A. TITEL

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Belarus inzake de bevordering en de wederzijdse bescherming van investeringen;

Minsk, 11 april 1995

B. TEKST1

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Belarus inzake de bevordering en de wederzijdse bescherming van investeringen

Het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Republiek Belarus,

hierna aangeduid als de Verdragsluitende Partijen,

Geleid door de wens de van oudsher tussen hun landen bestaande vriendschapsbanden te versterken, de economische betrekkingen tussen hen uit te breiden en te intensiveren, met name wat investeringen door investeerders van de ene Verdragsluitende Partij op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij betreft,

In het besef dat overeenstemming omtrent de aan dergelijke investeringen toe te kennen behandeling het kapitaalverkeer en de overdracht van technologie tussen, alsmede de economische ontwikkeling van de Verdragsluitende Partijen zal stimuleren, en dat een eerlijke en rechtvaardige behandeling van investeringen wenselijk is,

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1

Voor de toepassing van dit Verdrag:

1. omvat de term „investeerders" met betrekking tot elk van beide Verdragsluitende Partijen:

  • a. natuurlijke personen die krachtens het recht van die Verdragsluitende Partij onderdaan van die Partij zijn, en investeringen doen op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij;

  • b. rechtspersonen, zoals ondernemingen en andere organisaties, die krachtens het recht van die Verdragsluitende Partij zijn opgericht of anderszins naar behoren georganiseerd, en gerechtigd zijn tot het doen van investeringen, en die investeringen doen op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij;

  • c. rechtspersonen die niet zijn opgericht krachtens het recht van die Verdragsluitende Partij, maar die onder toezicht staan van natuurlijke personen zoals omschreven onder letter a of van rechtspersonen zoals omschreven onder letter b hierboven;

2. omvat de term „investeringen": alle soorten vermogensbestanddelen en in het bijzonder, doch niet uitsluitend:

  • a. roerende en onroerende zaken, alsmede alle andere zakelijke rechten;

  • b. rechten ontleend aan aandelen, obligaties en andere soorten belangen in ondernemingen en gezamenlijke ondernemingen;

  • c. recht op geld of op iedere prestatie die economische waarde heeft;

  • d. rechten op het gebied van de intellectuele eigendom (zoals auteursrechten, octrooien, industriële ontwerpen of modellen, merken van handelsprodukten of diensten, handelsnamen) know-how, goodwill, technische werkwijzen en andere soortgelijke rechten;

  • e. rechten verleend krachtens het publiekrecht, met inbegrip van concessies voor het opsporen, exploreren, ontginnen en winnen van natuurlijke rijkdommen, verleend in overeenstemming met de wetgeving van de betrokken Verdragsluitende Partijen;

3. wordt onder de term „grondgebied" met betrekking tot elk van beide Staten verstaan het grondgebied onder zijn soevereiniteit, met inbegrip van het land, de binnenwateren en de territoriale zee, de zeebodem en de ondergrond daarvan, waarover die Staat overeenkomstig het internationale recht soevereine rechten of rechtsmacht uitoefent.

Artikel 2

Elke Verdragsluitende Partij bevordert, binnen het kader van haar wetten en voorschriften, de economische samenwerking door middel van de bescherming op haar grondgebied van investeringen van investeerders van de andere Verdragsluitende Partij. Met inachtneming van het recht van elke Verdragsluitende Partij de door haar wetten of voorschriften verleende bevoegdheden uit te oefenen, laat elke Verdragsluitende Partij dergelijke investeringen toe.

Artikel 3

1. Elke Verdragsluitende Partij waarborgt een eerlijke en rechtvaardige behandeling van de investeringen van investeerders van de andere Verdragsluitende Partij en belemmert niet, door onredelijke of discriminatoire maatregelen, de werking, het beheer, de instandhouding, het gebruik, het genot of de vervreemding daarvan door deze investeerders. Elke Verdragsluitende Partij kent aan dergelijke investeringen volledige fysieke zekerheid en bescherming toe,

2. Meer in het bijzonder kent elke Verdragsluitende Partij aan dergelijke investeringen een behandeling toe die in elk geval niet minder gunstig is dan die welke wordt toegekend aan investeringen van haar eigen investeerders of aan investeringen van investeerders van een derde Staat, naar gelang van wat het gunstigst is voor de betrokken investeerder.

3. Indien een Verdragsluitende Partij investeerders van een derde Staat bijzondere voordelen heeft toegekend uit hoofde van overeenkomsten tot oprichting van douane-unies, economische unies, monetaire unies of soortgelijke instellingen, dan wel op grond van interim- overeenkomsten die tot zodanige unies of instellingen leiden, is die Verdragsluitende Partij niet verplicht zodanige voordelen toe te kennen aan investeerders van de andere Verdragsluitende Partij.

4. Elke Verdragsluitende Partij komt alle verplichtingen na die zij is aangegaan met betrekking tot investeringen van investeerders van de andere Verdragsluitende Partij.

5. Indien naast dit Verdrag de wettelijke bepalingen van één van beide Verdragsluitende Partijen of verplichtingen krachtens internationaal recht, die thans tussen de Verdragsluitende Partijen bestaan of op een later tijdstip onderling worden aangegaan een algemene of bijzondere regeling bevatten op grond waarvan investeringen door investeerders van de andere Verdragsluitende Partij aanspraak kunnen maken op een behandeling die gunstiger is dan in dit Verdrag is voorzien, heeft een dergelijke regeling, in zoverre zij gunstiger is, voorrang boven dit Verdrag.

Artikel 4

Met betrekking tot belastingen, heffingen, lasten en verminderingen en vrijstellingen van belasting kent elke Verdragsluitende Partij aan investeerders van de andere Verdragsluitende Partij die zich op haar grondgebied met economische activiteiten bezighouden, een behandeling toe die niet minder gunstig is dan die welke wordt toegekend aan haar eigen investeerders of aan die van een derde Staat die in dezelfde omstandigheden verkeren, naar gelang van wat het gunstigst is voor de betrokken investeerders. Hierbij wordt evenwel geen rekening gehouden met bijzondere belastingvoordelen door die Partij toegekend:

  • a. krachtens een verdrag ter vermijding van dubbele belasting; of

  • b. uit hoofde van haar deelneming aan een douane-unie, economische unie of soortgelijke instelling; of

  • c. op basis van wederkerigheid met een derde Staat.

Artikel 5

De Verdragsluitende Partijen waarborgen dat betalingen die verband houden met een investgering kunnen worden overgemaakt. De overmakingen geschieden in vrij inwisselbare valuta, zonder beperking of vertraging. Deze overmakingen omvatten in het bijzonder, doch niet uitsluitend:

  • a. winsten, interesten, dividenden en andere lopende inkomsten;

  • b. gelden nodig

    • i. voor het verwerven van grondstoffen of hulpmaterialen, halffabrikaten of eindprodukten, of

    • ii. om kapitaalgoederen te vervangen ten einde de continuïteit van een investering te waarborgen;

  • c. bijkomende gelden nodig voor de ontwikkeling van een investering;

  • d. gelden voor de terugbetaling van leningen;

  • e. royalty's of honoraria;

  • f. inkomsten uit arbeid van natuurlijke personen;

  • g. de opbrengst van de verkoop of liquidatie van de investering;

  • h. betalingen uit hoofde van artikel 6 of 7.

Artikel 6

Geen der Verdragsluitende Partijen neemt maatregelen die onteigening of nationalisering inhouden of andere maatregelen waardoor direct of indirect aan investeerders van de andere Verdragsluitende Partij hun investeringen worden ontnomen, tenzij de maatregelen worden genomen in het algemeen belang, op non-discriminatoire basis, niet in strijd zijn met enige verplichting die de Verdragsluitende Partij die deze maatregelen neemt, is aangegaan, en worden genomen met inachtneming van een behoorlijke rechtsgang, en op voorwaarde dat regelingen worden getroffen voor schadeloosstelling.

Deze schadeloosstelling dient overeen te komen met de billijke marktwaarde van de desbetreffende investeringen onmiddellijk voordat de maatregelen werden genomen of bekend werden, naar gelang van wat zich het eerst voordeed, en dient rente te omvatten tegen een gewone commerciële rentevoet tot de datum van betaling.

Artikel 7

Aan investeerders van de ene Verdragsluitende Partij die verliezen lijden met betrekking tot hun investeringen op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij wegens oorlog of een ander gewapend conflict, revolutie, een nationale noodtoestand, opstand, oproer of ongeregeldheden, wordt door de laatstbedoelde Verdragsluitende Partij wat restitutie, schadevergoeding, schadeloosstelling of een andere regeling betreft, geen minder gunstige behandeling toegekend dan die welke die Verdragsluitende Partij toekent aan haar eigen investeerders of aan investeerders van een derde Staat, naar gelang van wat het gunstigst is voor de betrokken investeerders.

Artikel 8

Indien de investeringen van een investeerder van de ene Verdragsluitende Partij verzekerd zijn tegen niet-commerciële risico's of anderszins aanleiding geven tot de betaling van een schadeloosstelling ter zake van die investeringen krachtens een bij wet, voorschrift of overheidscontract ingesteld stelsel, wordt de subrogatie van de verzekeraar of de herverzekeraar of het door de ene Verdragsluitende Partij aangewezen Agentschap in de rechten van de bedoelde investeerder, ingevolge de voorwaarden van deze verzekering of krachtens een andere gegeven schadeloosstelling, door de andere Verdragsluitende Partij erkend.

Artikel 9

Elke Verdragsluitende Partij stemt ermee in juridische geschillen die ontstaan tussen die Verdragsluitende Partij en een investeerder van de andere Verdragsluitende Partij betreffende een investering van die investeerder op het grondgebied van de eerstbedoelde Verdragsluitende Partij voor te leggen aan het Internationale Centrum voor Beslechting van Investeringsgeschillen ter beslechting door bemiddeling of arbitrage krachtens het Verdrag inzake de beslechting van investeringsgeschillen tussen Staten en onderdanen van andere Staten, dat op 18 maart 1965 te Washington werd opengesteld voor ondertekening. Een rechtspersoon die investeerder is van de ene Verdragsluitende Partij en die, voordat een dergelijk geschil ontstaat, onder toezicht staat van investeerders van de andere Verdragsluitende Partij, wordt in overeenstemming met artikel 25, tweede lid, letter b, van het Verdrag van Washington voor de toepassing van dat Verdrag behandeld als investeerder van de andere Verdragsluitende Partij.

Artikel 10

De bepalingen van dit Verdrag zijn vanaf de datum van inwerkingtreding daarvan ook van toepassing op investeringen die voor die datum zijn gedaan.

Artikel 11

Elk der Verdragsluitende Partijen kan aan de andere Partij voorstellen overleg te plegen over een aangelegenheid betreffende de uitlegging of toepassing van dit Verdrag. De andere Verdragsluitende Partij neemt dit voorstel welwillend in overweging en biedt passende gelegenheid voor een dergelijk overleg.

Artikel 12

1. Enig geschil tussen de Verdragsluitende Partijen betreffende de uitlegging of de toepassing van dit Verdrag dat niet langs diplomatieke weg kan worden beslecht, wordt, tenzij de Partijen anders zijn overeengekomen, op verzoek van één van beide Partijen voorgelegd aan een uit drie leden samengesteld scheidsgerecht. Elke Partij benoemt één scheidsman en de aldus benoemde scheidsmannen benoemen te zamen een derde scheidsman, die geen onderdaan van een der Partijen is, tot hun voorzitter.

2. Indien één van beide Partijen nalaat haar scheidsman te benoemen en indien zij geen gevolg heeft gegeven aan het verzoek van de andere Partij binnen twee maanden tot deze benoeming over te gaan, kan de laatstbedoelde Partij de President van het Internationale Gerechtshof verzoeken de noodzakelijke benoeming te verrichten.

3. Indien de beide scheidsmannen niet binnen twee maanden na hun benoeming tot overeenstemming kunnen geraken over de keuze van de derde scheidsman, kan elk der Partijen de President van het Internationale Gerechtshof verzoeken de noodzakelijke benoeming te verrichten.

4. Indien in de in het tweede en derde lid van dit artikel bedoelde gevallen de President van het Internationale Gerechtshof verhinderd is genoemde functie uit te oefenen, of onderdaan is van één van beide Verdragsluitende Partijen, wordt de Vice-President verzocht de noodzakelijke benoemingen te verrichten. Indien de Vice-President verhinderd is genoemde functie uit te oefenen, of onderdaan is van één van beide Partijen, wordt het lid van het Gerechtshof dat het hoogst in anciënniteit is, beschikbaar is en geen onderdaan is van één der Partijen, verzocht de noodzakelijke benoemingen te verrichten.

5. Het scheidsgerecht doet uitspraak op basis van eerbiediging van het recht. Alvorens uitspraak te doen, kan het scheidsgerecht in elke fase van het geding een minnelijke schikking van het geschil aan de Partijen voorstellen. De voorgaande bepalingen doen geen afbreuk aan regeling van het geschil ex aequo et bono, indien de Partijen daarmee instemmen.

6. Tenzij de Partijen anders beslissen, stelt het scheidsgerecht zijn eigen procedureregels vast.

7. Het scheidsgerecht doet zijn uitspraak bij meerderheid van stemmen. Een zodanige uitspraak is onherroepelijk en bindend voor de Partijen.

Artikel 13

Wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden is dit Verdrag van toepassing op het deel van het Rijk in Europa, de Nederlandse Antillen en Aruba, tenzij anders is bepaald in de in artikel 14, eerste lid, bedoelde mededeling.

Artikel 14

1. Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de datum waarop de Verdragsluitende Partijen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat aan de in hun onderscheiden landen vereiste grondwettelijke procedures is voldaan, en blijft van kracht voor een tijdvak van vijftien jaar.

2. Tenzij ten minste zes maanden voor de datum van het verstrijken van de geldigheidsduur door een van beide Verdragsluitende Partijen mededeling van beëindiging is gedaan, wordt dit Verdrag telkens stilzwijgend verlengd voor een tijdvak van tien jaar, waarbij elke Verdragsluitende Partij zich het recht voorbehoudt dit Verdrag te beëindigen met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste zes maanden voor de datum van het verstrijken van de lopende termijn van geldigheid.

3. Ten aanzien van investeringen die zijn gedaan voor de datum van beëindiging van dit Verdrag, blijven de voorgaande artikelen van kracht gedurende een tijdvak van vijftien jaar vanaf die datum.

4. Met inachtneming van de in het tweede lid van dit artikel genoemde termijn is de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden gerechtigd de toepassing van dit Verdrag ten aanzien van elk deel van het Koninkrijk afzonderlijk te beëindigen.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende vertegenwoordigers, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN in tweevoud te Minsk op 11 april 1995 in de Nederlandse, de Belarussische en de Engelse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek. In geval van verschil in uitlegging is de Engelse tekst doorslaggevend.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden:

(w.g.) S. I. H. GOSSES

Voor de Republiek Belarus:

(w.g.) M. A. MARINITSJ


Agreement on encouragement and reciprocal protection of investments between the Kingdom of the Netherlands and the Republic of Belarus

The Kingdom of the Netherlands

and

the Republic of Belarus,

hereinafter referred to as the Contracting Parties,

Desiring to strengthen the traditional ties of friendship between their countries, to extend and intensify the economic relations between them particularly with respect to investments by investors of one Contracting Party in the territory of the other Contracting Party,

Recognizing that agreement upon the treatment to be accorded to such investments will stimulate the flow of capital and technology and the economic development of the Contracting Parties and that fair and equitable treatment of investment is desirable,

Have agreed as follows:

Article 1

For the purposes of this Agreement:

1. the term “investors" refers with regard to either Contracting Party to:

  • a) natural persons, who according to the law of that Contracting Party, are its nationals and make investments in the territory of the other Contracting Party;

  • b) legal persons, such as enterprises and other organizations, which are constituted or otherwise duly organized and entitled to carry out investments under the law of that Contracting Party and which make investments in the territory of the other Contracting Party;

  • c) legal persons not constituted under the law of that Contracting Party but controlled by natural persons as defined in a) or by legal persons as defined in b) above.

2. the term “investments" shall include every kind of asset and particularly though not exclusively:

  • a) movable and immovable property as well as any other rights in rem;

  • b) rights derived from shares, bonds and other kinds of interests in companies and joint ventures;

  • c) claims to money or to any performance having an economic value;

  • d) intellectual property rights (such as copyrights, patents, industrial designs or models, trade or service marks, trade names), know-how, goodwill, technical processes and other rights of the same nature.

  • e) rights granted under public law, including concessions to prospect, explore, extract and win natural resources, granted in accordance with legislation of the Contracting Parties concerned.

3. the term “territory" means in respect of each State the territory under its sovereignty including land, internal waters and the territorial sea, and the sea, seabed and its subsoil over which that State exercises sovereign rights or jurisdiction in accordance with international law.

Article 2

Either Contracting Party shall, within the framework of its laws and regulations, promote economic cooperation through the protection in its territory of investments of investors of the other Contracting Party.

Subject to its right to exercise powers conferred by its laws or regulations, each Contracting Party shall admit such investments.

Article 3

1. Each Contracting Party shall ensure fair and equitable treatment of the investments of investors of the other Contracting Party and shall not impair, by unreasonable or discriminatory measures, the operation, management, maintenance, use, enjoyment or disposal thereof by those investors. Each Contracting Party shall accord to such investments full physical security and protection.

2. More particularly, each Contracting Party shall accord to such investments treatment which in any case shall not be less favourable than that accorded either to investments of its own investors or to investments of investors of any third State, whichever is more favourable to the investor concerned.

3. If a Contracting Party has accorded special advantages to investors of any third State by virtue of agreements establishing customs unions, economic unions, monetary unions or similar institutions, or on the basis of interim agreements leading to such unions or institutions, that Contracting Party shall not be obliged to accord such advantages to investors of the other Contracting Party.

4. Each Contracting Party shall observe any obligation it may have entered into with regard to investments of investors of the other Contracting Party.

5. If the provisions of law of either Contracting Party or obligations under international law existing at present or established hereafter between the Contracting Parties in addition to the present Agreement contain a regulation, whether general or specific, entitling investments by investors of the other Contracting Party to a treatment more favourable than is provided for by the present Agreement, such regulation shall to the extent that it is more favourable prevail over the present Agreement.

Article 4

With respect to taxes, fees, charges and to fiscal deductions and exemptions, each Contracting Party shall accord to investors of the other Contracting Party who are engaged in any economic activity in its territory, treatment not less favourable than that accorded to its own investors or to those of any third State that are in the same circumstances, whichever is more favourable to the investors concerned. For this purpose, however, there shall not be taken into account any special fiscal advantages accorded by that Party:

  • a) under an agreement for the avoidance of double taxation; or

  • b) by virtue of its participation in a customs union, economic union or similar institution; or

  • c) on the basis of reciprocity with a third State.

Article 5

The Contracting Parties shall guarantee that payments relating to an investment may be transferred. The transfers shall be made in a freely convertible currency, without restriction or delay. Such transfers include in particular though not exclusively:

  • a) profits, interest, dividends and other current income;

  • b) funds necessary

    • i) for the acquisition of raw or auxiliary materials, semi-fabricated or finished products, or

    • ii) to replace capital assets in order to safeguard the continuity of an investment;

  • c) additional funds necessary for the development of an investment;

  • d) funds in repayment of loans;

  • e) royalties or fees;

  • f) earnings of natural persons;

  • g) the proceeds of sale or liquidation of the investment;

  • h) any payments arising under the Articles 6 and 7.

Article 6

Neither of the Contracting Parties shall take any measures of expropriation, nationalization or any other measures depriving, directly or indirectly, investors of the other Contracting Party of their investments unless the measures are taken in the public interest, on a non discriminatory basis, are not contrary to any obligations assumed by the Contracting Party taking such measures, and are taken under due process of law, and provided that provisions be made for compensation.

Such compensation shall represent the fair market value of the investments affected, immediately before measures were taken or became known, whichever was the earliest, and shall include interest at a normal commercial rate until the date of payment.

Article 7

Investors of the one Contracting Party who suffer losses in respect of their investments in the territory of the other Contracting Party owing to war or other armed conflict, revolution, a state of national emergency, revolt, insurrection or riot shall be accorded by the latter Contracting Party treatment, as regards restitution, indemnification, compensation or other settlement, no less favourable than that which that Contracting Party accords to its own investors or to investors of any third State, whichever is more favourable to the investors concerned.

Article 8

If the investments of an investor of the one Contracting Party are insured against non-commercial risks or otherwise give rise to payment of indemnification in respect of such investments under a system established by law, regulation or government contract any subrogation of the insurer or re-insurer or Agency designated by the one Contracting Party to the rights of the said investor pursuant to the terms of such insurance or under any other indemnity given shall be recognized by the other Contracting Party.

Article 9

Each Contracting Party hereby consents to submit any legal dispute arising between that Contracting Party and an investor of the other Contracting Party concerning an investment of that investor in the territory of the former Contracting Party to the International Centre for Settlement of Investment Disputes for settlement by conciliation or arbitration under the Convention on the Settlement of Investment Disputes between States and Nationals of other States opened for signature at Washington on 18 March 1965. A legal person which is an investor of one Contracting Party and which before such a dispute arises is controlled by investors of the other Contracting Party shall in accordance with Article 25 (2)b) of the Convention for the purpose of the Convention be treated as an investor of the other Contracting Party.

Article 10

The provisions of this Agreement shall, from the date of entry into force thereof, also apply to investments which have been made before that date.

Article 11

Either Contracting Party may propose the other Party that consultations be held on any matter concerning the interpretation or application of the Agreement. The other Party shall accord sympathetic consideration to the proposal and shall afford adequate opportunity for such consultations.

Article 12

1. Any dispute between the Contracting Parties concerning the interpretation or application of the present Agreement, which cannot be settled by means of diplomatic negotiations, shall, unless the Parties have otherwise agreed, be submitted, at the request of either Party, to an arbitral tribunal, composed of three members. Each Party shall appoint one arbitrator and the two arbitrators thus appointed shall together appoint a third arbitrator as their chairman who is not a national of either Party.

2. If one of the Parties fails to appoint its arbitrator and has not proceeded to do so within two months after an invitation from the other Party to make such appointment, the latter Party may invite the President of the International Court of Justice to make the necessary appointment.

3. If the two arbitrators are unable to reach agreement, in the two months following their appointment, on the choice of the third arbitrator, either Party may invite the President of the International Court of Justice, to make the necessary appointment.

4. If, in the cases provided for in the paragraphs 2 and 3 of this Article, the President of the International Court of Justice is prevented from discharging the said function or is a national of either Contracting Party, the Vice-President shall be invited to make the necessary appointments. If the Vice-President is prevented from discharging the said function or is a national of either Party the most senior member of the Court available who is not a national of either Party shall be invited to make the necessary appointments.

5. The tribunal shall decide on the basis of respect for the law. Before the tribunal decides, it may at any stage of the proceedings propose to the Parties that the dispute be settled amicably. The foregoing provisions shall not prejudice settlement of the dispute ex aequo et bono if the Parties so agree.

6. Unless the Parties decide otherwise, the tribunal shall determine its own procedure.

7. The tribunal shall reach its decision by a majority of votes. Such decision shall be final and binding on the Parties.

Article 13

As regards the Kingdom of the Netherlands, the present Agreement shall apply to the part of the Kingdom in Europe, the Netherlands Antilles and to Aruba, unless the notification provided for in Article 14, paragraph 1) provides otherwise.

Article 14

1. The present Agreement shall enter into force on the first day of the second month following the date on which the Contracting Parties have notified each other in writing that the procedures constitutionally required in their respective countries have been complied with, and shall remain in force for a period of fifteen years.

2. Unless notice of termination has been given by either Contracting Party at least six months before the date of the expiry of its validity, the present Agreement shall be extended tacitly for periods of ten years, whereby each Contracting Party reserves the right to terminate the Agreement upon notice of at least six months before the date of expiry of the current period of validity.

3. In respect of investments made before the date of the termination of the present Agreement the foregoing Articles shall continue to be effective for a further period of fifteen years from that date.

4. Subject to the period mentioned in paragraph (2) of this Article, the Government of the Kingdom of the Netherlands shall be entitled to terminate the application of the present Agreement separately in respect of any of the parts of the Kingdom.

IN WITNESS WHEREOF, the undersigned representatives, duly authorized thereto, have signed the present Agreement.

DONE in duplicate at Minsk on 11 April 1995, in the Netherlands, Belarusian and English languages, the three texts being equally authentic. In case of difference of interpretation the English text will prevail.

For the Kingdom of the Netherlands:

(sd.) S. I. H. GOSSES

For the Republic of Belarus,

(sd.) M. A. MARINITSJ


D. PARLEMENT

Het Verdrag behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan het Verdrag kan worden gebonden.

G. INWERKINGTREDING

De bepalingen van het Verdrag zullen ingevolge artikel 14, eerste lid, in werking treden op de eerste dag van de tweede maand volgend op de datum waarop de Verdragsluitende Partijen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat aan de in hun onderscheiden landen vereiste grondwettelijke procedures is voldaan.

J. GEGEVENS

Van het op 18 maart 1965 te Washington tot stand gekomen Verdrag inzake de beslechting van geschillen met betrekking tot investeringen tussen Staten en onderdanen van andere Staten, naar welk Verdrag in artikel 9 van het onderhavige Verdrag wordt verwezen, zijn tekst en vertaling geplaatst in Trb. 1966, 152; zie ook, laatstelijk, Trb. 1994, 126.

Van het op 26 juni 1945 te San Francisco tot stand gekomen Statuut van het Internationaal Gerechtshof, naar welk Hof wordt verwezen in artikel 12, tweede lid, van het onderhavige Verdrag, is de tekst geplaatst in Trb. 1971, 55 en is de herziene vertaling geplaatst in Trb. 1987, 114.

Uitgegeven de zevende juni 1995

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. VAN MIERLO


XNoot
1

De Belarussische tekst is niet afgedrukt.

Naar boven