A. TITEL

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Zuid-Afrika inzake scheepvaart;

Pretoria, 21 april 1995

B. TEKST

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Zuid-Afrika inzake scheepvaart

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Regering van de Republiek Zuid-Afrika,

hierna te noemen de Verdragsluitende Partijen, met het oog op de verdere ontwikkeling van de vriendschappelijke betrekkingen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Republiek Zuid-Afrika en de versterking van de samenwerking op het gebied van de scheepvaart, overeenkomstig de beginselen van soevereine gelijkheid en wederzijds voordeel, komen het volgende overeen:

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van dit Verdrag wordt, tenzij uit het zinsverband een andere betekenis blijkt, verstaan onder:

„bevoegde scheepvaartautoriteit": met betrekking tot de Republiek Zuid-Afrika, de Minister van Vervoer, en met betrekking tot het Koninkrijk der Nederlanden, het Directoraat-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

„bemanningslid": de kapitein van het schip en elke persoon aan boord van een schip die daadwerkelijk is belast met werkzaamheden verband houdend met de exploitatie van of de dienstverlening op het schip, die is opgenomen op de monsterrol en die houder is van een identiteitsbewijs voor zeevarenden zoals bedoeld in artikel 11 van dit Verdrag;

„schip van een Verdragsluitende Partij": elk zeeschip gebruikt voor commerciële doeleinden, met uitzondering van visserij- en fabrieksschepen, dat is geregistreerd in en de vlag voert van een Verdragsluitende Partij in overeenstemming met haar nationale wetten en voorschriften.

Artikel 2 Werkingssfeer

De bepalingen van dit Verdrag zijn van toepassing op de internationale scheepvaart tussen de Verdragsluitende Partijen, naar of uit derde landen, en op het vervoer van goederen en passagiers binnen het grondgebied van elk van beide Verdragsluitende Partijen, hierna te noemen „cabotage", verricht door een schip van een Verdragsluitende Partij.

Artikel 3 Algemeen

De Verdragsluitende Partijen dragen in hun onderlinge betrekkingen in alle opzichten bij aan de vrijheid van de handelsscheepvaart en onthouden zich van elke handeling die de ontwikkeling van de internationale scheepvaart zou kunnen schaden.

Artikel 4 Toegang tot de lading

1. Elke Verdragsluitende Partij past dit Verdrag toe in overeenstemming met haar internationale verplichtingen; het Koninkrijk der Nederlanden past dit Verdrag met name toe in overeenstemming met de verplichtingen die het heeft ingevolge de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen.

2. Onverminderd de verplichtingen van het Koninkrijk der Nederlanden als Partij bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake een gedragscode voor lijnvaartconferences, onthoudt elke Verdragsluitende Partij zich van discriminatoire maatregelen ten aanzien van de schepen van de andere Verdragsluitende Partij met betrekking tot de lijnvaart, de wilde vaart en de bulkvaart tussen de twee landen, en kent zij de schepen van de andere Verdragsluitende Partij een niet minder gunstige behandeling toe dan die welke aan schepen van derde landen wordt toegekend met betrekking tot de lijnvaart, de wilde vaart en de bulkvaart tussen de twee landen en tussen een van beide landen en derde landen.

Artikel 5 Ontwikkeling van de scheepvaart en overdracht van technische kennis

De Verdragsluitende Partijen komen overeen:

  • a. de ontwikkeling van de scheepvaart te bevorderen met inachtneming van hun wederzijdse belangen en eventuele moeilijkheden op dit terrein weg te nemen;

  • b. de overdracht van technologie en technische kennis alsook de totstandkoming van joint ventures op het terrein van de scheepvaart te vergemakkelijken;

  • c. de vrije toegang op het land tot gecombineerd vervoer te waarborgen.

Artikel 6 Nationale behandeling

1. Elke Verdragsluitende Partij kent aan schepen van de andere Verdragsluitende Partij in haar havens die openstaan voor buitenlandse handel en scheepvaart de nationale behandeling toe. Dit geldt ook voor door rederijen van de andere Verdragsluitende Partij geëxploiteerde schepen die de vlag van een derde land voeren, tenzij de bevoegde scheepvaartautoriteit van die Verdragsluitende Partij daartegen bezwaar maakt.

2. De bepalingen van het eerste lid van dit artikel zijn van toepassing op douaneformaliteiten, de inning van heffingen en havengelden, vrijheid van toegang tot en gebruik van de havens, alsmede op alle aan de scheepvaart en commerciële handelingen verleende faciliteiten met betrekking tot schepen, bemanningsleden, passagiers en lading. Met name heeft dit betrekking op de toewijzing van ligplaatsen aan kaden, laad- en losvoorzieningen en havendiensten, met inbegrip van voorzieningen voor het bunkeren.

Artikel 7 Vergemakkelijking

De Verdragsluitende Partijen nemen, binnen de grenzen van hun onderscheiden nationale wetten en voorschriften, alle passende maatregelen om het verkeer over zee te vergemakkelijken en te bespoedigen, onnodig oponthoud van schepen te voorkomen, en de afwikkeling van douaneformaliteiten en andere vereiste formaliteiten in de havens zo veel mogelijk te bespoedigen en te vereenvoudigen.

Artikel 8 Betaling van belastingen

Winsten uit de exploitatie van schepen in internationaal verkeer verricht door een onderneming van een van de Verdragsluitende Partijen zijn slechts belastbaar in die Verdragsluitende Partij, in overeenstemming met de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Republiek Zuid-Afrika tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, en het Protocol daarbij (ondertekend te Kaapstad, op 15 maart 1971).

Artikel 9 Overmaking van inkomsten

Elke Verdragsluitende Partij verleent de rederij die haar plaats van daadwerkelijke leiding op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij heeft het recht van vrije overmaking in inwisselbare munteenheid naar het door de rederij aangewezen land van haar investeringen en de opbrengst daarvan, alsmede van het batig saldo van uitgaven en ontvangsten van die rederij op het grondgebied van de eerstgenoemde Verdragsluitende Partij.

De procedure voor de vrije overmaking van investeringen dient echter in overeenstemming te zijn met de voorschriften inzake buitenlandse valuta van de Verdragsluitende Partij op wier grondgebied de inkomsten zijn opgekomen.

Zulke overmakingen worden regelmatig en zonder vertraging toegestaan en worden gebaseerd op de officiële wisselkoersen voor lopende betalingen, of wanneer er geen officiële wisselkoersen zijn, op de geldende marktkoersen voor buitenlandse valuta voor lopende betalingen. Op zulke overmakingen zijn geen andere heffingen van toepassing dan de normale bankkosten.

Artikel 10 Erkenning van scheepsdocumenten

1. De Verdragsluitende Partijen erkennen wederzijds de nationaliteit van schepen op basis van het registratiebewijs dat door de bevoegde autoriteiten van een van beide Partijen is afgegeven overeenkomstig haar desbetreffende wetten en voorschriften.

2. De Verdragsluitende Partijen erkennen wederzijds, in overeenstemming met de desbetreffende internationale Verdragen, de meetbrief en andere scheepsdocumenten die zijn afgegeven door de bevoegde autoriteiten van een van beide Partijen of die worden erkend door de ene Verdragsluitende Partij en waartegen de andere Partij geen bezwaar maakt, zonder de betrokken schepen opnieuw te meten. Alle havengelden en kosten worden op basis van deze documenten geïnd.

Artikel 11 Documenten van zeevarenden

De Verdragsluitende Partijen erkennen de identiteitsbewijzen voor zeevarenden, afgegeven door de bevoegde autoriteiten van de andere Verdragsluitende Partij. Deze identiteitsbewijzen zijn:

  • a. voor bemanningsleden op Zuidafrikaanse schepen (i) het Zuidafrikaanse paspoort; of (ii) het Zuidafrikaanse zeemansboekje (Discharge Book); of (iii) het Zuidafrikaanse identiteitsbewijs;

  • b. voor bemanningsleden op Nederlandse schepen: het Nederlandse monsterboekje.

Artikel 12 Verblijfsrecht van zeevarenden

1. Elk bemanningslid van een schip van de ene Verdragsluitende Partij mag zonder visa aan wal gaan voor tijdelijk walverlof gedurende het verblijf van zijn schip in een haven van de andere Verdragsluitende Partij, mits de kapitein van het schip de bemanningslijst overeenkomstig de in die haven geldende voorschriften heeft voorgelegd aan de bevoegde autoriteiten.

2. Bij het aan wal gaan en bij de terugkeer naar het schip is de betrokkene onderworpen aan de in die haven geldende paspoortcontrole- en douaneformaliteiten.

Artikel 13

1. Bemanningsleden hebben het recht, ongeacht de wijze van vervoer, het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij binnen te komen of door dat grondgebied te reizen ten einde zich weer bij hun schip te voegen, te worden overgebracht naar een ander schip, naar hun land terug te keren of ten behoeve van enig ander doel te reizen met toestemming van de bevoegde autoriteiten van die andere Verdragsluitende Partij.

2. Indien een bemanningslid van boord gaat op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij om gezondheidsredenen of andere door de bevoegde autoriteiten erkende redenen, geven deze autoriteiten de benodigde machtiging om het bemanningslid in staat te stellen op hun grondgebied te verblijven om geneeskundige behandeling te ondergaan of in een ziekenhuis te worden opgenomen, en met ieder vervoermiddel naar zijn land van herkomst terug te keren of naar een andere haven van inscheping te gaan.

Artikel 14

1. Onverminderd de algemene toepasselijkheid van de artikelen 12 en 13 zijn de wetten en voorschriften van de Verdragsluitende Partijen betreffende de binnenkomst en het verblijf en de beëindiging van het verblijf van vreemdelingen van toepassing.

2. De in de artikelen 12 en 13 vervatte machtigingen houden geen beperking in van het recht van een der Verdragsluitende Partijen om een bemanningslid de toegang tot haar grondgebied te weigeren.

Artikel 15 Ongevallen op zee

1. Mochten schepen van een der Verdragsluitende Partijen betrokken zijn bij ongevallen op zee of stuiten op andere gevaren in de territoriale zee, de binnenwateren of havens van de andere Verdragsluitende Partij, dan verleent de laatstgenoemde Partij alle mogelijke hulp en aandacht aan de in gevaar verkerende schepen, bemanningsleden, lading en passagiers en stelt zij de desbetreffende autoriteiten van de betrokken Verdragsluitende Partij onverwijld op de hoogte. Bij het innen van de daaraan verbonden kosten wordt de nationale behandeling toegekend.

2. Wanneer lading aan boord van een schip van een van beide Verdragsluitende Partijen dat betrokken is bij een scheepsongeval moet worden gelost en tijdelijk moet worden opgeslagen op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij voorafgaand aan de terugkeer naar het land van verzending of het vervoer naar derde landen, verleent de andere Verdragsluitende Partij alle vereiste faciliteiten en wordt die lading vrijgesteld van alle douanerechten, heffingen en belastingen.

Artikel 16 Gerechtelijke procedures tegen een bemanningslid

1. De schepen en bemanningsleden van beide Verdragsluitende Partijen houden zich aan de desbetreffende wetten en voorschriften van de andere Verdragsluitende Partij gedurende hun verblijf in de territoriale zee, de binnenwateren en havens van laatstgenoemde Partij.

De autoriteiten van beide Verdragsluitende Partijen oefenen geen rechtsmacht uit over, noch komen zij tussenbeide in de interne aangelegenheden van de schepen van de andere Verdragsluitende Partij in haar territoriale zee, binnenwateren en havens, behalve in de gevallen en voor zover uitdrukkelijk voorzien in algemeen aanvaarde internationale regels en voorschriften en in tussen de Verdragsluitende Partijen van kracht zijnde verdragen.

2. Wanneer een bemanningslid van een schip van een der Verdragsluitende Partijen aan boord van dat schip in de territoriale zee van de andere Verdragsluitende Partij een strafbaar feit heeft gepleegd, stellen de bevoegde autoriteiten van die Verdragsluitende Partij geen vervolging tegen hem in zonder de toestemming van de kapitein van het schip of van een diplomatieke of consulaire ambtenaar van de eerstgenoemde Verdragsluitende Partij, tenzij

  • a. de gevolgen van het strafbare feit zich tot hun grondgebied uitstrekken; of

  • b. het strafbare feit van een aard is waardoor de vrede van hun land of de goede orde van de territoriale zee worden verstoord; of

  • c. overeenkomstig de wet van hun land het strafbare feit een ernstig misdrijf is; of

  • d. het strafbare feit is gepleegd tegen een vreemdeling aan boord van het schip; of

  • e. het strafbare feit illegale handel in verdovende middelen of psychotrope stoffen betreft.

3. De bepalingen van het tweede lid laten onverlet het recht van een Verdragsluitende Partij om door haar wetten toegestane stappen te ondernemen ten behoeve van de aanhouding of het onderzoek aan boord van een buitenlands schip dat door de territoriale zee vaart na het verlaten van de binnenwateren.

Artikel 17 Gemengde Commissie

1. De bevoegde scheepvaartautoriteiten van de Verdragsluitende Partijen regelen alle vraagstukken betreffende de uitvoering en de toepassing van dit Verdrag.

2. Hiertoe stellen de Verdragsluitende Partijen een Gemengde Commissie in.

3. De Gemengde Commissie komt geregeld bijeen op verzoek van een van de Verdragsluitende Partijen en bestaat uit vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Partijen, die vertegenwoordigers uit de maritieme sector kunnen uitnodigen voor het bijwonen van haar bijeenkomsten. De Gemengde Commissie bepaalt haar eigen regels en procedures.

4. De Gemengde Commissie:

  • a. beziet de situatie met betrekking tot de scheepvaart van elk land;

  • b. bestudeert manieren om de samenwerking in de scheepvaartsector uit te breiden; en

  • c. bespreekt aangelegenheden die zouden kunnen voortvloeien uit de toepassing van het Verdrag en alle andere aangelegenheden betreffende de verbetering van de betrekkingen in de scheepvaart en doet passende aanbevelingen.

Artikel 18 Toepassing van het Verdrag

1. Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, is dit Verdrag van toepassing op het Koninkrijk in Europa.

2. Dit Verdrag kan worden uitgebreid tot de Nederlandse Antillen en Aruba.

Artikel 19

Dit Verdrag treedt in de plaats van de Overeenkomst ter voorlopige regeling van de handels- en scheepvaartbetrekkingen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Unie van Zuid-Afrika, Kaapstad, 20 februari 1935, en het desbetreffende proces-verbaal van 20 februari 1935, totstandgekomen door een notawisseling.

Artikel 20 Inwerkingtreding en duur

1. Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de datum waarop de Verdragsluitende Partijen elkander schriftelijk ervan in kennis hebben gesteld dat aan de in hun onderscheiden landen constitutioneel vereiste formaliteiten is voldaan.

2. Indien een der Verdragsluitende Partijen dit Verdrag wenst op te zeggen, stelt zij de andere Verdragsluitende Partij daarvan schriftelijk in kennis en wordt de opzegging van kracht zes maanden na de datum van ontvangst van een zodanige kennisgeving door de andere Verdragsluitende Partij. De beëindiging van dit Verdrag door de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden kan worden beperkt tot één van de samenstellende delen van het Koninkrijk der Nederlanden.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd door hun onderscheiden Regeringen, dit Verdrag hebben ondertekend in tweevoud in de Nederlandse en de Engelse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek, met dien verstande dat in geval van verschillen in uitlegging de Engelse tekst doorslaggevend is.

GEDAAN te Pretoria op 21 april 1995.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden

(w.g.) E. ROËLL

Voor de Regering van de Republiek Zuid-Afrika

(w.g.) M. MAHARAJ


Agreement on maritime transport between the Kingdom of the Netherlands and the Republic of South Africa

The Government of the Kingdom of the Netherlands

and

the Government of the Republic of South Africa,

hereinafter jointly referred to as the Contracting Parties, for the purpose of developing friendly relations between the Kingdom of the Netherlands and the Republic of South Africa and of strengthening cooperation in the field of maritime transport, in accordance with the principles of sovereign equality and mutual benefit, hereby agree as follows:

Article 1 Definitions

For the purposes of this Agreement, unless the context otherwise indicates:

“Competent Maritime Authority" means in respect of the Republic of South Africa the Minister of Transport and in respect of the Kingdom of the Netherlands the Directorate-General Shipping and Maritime Affairs of the Ministry of Transport, Public Works and Water Management;

“Crew member" means the ship's master and any person actually employed on board a vessel with regard to the working or service of the vessel who is included in the crew list and who is a holder of a seaman's identity document mentioned in Article 11 of this Agreement;

“Vessel of a Contracting Party" means any seagoing vessel used in commercial service, with the exception of fishing vessels and factory ships, which is registered in the territory and flies the flag of a Contracting Party in compliance with its national laws and regulations.

Article 2 Scope

The provisions of this Agreement shall apply to the international maritime transport between the Contracting Parties, to or from third countries and to the carriage of goods and passengers within the territories of either Contracting Party, hereinafter called “cabotage", effectuated by a vessel of a Contracting Party.

Article 3 General

The Contracting Parties shall in their mutual relations contribute in every respect to the freedom of merchant shipping and shall refrain from any action which might harm the development of international shipping.

Article 4 Access to cargo

1. Each Contracting Party shall apply this Agreement in accordance with its international obligations; in particular the Kingdom of the Netherlands shall apply this Agreement in accordance with the obligations existing under the Treaties establishing the European Communities.

2. Each Contracting Party, without prejudice to the obligations of the Kingdom of the Netherlands as a Party to the United Nations Convention on a Code of Conduct for Liner Conferences, shall abstain from any discriminatory measures with respect to the vessels of the other Contracting Party in relation to liner, tramp and bulk trade between the two countries and shall accord to the vessels of the other Contracting Party treatment no less favourable than that accorded to the vessels of third countries in relation to liner, tramp and bulk trade between the two countries and between either country and third countries.

Article 5 Development of maritime transport and transfer of know-how

The Contracting Parties agree:

  • a) to promote the development of maritime transport in a spirit of consideration of their mutual interests and to remove any difficulties in this field;

  • b) to facilitate the transfer of technology and know-how as well as the establishment of joint ventures in the field of shipping; and

  • c) to guarantee free access on the landside to multimodal transportation.

Article 6 National Treatment

1. Each Contracting Party shall grant national treatment in its ports open to foreign commerce and navigation to vessels of the other Contracting Party. This applies also to vessels operated by shipping companies of the other Contracting Party flying the flag of a third country, unless the Competent Maritime Authority of that Contracting Party objects.

2. The provisions of paragraph 1 of this Article shall apply to customs formalities, the levying of charges and port dues, freedom of access to and the use of the ports, as well as to all facilities afforded to shipping and commercial operations in respect of vessels, crew members, passengers and cargoes. In particular this refers to the allocation of berths at piers, loading and unloading facilities and port services, including bunker facilities.

Article 7 Facilitation

The Contracting Parties shall adopt, within the limits of their respective national laws and regulations, all appropriate measures to facilitate and expedite maritime traffic, to prevent unnecessary delays to vessels and to expedite and simplify as much as possible the carrying out of customs and other formalities required in ports.

Article 8 Payment of Taxes

Profits from the operation of ships in international traffic carried on by an enterprise of one of the Contracting Parties shall be taxable only in that Contracting Party, in accordance with the Convention between the Government of the Republic of South Africa and the Government of the Kingdom of the Netherlands for the avoidance of double taxation and the prevention of fiscal evasion with respect to taxes on income, and Protocol (signed at Cape Town, on 15 March 1971).

Article 9 Transfer of Revenue

Each Contracting Party shall grant to the shipping company which has its place of effective management in the territory of the other Contracting Party the right of free transfer in convertible currency to the country designated by the shipping company of their investments and the returns from it as well as the excess of receipts over expenditure earned by that shipping company in the territory of the first Contracting Party.

The procedure for the free transfer of investments, however, shall be in accordance with the foreign exchange regulations of the Contracting Party in the territory of which the revenue accrued.

Such transfers shall be granted regularly and currently and shall be based on official exchange rates for current payments, or where there are no official exchange rates, at the prevailing foreign exchange market rates for current payments. No charges other than normal bank charges shall be applicable to such transfers.

Article 10 Recognition of ships' documents

1. The Contracting Parties shall mutually recognize the nationalities of vessels on the basis of the certificate of registry duly issued by the competent authorities of either Party in compliance with its relevant laws and regulations.

2. The Contracting Parties shall, in accordance with the relevant international Conventions, mutually recognize the tonnage certificate and other documents of ships duly issued by the competent authorities of either Party or those recognized by one Contracting Party and met with no objection from the other Party without remeasuring the vessels concerned. All port charges and expenses shall be collected on the basis of these documents.

Article 11 Seamen's documents

The Contracting Parties shall recognize the seamen's identity documents, issued by the competent authorities of the other Contracting Party. These identity documents are:

  • a) for crew members on South African vessels the South African (i) Passport; or (ii) Seaman's Record Book (Discharge Book); or (iii) Identity Document;

  • b) for crew members on Netherlands vessels the Netherlands “Monsterboekje" (seamen's book).

Article 12 Seamen's right to stay

1. Each crew member of a vessel of one Contracting Party may go ashore and stay for temporary shore leave without visas during the stay of their vessel in a port of the other Contracting Party provided that the ship's master has submitted the crew list to the competent authorities in accordance with the regulations in force in that port.

2. When going ashore and returning to the vessel, the person in question shall be subject to the passport control and customs formalities in force in that port.

Article 13

1. Crew members have the right, regardless of the mode of transport, to enter the territory of the other Contracting Party or pass through that territory in order to rejoin their vessel, to be transferred to another vessel, to return to their country, or to travel for any other purpose with the consent of the competent authorities of that other Contracting Party.

2. Should a crew member disembark in a port on the territory of the other Contracting Party for reasons of health, or other grounds recognized by the competent authorities, these authorities shall give the necessary authorization in order to enable the crew member to remain on their territory to receive medical treatment or to be hospitalized and to return to his country of origin by any means of transport or to go to another port of embarkation.

Article 14

1. Without prejudice to generality of Articles 12 and 13, the laws and regulations of either Contracting Party concerning the entry, the stay and the termination of the stay of foreigners, are applicable.

2. The authorizations contained in Articles 12 and 13 do not imply a restriction to the right of either Contracting Party to refuse any crew member the entry into its territory.

Article 15 Incidents at sea

1. Should vessels of either Contracting Party be involved in maritime casualties or encounter any other danger in the territorial sea, internal waters or ports of the other Contracting Party, the latter shall give all possible assistance and attention to the vessels, crew members, cargo and passengers in danger and notify the appropriate authorities of the Contracting Party concerned without delay. National treatment shall be exercised in the collections of charges incurred.

2. Where cargo on board a vessel of either Contracting Party involved in a maritime casualty needs to be discharged and stored temporarily in the territory of the other Contracting Party before its return to the country of shipment or carriage to third countries, the other Contracting Party shall provide all facilities required, and such cargo shall be exempt from all customs duties, dues and taxes.

Article 16 Legal proceedings against a crew member

1. The vessels and crew members of either Contracting Party shall observe the relevant laws and regulations of the other Contracting Party during their stay in the latter's territorial sea, internal waters and ports.

The authorities of either Contracting Party shall not exercise jurisdiction over or intervene in the internal affairs of the vessels of the other Contracting Party in its territorial sea, internal waters and ports, except in the cases and to the extent expressly provided for in generally accepted international rules and regulations and in treaties, in force between the Contracting Parties.

2. When a crew member of a vessel of either Contracting Party has committed a crime on board that vessel in the territorial sea of the other Contracting Party, the competent authorities of that Contracting Party shall not prosecute him without the consent of the master of the vessel or of a diplomatic or consular officer of the former Contracting Party, unless

  • a) the consequences of the crime extend to their territory; or

  • b) the crime is of a kind to disturb the peace of their country or the good order of the territorial sea; or

  • c) according to the law of their country, the crime is a serious offence; or

  • d) the crime has been committed against a foreigner on board the vessel; or

  • e) the crime concerns illicit traffic in narcotic drugs or psychotropic substances.

3. The provisions of paragraph 2 do not affect the right of either Contracting Party to take any steps authorized by its laws for the purpose of arrest or investigation on board a foreign ship passing through the territorial sea after leaving the internal waters.

Article 17 Joint Committee

1. The Competent Maritime Authorities of the Contracting Parties shall regulate all questions regarding the implementation and the application of this Agreement.

2. For that purpose the Contracting Parties shall establish a Joint Committee.

3. The Joint Committee shall meet regularly at the request of either Contracting Party and shall comprise representatives of the competent authorities of the Contracting Parties which can invite representatives of the maritime industry to attend any of its meetings. The Joint Committee draws up its own rules and procedures.

4. The Joint Committee shall:

  • a) review the situation with regard to the maritime transport of each country;

  • b) study the ways of enhancing cooperation in maritime sectors; and

  • c) discuss matters which might arise from the application of the Agreement and all other matters relating to the improvement of maritime transport relations, and make appropriate recommendations.

Article 18 Application of the Agreement

1. As regards the Kingdom of the Netherlands the present Agreement shall apply to the territory of the Kingdom in Europe.

2. This Agreement may be extended to the Netherlands Antilles and Aruba.

Article 19

This Agreement replaces the Agreement for the Provisional Settlement of Relations as regards Commerce and Navigation between the Kingdom of the Netherlands and the Union of South Africa, Cape Town, February 20th, 1935, and the Proces-verbal relating thereto of February 20th 1935, constituted by means of an Exchange of Notes.

Article 20 Entry into force and duration

1. This Agreement shall enter into force on the first day of the second month following the date on which the Contracting Parties have informed each other in writing that the formalities constitutionally required in their respective countries have been complied with.

2. If either Contracting Party wishes to denounce this Agreement, it shall notify the other Contracting Party in writing and the denunciation of the Agreement shall take effect six months after the date of receipt of such notification by the other Contracting Party. Termination of this Agreement by the Government of the Kingdom of the Netherlands may be limited to one of its constituent parts.

IN WITNESS WHEREOF the undersigned, being duly authorized thereto by their respective Governments, have signed the present Agreement in duplicate in the Dutch and English languages, both texts being equally authentic provided that, in case of any difference of interpretation, the English text shall prevail.

DONE at Pretoria, on this 21 day of April, in the year 1995.

For the Government of the Kingdom of the Netherlands

(sd.) E. ROËLL

For the Government of the Republic of South Africa

(sd.) M. MAHARAJ


D. PARLEMENT

Het Verdrag behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan het Verdrag kan worden gebonden.

G. INWERKINGTREDING

De bepalingen van het Verdrag zullen ingevolge artikel 20, eerste lid, in werking treden op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de datum waarop de Verdragsluitende Partijen elkander schriftelijk ervan in kennis hebben gesteld dat aan de in hun onderscheiden landen constitutioneel vereiste formaliteiten is voldaan.

J. GEGEVENS

Van het op 18 april 1951 te Parijs tot stand gekomen Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, waarnaar wordt verwezen in artikel 4, eerste lid, van het onderhavige Verdrag, zijn de Franse tekst en de vertaling geplaatst in Trb. 1951, 82; zie ook, laatstelijk, Trb. 1995, 77.

Van het op 25 maart 1957 te Rome tot stand gekomen Verdrag tot oprichting van de Europese (Economische) Gemeenschap, waarnaar wordt verwezen in artikel 4, eerste lid, van het onderhavige Verdrag, is de Franse tekst geplaatst in Trb. 1957, 74 en de Nederlandse tekst in Trb. 1957, 91; zie ook, laatstelijk, Trb. 1995, 76.

Van het op 25 maart 1957 te Rome tot stand gekomen Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, waarnaar wordt verwezen in artikel 4, eerste lid, van het onderhavige Verdrag, is de Franse tekst geplaatst in Trb. 1957, 75 en de Nederlandse tekst in Trb. 1957, 92; zie ook, laatstelijk, Trb. 1995, 78.

Van het op 6 april 1974 te Genève tot stand gekomen Verdrag van de Verenigde Naties inzake een gedragscode voor lijnvaartconferences, waarnaar wordt verwezen in artikel 4, tweede lid, van het onderhavige Verdrag, zijn de Engelse en de Franse tekst geplaatst in Trb. 1979, 177 en de vertaling in Trb. 1980, 165; zie ook, laatstelijk, Trb. 1987, 130.

Van de op 15 maart 1971 te Kaapstad tot stand gekomen Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek van Zuid-Afrika tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, waarnaar wordt verwezen in artikel 8 van het onderhavige Verdrag, zijn de Nederlandse en de Zuidafrikaanse tekst geplaatst in Trb. 1971, 72; zie ook Trb. 1972, 24.

Van de op 20 februari 1935 te Kaapstad tot stand gekomen Notawisseling houdende Overeenkomst ter voorlopige regeling van de handels- en scheepvaartbetrekkingen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Unie van Zuid-Afrika, met bijbehorend procesverbaal, waarnaar wordt verwezen in artikel 19 van het onderhavige Verdrag, is de tekst geplaatst bij Koninkrijk Besluit van 5 juni 1935 in Stb.1935, nr. S332.

Uitgegeven de zesentwintigste juli 1995

De Minister van Buitenlandse Zaken a.i.,

J. J. C. VOORHOEVE

Naar boven