen, aan het einde van een kalenderjaar deze Overeenkomst ten aanzien van één of meer Overeenkomstsluitende Partijen beëindigen door middel van een schriftelijke kennisgeving met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden.

3. Deze Overeenkomst wordt vijf jaar na haar inwerkingtreding getoetst.

Artikel 11

1. De ondertekenende Staten stellen de Regering van de Verenigde Staten van Amerika in kennis van het feit dat aan hun onderscheiden nationale vereisten voor de inwerkingtreding van deze Overeenkomst is voldaan. De Regering van de Verenigde Staten van Amerika stelt elke ondertekenende Staat in kennis van de datum van ontvangst van de laatste kennisgeving als bedoeld in de eerste volzin van dit lid.

2. Deze Overeenkomst treedt in werking op de datum waarop de Overeenkomst van 18 maart 1993 tot wijziging van de Aanvullende Overeenkomst van 3 augustus 1959 bij het Verdrag tussen de Staten die Partij zijn bij het Noordatlantisch Verdrag nopens de rechtspositie der krijgsmachten, betreffende de in de Bondsrepubliek Duitsland gestationeerde buitenlandse krijgsmachten, zoals gewijzigd bij de Overeenkomsten van 21 oktober 1971 en 18 mei 1981, in werking treedt, dan wel dertig dagen na de ontvangst van de laatste kennisgeving als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, al naar gelang welke datum het laatst valt. Bij haar inwerkingtreding treedt deze Overeenkomst in de plaats van de Overeenkomst van 3 augustus 1959 ter toepassing van artikel 45, vijfde lid, van de Aanvullende Overeenkomst bij het Verdrag tussen de Partijen bij het Noordatlantisch Verdrag nopens de rechtspositie der strijdkrachten, betreffende de in de Bondsrepubliek Duitsland gestationeerde buitenlandse krijgsmachten.

3. Deze Overeenkomst wordt nedergelegd in het archief van de Regering van de Verenigde Staten van Amerika, die voor eensluidend gewaarmerkte afschriften hiervan zal doen toekomen aan elke ondertekenende Staat.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondertekenende vertegenwoordigers, daartoe naar behoren gemachtigd, deze Overeenkomst hebben ondertekend.

GEDAAN te Bonn op de achttiende maart 1993, in een enkel exemplaar in de Duitse, de Engelse en de Franse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.

(Voor de ondertekeningen zie Trb. 1993, 151 blz. 12)


Bijlage bij artikel 4, tweede lid

1. Aanduiding (code-/schuilnaam) van de manoeuvre of andere oefening en het soort manoeuvre/oefening.

2. Datum en tijdstip van aanvang en beëindiging van de manoeuvre of andere oefening, alsmede van samenkomst en uiteengaan en van de voorbereidende maatregelen.

3. Aanduiding van het gebied waarin de manoeuvre of andere oefening zal worden uitgevoerd (kaarten of tekeningen of passende schaal dienen te worden bijgevoegd).

4. a. De totale sterkte van de aan de oefening deelnemende eenheden (onder vermelding van de eenheden van een andere nationaliteit);

  • b. Het totale aantal wiel- en rupsvoertuigen dat zal worden ingezet;

  • c. Het aantal wiel- en rupsvoertuigen in klasse 24 volgens STANAG 2021 en hoger (onder vermelding van de klasse van het zwaarste voertuig);

  • d. De gebieden en wegen waarin c.q. waarop de voertuigen hoofdzakelijk zullen worden gebruikt.

5. Aantal, type, bestreken gebied en vlieghoogte van de luchtvaartuigen die zullen worden ingezet.

6. Landingen buiten vliegbasis, parachutesprongen of uitwerpen van vracht uit luchtvaartuigen, en de plaatsen waar dergelijke oefeningen naar verwachting zullen plaatsvinden.

7. Aard en omvang van verwachte grondwerken.

8. Vereist camouflagemateriaal.

9. Gebruik van oefen- en exercitiemunitie en/of rookmunitie.

10. Aanvoer van brandstoffen en smeermiddelen.

11. Inzet van brugmaterieel.

12. Eventuele gewenste speciale regelingen (bijvoorbeeld afsluiten van verkeers- en waterwegen).


D. PARLEMENT

Zie Trb. 1993, 151.

G. INWERKINGTREDING

Zie Trb. 1993, 151.

J. GEGEVENS

Zie Trb. 1993, 151.

De tweede regel van rubriek J van genoemd Tractatenblad luidt ten rechte: „eerste lid, van de Aanvullende".

Voor de op 18 maart 1993 te Bonn tot stand gekomen Overeenkomst tot wijziging van de op 3 augustus 1959 te Bonn tot stand gekomen Aanvullende Overeenkomst bij het NAVO-Verdrag nopens de rechtspositie der krijgsmachten betreffende de in de Bondsrepubliek Duitsland gestationeerde buitenlandse krijgsmachten, zoals gewijzigd bij de Overeenkomsten van 21 oktober 1971 en 18 mei 1981, zie ook Trb. 1995, 43.

Uitgegeven de dertigste januari 1995

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. VAN MIERLO

Naar boven