Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2025, 9894 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2025, 9894 | ander besluit van algemene strekking |
De Minister van Asiel en Migratie,
Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;
Besluit:
De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Paragraaf A4/4.2.1 Vc is gewijzigd en komt te luiden:
• De duur van het besluit tot signalering begint te lopen op het moment dat:
• de vreemdeling in E&S gesignaleerd staat; en
• buiten Nederland is.
De vreemdeling toont dit aan bij zijn verzoek tot opheffing van het besluit tot signalering na afloop van de duur van de signalering.
B
Paragraaf A4/4.2.2 Vc is gewijzigd en komt te luiden:
De duur van het besluit tot signalering begint te lopen op het moment dat de vreemdeling, die in het SIS gesignaleerd staat, het grondgebied van de lidstaten van de EU (met uitzondering van Ierland) aangevuld met Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein heeft verlaten.
De IND telt de duur dat de vreemdeling buiten Nederland (maar binnen het grondgebied van de lidstaten) heeft verbleven gedurende de signalering in E&S, mee.
De vreemdeling moet hiervoor een verzoek tot opheffing van het besluit tot signalering indienen na afloop van de duur van de signalering. Zie hiervoor paragraaf A4/4.3 Vc.
C
Paragraaf A5/6.6 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Wanneer aan de in bewaring te stellen vreemdeling ook een terugkeerbesluit, eventueel in combinatie met een inreisverbod (zie paragraaf A4/2 Vc), wordt uitgereikt, vindt uitreiking daarvan plaats voorafgaand aan of gelijktijdig met de maatregel van bewaring. Voor het opleggen van de maatregel van bewaring moet gebruik worden gemaakt van model M109, M109-A of
M109-B. Bij het opleggen van de maatregel wordt tevens de informatiefolder ‘Waarom bent u in bewaring gesteld?’ uitgereikt. Deze folder is opgesteld in een voor de vreemdeling begrijpelijke taal en wordt voorzien van een overzicht van de van toepassing zijnde feitelijke en juridische gronden.
De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV moet afschriften maken van de beschikking waarbij de bewaring, het terugkeerbesluit en/of inreisverbod opgelegd is. De afschriften zijn uitsluitend bedoeld voor de volgende belanghebbenden:
• de vreemdeling;
• de Korpschef of de KMar die de originele exemplaren in het archief moeten bewaren;
• afschriften van de maatregel, het terugkeerbesluit en/of inreisverbod moeten aan de gemachtigde worden verstrekt;
• bij plaatsing van een vreemdeling in een justitiële inrichting moet een afschrift van een maatregel van bewaring worden verstrekt aan de directeur van de justitiële inrichting;
• de IND als de beroepsprocedure op grond van artikel 94 en artikel 96 Vw wordt gevolgd.
D
Paragraaf A5/6.10 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Als een redelijk vermoeden bestaat dat de in bewaring gestelde vreemdeling misbruik maakt van een van de volgende rechten:
• het ontvangen van bezoek;
• telefoneren;
• het wisselen van brieven;
om zijn verwijdering uit Nederland te belemmeren, of om zich aan de verdere bewaring te onttrekken, wordt de uitoefening van deze rechten beperkt door de ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen.
De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen doet direct schriftelijk gemotiveerd mededeling van de opgelegde beperking van de rechten van de vreemdeling aan alle volgende belanghebbenden:
• de DT&V;
• de vreemdeling;
• zijn gemachtigde.
De bewaring of vrijheidsontneming van een vreemdeling in een politiebureau voor een termijn langer dan vierentwintig uur moet worden voorkomen.
Deze termijn vangt aan met het opleggen van de maatregel van bewaring of vrijheidsontnemende maatregel en eindigt zodra de vreemdeling de politiecel heeft verlaten voor het vervoer naar een gespecialiseerde inrichting voor vreemdelingenbewaring.
Als de termijn van vierentwintig uur wordt overschreden, moet uit het overdrachtsdossier blijken welke omstandigheden tot overschrijding van deze termijn hebben geleid.
E
Paragraaf B2/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Nederland heeft met Canada, Zuid-Korea, Argentinië, Hongkong, Japan, Taiwan, Uruguay (WHP), Australië en Nieuw-Zeeland (WHS) een overeenkomst gesloten op grond waarvan jongeren uit deze landen of gebieden onder bepaalde voorwaarden tijdelijk in Nederland mogen verblijven om kennis te maken met de Nederlandse samenleving en cultuur, en omgekeerd. Met Canada, Zuid-Korea, Argentinië, Hongkong, Taiwan, Uruguay, Australië en Nieuw-Zeeland is de overeenkomst op basis van een Memorandum of Understanding (MoU). Met Japan is de overeenkomst op basis van een Note Verbale. Voor de buitenlandse deelnemers heeft het verblijf het karakter van een kennismaking met de Nederlandse samenleving en cultuur en is daarom slechts éénmalig en de verblijfsvergunning wordt voor ten hoogste één jaar verleend. De jongeren mogen niet ten laste komen van de publieke middelen en de (tijdige) terugreis moet gewaarborgd zijn. Het begrip uitwisseling kenmerkt zich door wederkerigheid, in die zin dat de mogelijkheid om de samenleving en cultuur te leren kennen ook in de landen en gebieden van herkomst van de buitenlandse jongeren bestaat voor de Nederlandse jongeren.
Incidentele arbeid
De uitwisselingsjongere dient zelfstandig in zijn levensonderhoud te voorzien. Om het verblijf in Nederland financieel te ondersteunen, mag de uitwisselingsjongere overeenkomstig artikel 3.3 onderdeel b, BuWav werken zonder dat de werkgever in het bezit is van een tewerkstellingsvergunning. Voorwaarde daarbij is dat het hoofddoel van het verblijf in Nederland – culturele uitwisseling – voorop blijft staan. Het werk mag dus alleen van incidentele aard zijn.
Weigeren / intrekken verblijfsvergunning
De IND kan de vergunning in ieder geval weigeren of intrekken wegens het niet (meer) voldoen aan de voorwaarden als er sprake is van strijdigheid met het MoU of de Note Verbale. De IND beoordeelt per geval of daar sprake van is.
Beroep op algemene middelen
De IND neemt aan dat de uitwisselingsjongere die in Nederland verblijft, niet zelfstandig in zijn levensonderhoud kan voorzien als bedoeld in artikel 3.24a VV als een beroep wordt gedaan op de algemene middelen.
Studeren
Gedurende het verblijf in Nederland is het toegestaan om een korte studie dan wel een cursus te volgen.
Een aanvraag kan worden ingediend bij een IND-loket in Nederland.
De IND wijst de aanvraag van een vreemdeling die in het kader van de internationale overeenkomsten (MoU) WHS/WHP Australië, Canada of Nieuw-Zeeland in Nederland willen verblijven af als de vreemdeling:
– jonger dan 18 jaar is of ouder dan 30 jaar op het moment van indiening van de aanvraag;
– geen retourticket heeft dan wel niet de middelen van bestaan heeft voor de aanschaf van een retourticket;
– eerder in Nederland in het kader van uitwisseling heeft verbleven;
– ten laste komt van de algemene middelen.
WHP Hongkong
Per 1 januari 2019 heeft Nederland met Hongkong een MoU betreffende een WHP afgesloten. Jaarlijks wordt een maximum van 100 WHP-verblijfsvergunningen verstrekt door de IND. Een aanvraag kan alleen worden ingediend bij het Nederlandse Consulaat-Generaal in Hongkong.
WHP Zuid-Korea
Per 1 oktober 2018 heeft Nederland met Zuid-Korea een MoU betreffende een WHP afgesloten. Met ingang van 1 januari 2024 is het maximum aantal WHP-verblijfsvergunningen dat jaarlijks wordt verstrekt verhoogd naar 200. Een aanvraag kan worden ingediend bij een IND-loket in Nederland. De IND stelt als voorwaarde voor het in behandeling nemen van de aanvraag dat deze vergezeld gaat van een geldig bewijs van pré-registratie voor deelname aan het WHP, welke is voorzien van een volgnummer, en is verstrekt door de IND. De uitwisselingsjongere moet binnen 90 dagen na afgifte van de pré-registratie bij de IND in Nederland een aanvraag om een WHP-verblijfsvergunning hebben ingediend.
WHP Argentinië
Per 1 juli 2017 heeft Nederland met Argentinië een MoU betreffende een WHP afgesloten. Jaarlijks wordt een maximum van 100 WHP-verblijfsvergunningen verstrekt door de IND. Een aanvraag kan alleen worden ingediend bij de Nederlandse ambassade in Buenos Aires.
WHP Japan
Per 1 april 2020 heeft Nederland met Japan een Note Verbale uitgewisseld betreffende een WHP. Jaarlijks wordt een maximum van 200 WHP-verblijfsvergunningen verstrekt door de IND. Een aanvraag kan worden ingediend bij een IND-loket in Nederland. De IND stelt als voorwaarde voor het in behandeling nemen van de aanvraag dat deze vergezeld gaat van een geldig bewijs van pré-registratie voor deelname aan het WHP, welke is voorzien van een volgnummer, en wordt per 1 januari 2025 verstrekt door de IND. De uitwisselingsjongere moet binnen 90 dagen na afgifte van de pré-registratie bij de IND in Nederland een aanvraag om een WHP-verblijfsvergunning hebben ingediend.
WHP Taiwan
Per 1 april 2020 treedt het tussen Nederland en Taiwan afgesloten MoU aangaande het WHP in werking. Dit MoU is afgesloten tussen het Netherlands Trade and Investment Office (NTIO) te Taipei en het Taipei Representative Office in the Netherlands. Jaarlijks wordt een maximum van 100 WHP-verblijfsvergunningen aan Taiwanese jongeren verstrekt door de IND. Een aanvraag kan alleen worden ingediend bij het NTIO in Taipei.
WHP Uruguay
Per 1 april 2020 heeft Nederland met Uruguay een MoU betreffende een WHP afgesloten. Jaarlijks wordt een maximum van 100 WHP-verblijfsvergunningen aan Uruguayaanse jongeren verstrekt door de IND. In Uruguay is er geen Nederlandse ambassade. Een aanvraag kan derhalve alleen worden ingediend bij de Nederlandse ambassade in Buenos Aires (Argentinië).
De IND wijst de aanvraag van een vreemdeling die in het kader van de internationale overeenkomsten (MoU of Note Verbale) WHP Argentinië, Hongkong, Zuid-Korea, Japan, Taiwan of Uruguay af als de vreemdeling:
– jonger dan 18 jaar is of ouder dan 30 jaar op het moment van indiening van de aanvraag;
– geen retourticket heeft dan wel niet de financiële middelen heeft voor de aanschaf van een retourticket;
– eerder in Nederland in het kader van uitwisseling heeft verbleven;
– ten laste komt van de algemene middelen;
– het quotum voor het aantal inwilligingen van het WHP Zuid-Korea, Hongkong, Japan, Taiwan, Uruguay dan wel Argentinië is bereikt.
F
Paragraaf B2/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Het au-pairbureau moet erkend zijn door de IND. De aanvraag voor een verblijfsvergunning voor een au pair wordt ingediend door een erkend au-pairbureau. Het verblijf heeft het karakter van een kennismaking met de Nederlandse samenleving en cultuur en is daarom slechts éénmalig en de verblijfsvergunning wordt voor ten hoogste één jaar verleend. Het verblijf heeft dus primair een cultureel karakter. Dit moet ook blijken uit het door de IND goedgekeurde uitwisselingsprogramma bij het verzoek om erkenning door een au-pairbureau.
Aard van het verblijf en de werkzaamheden
De au pair woont bij een gastgezin, bestaande uit minimaal twee personen. De au pair heeft niet eerder voor het gastgezin werkzaamheden verricht. Voorts mag er geen sprake zijn van een familierechtelijke relatie tot en met de derde graad met het gastgezin. In ruil voor kost en inwoning mag de au pair maximaal acht uren per dag en maximaal 30 uren per week licht ondersteunende huishoudelijke werkzaamheden verrichten. Een au pair heeft minimaal twee dagen per week vrij. De taken met betrekking tot het verrichten van licht huishoudelijk werk worden opgenomen in een dagindeling (voor alle zeven dagen van de week) met het gastgezin. De dagindeling wordt door zowel het gastgezin als de au pair ondertekend.
De IND wijst de aanvraag voor verblijfsvergunning met als doel ‘au pair’ af als de vreemdeling:
a) jonger is dan 18 of ouder dan 25 jaar op het moment van indiening van de aanvraag;
b) gehuwd is en (pleeg)kinderen heeft;
c) eerder in Nederland een verblijfsvergunning heeft gehad voor uitwisseling;
d) een borg aan een (Nederlands of buitenlands) bemiddelingsbureau of uitwisselingsorganisatie ter beschikking heeft gesteld;
e) een contract met een gastgezin of (Nederlands of buitenlands) bemiddelingsbureau of uitwisselingsorganisatie heeft ondertekend waarmee de aanvrager zich verplicht tot het betalen van geld of een geldboete als sanctie wegens het niet nakomen van een of meerdere bepalingen van dit contract;
f) een geldbedrag heeft betaald aan kosten die verband houden met de voorbereiding op het verblijf in Nederland dat in totaal hoger is dan tien procent van het maximale bedrag dat een gastgezin maandelijks als zakgeld aan een au pair mag betalen;
g) taken verricht of gaat verrichten voor mensen die een meer bijzondere zorg nodig hebben, welke taken een specifieke vaardigheid vereisen.
Het maximale bedrag dat een gastgezin maandelijks als zakgeld aan een au pair mag geven is opgenomen in het besluit ‘Loonbelasting en premieheffing volksverzekeringen, achterwege laten inhouding loonheffing au pairs’ van 21 december 2000.
Ad b
De au pair toont bij het au-pairbureau aan ongehuwd te zijn. Dit gebeurt op de in het land van herkomst voorgeschreven manier. Deze verklaring wordt zo nodig voorzien van een legalisatie door de autoriteiten in het land van herkomst en de Nederlandse autoriteiten, of van een apostille.
De au pair overlegt bij het au-pairbureau een eigen verklaring waaruit blijkt dat zij geen (pleeg)kinderen heeft. Uit deze verklaring moeten de personalia van de au pair blijken. Daarnaast moet deze verklaring door de au pair zijn ondertekend.
Ad f
De IND betrekt bij de bepaling van de hoogte van het betaalde geldbedrag in ieder geval de volgende kosten:
– de kosten die de vreemdeling betaald heeft aan een (Nederlands of buitenlands) bemiddelingsbureau voor inschrijving en bemiddeling;
– de kosten voor het volgen van een (door de eigen overheid voorgeschreven) cursus ter voorbereiding op het verblijf in Nederland.
Bij de bepaling van de hoogte van het betaalde geldbedrag, laat de IND de volgende kosten buiten beschouwing:
– kosten voor de reis naar Nederland en de terugreis naar het land herkomst of bestendig verblijf;
– kosten voor het visum, inclusief de direct hiermee verband houdende reis- en verblijfskosten;
– kosten voor het aanvragen, vertalen en legaliseren van de geboorteakte;
– kosten voor het reisdocument.
Overgangsrecht verlaging maximale leeftijd, ongehuwd zijn en geen (pleeg)kinderen hebben
De nieuwe aanscherpingsvoorwaarden gelden alleen voor aanvragen die op of na 1 oktober 2022 zijn ingediend.
G
Paragraaf B2/3 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Beperking
Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder o, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘Uitwisseling’.
Arbeidsmarktaantekening
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, aanhef onder b, VV luidt de arbeidsmarktaantekening: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid niet toegestaan'.
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder o, VV luidt de arbeidsmarktaantekening als de verblijfsvergunning wordt verleend op grond van de internationale overeenkomsten met Canada, Nieuw-Zeeland, Zuid-Korea, Argentinië, Hongkong, Japan, Taiwan, Uruguay en Australië: ’TWV niet vereist voor incidentele arbeid in het kader van WHP/WHS, andere arbeid niet toegestaan'.
Voorschrift
Op grond van artikel 3.7, eerste lid, onder c, Vb is aan de afgifte van de verblijfsvergunning aan de vreemdeling die in het kader van uitwisseling (niet zijnde au pair) in Nederland wil verblijven het voorschrift verbonden dat de vreemdeling voldoende is verzekerd tegen ziektekosten.
Geldigheidsduur
Op grond van artikel 3.58, eerste lid aanhef en onder o, Vb, verleent de IND de verblijfsvergunning voor de duur van ten hoogste één jaar.
H
Paragraaf B2/4 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
De IND beschouwt een geldig document voor grensoverschrijding als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling voldoet aan de leeftijdseis als bedoeld in artikel 3.43, eerste lid, aanhef en onder b, Vb en artikel 3.24, eerste lid, VV.
De IND beschouwt een afschrift uit de BRP waaruit blijkt dat de vreemdeling staat ingeschreven op hetzelfde adres als het gastgezin en waaruit de gezinssamenstelling blijkt als bewijsmiddel dat de vreemdeling in een gastgezin verblijft bestaande uit ten minste twee personen.
De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat het tijdige vertrek van de vreemdeling uit Nederland als bedoeld in artikel 3.43, eerste lid, aanhef en onder d, Vb is gewaarborgd:
• een retourticket; of
• bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de vreemdeling over middelen van bestaan beschikt om een retourticket aan te schaffen.
Uitwisselingsprogramma
Verwezen wordt naar artikel 1.14, sub b, Vb en de paragrafen B2/2.2 en B2/2.3 Vc. De au pair die in het kader van culturele uitwisseling in Nederland wenst te verblijven laat zich door een als referent erkende particuliere uitwisselingsorganisatie vertegenwoordigen.
De als referent erkende particuliere uitwisselingsorganisatie moet over een door de IND goedgekeurd uitwisselingsprogramma beschikken. Het door de IND te beoordelen uitwisselingsprogramma en de aanvraag voor een verblijfsvergunning culturele uitwisseling wordt in naam van de au pair door een als referent erkende particuliere uitwisselingsorganisatie ingediend.
Het uitwisselingsprogramma geldt voor alle vreemdelingen voor wie de als referent erkende uitwisselingsorganisatie verblijf in Nederland aanvraagt. Als de als referent erkende uitwisselingsorganisatie het uitwisselingsprogramma wenst aan te passen, moet het uitwisselingsprogramma opnieuw goedgekeurd worden door de IND.
Dagindeling
De IND beschouwt de tussen het gastgezin en de vreemdeling overeengekomen en ondertekende dagindeling voor de lichte huishoudelijke werkzaamheden als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling voldoet aan de voorwaarde zoals bedoeld in artikel 3.24, derde lid, aanhef en onder d, VV. Voor alle zeven dagen van de week dient een dagindeling te worden opgesteld. De dagindeling moet door het gastgezin en de vreemdeling zijn ondertekend. In de dagindeling wordt minimaal opgenomen:
• hoeveel uur per dag de vreemdeling lichte huishoudelijke werkzaamheden gaat verrichten;
• welke werkzaamheden de vreemdeling gaat verrichten;
• welke dagen de vreemdeling vrij is; en
• wie er als alternatief fungeert of fungeren voor het verrichten van lichte huishoudelijke werkzaamheden.
De dagindeling is alleen geldig gedurende het verblijf van de vreemdeling in Nederland.
Uitwisselingsprogramma
Verwezen wordt naar artikel 1.14, sub b, Vb en de paragrafen B2/2.2 en B2/2.3 Vc. De als referent erkende particuliere uitwisselingsorganisatie moet over een door de IND goedgekeurd uitwisselingsprogramma beschikken. Het door de IND te beoordelen uitwisselingsprogramma en de aanvraag voor een verblijfsvergunning culturele uitwisseling wordt door een als referent erkende particuliere uitwisselingsorganisatie ingediend.
Het uitwisselingsprogramma geldt voor alle vreemdelingen voor wie de als referent erkende uitwisselingsorganisatie verblijf in Nederland aanvraagt.Als de als referent erkende uitwisselingsorganisatie het uitwisselingsprogramma wenst aan te passen, moet het uitwisselingsprogramma opnieuw goedgekeurd worden door de IND.
De IND beschouwt een door de uitwisselingsorganisatie en de vreemdeling ondertekende overeenkomst als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling voldoet aan de voorwaarde als bedoeld in artikel 3.43, vierde lid, Vb. In de overeenkomst moeten de onderdelen uit artikel 3.24, vijfde lid, VV zijn opgenomen.
I
Paragraaf B2/4.6 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
De IND beschouwt de tussen het gastgezin en de vreemdeling overeengekomen en ondertekende dagindeling voor de lichte huishoudelijke werkzaamheden als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling voldoet aan de voorwaarde zoals bedoeld in artikel 3.24, derde lid, aanhef en onder d, VV. Voor alle zeven dagen van de week dient een dagindeling te worden opgesteld. De dagindeling moet door het gastgezin en de vreemdeling zijn ondertekend. In de dagindeling wordt minimaal opgenomen:
• hoeveel uur per dag de vreemdeling lichte huishoudelijke werkzaamheden gaat verrichten;
• welke werkzaamheden de vreemdeling gaat verrichten;
• welke dagen de vreemdeling vrij is; en
• wie er als alternatief fungeert of fungeren voor het verrichten van lichte huishoudelijke werkzaamheden.
De dagindeling is alleen geldig gedurende het verblijf van de vreemdeling in Nederland.
J
Paragraaf B3/3 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Beperking
Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder m, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘Studie’.
De IND vermeldt op het verblijfsdocument: ‘Studie, mobiliteit cf. aanvullend document’. Als de vreemdeling gebruik gaat maken van mobiliteit binnen de EU ontvangt hij van de IND een aanvullend document waarop het onderwijsprogramma met mobiliteitsmaatregelen vermeld staat.
Arbeidsmarktaantekening
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder c, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘TWV vereist voor arbeid van bijkomende aard, andere arbeid in loondienst niet toegestaan’.
De werkgever kan pas in het bezit worden gesteld van een TWV voor een vreemdeling nadat deze in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning voor ‘Studie’. Een verblijfssticker in het paspoort van de vreemdeling is onvoldoende voor afgifte van de TWV.
De werkzaamheden mogen verricht worden zonder TWV als de vreemdeling:
• in het bezit is van een verblijfsvergunning voor studie en arbeid als zelfstandige verricht; of
• als stagiair wordt tewerkgesteld in het kader van zijn studie.
Ook de vreemdeling die in het kader van inkomende mobiliteit voor studenten in Nederland verblijft, mag werkzaamheden verrichten. Ook hier geldt dat een TWV is vereist voor arbeid van bijkomende aard en andere arbeid in loondienst niet is toegestaan. Het aantonen van het verblijfsrecht in kader van mobiliteit binnen de EU alsmede een verblijfssticker in het paspoort van de vreemdeling is voldoende voor afgifte van de TWV.
Voorschrift
Op grond van artikel 3.7, eerste lid, onder c, Vb kan aan de afgifte van de verblijfsvergunning het voorschrift verbonden worden dat de vreemdeling voldoende is verzekerd tegen ziektekosten.
De vreemdeling die uitsluitend om studieredenen in Nederland verblijft, is niet verzekeringsplichtig in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw). De vreemdeling kan dan geen basisverzekering afsluiten in Nederland.
Een (buitenlandse) ziektekostenverzekering volstaat bij studie, voor zover deze voldoende dekking biedt in Nederland. Een (buitenlandse) ziektekostenverzekering waarin een uitsluitingsclausule is opgenomen voor nog niet bekende kwalen wordt niet geaccepteerd, omdat deze onvoldoende dekking biedt.
Wanneer de vreemdeling naast de studie (vrijwilligers)werk gaat verrichten (niet zijnde stage in het kader van de studie), is de vreemdeling verzekeringsplichtig in het kader van de Zvw en moet hij een basisverzekering in Nederland afsluiten.
Geldigheidsduur
Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder m, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning met een geldigheidsduur gelijk aan de duur van de opleiding vermeerderd met in beginsel één jaar voor een voorbereidende opleiding, en drie extra maanden voor de administratieve afronding van de opleiding, met een maximum van vijf jaar. De IND verstaat onder voorbereidend onderwijs ook een schakeljaar.
De IND verleent de verblijfsvergunning in het kader van de pilot ‘Inkomende mobiliteit mbo4’ voor de duur van maximaal twaalf maanden.
K
Paragraaf B4/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder k, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: ‘lerend werken’.
Arbeidsmarktaantekening
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder m, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘arbeid toegestaan conform aanvullend document’.
Wanneer een GVVA niet is vereist dan luidt op grond van artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder b, VV de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid niet toegestaan’.
Geldigheidsduur
Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder k, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met een geldigheidsduur van maximaal één jaar.
L
Paragraaf B4/3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Beperking
Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder f, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘seizoenarbeid’.
Arbeidsmarktaantekening
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder m, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid toegestaan conform aanvullend document’.
Geldigheidsduur
Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder f, Vb verleent de IND de GVVA met een geldigheidsduur van maximaal 24 weken. De geldigheidsduur van de GVVA eindigt in overeenstemming met het advies van het UWV.
M
Paragraaf B5/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verleent IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: ‘Arbeid in loondienst’.
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder d, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder m, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid toegestaan conform aanvullend document’.
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder f, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument als de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleent op grond van paragraaf B5/2.1.1 Vc: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend.
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument als de vreemdeling vrij is op de arbeidsmarkt ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder b, VV luidt de arbeidsmarktaantekening als de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleent op grond van paragraaf B5/2.1.2 Vc: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid niet toegestaan’.
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder f, VV luidt de arbeidsmarktaantekening als de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleent op grond van paragraaf B5/2.1.5 Vc: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder f, VV luidt de arbeidsmarktaantekening als de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleent op grond van paragraaf B5/2.1.6 Vc: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.
Op grond van artikel 10 Wav kunnen aan de afgifte van een GVVA voorschriften worden verbonden.
Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verleent de IND de GVVA voor de duur van maximaal drie jaar. De geldigheidsduur van de GVVA eindigt in overeenstemming met het advies van het UWV.
Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de duur van de arbeidsovereenkomst of werkzaamheden, maar niet langer dan:
– voor de duur van drie jaar; of
– voor vijf jaar als de vreemdeling gedurende een ononderbroken tijdvak van vijf jaar heeft beschikt over een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw en hij zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft gevestigd.
Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verlengt de IND de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de duur van de arbeidsovereenkomst of werkzaamheden, maar niet langer dan:
– voor de duur van maximaal drie jaar,
– of voor de duur van maximaal vijf jaar indien de vreemdeling vrij is op de arbeidsmarkt.
De IND hanteert in de hieronder genoemde situaties de volgende beleidsregels ten aanzien van de geldigheidsduur.
Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verleent de IND de op grond van paragraaf B5/2.1.1 Vc verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de duur van maximaal drie jaar.
Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verlengt de IND de geldigheidsduur van de op grond van paragraaf B5/2.1.1 Vc verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in ieder geval:
• voor de duur van een inkomensvervangende uitkering krachtens een sociale verzekeringswet; of
• voor de duur van de arbeidsovereenkomst,
• maar voor maximaal drie jaar.
Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verleent de IND de op grond van paragraaf B5/2.1.2 Vc verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de duur van de werkzaamheden, maar voor maximaal drie jaar.
Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verlengt de IND de geldigheidsduur van de op grond van paragraaf B5/2.1.2 Vc verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de duur van de werkzaamheden, maar voor maximaal vijf jaar.
N
Paragraaf B5/3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Beperking
Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder i, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: ‘grensoverschrijdende dienstverlening’.
Arbeidsmarktaantekening
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder b, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ’TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid niet toegestaan’.
Geldigheidsduur
Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder i, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met een geldigheidsduur gelijk aan de duur van de werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.6 Buwav, met een maximum van twee jaar.
O
Paragraaf B5/4.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Beperking
Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder l, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: ‘arbeid als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel’.
Arbeidsmarktaantekening
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder f, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.
Geldigheidsduur
Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder l, Vb verleent of verlengt de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met een geldigheidsduur gelijk aan de duur van de arbeidsovereenkomst, aanstelling, gastovereenkomst of werkzaamheden, maar niet langer dan vijf jaar.
P
Paragraaf B6/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Looncriterium
Voor de hoogte van het looncriterium wordt verwezen naar artikel 2.1, eerste en vijfde lid, BuWav.
De vereisten zoals opgenomen in de artikelen 3.73 tot en met 3.75 Vb zijn van toepassing op aanvragen om een verblijfsvergunning als de vreemdeling conform artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b of c, BuWav wordt aangemerkt als:
• een wetenschappelijk onderzoeker; of
• een arts in opleiding tot specialist aan een door de Medisch Specialisten Registratie Commissie, de Sociaal-Geneeskundigen Registratie Commissie of de Huisarts en Verpleeghuisarts Registratie Commissie aangewezen opleidingsinstituut.
Verlaagd looncriterium
De IND past het verlaagde looncriterium als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, sub 2, BuWav toe als:
– de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden van het zoekjaar hoogopgeleiden zoals opgenomen in artikel 3.42, eerste lid, Vb; en
– de in artikel 3.42, eerste lid, Vb genoemde periode van drie jaar niet is verstreken.
Loon niet marktconform
Op grond van artikel 3.30a, eerste lid, Vb wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’ af of trekt deze achteraf in als het loon naar het oordeel van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid niet marktconform is. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beoordeelt of er sprake is van een marktconform loon.
Bestanddelen bruto maandloon kennismigranten
De IND telt bij de berekening van het bruto maandloon als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, BuWav de onkostenvergoedingen en toeslagen mee, als:
• de werkgever het loon inclusief onkostenvergoedingen en toeslagen over een periode van ten hoogste een maand elke maand giraal overmaakt op een bankrekening, bestemd voor girale betaling, die op naam is gesteld van de vreemdeling; en
• de onkostenvergoeding en toeslagen contractueel zijn vastgelegd.
De IND telt bij het bruto maandloon niet mee:
• (de waarde van) in natura uitgekeerd loon;
• de vakantietoeslag; en/of
• de waarde van onzekere, niet vaste, loonbestanddelen als overwerkvergoedingen, fooien en uitkeringen uit fondsen.
Registratie BIG
De IND verleent in aanvulling op artikel 3.30a Vb aan de vreemdeling die een beroep wil uitoefenen in de individuele gezondheidszorg uitsluitend een verblijfsvergunning, als registratie in het BIG-register heeft plaatsgevonden, voor zover voor het uitoefenen van het beroep in de individuele gezondheidszorg registratie verplicht is op grond van de artikelen 3 en 36a van de Wet BIG.
Zoekperiode
De IND verleent de vreemdeling gedurende de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning onder de beperking arbeid als kennismigrant een zoekperiode van drie maanden om een nieuwe functie als kennismigrant te vinden als de vreemdeling werkloos raakt. De zoekperiode vangt aan op de dag waarop de arbeidsovereenkomst is ontbonden.
De IND trekt de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘arbeid als kennismigrant’ in:
– nadat de zoekperiode van drie maanden is verstreken; en
– de vreemdeling geen nieuwe functie als kennismigrant heeft gevonden.
De IND trekt deze verblijfsvergunning in per datum einde zoekperiode.
De IND trekt deze verblijfsvergunning niet in als de vreemdeling binnen drie maanden een nieuwe functie als kennismigrant vindt, voor zover wordt voldaan aan alle voorwaarden.
Q
Paragraaf B6/2.4 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Promovendi en onbezoldigd onderzoekers
De IND verstaat onder onderzoekers in de zin van richtlijn (EU) 2016/801 ook promovendi en onbezoldigd onderzoekers zoals bursalen en ontvangers van stipendia.
Onderzoekers kunnen voor twee verblijfsbeperkingen in aanmerking komen:
• als onderzoeker in de zin van richtlijn (EU) 2016/801; of
• als kennismigrant conform de gelijknamige regeling (zie paragraaf B6/2.3 Vc).
Gastovereenkomst
Uit een gastovereenkomst als bedoeld in artikel 3.33, eerste lid, Vb moet in ieder geval blijken dat aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
• het onderzoeksproject is goedgekeurd door de onderzoeksinstelling;
• de vreemdeling beschikt over een passend diploma van hoger onderwijs waarmee toegang bestaat tot een doctoraatprogramma; en
• de rechtsbetrekking en de arbeidsvoorwaarden van de vreemdeling zijn opgenomen in de gastovereenkomst.
Registratie BIG
De IND verleent in aanvulling op artikel 3.33, eerste lid, Vb aan de vreemdeling die een beroep wil uitoefenen in de individuele gezondheidszorg uitsluitend een verblijfsvergunning, als registratie in het BIG-register heeft plaatsgevonden, voor zover voor het uitoefenen van het beroep in de individuele gezondheidszorg registratie verplicht is op grond van de artikelen 3 en 36a van de Wet BIG.
Ontbreken passend diploma hoger onderwijs
Een diploma van hoger onderwijs geeft toegang tot doctoraatprogramma’s om onderzoek te mogen doen in de zin van richtlijn (EU) 2016/801.
In afwijking hiervan kan een vreemdeling in aanmerking komen voor verblijf in Nederland om onderzoek (PhD) te verrichten en hiervoor een verblijfsvergunning te verkrijgen zonder al in het bezit te zijn van een passend diploma van hoger onderwijs, voor zover de erkende onderzoeksinstelling verklaart dat op individuele gronden is aangetoond dat de vreemdeling over het benodigde niveau beschikt.
De IND beschouwt deze vreemdeling als een student die in het bezit is van een passend diploma van hoger onderwijs, voor zover de erkende onderzoeksinstelling waarbij de student onderzoek gaat doen bereid is om hem voor dit doel toe te laten.
De vreemdeling die dan onderzoek mag verrichten en gelijktijdig een masterprogramma volgt, valt in dat geval onder de beleidsregels voor onderzoek in de zin van de richtlijn (EU) 2016/801.
Middelen van bestaan
In aanvulling op paragraaf B1/4.3 Vc beschouwt de IND de middelen van bestaan uit de volgende inkomensbronnen als zelfstandig in de zin van artikel 3.73 Vb:
• een inkomen uit een (studie)beurs, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen;
• een inkomen uit een stipendium, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen;
• een inkomen uit periodieke betalingen uit sponsorgelden of op andere wijze, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen; of
• een op een ten name van de vreemdeling gestelde bankrekening in Nederland beschikbaar bedrag.
Mobiliteit binnen de Europese Unie van onderzoekers
Richtlijn (EU) 2016/801 maakt twee vormen van mobiliteit mogelijk voor onderzoekers en diens gezinsleden, te weten:
1. Kortetermijnmobiliteit, zoals opgenomen in artikel 3.3, vierde lid, Vb; en
2. Langetermijnmobiliteit, zoals opgenomen in artikelen 29 en 30 van richtlijn (EU) 2016/801, waarvoor de voorwaarden zijn opgenomen in artikel 3.33 Vb.
Binnen deze twee vormen van mobiliteit is een onderscheid te maken tussen:
• Uitgaande mobiliteit, waarbij de IND aan de vreemdeling een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801 heeft verleend en Nederland de eerste lidstaat is; of
• Inkomende mobiliteit, waarbij aan de vreemdeling een verblijfsvergunning voor onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801 is verleend door een andere lidstaat binnen de Europese Unie en Nederland de tweede lidstaat is.
1. Kortetermijnmobiliteit
Uitgaande mobiliteit
De erkende referent is verplicht om, indien de vreemdeling in het bezit is van een door de IND afgegeven verblijfsvergunning regulier voor onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801 en hij tevens onderzoek gaat verrichten in één of meerdere tweede lidstaten, uiterlijk vier weken voor aanvang van de uitgaande mobiliteit alle volgende informatie te melden bij de IND:
• De verwachte duur van de mobiliteit met de verwachte begin- en einddatum;
• In welke tweede lidstaat of lidstaten de vreemdeling onderzoek gaat verrichten; en
• Of de vreemdeling aansluitend terugkeert naar Nederland als eerste lidstaat en zo ja, wanneer hij verwacht terug te keren.
Inkomende mobiliteit
De IND verschaft na ontvangst van een kennisgeving, als bedoeld in artikel 4.47, eerste lid, Vb respectievelijk artikel 4.47 vierde lid Vb, desgevraagd een verblijfssticker waaruit het rechtmatig verblijf blijkt, als aan de voorwaarden voor inkomende mobiliteit is voldaan:
• De vreemdeling is in het bezit van een geldige verblijfsvergunning voor onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801, afgegeven door een andere lidstaat van de Europese Unie zonder Ierland en Denemarken. Als die lidstaat geen verblijfsvergunning heeft afgegeven met het verblijfsdoel onderzoek, dan is het aan de vreemdeling om aan te tonen, dat hij een verblijfsrecht in het kader van onderzoek heeft;
• De vreemdeling is in het bezit van een gastovereenkomst met de Nederlandse onderzoeksinstelling, als bedoeld in artikel 10 van richtlijn (EU) 2016/801;
• De kennisgeving is voorzien van alle relevante stukken als genoemd in paragraaf B6/4.4 Vc ingediend door een hiertoe gemachtigde erkende onderzoeksinstelling in Nederland of de vreemdeling zelf;
• De mobiliteit is voor de duur van maximaal 180 dagen in een periode van 360 dagen en past binnen de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning zoals afgegeven door de eerste lidstaat;
• De vreemdeling gaat in Nederland onderzoek verrichten aan een krachtens artikel 2c van de Vw als referent erkende onderzoeksinstelling; en
• Er zijn geen bewijzen of ernstige en objectieve redenen om vast te stellen dat het verblijf van de vreemdeling andere doelen dient of zou dienen als bedoeld in artikel 3.3, zesde lid, Vb.
De gezinsleden van de vreemdeling hebben op grond van artikel 3.3, vierde lid, onder b, Vb het recht om de vreemdeling tijdens de inkomende kortetermijnmobiliteit te vergezellen. De onderzoeker dient als referent de kennisgeving, zoals genoemd in artikel 30, tweede lid, juncto artikel 28, tweede lid, van richtlijn (EU) 2016/801, in voor diens gezinsleden.
De IND verschaft na ontvangst van een kennisgeving desgevraagd een verblijfssticker waaruit het rechtmatig verblijf blijkt, als aan de voorwaarden voor inkomende mobiliteit is voldaan:
• De vreemdeling is, als gezinslid van de onderzoeker, in het bezit van een geldige door een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven verblijfsvergunning;
• De kennisgeving is, voorzien van alle relevante stukken als genoemd in paragraaf B6/4.4 Vc, ingediend door de onderzoeker als referent;
• De mobiliteit is voor de duur van maximaal 180 dagen in een periode van 360 dagen en past binnen de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning zoals afgegeven door de eerste lidstaat; en
• Er zijn geen bewijzen of ernstige en objectieve redenen om vast te stellen dat het verblijf van de vreemdeling andere doelen dient of zou dienen als bedoeld in artikel 3.3, zesde lid, Vb.
Indien niet langer aan de voorwaarden voor inkomende kortetermijnmobiliteit wordt voldaan, maakt de IND bij de gemachtigde onderzoeksinstelling en/of de vreemdeling kenbaar dat het verblijfsrecht in kader van de inkomende kortetermijnmobiliteit is geëindigd. Hierop is artikel 62a, derde lid, Vw van toepassing.
2. Langetermijnmobiliteit
Uitgaande mobiliteit
De erkende referent is verplicht om uiterlijk vier weken voor aanvang van de uitgaande mobiliteit alle informatie te melden bij de IND zoals genoemd bij de uitgaande kortetermijnmobiliteit voor onderzoekers.
Inkomende mobiliteit
De erkende referent dient bij inkomende langetermijnmobiliteit als onderzoeker namens de vreemdeling een aanvraag in bij de IND in voor een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801. Om voor inwilliging in aanmerking te komen moet in ieder geval aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
• De vreemdeling is in het bezit van een geldige verblijfsvergunning voor onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801, afgegeven door een andere lidstaat van de Europese Unie zonder Ierland en Denemarken. Als die lidstaat geen verblijfsvergunning heeft afgegeven met het verblijfsdoel onderzoek, dan is het aan de vreemdeling om aan te tonen, dat hij een verblijfsrecht in het kader van onderzoek heeft;
• De vreemdeling is in het bezit van een gastovereenkomst met de Nederlandse onderzoeksinstelling, als bedoeld in artikel 10 van richtlijn (EU) 2016/801;
• De mobiliteit is voor de duur van meer dan 180 dagen en past binnen de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning zoals afgegeven door de eerste lidstaat;
• De vreemdeling gaat in Nederland onderzoek verrichten aan een krachtens artikel 2c van de Vw als referent erkende onderzoeksinstelling; en
• Het onderzoeksprogramma bevat mobiliteitsmaatregelen in het kader waarvan de vreemdeling in Nederland onderzoek gaat verrichten.
De gezinsleden van de vreemdeling hebben op grond van artikel 30, derde en vierde lid, van richtlijn (EU) 2016/801 het recht om de vreemdeling tijdens zijn mobiliteit te vergezellen.
De gezinsleden die de onderzoeker willen vergezellen, dienen bij inkomende langetermijnmobiliteit een aanvraag in bij de IND (zie hoofdstuk B7 Vc). De onderzoeker mag als referent de aanvraag voor diens gezinsleden indienen. Gelet op artikel 3.26 VV geldt dat erkende referenten als bedoeld in artikel 3.99, eerste lid, Vb ook de aanvraag ten behoeve van een gezinslid in mogen dienen. De als referent erkende onderzoeksinstelling mag derhalve de aanvraag indienen.
R
Paragraaf B6/2.5 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Mvv-vereiste bij start-up
Op grond van artikel 3.71, derde lid, Vb wijst de IND een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder een beperking ‘arbeid als zelfstandige’ niet af wegens het ontbreken van een geldige mvv als:
• de aanvraag is ingediend in het kader van artikel 3.30, zesde lid, Vb; en
• de vreemdeling al in Nederland is in verband met het oprichten van een innovatieve onderneming en in het bezit van een visum kort verblijf of niet-visumplichtig is.
Wezenlijk Nederlands belang
De aanvraag voor het verrichten van arbeid als zelfstandige wordt geweigerd, als:
• de vreemdeling op de loonlijst staat maar zelf buiten Nederland woont; of
• de vreemdeling geld investeert in een bedrijf maar zelf geen ondernemingsactiviteiten verricht.
Bevoegdheid of vergunning om het beroep of onderneming te mogen uitoefenen
In aanvulling op artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder c, Vb verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ aan een vreemdeling als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
• de vreemdeling wil een onderneming voeren in de individuele gezondheidszorg en registratie in het BIG-register heeft plaatsgevonden, voor zover voor het uitoefenen van het beroep in de individuele gezondheidszorg registratie verplicht is op grond van de artikelen 3 en 36a van de Wet BIG; of
• de vreemdeling is in het bezit van alle noodzakelijke vergunningen voor de uitoefening van de onderneming. Dit hangt af van de betreffende wetgeving die voor de onderneming geldt.
Directeur-(groot)aandeelhouder
In aanvulling op artikel 3.30 Vb beschouwt de IND de vreemdeling als zelfstandige die een directeur-(groot)aandeelhouder is als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
• de vreemdeling heeft een belang van 25% of meer in de onderneming;
• de vreemdeling loopt een ondernemingsrisico; en
• de vreemdeling kan de hoogte van het salaris zelf beïnvloeden.
Het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag en Het Verdrag van handel en scheepsvaart tussen Nederland en Japan
De IND verleent een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.30 Vb aan een vreemdeling die onderdaan is van de Verenigde Staten van Amerika of Japan op grond van de hierboven genoemde Verdragen als wordt voldaan aan de algemene verblijfsvoorwaarden als genoemd in artikel 16 Vw met uitzondering van het eerste lid, aanhef en onder c, Vw, én de vreemdeling:
a. handel drijft tussen de grondgebieden van de twee verdragspartijen en zich bezighoudt met daarmee samenhangende of in verband staande werkzaamheden op handelsgebied; of
b. de bedrijfsuitoefening van een onderneming waarin de vreemdeling een aanzienlijk kapitaal heeft geïnvesteerd of waarin deze daadwerkelijk bezig is dat te doen, ontwikkelt en leidt.
Ad b.
De IND verstaat onder het begrip ‘bedrijfsuitoefening van een onderneming’ in ieder geval één van de volgende situaties:
• de vreemdeling vertegenwoordigt een Amerikaanse of Japanse onderneming in Nederland en is in dienst van deze onderneming in een sleutelfunctie; of
• de vreemdeling oefent een vrij beroep uit tenzij sprake is van een zekere publieke taak of een functie in de gezondheidszorg of publieke veiligheidssector.
De IND verstaat onder ‘aanzienlijk kapitaal’ in de hierna genoemde situaties het volgende:
• eenmanszaak: een kapitaal waarmee de ondernemer zelfstandig de onderneming kan exploiteren. De IND beoordeelt de hoogte van het kapitaal per situatie, maar houdt als minimum een kapitaal van € 4.500 aan;
• Vof: een kapitaal van ten minste 25% van het firmakapitaal, met als minimum een kapitaal van € 4.500;
• Cv: voor de beherende vennoot geldt hetzelfde als bij een vennootschap onder firma. De stille vennoot oefent geen onderneming uit en valt niet onder het bepaalde in de verdragen;
• Bv: een kapitaal van ten minste 25% van het gestorte kapitaal, met als minimum een kapitaal van € 4.500.
• Nv: ten minste 25% van het gestorte kapitaal. Het gestorte kapitaal is in Nederland ten minste € 45.000, zodat het ‘aanzienlijk kapitaal’ ten minste € 11.250 beslaat.
De IND telt geleend kapitaal niet mee als onderdeel van het ‘aanzienlijk kapitaal’.
De IND trekt de verblijfsvergunning in als het aanzienlijk kapitaal onder het voor de ondernemingsvorm geldende minimum komt.
Kunstenaar die wezenlijk Nederlands cultureel belang dient
Een vreemdeling die een beroep als zelfstandig kunstenaar uitoefent kan in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, als hij voldoet aan het gestelde in artikel 3.30 Vb in samenhang met artikel 3.20a, vijfde lid, VV en bijlage 8aaa behorend bij artikel 3.20a, vijfde lid, VV.
S
Paragraaf B6/2.6.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Diploma van hoger onderwijs
In aanvulling op artikel 3.30b Vb geldt dat de daar bedoelde getuigschriften voldoen als de vreemdeling arbeid gaat verrichten waarvoor minimaal een diploma van hoger onderwijs vereist is.
Hogere beroepsvaardigheden
Deze paragraaf is een uitwerking van artikel 3.30b, derde lid, Vb. Voor de invulling van hogere beroepsvaardigheden wordt uitgegaan van hetgeen blijkt uit de eigen verklaring aangevuld met de informatie die blijkt uit de andere bewijsmiddelen zoals genoemd in paragraaf B6/4.6.3 Vc.
Erkenning beroepskwalificaties
In aanvulling op artikel 3.30b Vb hebben de werkgever en de vreemdeling bij een gereguleerd beroep de verantwoordelijkheid om desgevraagd bij een controle door de bevoegde instantie aan te tonen dat de vreemdeling beschikt over de erkenning van de vereiste beroepskwalificaties voor dit beroep. Zie hiervoor artikel 5 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties.
Registratie BIG
De IND verleent in aanvulling op artikel 3.30b Vb aan de vreemdeling die een beroep wil uitoefenen in de individuele gezondheidszorg uitsluitend een verblijfsvergunning, als registratie in het BIG-register heeft plaatsgevonden, voor zover voor het uitoefenen van het beroep in de individuele gezondheidszorg registratie verplicht is op grond van de artikelen 3 en 36a van de Wet BIG.
T
Paragraaf B6/2.7 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Adviesprocedure UWV
Op grond van artikel 3.30d, vierde lid, Vb vraagt de IND advies aan het UWV indien de referent erkend is en:
• de vreemdeling een trainee-werknemer is; of
• het salaris als niet marktconform wordt beschouwd als bedoeld in artikel 3.30d, eerste lid, onder g, Vb.
De IND beschouwt een salaris dat voldoet aan het looncriterium voor arbeid als kennismigrant als marktconform als bedoeld in artikel 3.30d, eerste lid, onder g, Vb.
Op grond van artikel 3.30d, vierde lid, Vb vraagt de IND geen advies aan het UWV en wijst de IND de aanvraag af of trekt de vergunning in, als:
• de vreemdeling niet voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.30d, eerste lid, onder j, k of l, Vb;
• sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 3.30d, tweede lid, aanhef en onder c, Vb;
• het onderdeel van de onderneming, waarnaar de vreemdeling in Nederland wordt overgeplaatst, niet is ingeschreven in de Kamer van Koophandel;
• de vreemdeling voor meer dan 50% eigenaar is van de onderneming.
Als de vreemdeling meer dan 50% eigenaar is van de onderneming, dan beschouwt de IND deze persoon als zelfstandige. Op dat moment is de ICT-richtlijn niet op hem van toepassing (artikel 2, aanhef en onder d, Richtlijn 2014/66/EU).
Op grond van artikel 3.30d, vierde lid, Vb wijst de IND de aanvraag af of trekt de vergunning in indien het UWV een negatief advies geeft omtrent:
• de voorwaarden genoemd in artikel 3.30d, eerste lid, onderdelen a tot en met j, Vb; of
• de afwijzingsgronden, bedoeld in artikel 3.30d, tweede lid, Vb.
Aantekening op het document
Op grond van artikel 11, vierde lid, respectievelijk 22, vierde lid, van de richtlijn 2014/66/EU vermeldt de IND op het verblijfsdocument van de werknemer ‘ICT’ respectievelijk ‘mobile ICT’.
Registratie BIG
De IND verleent in aanvulling op artikel 3.30d Vb aan de vreemdeling die een beroep wil uitoefenen in de individuele gezondheidszorg uitsluitend een verblijfsvergunning, als registratie in het BIG-register heeft plaatsgevonden, voor zover voor het uitoefenen van het beroep in de individuele gezondheidszorg registratie verplicht is op grond van de artikelen 3 en 36a van de Wet BIG.
U
Paragraaf B6/3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument dat wordt verleend op grond van artikel 3.42 Vb: ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder g, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid als kennismigrant en als zelfstandige toegestaan, andere arbeid toegestaan met TWV’.
Op grond van in artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening als de vreemdeling vrij is op de arbeidsmarkt: ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ’Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.
Ook de vreemdeling, die als gezinslid in het kader van inkomende langetermijnmobiliteit de onderzoeker vergezelt en in Nederland verblijft, mag werkzaamheden verrichten. Hiervoor geldt dat arbeid vrij is toegestaan en een TWV niet vereist is (zie paragraaf B7/4 Vc).
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder i, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid in loondienst alleen toegestaan met TWV’.
Op grond van in artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder a, VV, luidt de arbeidsmarktaantekening als de vreemdeling vrij is op de arbeidsmarkt ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder h, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid als houder van de Europese blauwe kaart en als zelfstandige toegestaan, andere arbeid toegestaan met TWV’. Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening, als de vreemdeling vrij is op de arbeidsmarkt: ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.
V
Paragraaf B6/4.6.3 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Deze paragraaf is een uitwerking van artikel 4.35, lid 1, onder e VV en artikel 3.30b Vb.
De IND beschouwt in ieder geval als begin van bewijs dat de vreemdeling beschikt over voldoende en relevante hogere beroepsvaardigheden:
• een eigen verklaring;
• een cv; en
• een afschrift van de vacaturetekst.
Dit bewijs moet aangevuld worden met een of meerdere overige stukken zoals bijvoorbeeld:
• referenties van werkgevers;
• voorgaande arbeidscontracten;
• een overzicht van het relevante arbeidsverleden vanuit de officiële overheidsinstantie(s); of relevante tewerkstellingsvergunningen afgegeven door de officiële overheidsinstantie(s).
W
Paragraaf B7/3.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
De IND neemt aan dat het kind feitelijk behoort en al in het buitenland behoorde tot het gezin van de referent, zoals bedoeld in artikel 3.14, aanhef en onder c, Vb als tussen het kind en de referent sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM (zie B7/3.8.1).
Op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb verleent de IND in afwijking van artikel 3.14, aanhef en onder c, Vb de verblijfsvergunning aan het minderjarige biologische of juridische kind dat:
• onder rechtmatig gezag staat van de om verblijf vragende echtgenoot, geregistreerd partner of partner van de referent; en
• naar het oordeel van de IND feitelijk behoort en al in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van die echtgenoot, geregistreerd partner of partner.
De IND neemt in ieder geval niet aan dat een kind feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s), als bedoeld in artikel 3.14, aanhef en onder c, Vb als:
• het kind zelfstandig woont en in eigen onderhoud voorziet; of
• het kind een zelfstandig gezin vormt door het aangaan van een huwelijk of een relatie.
Als het kind zelf de zorg heeft voor buitenhuwelijkse kinderen, is dit uitsluitend een reden om aan te nemen dat het niet langer feitelijk behoort tot het gezin van de referent, als daarnaast sprake is van een van de twee hiervóór genoemde omstandigheden.
Verbreking feitelijke gezinsband
De IND neemt aan dat in Nederland buitenshuis wonende kinderen nog feitelijk tot het gezin van hun de ouder(s) behoren, als die (al dan niet met studiebeurs) een volledige dagopleiding volgen.
X
Paragraaf B7/4 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Beperking
Op grond van artikel 3.4, eerste lid, onder a, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij (naam van de partner/ echtgenoot/ minderjarig kind, enz)’.
Arbeidsmarktaantekening
Als de referent een Nederlander is, dan luidt op grond van artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder a, VV de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist.’
Als de referent in het bezit is van een verblijfsvergunning, dan is de arbeidsmarktaantekening van familie- en gezinsleden dezelfde als die van diens referent.
In afwijking hiervan wordt op grond van artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder a, VV de aantekening ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’ geplaatst op het verblijfsdocument van een gezinslid van een:
• kennismigrant;
• houder van een Europese blauwe kaart;
• vergunninghouder in het kader van overplaatsing binnen een onderneming; of
• onderzoeker in de zin van richtlijn (EU) 2016/801;
• essentieel personeelslid van een startup onderneming;
• niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel als bedoeld in paragraaf B5/4 Vc, die werkzaam is voor het Headquarters Allied Joint Force Command Brunssum, zolang de referent aldaar werkzaam is.
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, onderdeel p, VV wordt de aantekening ‘Arbeid als zelfstandige toegestaan, arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’ geplaatst op het verblijfsdocument van een gezinslid van een houder van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’.
Als de referent in het bezit is van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder m, Vb dan luidt op grond van artikel 3.1, vijfde lid, onder l, VV de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid niet toegestaan’.
Als de referent in het bezit is van een GVVA, dan luidt voor gezinsleden de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.
Als de referent in het bezit is van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘grenswachter van de grensbewakingsdienst van het Verenigd Koninkrijk’ dan luidt voor gezinsleden de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.
Geldigheidsduur
Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder a, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met een geldigheidsduur gelijk aan de duur van het verblijfsrecht van de referent. Als de referent Nederlander is of verblijf heeft voor langer dan vijf jaar, dan verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met een geldigheidsduur van vijf jaar.
In geval van langetermijnmobiliteit van onderzoekers verleent de IND aan de gezinsleden van de onderzoeker, mits zij in het bezit zijn van een geldige verblijfsvergunning voor verblijf als partner of minderjarig kind zoals afgegeven door een andere lidstaat binnen de Europese Unie, de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd gelijk aan de duur van het verblijfsrecht van de referent.
Y
Paragraaf B8/4.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder q, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘tijdelijke humanitaire gronden’.
Arbeidsmarktaantekening
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.
Geldigheidsduur
Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder q, Vb, verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het buitenschuldbeleid met een geldigheidsduur van één jaar.
Z
Paragraaf B8/5.4 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Beperking
Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder q, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking: ‘tijdelijke humanitaire gronden’.
De IND plaatst in het geldig document voor grensoverschrijding de aantekening ‘in afwachting van remigratievoorzieningen’.
Arbeidsmarktaantekening
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.
Geldigheidsduur
Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder q, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met een geldigheidsduur van ten hoogste zes maanden of zoveel korter als het daadwerkelijke vertrek uit Nederland binnen zes maanden ligt.
AA
Paragraaf B8/6.4 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Beperking
Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder p, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘tijdelijke humanitaire gronden’.
Arbeidsmarktaantekening
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.
Geldigheidsduur
Op grond van artikel 3.58, tweede lid, Vb, verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het buitenschuldbeleid voor amv’s met een geldigheidsduur van vijf jaar.
AB
Paragraaf B8/8.4 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Beperking
Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder r, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘het afwachten van een verzoek op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap’.
Arbeidsmarktaantekening
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.
Geldigheidsduur
Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder r, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met een geldigheidsduur van één jaar.
AC
Paragraaf B8/9.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Beperking
Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder p, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning als bedoeld in paragraaf B8/9.1.1 Vc onder de beperking: ‘medische behandeling’.
Arbeidsmarktaantekening
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, onder l, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘arbeid niet toegestaan’.
Geldigheidsduur
Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder p, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning voor de duur van de medische behandeling voor maximaal één jaar.
De IND kan de verblijfsvergunning voor de duur van vijf jaar verlenen als:
• het BMA vijf jaar achtereen heeft geconcludeerd dat de beschikbaarheid van de medische behandeling ongewis is in het land van herkomst. Ongewis houdt in dat er geen actuele landeninformatie beschikbaar is over de beschikbaarheid van medische behandeling. De behandelmogelijkheden zijn daardoor onbekend; of
• het BMA in een op de vreemdeling betrekking hebbend advies drie jaar achtereen heeft geconcludeerd dat de voor de betrokken vreemdeling noodzakelijke medische behandeling niet beschikbaar is in het land van herkomst.
AD
Paragraaf B8/10.4 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Beperking
Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder q, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning aan de hoofdpersoon en haar ouders onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’.
Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder a, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning aan de broer(s) en/of zus(sen) onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ (bij de hoofdpersoon).
Arbeidsmarktaantekening
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, onder a, VV, luidt de arbeidsmarktaantekening van de hoofdpersoon, haar ouders en de broer(s) en/of zus(sen) ‘arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.
Geldigheidsduur
Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder q, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan de hoofdpersoon en haar ouders met een geldigheidsduur van één jaar. Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder a, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan de broer(s) en/of zus(sen) met de geldigheidsduur van één jaar.
AE
Paragraaf B8/11.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Beperking
Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder q, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder c, VV onder de beperking: ‘tijdelijk humanitaire gronden’.
Arbeidsmarktaantekening
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.
Geldigheidsduur
Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder q, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb jo artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder c, VV met de geldigheidsduur van één jaar.
AF
Paragraaf B8/12.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Beperking
Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder q, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘tijdelijke humanitaire gronden’.
Arbeidsmarktaantekening
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, onder a, VV, luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument ‘arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.
Geldigheidsduur
Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder q, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning voor de duur van één jaar.
AG
Paragraaf B8/12.4 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
De IND verleent op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb een verblijfsvergunning aan de volgende in Nederland verblijvende of meereizende gezinsleden, van een houder van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’, als genoemd in artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb, juncto artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder d, VV:
• de huwelijks- of (geregistreerde) partner die 21 jaar of ouder is;
• de biologische of juridische kinderen die onder rechtmatig gezag van de referent vallen.
Als de referent een minderjarig kind is, verleent de IND op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb uitsluitend een verblijfsvergunning aan de volgende in Nederland verblijvende of meereizende gezinsleden:
• de biologische of juridische ouders, als het kind onder rechtmatig gezag staat van deze ouders;
• de minderjarige broers en zussen die feitelijk behoren tot het gezin, als de IND aan hun biologische of juridische ouders een verblijfsvergunning heeft verleend als gezinsleden van een houder van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’, als genoemd in artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb, juncto artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder d, VV. De minderjarige broers en zussen staan onder rechtmatig gezag van de biologische of juridische ouders.
De IND wijst de aanvraag op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb van de gezinsleden niet af op grond van artikel 16, eerste lid, onder b en c, Vw.
Beperking
Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder a, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning aan de gezinsleden onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’.
Arbeidsmarktaantekening
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, onder a, VV, luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument ‘arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.
Verlenging en intrekking
Na het overlijden van de hoofdpersoon vervalt het verblijfsrecht van de gezinsleden. De IND trekt een nog geldige verblijfsvergunning van gezinsleden niet eerder in dan per de datum, gelegen twaalf weken na de dag van het overlijden van de hoofdpersoon. Wanneer de referent is komen te overlijden, wordt een verlengingsaanvraag afgewezen.
AH
Paragraaf B8/13.4 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
De IND verleent op grond van 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb in samenhang met artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder f, VV op aanvraag of ambtshalve op grond van artikel 3.6b Vb een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan een minderjarige vreemdeling die door de kinderrechter onder toezicht is gesteld, als aan alle hierna volgende voorwaarden wordt voldaan:
1. de minderjarige vreemdeling staat gedurende een aaneengesloten periode van in totaal anderhalf jaar onder toezicht, gerekend vanaf de datum dat hij de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning ‘humanitair tijdelijk’ wegens een ondertoezichtstelling heeft ingediend;
2. de verblijfplaats van de minderjarige vreemdeling is in de hiervoor genoemde periode steeds bekend geweest bij de DT&V;
3. uit het advies van de DT&V blijkt dat de feitelijke overdracht van de hiervoor genoemde kinderbeschermingsmaatregel aan de autoriteiten van het land van herkomst, of aan de autoriteiten van een ander land waarvan kan worden aangenomen dat er toegang wordt verleend, niet binnen de hiervoor genoemde anderhalf jaar heeft plaatsgevonden; en
4. de minderjarige vreemdeling komt niet op enige andere grond dan in deze paragraaf genoemd in aanmerking voor een verblijfsvergunning.
Ad 1
Voor de onder toezicht gestelde minderjarige vreemdeling die een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning ‘humanitair tijdelijk’ wegens een ondertoezichtstelling heeft ingediend vóór 1 april 2025 geldt de datum van de oplegging OTS als begindatum voor het berekenen van de termijn van anderhalf jaar.
AI
Paragraaf B8/13.6 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Beperking
Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder q, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘tijdelijke humanitaire gronden’.
Arbeidsmarktaantekening
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.
Geldigheidsduur
Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder q, Vb, verleent de IND de verblijfsvergunning voor de duur van maximaal één jaar. De einddatum van de geldigheidsduur van de verblijfsververgunning kan niet later zijn dan de einddatum van de ondertoezichtstelling.
AJ
Paragraaf B8/13.11 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Beperking
Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder a, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning aan de gezinsleden onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij (hoofdpersoon)’.
Arbeidsmarktaantekening
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, onder a, VV, luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument ‘arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.
Geldigheidsduur
De IND verleent de verblijfsvergunning met een geldigheidsduur gelijk aan de duur van het verblijfsrecht van de onder toezicht gestelde minderjarige vreemdeling.
AK
Paragraaf B8/14.4 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder q, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘tijdelijke humanitaire gronden’.
Arbeidsmarktaantekening
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.
Geldigheidsduur
Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder q, Vb, verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het beleid inzake beschermde getuige in beschermingsprogramma van de Politie Landelijke met een geldigheidsduur van ten hoogste één jaar.
Verlenging
De IND verlengt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van Beschermde getuige in beschermingsprogramma van de Politie Landelijke Eenheid artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb niet.
De vreemdeling kan:
• na zes maanden een aanvraag indienen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ (zie paragraaf B9 Vc).
Intrekking
Bij beëindiging van het beschermingsprogramma zal de IND de verblijfsvergunning in beginsel intrekken. Als tussentijds blijkt dat de betreffende vreemdeling niet langer voldoet aan één van de voorwaarden die aan het verblijfsrecht is verbonden, beoordeelt de IND of dit aanleiding is het verblijfsrecht te beëindigen.
AL
Paragraaf B8/15.4 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder q, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘tijdelijke humanitaire gronden’.
Arbeidsmarktaantekening
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.
Geldigheidsduur
Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder q, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het beleid inzake mensenrechtenverdedigers met een geldigheidsduur van ten hoogste één jaar.
Verlenging
De IND verlengt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het beleid inzake mensenrechtenverdedigers niet.
Intrekking
Bij beëindiging van deelname aan het programma van ICORN (Vluchtstad) zal de IND de verblijfsvergunning in beginsel intrekken.
AM
Paragraaf B9/18 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder s, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ’niet-tijdelijke humanitaire gronden’.
Arbeidsmarktaantekening
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ’Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.
Geldigheidsduur
Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder s, Vb verleent de IND de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking: ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ met de geldigheidsduur van vijf jaar.
AN
Paragraaf B9/21.5 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Beperking
Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder s, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ’niet-tijdelijke humanitaire gronden’.
Arbeidsmarktaantekening
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ’Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.
Geldigheidsduur
Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder s, Vb verleent de IND de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking: ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ met de geldigheidsduur van vijf jaar.
AO
Paragraaf B10/2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
In deze paragraaf zijn de beleidsregels opgenomen die gelden voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven op grond van richtlijn 2004/38, artikel 10 van verordening 492/2011, artikel 20 VWEU en artikel 21 VWEU.
In richtlijn 2004/38 staan de regels voor het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie van Unieburgers en hun familieleden.
Artikel 10 van verordening 492/2011 geeft rechten aan kinderen van een Unieburger, die op het grondgebied van een andere lidstaat arbeid verricht of heeft verricht, indien zij aldaar woonachtig zijn en onder dezelfde voorwaarden als de eigen burgers van deze staat toegelaten zijn tot het algemene onderwijs, het leerlingstelsel en de beroepsopleiding.
Artikel 20 VWEU bevat de rechten van burgers van de Unie.
Artikel 21 VWEU bevat het recht om vrij te reizen en vrij te verblijven, onder voorbehoud van beperkingen en voorwaarden die bij de Verdragen en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld.
De beleidsregels zijn tevens een aanvulling op of een uitwerking van de artikelen 8.7 t/m 8.25 Vb.
In aanvulling op artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, Vb beschouwt de IND een Unieburger als werknemer als:
• deze gedurende een bepaalde tijd prestaties levert in een bepaalde gezagsverhouding;
• als tegenprestatie een vergoeding ontvangt; en
• de Unieburger reële en daadwerkelijke arbeid verricht.
In aanvulling op artikel 8.12, tweede lid, Vb gaat de IND ingeval van werkloosheid uit van onvrijwillige werkloosheid tenzij door de gemeentelijke sociale dienst of het UWV genoegzaam is vastgesteld dat hier geen sprake van is
In aanvulling op artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, Vb beschouwt de IND een Unieburger als zelfstandige als de arbeid wordt verricht:
• zonder enige gezagsverhouding met betrekking tot de keuze van deze activiteit, de arbeidsomstandigheden en de beloning;
• onder zijn eigen verantwoordelijkheid; en
• tegen een beloning die volledig en rechtstreeks aan hem wordt uitbetaald.
Een Unieburger die op grond van de voorgaande paragrafen te beschouwen is als werknemer of zelfstandige moet reële en daadwerkelijke arbeid verrichten. Werkzaamheden van zo geringe omvang dat ze louter marginaal en bijkomstig zijn, worden uitgesloten. De IND maakt hierbij een individuele beoordeling.
Van reële en daadwerkelijke arbeid is in ieder geval sprake als:
• de inkomsten uit arbeid meer bedragen dan 50% van de toepasselijke bijstandsnorm voor de desbetreffende categorie; of
• de Unieburger ten minste 40% van de gebruikelijke volledige arbeidstijd werkt.
De IND kan een Unieburger op grond van de voorgaande paragrafen alleen aanmerken als werknemer of zelfstandige als de arbeid op de legale arbeidsmarkt wordt verricht. Dat is het geval indien alle wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften bij het verrichten van de arbeid in acht zijn genomen.
De IND beschouwt als werkzoekende:
• de Unieburger die Nederland is ingereisd om werk te zoeken en kan bewijzen dat hij werk zoekt door middel van een inschrijving bij het UWV. De Unieburger behoudt deze status voor in ieder geval zes maanden gerekend vanaf de datum van inschrijving bij het UWV.
• De Unieburger die langer dan zes maanden in Nederland is zonder te zijn toegetreden tot de arbeidsmarkt, staat ingeschreven als werkzoekende bij het UWV en aantoont dat hij een reële kans maakt om te worden aangenomen.
De IND onderscheidt twee groepen economisch inactieve Unieburgers:
• een economisch inactieve Unieburger met regelmatige inkomsten. De IND merkt een Unieburger die beschikt over middelen ter hoogte van het normbedrag dat in artikel 3.74 Vb voor de desbetreffende categorie is vastgesteld, in ieder geval aan als een economisch inactieve Unieburger met regelmatige inkomsten. De IND maakt hierbij een individuele beoordeling; of
• een economisch inactieve Unieburger zonder regelmatige inkomsten. De IND beschouwt een Unieburger die beschikt over een banksaldo dat tenminste twaalf keer het in artikel 3.74 Vb genoemde normbedrag per maand bedraagt, gerekend vanaf het moment van indienen van de aanvraag, als een economische inactieve Unieburger zonder regelmatige inkomsten. De IND maakt hierbij een individuele beoordeling.
Uitkeringen waaraan geen premie- of bijdragebetalingen door de ontvanger vooraf zijn gegaan, kunnen niet worden aangemerkt als inkomsten van een economisch inactieve Unieburger.
Voor de vaststelling of de Unieburger over voldoende middelen beschikt, is het voldoende dat deze middelen aantoonbaar beschikbaar en rechtmatig zijn. De herkomst doet niet ter zake. De wettelijke en bestuurlijke voorschriften omtrent de middelen en inkomsten dienen te zijn nageleefd.
De IND beschouwt een Unieburger als student als deze ingeschreven staat voor een opleiding die is opgenomen in de Registratie Instellingen en Opleidingen.
In aanvulling op artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder c, Vb verstaat de IND onder ‘beroepsopleiding’ iedere onderwijsvorm (inclusief stage) die opleidt voor een:
• speciaal beroep;
• vak;
• betrekking; of
• bijzondere bekwaamheid om een beroep uit te oefenen.
De IND beschouwt de personen genoemd in artikel 8.7 tweede lid tot en met het vierde lid Vb als familieleden van een Unieburger.
De IND erkent in beginsel een huwelijk dat op een naar Nederlands recht geldige wijze is gesloten.
De IND erkent gedwongen en polygame huwelijken niet. De IND kent uitsluitend aan één (huwelijks)partner een afgeleid verblijfsrecht toe.
De IND beschouwt het huwelijk als ontbonden wanneer de echtscheiding door een Nederlandse rechter is uitgesproken en is ingeschreven in de BRP. Als het huwelijk door een buitenlandse rechter is ontbonden, is het internationaal privaatrecht van toepassing. Het geregistreerd partnerschap wordt als beëindigd beschouwd als de beëindiging (bij overeenkomst of via de rechter) in de BRP is ingeschreven.
De IND beschouwt kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen als rechtstreekse bloedverwanten in neergaande lijn (als bedoeld in artikel 8.7, lid 2 sub c, Vb) als deze
• jonger dan 21 jaar zijn; of
• ten laste van de Unieburger of van zijn (huwelijks)partner zijn.
De IND stelt adoptiefkinderen gelijk met rechtstreekse bloedverwanten in neergaande lijn.
De IND beschouwt ouders, grootouders en overgrootouders als rechtstreekse bloedverwanten in opgaande lijn (als bedoeld in artikel 8.7, lid 2 sub d, Vb). Ook zij moeten ten laste van de Unieburger of van zijn (huwelijks)partner komen.
Andere familieleden als bedoeld in artikel 8.7, derde lid, Vb dienen een nauwe en duurzame familieband met een Unieburger te hebben wegens bijzondere feitelijke omstandigheden zoals genoemd onder sub a en b in het Vb. Er zijn geen beperkingen met betrekking tot de graad van verwantschap ten aanzien van deze familieleden.
Als een familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder c en d, Vb en artikel 8.7, derde lid, Vb stelt ten laste te zijn van een Unieburger, dan beoordeelt de IND of dit familielid, op het moment dat dit familielid verzoekt om hereniging met de Unieburger, in het land van herkomst of het land waar het familielid eerder woonde (dat wil zeggen niet in Nederland) materieel werd ondersteund door de Unieburger. Deze materiële ondersteuning moet noodzakelijk en reëel zijn.
Bij een familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, aanhef en onder c en d en derde lid Vb neemt de IND in ieder geval aan dat de materiële ondersteuning noodzakelijk is als het familielid vanwege zijn economische en sociale toestand niet (volledig) in zijn basisbehoeften voorziet. Waarom het familielid een beroep doet op materiële ondersteuning is niet van belang.
Bij een familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede lid aanhef en onder c en d en derde lid Vb neemt de IND in ieder geval aan dat de materiële ondersteuning reëel is als de burger van de Unie aan het familielid ten minste één jaar ononderbroken regelmatig een som geld heeft betaald welke voor het familielid noodzakelijk is om in zijn basisbehoeften te voorzien in zijn land van herkomst of het land waar het familielid eerder woonde (niet zijnde Nederland).
De IND neemt aan in aanvulling op artikel 8.7, vierde lid, Vb dat een Unieburger en de ongehuwde partner een duurzame relatie hebben, als zij voorafgaand aan het moment van de aanvraag of op het moment van beslissen gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voerden, waarbij in ieder geval gedurende die termijn feitelijk is samengewoond.
De IND kan op grond van de persoonlijke omstandigheden van het geval een relatie als duurzaam aanmerken als de Unieburger en de ongehuwde partner:
• nog geen zes maanden feitelijk hebben samengewoond; en
• gedurende tenminste zes maanden een duurzame relatie onderhouden.
De IND betrekt bij die beoordeling de redenen, waarom de Unieburger en de ongehuwde partner (tijdelijk) niet samenwonen.
Verder kan de IND daarbij in ieder geval de volgende relevante aspecten betrekken die aan kunnen tonen dat er emotionele en affectieve banden zijn aangegaan, die maken dat sprake is van een duurzame relatie als hier bedoeld:
• de duur van de gezamenlijke huishouding;
• het dragen van zorg voor elkaar;
• het hebben van een gezamenlijk kind en daar de gezamenlijke zorg voor dragen;
• het hebben van gezamenlijke financiële verplichtingen of banden (hypotheek, gezamenlijke schulden of gezamenlijke bankrekeningen) of gezamenlijk grote aankopen of eigendommen;
• samenwoning in het verleden (in Nederland of in het buitenland); en/of
• de frequentie van het contact en elkaar zien.
In alle gevallen moet het gaan om een bestaande duurzame relatie. De IND kent uitsluitend aan één (ongehuwde) partner een afgeleid verblijfsrecht toe.
Een minderjarig kind van de ongehuwde partner van een Unieburger moet voldoen aan (de reguliere) toelatingsvoorwaarden van artikel 3.13 tot en met 3.22 Vb.
Op grond van artikel 10 Verordening nr. 492/2011 hebben kinderen van een Unieburger, die op het grondgebied van een andere lidstaat reële en daadwerkelijke arbeid verricht of heeft verricht, als zij aldaar woonachtig zijn, recht op toelating tot het algemene onderwijs, het leerlingstelsel en de beroepsopleiding onder dezelfde voorwaarden als de eigen burgers van deze staat. De IND verleent het kind en de verzorgende ouder een afgeleid verblijfsrecht als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
• het kind moet in de gastlidstaat zijn gevestigd waar de ouder als werknemer daadwerkelijke en reële arbeid (heeft) verricht (zie ook paragraaf B10/2.2.1 Vc); en
• het kind moet in de gastlidstaat hebben verbleven op het moment dat de ouder reële en daadwerkelijke arbeid verrichte.
Het middelenvereiste als genoemd in artikel 8.12, eerste lid Vb geldt niet als voorwaarde bij deze aanvraag.
De IND verleent aan het familielid van een Unieburger, zoals bedoeld in artikel 8.7 Vb, op grond van artikel 21 VWEU een afgeleid verblijfsrecht in situaties waarin het recht van vrij verkeer van Unieburgers wordt belemmerd.
De IND neemt in ieder geval aan dat het recht van vrij verkeer van de Unieburger wordt belemmerd:
• als de Unieburger genaturaliseerd is tot Nederlander (al dan niet met verlies van de oorspronkelijke nationaliteit) nadat hij ooit in Nederland heeft verbleven op grond van artikel 8.12 Vb. Een afgeleid verblijfsrecht kan alleen worden toegekend als de Unieburger aan artikel 8.12, eerste lid onder a, b of c Vb voldoet;
• als de verzorgende ouder niet bij de minderjarige Unieburger kan verblijven (zie paragraaf B10/2.4.1);
• als de familieleden van Unieburgers naar hun lidstaat terugkeren (zie paragraaf B10/2.4.2 Vc); of
• als er sprake is van verblijf op grond van het terugtrekkingsakkoord (zie paragraaf B10/2.4.3).
De IND verleent op grond van artikel 21 VWEU aan de ouder van een minderjarige Unieburger een afgeleid verblijfsrecht als:
• de minderjarige Unieburger beschikt over voldoende bestaansmiddelen en een verzekering die de ziektekosten volledig dekt; en
• deze ouder daadwerkelijk voor hem zorgt.
De minderjarige Unieburger voldoet aan het middelenvereiste als die minderjarige Unieburger voldoende middelen ter beschikking staan als bedoeld in artikel 8.12, eerste lid Vb.
Voor het uit een derde land afkomstige familielid van een Nederlander ontstaat een afgeleid verblijfsrecht op basis van artikel 21, eerste lid, VWEU als de Nederlander en het familielid:
• daadwerkelijk hebben verbleven in een andere lidstaat van de EU; en
• gedurende ten minste drie maanden van daadwerkelijk verblijf in de andere lidstaat voorafgaand aan de aanvraag onafgebroken hebben voldaan aan de voorwaarden genoemd in lid 1 of lid 2 van artikel 7 of artikel 16 van richtlijn 2004/38 en
• tijdens dat daadwerkelijke verblijf een gezinsleven hebben opgebouwd of bestendigd.
De IND past bij het familielid van een Nederlander hoofdstuk 8, afdeling 2, paragraaf 2, van het Vb en paragraaf B10/2.2.2. Vc naar analogie toe.
Het middelenvereiste als genoemd in artikel 8.12, eerste lid Vb geldt niet als voorwaarde bij deze aanvraag.
Voor een uit het derde land afkomstige familielid van een Nederlander ontstaat bij terugkeer uit het Verenigd Koninkrijk een afgeleid verblijfsrecht op basis van artikel 21, eerste lid, VWEU als:
• de Nederlander en het uit een derde land afkomstige familielid voldoen aan de voorwaarden genoemd onder paragraaf B10/2.4.2. Vc;
• de Nederlander vóór of op 31 december 2020 in het Verenigd Koninkrijk woonachtig was; en
• het uit een derde land afkomstige familielid vóór of op 31 december 2020 reeds familielid was van de Nederlander en ook daarna (op het moment dat het uit een derde land afkomstige familielid zich bij de Nederlander in het Verenigd Koninkrijk voegt én na terugkeer in Nederland) sprake is van een bestendigde familierechtelijke relatie met de Nederlander.
De IND past bij het familielid van een Nederlander hoofdstuk 8, afdeling 2, paragraaf 2, van het Vb en paragraaf B10/2.2.2. Vc toe.
Het middelenvereiste als genoemd in artikel 8.12, eerste lid Vb geldt niet als voorwaarde bij deze aanvraag.
De IND verstrekt een sticker ’verblijfsaantekening gemeenschapsonderdaan’ (bijlage 7h, VV) met de arbeidsmarktaantekening ‘arbeid toegestaan; tewerkstellingsvergunning niet vereist’ aan de uit een derde land afkomstige vreemdeling, als:
• de vreemdeling een familielid van de Unieburger is als bedoeld in artikel 8.7 tweede, derde of vierde lid Vb;
• hij verblijft in een andere EU-lidstaat;
• hij arbeid verricht in Nederland of werkzoekende is, én;
• de Unieburger op dat moment eveneens reële en daadwerkelijke arbeid verricht in Nederland.
In de overige gevallen geldt dat het uit een derde land afkomstige familielid van een Unieburger die op grond van het EU-recht verblijft in een andere EU-lidstaat alleen in Nederland arbeid mag verrichten als de werkgever beschikt over een geldige tewerkstellingsvergunning, tenzij de Wav anders bepaalt.
De derdelands ouder heeft rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder e, Vw als hij:
a. zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk heeft gemaakt met een geldig paspoort of geldige identiteitskaart, of met andere bewijsmiddelen als hij geen geldig paspoort of geldige identiteitskaart kan overleggen;
b. een minderjarig, Nederlands kind heeft;
c. daadwerkelijk voor het kind zorgt; en
d. er een zodanige afhankelijkheid tussen hem en het kind bestaat dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de derdelands ouder een verblijfsrecht wordt geweigerd.
De IND kan niet vaststellen dat er sprake is van rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder e, Vw als de derdelands ouder onvoldoende gegevens verschaft waarmee wordt aangetoond dat aan bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan.
Dit verblijfsrecht is afgeleid van artikel 20 VWEU.
Als een vreemdeling geen geldig paspoort of een geldige identiteitskaart heeft overgelegd, kan hij zijn identiteit en nationaliteit met alle andere middelen aannemelijk maken, waaronder zijn verklaringen.
Alle aangevoerde documenten en verklaringen moeten afzonderlijk en in onderlinge samenhang worden bezien. De IND kijkt bij het toekennen van bewijswaarde aan deze documenten naar de manier waarop het document is afgegeven. Hierbij is het van belang of het document op basis van (eigen) verklaringen of op basis van nader onderzoek door de betreffende autoriteiten is opgesteld. De IND kent een sterkere bewijswaarde toe aan documenten, wanneer deze door de autoriteiten van het land van afgifte zijn afgegeven en er voldoende identificerende gegevens van de vreemdeling op het document staan.
De IND houdt bij de beoordeling van deze documenten ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling en de administratieve praktijken die in het land van herkomst of in het land van afgifte gangbaar zijn.
Er is in ieder geval sprake van ouderschap als het juridische of het biologische ouderschap is aangetoond. Ook andere feitelijke verzorgers, zoals stief-, pleeg- en opvangouders, kunnen als ouder in de zin van dit beleid worden aangemerkt, zolang zij die rol op vergelijkbare wijze invullen.
Het juridische ouderschap kan worden aangetoond met een geboorteakte, akte van erkenning of met andere officiële documenten waaruit een juridische band tussen de ouder en het kind blijkt. Biologisch ouderschap kan worden aangetoond aan de hand van een DNA-test.
Gezag is geen zelfstandige voorwaarde voor het ouderschap.
Het Nederlanderschap van het minderjarige kind kan worden aangetoond door middel van een geldig Nederlands paspoort of een geldige Nederlandse identiteitskaart.
• De IND verstaat onder zorgtaken ook opvoedingstaken.
• De IND merkt zorgtaken in elk geval aan als daadwerkelijke zorgtaken als deze op dagbasis terugkeren.
• De IND merkt zorg- en/of opvoedingstaken met een marginaal karakter niet aan als daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind, tenzij het marginale karakter van de zorg- en/of opvoedingstaken de derdelander ouder niet is aan te rekenen. Dit wordt de derdelander ouder niet aangerekend als aangetoond wordt dat de andere ouder de omgang met het kind frustreert, terwijl eerder wel sprake was van het verrichten van daadwerkelijke zorgtaken door de vreemdeling.
• Onder zorgtaken wordt niet verstaan enkel omgang of contact met het minderjarige Nederlandse kind.
De IND neemt in beginsel een zodanige afhankelijkheid aan als de derdelander ouder duurzaam samenwoont met een minderjarig Nederlands kind over wie hij het gezag heeft en voor wie hij de wettelijke en financiële last draagt en met wie hij een affectieve band heeft.
In andere gevallen beoordeelt de IND de zodanige afhankelijkheid aan de hand van de volgende omstandigheden:
a. de vreemdeling heeft het ouderlijk gezag over het minderjarige Nederlandse kind;
b. de rol van de andere Nederlandse ouder(s);
c. de vreemdeling draagt de wettelijke en financiële lasten voor het Nederlandse kind en heeft een affectieve band met het Nederlandse kind;
d. de woonsituatie van het kind;
e. de leeftijd van het kind;
f. het lichamelijke en emotionele ontwikkelingsniveau, de gezondheid en de economische situatie van het kind;
g. het risico dat voor het evenwicht van het kind zou ontstaan als hij van zijn ouder wordt gescheiden.
Het gaat hier niet over cumulatieve voorwaarden, maar omstandigheden die in onderlinge samenhang moeten worden beoordeeld.
Ad. a
Gezag is geen zelfstandige voorwaarde, maar speelt wel een rol bij de beoordeling van de zodanige afhankelijkheidsverhouding. Gezag is een indicatie dat sprake is van een zodanige afhankelijkheid.
Ad. b
Dat een andere ouder voor het kind zorgt of kan en wil zorgen is geen zelfstandige reden om de zodanige afhankelijkheid tussen de vreemdeling en het kind niet vast te stellen. Als het zwaartepunt van de verzorging bij de andere ouder ligt, dan is dat wel een indicatie dat het kind minder afhankelijk is van de vreemdeling.
Ad. c
Een vreemdeling draagt de wettelijke last voor een Nederlands kind als vaststaat dat er tussen de vreemdeling en het kind een familierechtelijke betrekking bestaat. De familierechtelijke betrekking wordt aangetoond met een geboorteakte of bewijs van erkenning of met andere officiële documenten waaruit een juridische band tussen de ouder en het kind blijkt.
Een vreemdeling draagt de financiële last voor een Nederlands kind als hij op duurzame wijze een financiële bijdrage levert aan de opvoeding en verzorging van het kind. De vreemdeling kan dit met ieder passend middel aantonen.
Een vreemdeling heeft een affectieve band met het kind als er is aangetoond dat er sprake is van een duurzame emotionele band tussen de vreemdeling en het kind. Bij het beoordelen van de duurzaamheid van de affectieve band worden in elk geval de volgende omstandigheden betrokken:
– de leeftijd van het kind, en;
– de duur van de relatie tussen de ouder en het betrokken kind.
Ad. d
Bij het beoordelen van de woonsituatie beoordeelt de IND in elk geval of de vreemdeling en het Nederlandse kind samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Hier geldt dat samenwoning sneller in de richting van een zodanige afhankelijkheid wijst dan niet-samenwoning.
Een derdelands (voor)kind heeft in ieder geval rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder e, Vw als hij:
• minderjarig is;
• het biologische of juridische kind is van een derdelands ouder met een verblijfsrecht of een faciliterend visum op grond van 20 VWEU;
• met deze ouder familieleven heeft in de zin van artikel 8 EVRM;
• zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk heeft gemaakt met een geldig paspoort of geldige identiteitskaart, of met andere bewijsmiddelen dan wel verklaringen ingeval hij geen geldig paspoort of geldige identiteitskaart kan overleggen;
• daadwerkelijk verzorgd en of opgevoed wordt door zijn derdelands ouder;
• zodanig afhankelijk is van zijn derdelands ouder dat het minderjarige Nederlandse kind, bij wie de derdelands ouder verblijf heeft, de Europese Unie moet verlaten als hem het verblijfsrecht wordt geweigerd; en
• een toestemmingsverklaring van de achterblijvende ouder heeft overgelegd als bedoeld in paragraaf B7/3.2.3 Vc.
De regels in paragraaf B10/2.5 Vc die zien op ‘identiteit en nationaliteit’, ‘minderjarigheid’, ‘zorgtaken’ en ‘zodanige afhankelijkheid’ zijn van overeenkomstige toepassing op deze paragraaf.
Als de IND tijdens een andere procedure – hetzij een aanvraag, verlenging of intrekking – de aanvraag afwijst, omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarden van de gevraagde vergunning, beoordeelt de IND of er aanknopingspunten zijn voor een verblijfsrecht op grond richtlijn 2004/38, artikel 10 van verordening 492/2011, artikel 21 VWEU of artikel 20 VWEU. De IND verricht hier (ambtshalve) onderzoek naar.
Na een beslissing van de IND tot ontzegging of beëindiging van het rechtmatig verblijf, of een beslissing gericht op de vaststelling dat er geen rechtmatig verblijf is, geldt het volgende:
• de Unieburger of diens familielid heeft van rechtswege niet langer rechtmatig verblijf;
• de Unieburger of diens familielid moet Nederland binnen een maand uit eigen beweging verlaten, bij gebreke waarvan hij kan worden uitgezet;
• het instellen van tijdig bezwaar heeft opschortende werking tenzij de vreemdeling rechtens zijn vrijheid is of wordt ontnomen of artikel 8.24, derde lid, Vb van toepassing is; en
• het instellen van beroep heeft geen opschortende werking.
De vertrektermijn wordt alleen bekort tot minder dan een maand in dringende gevallen in de zin van artikel 8.24, derde lid, Vb. Hiervan is in ieder geval sprake als:
• het persoonlijk gedrag van de Unieburger of diens familielid een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt als bedoeld in artikel 8.22 Vb; of
• sprake is van rechtsmisbruik of fraude, als bedoeld in artikel 8.25 Vb.
Voor het EU-recht geldt een vrije bewijsleer, tenzij anders is bepaald in Vb, VV, of Vc. De IND beperkt de bewijsmiddelen voor de Unieburger en zijn familieleden niet.
De IND beschouwt de bewijsmiddelen zoals onder andere genoemd in artikel 7.2a Vv als bewijsmiddelen dat sprake is van het verrichten van arbeid als zelfstandige.
In aanvulling op artikel 8.13, derde lid, Vb beschouwt de IND in ieder geval als bewijsmiddel:
• een bewijs van inschrijving in een gemeentelijke administratie, huurcontracten of afschriften van rekeningen op beider naam als sprake is van een gezamenlijke huishouding buiten Nederland;
• een bewijs van inschrijving als ingezetene in de BRP als de partners in Nederland samenwonen of recentelijk hebben samengewoond.
Op grond van artikel 8:16 Vb kan een beroep op de algemene middelen leiden tot een verblijfsbeëindiging. Daartoe wordt niet overgegaan indien persoonlijke omstandigheden zoals bedoeld in paragraaf B10/2.8 Vc zich hiertegen verzetten. Het rechtmatig verblijf van een economisch niet-actieve Unieburger of diens familielid wordt beëindigd bij een beroep op de algemene middelen door de Unieburger of diens familielid als een van beiden:
• in de eerste twee jaar van dat verblijf een – al dan niet aanvullend – beroep doet op een uitkering in het kader van de Pw;
• in het derde jaar van dat verblijf twee maanden of langer een eerste, meer dan aanvullend beroep doet op de Pw of gedurende drie maanden of meer een aanvullend beroep doet op de Pw;
• in het vierde jaar van dat verblijf vier maanden of langer een eerste, meer dan aanvullend beroep doet op de Pw of gedurende zes maanden of meer een aanvullend beroep doet op de Pw;
• in het vijfde jaar van dat verblijf zes maanden of langer een eerste, meer dan aanvullend beroep doet op de Pw of gedurende negen maanden of meer een aanvullend beroep doet op de Pw;
• in achtereenvolgende jaren van verblijf of binnen een jaar meermalen een beroep doet op een uitkering in het kader van de Pw; of
• binnen drie jaren van verblijf vijftien maanden of meer een aanvullend beroep doet op een uitkering in het kader van de Pw.
Een (aanvullend) beroep op een uitkering in het kader van de Pw heeft in ieder geval géén gevolgen voor het verblijfsrecht als de Unieburger of diens familielid:
• slachtoffer is van huiselijk geweld en dit op dezelfde wijze heeft aangetoond als bij de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier onder een beperking verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden na huiselijk geweld op grond van artikel 3.51, vierde lid, Vb jo artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder e, VV; of
• slachtoffer is van mensenhandel en voldoet aan de voorwaarden die worden gesteld aan verblijf als slachtoffer-aangever of getuige-aangever mensenhandel. Voorwaarde hierbij is wel dat de Unieburger rechtmatig verblijf moet hebben gehad (zie paragraaf B8/3 Vc).
Het verblijfsrecht van een familielid van een Unieburger eindigt niet indien de Unieburger is genaturaliseerd tot Nederlander (al dan niet met verlies van de oorspronkelijke nationaliteit).
Het verblijfsrecht van de verzorgende ouder van een minderjarige Unieburger als bedoeld in paragraaf B10/2.3 Vc, eindigt bij de meerderjarigheid van het kind, tenzij de aanwezigheid van de verzorgende ouder nodig is om de opleiding te kunnen voortzetten en voltooien.
De IND verstaat onder een aanvullend beroep op een uitkering in het kader van de Pw een beroep van maximaal 50% van de toepasselijke bijstandsnorm. Als de Unieburger of diens familielid een uitkering krijgt van meer dan 50% van de toepasselijke bijstandsnorm beschouwt de IND dit als een meer dan aanvullend beroep.
In aanvulling op artikel 8.16 Vb geldt dat de IND:
• in specifieke gevallen van redelijke twijfel onderzoekt of de Unieburger of diens familielid nog altijd aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf als genoemd in de artikelen 8.12 tot en met 8.15 Vb voldoet; en
• het verblijfsrecht van de Unieburger of diens familielid per beschikking beëindigt als de IND vaststelt dat de Unieburger of diens familielid niet langer aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf voldoet.
De IND verricht bij ontzegging of beëindiging van het verblijf een belangenafweging. De IND maakt geen belangenafweging indien de aanvrager nimmer begunstigde is geweest als bedoeld in artikel 8.7 Vb.
Bij de belangenafweging worden in ieder geval de volgende belangen betrokken:
• de duur van het verblijf;
• de banden die de Unieburger of het familielid nog heeft met het land van herkomst;
• de gezinssituatie van de Unieburger of het familielid;
• de medische situatie van de Unieburger of het familielid;
• de leeftijd van de Unieburger of het familielid;
• de mate van sociale zekerheidspremies die de Unieburger of het familielid eerder heeft betaald; en
• de mate van integratie in Nederland van de Unieburger en zijn familieleden.
Als een beroep wordt of is gedaan op de sociale bijstand wordt bij de belangenafweging eveneens betrokken:
• de duur, de frequentie en de omvang van het beroep dat de Unieburger of het familielid op de algemene middelen heeft gedaan;
• de (overige) beroepen op (sociale) voorzieningen;
• de reden waarom de Unieburger of het familielid tijdelijk of permanent niet in staat is om in zijn levensonderhoud te voorzien; en
• de nabije toekomstverwachting, oftewel of de Unieburger of zijn familielid nog bijstand nodig zal hebben op korte termijn.
Op grond van artikel 8.25 Vb ontzegt of beëindigt de IND het rechtmatig verblijf van de vreemdeling als er sprake is van fraude of misbruik.
Er is sprake van fraude als de Unieburger of het familielid:
• frauduleuze documenten overlegt waarin wordt gesteld dat aan alle formele voorwaarden is voldaan; of
• documenten overlegt die zijn opgesteld op basis van een onjuiste voorstelling van feiten betreffende de voorwaarden voor het verblijfsrecht.
Er is sprake van misbruik als de Unieburger of het familielid kunstmatig gedrag vertoont met als enig doel een verblijf te verkrijgen op grond van het recht op vrij verkeer. Daarbij is van belang dat de Unieburger of het familielid formeel voldoet aan de voorwaarden van het recht op vrij verkeer, maar dat de Unieburger of het familielid in strijd met het doel van het recht op vrij verkeer handelt.
Op grond van artikel 8.22, eerste lid, Vb ontzegt of beëindigt de IND het rechtmatig verblijf als het persoonlijke gedrag van een Unieburger of diens familielid een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt, tenzij in geval van strafrechtelijke veroordelingen dan wel de tegenwerping van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag analoge toepassing van artikel 3.77 of 3.86 Vb niet tot verblijfsbeëindiging zou leiden.
De IND ontzegt of beëindigt het rechtmatig verblijf ook op grond van veelvuldig gepleegde lichte strafbare feiten, waarbij elk strafbaar feit op zich niet tot ontzegging of beëindiging zou kunnen leiden. Bij het ontzeggen of beëindigen van het rechtmatig verblijf op grond van veelvuldig gepleegde lichte strafbare feiten wordt rekening gehouden met de aard van de strafbare feiten, het aantal strafbare feiten en de veroorzaakte schade voor de samenleving. Als ondergrens hanteert de IND de glijdende schaal voor veelplegers als genoemd in artikel 3.86, vierde en vijfde lid, Vb.
De IND legt een ongewenstverklaring op overeenkomstig paragraaf A4/3.1 Vc. Voor de signalering van de Unieburger of het familielid van een Unieburger wordt verwezen naar paragraaf A2/12.6 Vc.
Deze passage is tevens van toepassing op de gezinsleden van een (minderjarig) Nederlands kind als bedoeld onder paragraaf B10/2.5 Vc en op de gezinsleden van schoolgaande kinderen als bedoeld in paragraaf B10/2.3 Vc.
AP
Paragraaf B10/4.3 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Beperking
De IND verleent de verblijfsvergunning ontleend aan het eerste of het derde streepje van artikel 6, eerste lid, Besluit 1/80 onder de beperking: 'arbeid in loondienst'.
De IND verleent de verblijfsvergunning aan (ex-)gezinsleden van Turkse werknemers die een recht op verblijf ontlenen aan artikel 7 Besluit 1/80 onder de beperking: 'niet-tijdelijke humanitaire gronden’.
Arbeidsmarktaantekening:
De arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument dat wordt afgegeven als het verblijfsrecht wordt ontleend aan het eerste streepje van artikel 6, eerste lid, Besluit 1/80 luidt: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend’ als bedoeld in artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder f, VV. Dit is op grond van artikel 7.2 BuWav anders als de vreemdeling in het bezit is (geweest) van een verblijfsvergunning met daarop de arbeidsmarktaantekening ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’. In dat geval luidt de arbeidsmarktaantekening ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’ als bedoeld in artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder a, VV.
De arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument dat wordt afgegeven als het verblijfsrecht wordt ontleend aan het derde streepje van artikel 6, eerste lid, Besluit 1/80 luidt: ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’ als bedoeld in artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder a, VV.
De arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument dat wordt afgegeven als het verblijfsrecht wordt ontleend aan artikel 7, Besluit 1/80 luidt: ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’ als bedoeld in artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder a, VV.
Voorschrift
De IND voorziet de verblijfsvergunning die is ontleend aan artikel 6, Besluit 1/80 van de aantekening: ‘Een beroep op de algemene middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht’.
Geldigheidsduur
De IND verleent de verblijfsvergunning op grond van artikel 6, Besluit 1/80 voor de duur van de arbeidsovereenkomst met een maximum van vijf jaar, maar in ieder geval voor ten minste één jaar.
De IND verleent de verblijfsvergunning die is ontleend aan artikel 7, Besluit 1/80 voor de duur van vijf jaar.
AQ
Paragraaf B11/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
AR
Paragraaf B11/3 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder b, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: ‘verblijf als economisch niet-actieve langdurig ingezetene of vermogende vreemdeling’.
Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder n, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.31 Vb aan de vreemdeling op wie artikel 13 besluit 1/80 van toepassing is, onder de beperking: ‘het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’.
Op grond van artikel 3.4, vierde lid, Vb in combinatie met artikel 3.16a VV verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in verband met de pilot huisvesting Akense niet-EU studenten onder de beperking ‘verblijf conform beschikking staatssecretaris’.
Op grond van artikel 3.6ba, eerste lid Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf conform artikel 3.6ba Vb’. De IND vermeldt bij de verlening van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf conform artikel 3.6ba Vb’ of het verblijfsrecht tijdelijk van aard is. Als de IND dit niet aangeeft, is het verblijfsrecht niet tijdelijk van aard.
Op grond van artikel 3.4, vierde lid, Vb in combinatie met artikel 3.16b VV verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking grenswachter van de grensbewakingsdienst van het Verenigd Koninkrijk. Dit in verband met grenscontroles ten behoeve van het rechtstreekse treinverkeer op het traject tussen Nederland en het Verenigd.
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening voor economisch niet-actieve langdurig ingezetenen en vermogende vreemdelingen: 'Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist'.
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening voor het zoeken naar of verrichten van arbeid al dan niet in loondienst: 'Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist'.
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, onder l, VV luidt de arbeidsmarktaantekening voor de pilot huisvesting Akense niet-EU studenten: ‘Arbeid niet toegestaan’.
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening voor verblijf conform artikel 3.6ba Vb: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.
Op grond van artikel 3.1, vijfde lid, aanhef en onder b, VV luidt de arbeidsmarktaantekening in verband met verblijf onder de beperking grenswachter van de grensbewakingsdienst van het Verenigd Koninkrijk: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid niet toegestaan’.
Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder b, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met de geldigheidsduur van vijf jaar aan economisch niet-actieve langdurig ingezetenen.
Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder b, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met de geldigheidsduur van drie jaar aan de vermogende vreemdeling.
Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder b, Vb verlengt de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met de geldigheidsduur van vijf jaar aan de vermogende vreemdeling.
Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder n, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met de geldigheidsduur van ten hoogste één jaar voor het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst.
Op grond van artikel 3.4, vierde lid, Vb in combinatie met artikel 3.16a VV verleent de IND de verblijfsvergunning in het kader van de pilot huisvesting Akense niet-EU studenten met de geldigheidsduur van één jaar.
De verblijfsvergunning verleend in het kader van de pilot huisvesting Akense niet-EU studenten wordt ingevolge artikel 3.5, vierde lid, Vb aangemerkt als een tijdelijk verblijfsrecht.
Indien het verblijfsdoel tijdelijk is verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf conform artikel 3.6ba Vb’ met een geldigheidsduur van ten hoogste één jaar en verlengt de geldigheidsduur telkens met ten hoogste één jaar.
Indien het verblijfsdoel niet tijdelijk is verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf conform artikel 3.6ba Vb’ met een geldigheidsduur van ten hoogste vijf jaar en verlengt de geldigheidsduur telkens met ten hoogste vijf jaar.
Gelet op artikel 3.16b, derde lid, VV verleent de IND de op grond van paragraaf B11/2.6 Vc verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de duur van de werkzaamheden, maar voor maximaal vijf jaar.
AS
Paragraaf C1/2.11 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Algemeen
In artikel 3.109a, eerste lid, Vb is beschreven dat de vreemdeling gebruik kan maken van de diensten van een tolk tijdens de gehoren en op andere momenten waarop dat noodzakelijk is om zijn zaak voor te leggen, indien een goede communicatie zonder die diensten niet kan worden gewaarborgd. In artikel 38 Vw staat beschreven dat de vreemdeling wordt gehoord in een taal waaraan de vreemdeling de voorkeur geeft, tenzij er een andere taal kan worden gebruikt die hij begrijpt en waarin hij helder kan communiceren. De IND hanteert hierbij het uitgangspunt dat de vreemdeling wordt gehoord in een taal waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de vreemdeling die kan verstaan. Dit geldt ook voor het aanmeldgehoor.
De IND beschouwt als talen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de vreemdeling die kan verstaan in ieder geval:
• de officiële taal of één van de officiële talen van het gestelde land van herkomst van de vreemdeling;
• één van de lokale voertalen waarin in het gestelde land van herkomst van de vreemdeling onderwijs wordt gegeven;
• een taal die in de gestelde streek van herkomst van de vreemdeling feitelijk door een meerderheid van de bevolking wordt gesproken; en
• een voertaal of handelstaal die in het gestelde land van herkomst van de vreemdeling op nationaal of regionaal niveau feitelijk tussen sprekers van verschillende talen wordt gebruikt.
Als een vreemdeling stelt tot een minderheid in het land van herkomst te behoren, veronderstelt de IND dat hij naast ten minste één taal die valt onder de hierboven genoemde soorten talen, ook de lokale taal of het dialect van de gestelde minderheid verstaat.
Een vreemdeling kan de IND verzoeken door een vrouwelijke of mannelijke ambtenaar van de IND en met behulp van een vrouwelijke of mannelijke tolk gehoord te worden. De IND heeft een inspanningsverplichting met betrekking tot een dergelijk verzoek.
De gemachtigde van de vreemdeling mag als waarnemer bij het nader gehoor aanwezig zijn. De gemachtigde mag de aanvang en het verloop van het gehoor niet ophouden.
De IND verstrekt een rapport van nader gehoor niet aan de gemachtigde van de vreemdeling als de vreemdeling heeft aangegeven hier bezwaar tegen te hebben. Dit geldt ook voor het rapport van het aanmeldgehoor, het rapport van het Dublin gehoor dan wel, indien van toepassing, voor het rapport van aanvullend gehoor in zin van artikel 30, tweede lid, Vw.
Het nader gehoor
Tijdens het nader gehoor stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid om de gronden van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan te dragen.
De IND neemt bij een alleenstaande minderjarige vreemdeling vanaf zes jaar een nader gehoor af. Dit gebeurt zo veel mogelijk in aanwezigheid van de voogd.
De IND hoort alleenstaande minderjarige vreemdelingen jonger dan twaalf jaar in een speciale daarvoor ingerichte, kindvriendelijke ruimte. Als uit een pedagogisch of psychologisch onderzoek blijkt dat een vreemdeling jonger dan twaalf jaar problemen heeft die een nader gehoor belemmeren, zoekt de IND naar een wijze waarop het nader gehoor kan worden afgenomen, dan wel naar een andere passende oplossing.
Een minderjarig kind vanaf vijftien jaar dat begeleid wordt door een ouder of een wettelijke vertegenwoordiger, dient een eigen aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in.
De IND vraagt aan het minderjarige kind vanaf vijftien jaar tijdens het aanmeldgehoor of het minderjarige kind zelfstandige asielmotieven heeft en of het minderjarige kind een nader gehoor wil. Het minderjarige kind vanaf vijftien jaar en/of de ouder(s) dan wel een eventuele wettelijk vertegenwoordiger kan aangeven of hij alsnog een nader gehoor wenst:
• tijdens het aanmeldgehoor; of
• via de gemachtigde, bijvoorbeeld via de correcties en aanvullingen op het aanmeldgehoor.
Het minderjarige kind vanaf vijftien jaar en/of de ouder(s) dan wel een eventuele wettelijk vertegenwoordiger doet het verzoek om dit minderjarige kind nader te horen in ieder geval voor het einde van de rust- en voorbereidingstermijn.
Een minderjarig kind tussen twaalf en vijftien jaar namens wie een ouder of wettelijke vertegenwoordiger een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indient, krijgt in principe geen nader gehoor. De IND maakt hierop een uitzondering als de vreemdeling of een ouder of een wettelijk vertegenwoordiger hierom verzoekt of als er naar het oordeel van de IND een goede reden is om de vreemdeling te horen. Als de vreemdeling aangeeft los van zijn ouders zelfstandige asielmotieven te hebben, kan dit voor de IND reden zijn om het kind tussen twaalf en vijftien jaar hierover te horen.
De IND houdt bij het horen van minderjarigen rekening met de leeftijd, het ontwikkelingsniveau en de belasting van de minderjarige.
De IND geeft de vreemdeling een termijn van twee weken om schriftelijk op het rapport van nader gehoor te reageren, als het nader gehoor is afgenomen in de verlengde asielprocedure.
Paragraaf C1/2.10 Vc is van toepassing op een verzoek van de vreemdeling aan de IND om uitstel voor het indienen van een reactie op het rapport van nader gehoor.
Als de vreemdeling in vreemdelingenbewaring zit, hanteert de IND een afwijkende werkwijze.
Als de vreemdeling in vreemdelingenbewaring zit en de aanvraag niet in de algemene asielprocedure wordt behandeld, overhandigt de IND het rapport van nader gehoor tegelijkertijd met het voornemen aan de vreemdeling. De reactietermijn op het rapport van nader gehoor is dan gelijk aan de reactietermijn op het voornemen, te weten twee weken. Paragraaf C1/2.10 Vc is van toepassing op een verzoek om uitstel voor het indienen van een reactie op het rapport van nader gehoor.
In artikel 3.113, vijfde en zesde lid, Vb is opgenomen dat de vreemdeling wordt verzocht uiterlijk op de vierde dag schriftelijk te bevestigen dat de inhoud van het verslag een correcte afspiegeling is van het nader gehoor. Deze termijn wordt in het verslag van het nader gehoor vermeld. Aan de vreemdeling wordt een formulier verzonden, waarin wordt gevraagd of hij kan bevestigen dat de inhoud van het verslag een correcte afspiegeling is van het nader gehoor. Indien de vreemdeling weigert te bevestigen dat de inhoud van het verslag een correcte afspiegeling van het nader gehoor vormt, kan hij redenen aangeven waarom hij dit weigert. De redenen voor deze weigering worden in zijn dossier opgenomen, samen met de correcties en aanvullingen op het nader gehoor. Die weigering belet de IND niet om een beslissing op de aanvraag te nemen. De IND gaat in het besluit in op de door de vreemdeling aangevoerde redenen voor zijn weigering.
AT
Paragraaf C2/7.10.6 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:
Als de IND de asielaanvraag van de vreemdeling reeds op inhoudelijke gronden (kennelijk) ongegrond kan verklaren en de vreemdeling op ernstige gronden een gevaar vormt voor de openbare orde, kan de aanvraag ook kennelijk ongegrond worden afgedaan op grond van artikel 30b, eerste lid onder j, Vw.
De vreemdeling vormt in ieder geval op ernstige gronden een gevaar voor de openbare orde van de lidstaat als:
• er sprake is van (minstens) één veroordeling voor een misdrijf (artikel 92 tot en met 421 WvSr); en
• als er een gevangenisstraf of vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd en er sprake is van misdrijven die naar hun aard leiden tot een gevaar voor de gemeenschap.
De vreemdeling vormt ook op ernstige gronden een gevaar voor de openbare orde als er sprake is van een (bijzonder) ernstig misdrijf, zoals bedoeld in de voorgaande paragrafen.
De IND betrekt de door de vreemdeling aangevoerde feiten of omstandigheden in het oordeel of hij op ernstige gronden een gevaar vormt voor de openbare orde van de lidstaat.
AU
Model M19 is gewijzigd en komt te luiden als in bijlage 1.
AV
Model M19-A is gewijzigd en komt te luiden als in bijlage 2.
AW
Model M109 is gewijzigd en komt te luiden als in bijlage 3.
AX
Model M109-A is gewijzigd en komt te luiden als in bijlage 4
AY
Model M109-B is gewijzigd en komt te luiden als in bijlage 5.
Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 27 maart 2025
De Minister van Asiel en Migratie, namens deze, R. Maas directeur-generaal Immigratie- en Naturalisatiedienst




Model M19-A: Beschikking tot aanwijzing van een ruimte of plaats ingevolge artikel
6 derde lid of artikel 6a Vw aan Dublinclaimanten

Dit verzamel-WBV strekt tot aanpassing van de Vreemdelingencirculaire 2000 en bevat verbeteringen en verduidelijkingen van bestaande beleidsregels, redactionele aanpassingen en verwerking van jurisprudentie.
A, B
In de paragrafen A4/4.2.1 en A4/4.2.2 Vc is toegevoegd dat een verzoek tot opheffing van de signalering alleen kan worden ingediend na afloop van de duur van de signalering. Dit ter voorkoming van premature verzoeken om opheffing.
C, AU–AY
In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2979) is geoordeeld dat de minister de werkwijze ten aanzien van de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb 2000 nog niet volledig nakomt. Voor het nakomen van deze verplichting is een nieuwe informatiefolder ‘Waarom bent u in bewaring gesteld?’ ontwikkeld die in tegenstelling tot de eerdere versie onder andere voorziet in een overzicht van de van toepassing zijnde feitelijke en juridische gronden in een voor de vreemdeling begrijpelijke taal. Dit is aangepast in paragraaf A5/6.6 Vc. Voor het aankruisen van de gronden op de informatiefolder zijn in de M109, M109-A en M109-B opsommingstekens ingevoegd.
De verplichting dat de vreemdeling in een voor hem begrijpelijke taal uitgelegd wordt waarom zijn vrijheid wordt ontnomen bestaat op grond van artikel 5.3, tweede lid Vb ook in het geval van vrijheidsontneming op grond van artikel 6, derde lid Vw of artikel 6, zesde lid Vw plaats vindt. Om aan deze informatieplicht te voldoen zijn bij besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 21 maart 2024 de modelformulieren M19 en M19A aangepast en zijn er vier checkboxen over het formulier ‘Waarom aan u een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd’ toegevoegd.
Na het plaatsen van de vier checkboxen over voornoemd formulier is gebleken dat dit niet goed aansloot bij de uitvoeringspraktijk. Daarom zijn in de modellen M19, M19A, M109, M109-A en M109-B opsommingstekens ingevoegd om het aankruisen van de gronden op voornoemd formulier te vergemakkelijken.
Ook is de volgorde van de gronden in lijn gebracht met de opbouw van artikel 5.1b, vierde lid, Vb. Zo zijn in zowel model M19 als M19-A de gronden ‘arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen’ en ‘verdacht is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld’ overeenkomstig de volgorde van artikel 5.1b, vierde lid, Vb geplaatst.
Tot slot zijn de gronden c en i uit model M19-A verwijderd, omdat deze gronden niet van toepassing zijn op de Dublinclaimant.
D
Uit de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) blijkt dat de bewaring van een vreemdeling op een politiebureau voor vierentwintig uur acceptabel is (ECLI:NL:RVS:2021:1813, ECLI:NL:RVS:2022:3290 en ECLI:NL:RVS:2024:2181). In A5/6.10 Vc stond nog de oude termijn van 5 dagen vermeld. Dit is met deze wijziging aangepast.
Gelet op het feit dat er nu een striktere termijn wordt gehanteerd van 24 uur zijn de situaties genoemd in de Vc die niet worden meegeteld bij deze termijn, niet meer aan de orde. Daarom zijn deze situaties geschrapt. Uit de jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2024:2181) blijkt dat het transport naar een gespecialiseerde inrichting voor vreemdelingenbewaring niet meetelt. Dit is daarom opgenomen in de Vc. Deze zelfde redenatie geldt voor de vraag welke zwaarwegende belangen en bijzondere omstandigheden hebben geleid tot het overschrijden van deze termijn. Daarom is dit eveneens geschrapt.
Een overschrijding van deze termijn kan als gevolg hebben dat de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring onrechtmatig wordt. Dit moet worden onderscheiden van de vraag of de bewaring zelf onrechtmatig is geworden (ABRvS van 27 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:219). Gelet hierop is aan de Vc toegevoegd dat uit het overdrachtsdossier moet blijken welke omstandigheden tot overschrijding van deze termijn hebben geleid.
Ten slotte is in A5/6.10 Vc de term vrijheidsontneming / vrijheidsontnemende maatregel toegevoegd. Deze paragraaf ziet immers op zowel bewaring als op vreemdelingen die vallen onder de artikelen 6, 6a en 7 Vw.
E
Per 1 januari 2025 neemt de IND de pré-registratie in uitwisselingszaken (WHP/WHS) van Zuid-Korea en Japan over van Buitenlandse Zaken. Daarnaast is het quotum voor het aantal WHP-vergunningen dat de IND jaarlijks maximaal verstrekt aan jongeren uit Zuid-Korea verhoogt van 100 naar 200. Dit is aangepast in B2/2.1 Vc. In paragraaf B2/2.1 Vc is daarnaast een redactionele aanpassing gedaan.
F, H, I
Paragraaf B2/4 Vc is in lijn gebracht met de structuur van paragraaf B2/2 Vc. Hiermee zijn bestaande praktijken verduidelijk en vastgelegd met betrekking tot de au pair, de als referent erkende particuliere uitwisselingsorganisatie en het door de IND te beoordelen uitwisselingsprogramma in het kader van culturele uitwisseling. In paragraaf B2/2.2 Vc enkele redactionele aanpassingen verricht. Met deze wijziging is geen beleidswijziging beoogd.
G, J–O, U, X–AG, AI–AN, AP, AR
Per 20 juni 2024 is het Voorschrift Vreemdelingen gewijzigd en is aan artikel 3.1 VV onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot vijfde tot en met achtste lid, twee nieuwe leden ingevoegd. Hierdoor is artikel 3.1, derde lid, VV veranderd in artikel 3.1, vijfde lid, VV. Dit betreft de verschillende typen arbeidsmarktaantekeningen. In de Vreemdelingencirculaire (B) wordt echter nog altijd naar artikel 3.1, derde lid, VV verwezen. Met dit WBV is deze onjuiste verwijzing aangepast naar artikel 3.1, vijfde lid, VV conform de voornoemde wijziging in het Voorschrift Vreemdelingen. Daarom zijn de paragrafen B2/3, B3/3, B4/2.2, B4/3.2, B5/2.2, B5/3.1, B5/4.2, B6/3.2, B7/4, B8/4.2, B8/5.4, B8/6.4, B8/8.4, B8/9.2, B8/10.4, B8/11.2, B8/12.2, B8/12.4, B8/13.6, B8/13.11, B8/14.4, B8/15.4, B9/18, B9/21.5, B10/4.3, B11/3 Vc aangepast.
P–T
In de tekst van de paragrafen B6/2.3, B6/2.4, B6/2.6.2 en B6/2.7 Vc is verduidelijkt dat een BIG-registratie alleen nodig is voor medische beroepen zoals genoemd in de artikelen 3 en 36a van de Wet BIG (en dus niet voor alle beroepen in de individuele gezondheidszorg).
Daarnaast zijn enige redactionele wijzigingen doorgevoerd.
V
Op 6 juli 2024 is WBV 2024/15 Europese blauwe kaart in werking getreden, waarbij in paragraaf B6/4.6.3 Vc is vastgelegd dat een Europese blauwe kaart op grond van hogere beroepsvaardigheden kan worden aangevraagd.
In dit WBV is paragraaf B6/4.6.3 Vc inhoudelijk verduidelijkt, aangezien naast
tewerkstellingsvergunningen ook bewijzen van tewerkstellingen in het land van herkomst als begin van bewijs beschouwd kunnen worden dat de vreemdeling over voldoende en relevant hogere beroepsvaardigheden beschikt.
W
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft in twee uitspraken van 20 november 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4631 en ECLI:NL:RVS:2024:4630) geoordeeld dat het niet kunnen herstellen van een feitelijk verbroken gezinsband in strijd is met de Gezinsherenigingsrichtlijn (2003/86/EG). De minister moet immers in elke zaak alle relevante feiten en omstandigheden betrekken om te beoordelen of er sprake is van een feitelijke gezinsband. De minister mag daarbij het feit betrekken dat de feitelijke gezinsband op enig moment voorafgaand aan het peilmoment verbroken is geweest. Dit enkele feit mag echter niet zonder meer tot de conclusie leiden dat er geen sprake (meer) is van een feitelijke gezinsband. Gelet hierop is deze beleidsregel uit B7/3.2.1 Vc geschrapt.
AH
Paragraaf B8/13.4 Vc is aangepast in die zin dat vanaf 1 april 2025 (datum inwerkingtreding van het WBV) voor het berekenen van de termijn van anderhalf jaar niet langer de datum van de oplegging van de OTS als begindatum wordt gehanteerd, maar de datum van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning ‘humanitair tijdelijk’ wegens een ondertoezichtstelling. Het is voor de DT&V niet mogelijk gebleken om de feitelijke overdracht van de ondertoezichtstelling te realiseren binnen de termijn van anderhalf jaar gerekend vanaf datum van de oplegging van de OTS.
AO
Paragraaf B10/2 Vc is herschreven voor een betere leesbaarheid en meer gebruiksgemak. Hiervoor zijn een aantal redactionele aanpassingen doorgevoerd. Ten eerste zijn consequent subparagrafen aangebracht en van nummering voorzien. Dit heeft eveneens geleid tot hernummering van een aantal (sub)paragrafen. Ten tweede is een nieuwe opbouw en structuur aangebracht. Hiervoor is de WI 2023/3 Het recht van de Europese Unie als leidraad gebruikt. Ten derde zijn een aantal onderwerpen gebundeld of gehergroepeerd.
Naast deze redactionele aanpassingen zijn enkele beleidsregels die opgenomen stonden in de WI 2023/3 Het recht van de Europese Unie en het IB 2023/31 Richtsnoeren inhoudelijke toetsing naar aanleiding van het arrest Chavez-Vilchez overgeheveld naar de Vc. Een groot aantal beleidsregels uit deze WI en dit IB stonden al opgenomen in de Vc, maar zijn nu nader gespecificeerd dan wel aangevuld. Er zijn ook een tweetal nieuwe beleidsregels toegevoegd aan de Vc die enkel nog in de WI en het IB stonden. Deze worden hieronder nader toegelicht.
Uit een uitspraak van het HvJEU van 19 oktober 2004, C-200/02 inzake Zhu en Chen (ECLI:EU:C:2004:639) volgt dat aan de verzorgende ouder van een minderjarige Unieburger die zijn/haar recht van vrij verkeer heeft uitgeoefend een verblijfsrecht kan worden toegekend. Het is aan de derdelander ouder om aan te tonen dat hij/zij voor de minderjarige Unieburger zorgt. Verder is het van belang dat de verzorgende ouder aan het middelenvereiste voldoet.
Als er tussen een minderjarig derdelands kind en zijn derdelands ouder, die ook de ouder is van een minderjarige Nederlander die van hem afhankelijk is, een zodanige afhankelijkheid bestaat dat laatstgenoemde de Unie zou moeten verlaten om de derdelands ouder te volgen als zijn minderjarige broer of zuster geen verblijf zou krijgen, levert dat grond op voor de toekenning van een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 VWEU. Zie hiervoor de uitspraken van de ABRvS van 10 september 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2042) en 20 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:188) en het arrest van het HvJEU van 5 mei 2022, C-451/19 en C-532/19 inzake XU en QP (ECLI:EU:C:2022:354).
Daarnaast zijn er enkele regels omtrent het verstrekken van stickers en verblijfsdocumenten geschrapt omdat deze regels al in artikel 3:2 van het VV vermeld staan.
Met voorgaande aanpassingen is geen beleidswijziging beoogd.
AQ
In paragraaf B11/2.1 Vc werd nog verwezen naar artikel 3.29a, eerste lid, aanhef en onder b, Vb. Dit artikel is in april 2024 gewijzigd en bevat geen leden meer. Daarom is nu in paragraaf B11/2.1 Vc de vermelding ‘eerste lid’ doorgehaald.
AS
In paragraaf C1/2.11 Vc is met betrekking tot minderjarige vreemdelingen vanaf vijftien jaar, die tijdens hun asielprocedure worden begeleid door de ouder(s) of wettelijk vertegenwoordiger, opgenomen dat de IND vraagt aan het minderjarige kind vanaf vijftien jaar tijdens het aanmeldgehoor of het minderjarige kind zelfstandige asielmotieven heeft en of het minderjarige kind een nader gehoor wil. Het is dan aan het minderjarige kind vanaf vijftien jaar en/of de ouder(s) of wettelijk vertegenwoordiger om tijdig aan te geven of hij dit wenst.
In de uitvoeringspraktijk is gebleken dat veel begeleide minderjarige kinderen van 15 jaar en ouder die werden gehoord geen zelfstandige asielmotieven hebben. Naast dat het nader gehoor belastend is voor het minderjarige kind, leidt het tot inefficiënt gebruik van de beschikbare capaciteit van de IND als een begeleid minderjarig kind van 15 jaar en ouder standaard wordt gehoord terwijl er geen zelfstandige asielmotieven zijn. Het nader gehoor heeft dan weinig toegevoegde waarde voor de beoordeling van de asielaanvraag. Bovendien is het logistiek gezien moeilijker om te regelen dat alle te horen gezinsleden op dezelfde dag kunnen worden gehoord, waardoor onnodige vertraging in de procedure op kan treden, terwijl die vertraging bezwaarlijk kan worden gerechtvaardigd als het gehoor geen toegevoegde waarde lijkt te gaan hebben. De minderjarige wordt hiermee ook niet in zijn belangen geschaad, aangezien het altijd mogelijk is om aan te geven, dat hij wel een nader gehoor wil en zelfstandige asielmotieven heeft.
AT
Bij het publiceren van WBV 2025/1 is de norm van een veroordeling van minimaal tien maanden voor een bijzonder ernstig misdrijf en de norm van een veroordeling van minimaal zes maanden bij een ernstig misdrijf komen te vervallen. Deze wijziging is aangekondigd in de Kamerbrief van 18 december 2024 (kenmerk: 5077737). Verhoudingsgewijs komt nu ook de lat voor de kennelijk ongegrond afdoening, waar nu luidt dat er een gevangenisstraf van ten minste zes maanden is opgelegd, te vervallen. De reden hiervoor is dat dit meer ruimte geeft voor een individuele beoordeling door het bestuursorgaan. Bovendien bestond er geen wettelijke verplichting om deze norm op te nemen in het openbare orde beleid.
Bij de publicatie van WBV 2025/1 is per abuis de verwijzing naar artikel 3.105c, aanhef en onder b, Vb onder ‘gevaar voor de gemeenschap’ niet volledig opgenomen in de Vc. Dit wordt met de publicatie van dit WBV hersteld.
De Minister van Asiel en Migratie, namens deze, R. Maas directeur-generaal Immigratie- en Naturalisatiedienst
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-9894.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.