Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatscourant 2025, 9379 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatscourant 2025, 9379 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Regeling van Minister van Asiel en Migratie, de Minister van Justitie en Veiligheid, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, T.H.D. Struycken en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, I. Coenradie.
Gelet op de artikelen 2, eerste lid, en 3, eerste lid, van de Kaderwet overige JenV-subsidies en de artikelen 2 en 3, eerste en tweede lid, van de Kaderwet SZW-subsidies;
Besluiten:
De Subsidieregeling AMIF, ISF en BMVI 2021–2027 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 komt de begripsbepaling van ‘Minister’ te luiden:
de Minister van Asiel en Migratie voor zover het betreft subsidiëring van projecten inzake asiel en opvang, legale migratie, terugkeer, grensbeheer en visa en de Minister van Justitie en Veiligheid voor zover het de overige te subsidiëren projecten betreft;
B
1. In Bijlage D, artikel D2, wordt ‘1 september 2022’ vervangen door ‘1 april 2025’ en ‘30 september 2022’ door ‘30 april 2025’.
2. Bijlage D, artikel D3, komt te luiden als volgt:
1. Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie voor activiteiten omschreven in artikel D5, eerste lid, onder a, bedraagt voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel D2, € 2.849.334,80.
2. Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie voor activiteiten omschreven in artikel D5, eerste lid, onder b, bedraagt voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel D2, € 2.849.334,80.
3. Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie voor activiteiten omschreven in artikel D5, eerste lid, onder c, bedraagt voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel D2, € 6.648.447,86.
4. Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie voor activiteiten omschreven in artikel D5, eerste lid, onder d, bedraagt voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel D2, € 6.648.447,86.Indien een beschikbaar bedrag niet geheel wordt verleend, wordt het resterende bedrag aangewend voor de aanvragen ten laste van de andere activiteiten als beschreven in artikel D5, eerste lid onder a, b, c of d onder de voorwaarde dat de subsidieaanvragen voldoen aan het minimum aantal punten op basis van bijlage K.
5. Indien een resterend bedrag als bedoeld in het vierde lid ontoereikend is om alle daarvoor in aanmerking komende aanvragen ten laste van de andere categorieën te kunnen toewijzen, wordt het resterende bedrag eerst aangewend voor een eventueel tekort bij activiteiten onder artikel D5, eerste lid onder a, vervolgens de activiteiten onder artikel D5 eerste lid onder b, daarna de activiteiten onder artikel D5 eerste lid onder c, en ten slotte voor een eventueel tekort bij de activiteiten onder artikel D5 eerste lid onder d.
3. In Bijlage D, artikel D4, derde lid wordt de zinsnede ‘die op grond van de Wet Inburgering in de periode 2007 tot en met 2021 inburgeringsplichtig zijn of zijn geweest.’ vervangen door ‘die bij de start van het project in een COA-locatie wonen en vallen onder de categorieën asielzoekers, door het COA aangewezen, of statushouders.’
4. Bijlage D, artikel D5, komt als volgt te luiden als volgt:
1. Projecten zijn uitsluitend gericht op één van de volgende thema’s:
a. online lessen in de inburgering.
b. arbeidstoeleiding van categorieën asielzoekers, door het COA aangewezen, of statushouders die in een COA-locatie verblijven.
c. duale trajecten waarin betaald en onbetaald werken of het versterken van beroepsvaardigheden gecombineerd wordt met het leren van de Nederlandse taal.
d. versterken vaardigheden voor activatie en participatie waarbij onder meer een of meer van de volgende activiteiten onderdeel zijn van de ondersteuning:
1°. het bevorderen van de participatie van de doelgroep;
2°. de begeleiding naar financiële zelfredzaamheid;
3°. het versterken van digitale vaardigheden die benodigd zijn voor zelfredzaamheid en participatie in Nederland;
4°. het versterken van gezondheidsvaardigheden;
5°. empowerment van vrouwelijke inburgeraars;
6°. ondersteuning door taalverwerving naast de inburgeringslessen
2. Bij aanvragen voor projecten gericht op de onder lid 1, onderdeel c genoemde activiteiten zijn uitsluitend regionale of lokale overheidsorganisaties aanvrager.
3. Bij aanvragen voor projecten gericht op de onder lid 1, onderdeel a en b genoemde activiteiten zijn uitsluitend nationale, regionale of lokale overheidsorganisaties aanvrager.
4. Projecten mogen niet strijdig zijn met het nationaal inburgeringsbeleid.
5. Bijlage D, artikel D6, komt te luiden als volgt:
In aanvulling op artikel 7 bevat de projectbeschrijving:
a. een beschrijving hoe de verwachte projectresultaten bijdragen aan het beoogde doel zoals opgenomen in artikel D4, eerste lid;
b. een beschrijving van de activiteiten die in het project uitgevoerd worden en hoe deze passen binnen de gekozen subsidiabele activiteit zoals vermeld in artikel D5, eerste lid;
c. een onderbouwing waarom de voorgestelde aanpak vernieuwend is ten opzichte van het bestaande, vergelijkbare aanbod voor de doelgroep;
d. een beschrijving van de partijen met wie wordt samengewerkt om het project te realiseren, van de rolverdeling en welke taken en werkzaamheden deze partijen ieder gaan uitvoeren;
e. een beschrijving van de wijze waarop het project wordt geëvalueerd;
f. voor projecten die zich grotendeels of volledig richten op jongeren, een beschrijving hoe de begeleiding, het toeleidingstraject en het aanbod aan activiteiten en type werk wordt afgestemd op de specifieke kenmerken en wensen van jongeren;
g. voor projecten die zich grotendeels of volledig richten op vrouwen, een beschrijving hoe de begeleiding, het toeleidingstraject en het aanbod aan activiteiten en type werk wordt afgestemd op de specifieke kenmerken en wensen van vrouwen;
h. in het geval van subsidiabele activiteiten als bedoeld artikel D5, eerste lid, onderdeel a, een beschrijving hoe met de voorgestelde acties rekening wordt gehouden met de diversiteit van inburgeraars qua leerbaarheid en de digitale vaardigheid. Verder wordt in de beschrijving aangegeven welke aandacht er in het project is voor de didactiek van online lesgeven en voor de digitale vaardigheden van de betrokken NT2-docenten;
i. in het geval van subsidiabele activiteiten als bedoeld in artikel D5, eerste lid, onderdeel b, een beschrijving van de inhoud van de begeleiding gericht op toeleiding naar betaald werk van zowel COA-locatiebewoners als werkgevers, van de wijze waarop goede ‘matches’ tussen werkgevers en COA-locatiebewoners gerealiseerd worden en een beschrijving van het netwerk van werkgevers dat in het project gebruikt gaat worden.
j. in het geval van subsidiabele activiteiten als bedoeld artikel D5, eerste lid, onderdeel c, een beschrijving van de wijze waarop wordt gezorgd voor een goede samenwerking met werkgevers, de wijze waarop voor voldoende taalrijke werkplekken bij werkgevers wordt gezorgd en de wijze waarop de taalactiviteiten en werkactiviteiten op elkaar worden afgestemd;
k. in het geval van subsidiabele activiteiten als bedoeld in artikel D5, eerste lid, onderdeel d, een beschrijving van de wijze waarop de deelnemers in een taalrijke omgeving geactiveerd worden en meer gaan participeren in de Nederlandse samenleving.
l. In het geval van subsidiabele activiteiten als bedoeld in artikel D5, eerste lid, onderdeel d, moet expliciet gemaakt worden op welk sub-thema of welke sub-thema’s het project zich richt en moet uitgewerkt worden per gekozen sub-thema welke activiteiten in het project voor dat sub-thema worden uitgevoerd.
6. Bijlage D, artikel D7, komt te luiden als volgt:
1. Een project komt uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien aan de volgende eisen wordt voldaan:
a. het project past binnen het doel, omschreven in artikel D4, eerste lid;
b. binnen het project wordt een onafhankelijk inhoudelijk evaluatieonderzoek over het project uitgevoerd door een extern onderzoeksbureau. Dit evaluatieonderzoek bestaat in ieder geval uit een procesevaluatie en een uitkomst- en effectevaluatie. De definitieve rapportage waarin verslag wordt gedaan van de evaluatie wordt tegelijk met het verzoek om subsidievaststelling opgeleverd;
c. voor projecten in het kader van artikel D5, eerste lid, onderdeel a, moeten de online lessen gericht zijn op het behalen van een erkend inburgeringsdiploma (formeel onderwijs), de online lessen moeten onderdeel zijn van of aansluiten op het Persoonlijk plan Inburgering en Participatie (PIP) en minimaal 50% van de taallessen moet online gegeven worden; in deze projecten vallen fysieke lessen met digitale leermiddelen en vooraf opgenomen lessen niet onder de definitie van online lessen;
d. voor projecten in het kader van artikel D5, eerste lid, onderdeel b, is samenwerking tussen in ieder geval gemeenten en COA verplicht en moet het project beschikken over een netwerk van werkgevers;
e. voor projecten in het kader van artikel D5, eerste lid, onderdeel c, is participatie een noodzakelijk onderdeel van het traject en zijn de projectactiviteiten goed afgestemd met het formele inburgeringsonderwijs en hebben daarop een aanvullend karakter;
f. het project een duur van ten hoogste 36 maanden heeft, gerekend vanaf de datum van ontvangst van de volledige aanvraag tot maximaal een maand na de datum van de beschikking tot subsidieverlening;
g. er in het project praktijkervaring met de deelnemers wordt opgedaan.
2. Voor projecten in het kader van artikel D5, eerste lid, onderdeel a, bedraagt de maximale omvang van de subsidiabele kosten € 500.000.
3. Voor projecten in het kader van artikel D5, eerste lid, onderdeel b, bedraagt de maximale omvang van de subsidiabele kosten € 750.000.
4. Voor projecten in het kader van artikel D5, eerste lid, onderdeel c, bedraagt de maximale omvang van de subsidiabele kosten € 1.000.000.
5. Voor projecten in het kader van artikel D5, eerste lid, onderdeel d, bedraagt de maximale omvang van de subsidiabele kosten € 750.000.
6. In afwijking van het eerste lid, onderdeel f, kan door de minister in de beschikking tot subsidieverlening een andere startdatum van het project worden vermeld.
C
In bijlage F, artikel F3, wordt ‘€ 8.014.612’ vervangen door ‘€ 7.581.279’.
D
Bijlage G, artikel G3 komt te luiden:
E
In bijlage H, artikel H3, wordt ‘€ 19.587.599’ vervangen door ‘€ 20.020.932’.
F
Bijlage I, artikel I1 komt te luiden:
De subsidie wordt aangevraagd door het directoraat-generaal Migratie van het Ministerie van Asiel en Migratie, de politie, de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de Koninklijke Marechaussee.
G
1. Bijlage J, artikel J3, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt ‘€ 3.562.913’ vervangen door ‘€ 9.405.113’.
2. In onderdeel b wordt ‘€ 3.562.912’ vervangen door ‘€ 1.283.625’.
3. Onderdeel c komt te vervallen.
2. In bijlage J komt artikel J4 als volgt te luiden:
Voor subsidie komen uitsluitend in aanmerking activiteiten die het gemeenschappelijk visumbeleid ondersteunen, en zien op:
a. het verbeteren en de doorontwikkeling van de digitalisering van het visumproces en de methodologie Informatie Ondersteund Beslissen;
b. het opvolgen van de verkregen aanbevelingen vanuit kwaliteitscontrolemechanismen waaronder het Schengenevaluatiemechanisme van de Europese Commissie.
H
Bijlage K behorend bij artikel 8, eerste lid, komt te luiden als aangegeven in de bijlage bij deze regeling.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 11 maart 2025
De Minister van Asiel en Migratie, M.H.M. Faber-van de Klashorst
De Minister van Justitie en Veiligheid, D.M. Van Weel
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, I. Coenradie
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, T.H.D. Struycken
Algemene criteria (1 tot en met 6, maximaal 80 punten) |
||
---|---|---|
Subcriteria |
Bijbehorende vragen |
Punten |
1. Relevantie (maximaal 15 punten) |
a. In welke mate dragen de verwachte projectresultaten bij aan het beoogde doel zoals opgenomen in artikel B4 lid 1 en D4, lid 1? |
3 |
b. In welke mate sluiten de uitgewerkte activiteiten van het project aan bij de gekozen subsidiabele activiteit zoals vermeld in de Bijlagen B en D (art. B5, lid 1 en art. D5, lid 1) van deze subsidieregeling en de kaders en richtlijnen zoals opgenomen in de toelichting bij dit artikel? |
7 |
|
c. Is er sprake van een aanpak die vernieuwend is ten opzichte van het bestaande, vergelijkbare aanbod voor de doelgroep? |
2 |
|
d. Is in het projectvoorstel voorzien in samenwerking met relevante partijen? Is duidelijk beargumenteerd welke partijen participeren en waarom? |
3 |
|
2. Doeltreffendheid en kwaliteit van het projectvoorstel (maximaal 20 punten) |
a. Is het projectvoorstel op alle onderdelen duidelijk en concreet? |
5 |
b. In welke mate zijn de voorziene activiteiten concreet uitgewerkt en zijn de te behalen resultaten kwantificeerbaar en meetbaar? |
5 |
|
c. Is er sprake van een realistische tijdsplanning met duidelijke en concrete mijlpalen en (eventueel) tussenproducten? |
5 |
|
d. Blijkt uit het projectvoorstel dat er adequaat gebruik gemaakt wordt van de kennis, capaciteiten en ervaringen van de (deelnemende) onderdanen uit derde landen waarop het doel van het project zich richt? |
5 |
|
3. Doelmatigheid (maximaal 15 punten) |
a. Lijken de begrote kosten duidelijk omschreven, onderbouwd en noodzakelijk voor het behalen van de doelstellingen en resultaten van het project? |
10 |
b. Lijkt de prijs/prestatieverhouding redelijk? |
5 |
|
4. Organisatie (maximaal 15 punten) |
a. Heeft de aanvragende organisatie voldoende capaciteit, ervaring met projectorganisatie, expertise en financiële armslag om het projectvoorstel met succes uit te voeren? |
5 |
b. Blijkt uit het projectvoorstel dat de aanvrager kan voldoen aan de vereisten die aan de projectadministratie worden gesteld? |
4 |
|
c. Is aannemelijk op basis van eerdere EU- of nationale subsidieverleningen dat de aanvrager het projectvoorstel met succes kan uitvoeren en aan de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen kan voldoen? |
4 |
|
d. Heeft de aanvragende organisatie kennis van het beleidsterrein asiel en opvang of integratie? |
2 |
|
5. Monitoring en evaluatie (maximaal 9 punten) |
a. In hoeverre is uitgewerkt hoe de geplande activiteiten bijdragen aan het behalen van de in het aanvraagformulier onder stap ‘Streefwaarden’ ingevulde beoogde te behalen streefwaarden? Deze streefwaarden zijn rechtstreeks gelinkt aan de beoogde in Nederland te behalen streefwaarden uit het Nationaal Programma AMIF. |
5 |
b. Blijkt uit de inhoud van de subsidieaanvraag dat het projectvoorstel voorziet in duidelijke criteria om aan te tonen dat er sprake is van succes of falen van de activiteiten die ondernomen worden om het projectdoel te bereiken en de streefwaarden te behalen? |
4 |
|
6. Duurzaamheid (maximaal 6 punten) |
a. In welke mate blijkt uit het projectvoorstel dat er kans is op een structurele inbedding van positieve projectresultaten en/of blijvende samenwerking na afloop van de projectperiode? |
2 |
b. In welke mate blijkt uit het projectvoorstel dat er sprake zal zijn van actieve kennisdeling en brede deling van de resultaten gedurende de looptijd? |
2 |
|
c. In welke mate is uitgeschreven hoe bij succes de project aanpak overdraagbaar kan worden gemaakt en dienen als blauwdruk voor andere organisaties? |
2 |
Specifieke criteria (7 of 8, maximaal 20 punten) |
||
---|---|---|
Subcriteria |
Bijbehorende vragen |
Punten |
7. Asiel en opvang (maximaal 20 punten) |
a. In welke mate bestaat de doelgroep van een opvangproject uit kwetsbare groepen (kwetsbare groepen in de opvang zijn alleenstaande minderjarige vreemdelingen, vreemdelingen met medische problematiek, alleenstaande vrouwen en kinderen)? |
12 |
b. In welke mate wordt in het project gezorgd voor draagvlak bij omwonenden voor asielopvang (communicatie richting omwonenden, betrekken omwonenden bij het project)? |
4 |
|
c. In welke mate wordt in het project gezorgd voor draagvlak bij de bredere gemeenschap, zoals andere gemeenten, Provincie, Nederlandse bevolking voor asielopvang (bijvoorbeeld in de vorm van brede communicatie)? |
4 |
|
8. Integratie (maximaal 20 punten) |
a. In welke mate is de evaluatie opgenomen in artikel D7, lid 1b uitgewerkt en in welke mate voldoet de beschreven evaluatie-opzet aan de richtlijnen die zijn beschreven in de toelichting op artikel D7, lid 1b? |
4 |
b. In welke mate richt het project zich specifiek op jongeren (18–27 jaar) en in welke mate is de begeleiding, het toeleidingstraject en het aanbod aan activiteiten en type werk afgestemd op specifieke kenmerken en wensen van jongeren? |
4 |
|
c. In welke mate richt het project zich specifiek op vrouwen en in welk mate is de begeleiding, het toeleidingstraject en het aanbod aan activiteiten en type werk afgestemd op specifieke kenmerken en wensen van vrouwen? |
4 |
|
d. 1°. Voor projecten gericht op de onder artikel D5, eerste lid, onderdeel a, genoemde activiteiten: In hoeverre wordt er met de voorgestelde acties rekening gehouden met de diversiteit van inburgeraars qua leerbaarheid en digitale vaardigheden en is er in het project aandacht voor de didactiek van online lesgeven en voor de digitale vaardigheden van de betrokken NT2-docenten? 2°. Voor projecten gericht op de onder artikel D5, lid 1, onderdeel b genoemde activiteiten: In hoeverre is de inhoud van de begeleiding gericht op toeleiding naar betaald werk van zowel COA-locatiebewoners als werkgevers en de wijze waarop goede ‘matches’ tussen werkgevers en COA-locatiebewoners gerealiseerd worden, realistisch en overtuigend uitgewerkt? In hoeverre kan het project gebruik maken van een uitgebreid netwerk van werkgevers? 3°. Voor projecten gericht op de onder artikel D5, eerste lid, onderdeel c, genoemde activiteiten: In hoeverre is de samenwerking met werkgevers, de begeleiding van de werkgevers en de deelnemers, de voorgestelde acties om te zorgen voor voldoende taalrijke werkplekken bij werkgevers en de voorgestelde acties om de taalactiviteiten en de werkactiviteiten op elkaar af te stemmen realistisch en overtuigend uitgewerkt? 4°. Voor projecten gericht op de onder artikel D5, lid 1, onderdeel d genoemde activiteiten: In hoeverre zijn de voorgestelde acties om ervoor te zorgen dat de deelnemers (in taalrijke omgevingen) geactiveerd worden en de voorgestelde acties om ervoor te zorgen dat de deelnemers meer gaan participeren in de Nederlandse samenleving realistisch en overtuigend uitgewerkt? In welke mate sluiten de uitgewerkte activiteiten aan bij het sub-thema cq de sub-thema’s (opgenomen in artikel D5, lid 1d) waarop het project zich richt en de beschrijving van deze sub-thema’s in de toelichting bij dit artikel? |
8 |
Het Europese budget van het AMIF, ISF en BMVI is verdeeld over de lidstaten in de vorm van nationale enveloppes. De lidstaat geeft vervolgens invulling aan hoe het budget ingezet zal worden. De bijlagen bij de Subsidieregeling AMIF, ISF en BMVI 2021–2027 geven de verdeling van dit budget aan. In deze bijlagen wordt een subsidieplafond aangegeven per doelstelling en de activiteiten die in aanmerking komen voor subsidie uit deze nationale enveloppe. Deze regelwijziging ziet op een aanpassing van deze verdeling en het openstellen van een nieuw tijdvak inzake het leveren van een bijdrage aan het maatschappelijke doel van inburgering, te weten alle inburgeringsplichtigen doen snel en volwaardig mee in de Nederlandse maatschappij. Daarnaast worden in deze wijziging van de regeling enige vereenvoudigingen, correcties en kleine aanpassingen doorgevoerd en verduidelijkingen toegevoegd.
Nieuwe wet inburgering
Op 1 januari 2022 is de nieuwe Wet inburgering in werking getreden. Het nieuwe inburgeringsstelsel beoogt, samen met andere wetgeving binnen het sociaal domein, een bijdrage te leveren aan het maatschappelijk doel van inburgering: alle inburgeringsplichtigen doen snel en volwaardig mee in de Nederlandse maatschappij, liefst via betaald werk. Dit vertaalt zich in het streven naar een zo hoog mogelijk taalniveau (liefst niveau B1 of hoger) en het verrichten van inspanningen op participatie naar vermogen vanaf de start van het inburgeringstraject. Onder het AMIF kan subsidie aangevraagd worden voor integratieprojecten die als doelstelling hebben om een bijdrage te leveren aan het maatschappelijke doel van inburgering: alle inburgeringsplichtigen doen snel en volwaardig mee in de Nederlandse maatschappij, liefst via betaald werk.
De primaire doelgroep van AMIF zijn inburgeringsplichtigen. Het gaat nadrukkelijk niet alleen om personen die onder de Wet Inburgering 2021 inburgeringsplichtig zijn geworden, maar ook om personen die onder de Wet Inburgering 2013 inburgeringsplichtig zijn of zijn geweest.
AMIF-projecten moeten zich richten op een van de volgende vier thema’s:
1. Online lessen in de inburgering
2. Arbeidstoeleiding van bewoners van COA-locaties
3. Duale trajecten
4. Versterken vaardigheden voor activatie en participatie, met daarbinnen de volgende sub-thema’s: bevorderen participatie, begeleiding naar financiële zelfredzaamheid, het versterken van digitale vaardigheden, het versterken van gezondheidsvaardigheden, empowerment van vrouwelijke inburgeraars en ondersteuning door taalverwerving buiten de klas.
Voor het thema ‘arbeidstoeleiding van categorieën asielzoekers of statushouders’ (zoals genoemd in bijlage D, artikel D5, lid 1 onderdeel b.) is de doelgroep breder dan alleen inburgeringsplichtigen; categorieën asielzoekers, door het COA aangewezen, of statushouders die in een COA-locatie verblijven vallen ook onder de doelgroep van dit thema. Kenmerkend aan het nieuwe stelsel is de regierol voor gemeenten. Gemeenten krijgen een centrale rol bij de begeleiding van inburgeringsplichtigen en het zorgen voor cursusaanbod. Deze centrale rol is doorgetrokken naar AMIF; gemeenten zijn (naast andere overheidsorganisaties en maatschappelijke organisaties) belangrijke aanvragers van de projecten. Gemeenten kunnen namens een groep gemeenten een aanvraag indienen. Daarmee wordt aangesloten bij al bestaande gemeentelijke samenwerking op het terrein van inburgering. Samenwerking tussen gemeenten kan van meerwaarde zijn. Denk bijvoorbeeld aan schaalvoordelen (meer deelnemers) bij projecten, meer mogelijkheden en kansen voor diversiteit en maatwerk in het aanbod. Daarnaast biedt samenwerking in de regio ook aanzienlijk meer mogelijkheden qua arbeidsmarktparticipatie.
In het nieuwe inburgeringsstelsel is ook nadrukkelijk aandacht voor monitoring en evaluatie. Monitoring en evaluatie vervult een belangrijke functie in de ambitie van een lerend en adaptief stelsel. Ook deze ambitie wordt doorgetrokken naar de AMIF-programmaperiode 2021–2027: met AMIF worden additionele en vernieuwende trajecten gestimuleerd die met onderzoek, evaluatie, kennisopbouw en kennisdeling doorontwikkeld en verder uitgerold worden binnen het veld van inburgering. Onderdeel van alle projecten is daarom een onafhankelijk, extern onderzoek naar proces, inhoud en resultaten van de gesubsidieerde projecten.
Tot slot kunnen subsidieaanvragen voor alle thema’s extra punten krijgen als deze zich specifiek richten op jongeren van 18 tot 27 jaar of specifiek gericht is op vrouwen, waarbij rekening wordt gehouden met in welke mate de begeleiding, het toeleidingstraject en het aanbod van activiteiten en type werk afgestemd wordt op de specifieke kenmerken en wensen van jongeren en vrouwen.
In de regeling van de Minister van Asiel en Migratie en de Minister van Justitie en Veiligheid van 21 augustus 2024, nummer 5608784, houdende wijziging van de Subsidieregeling AMIF, ISF en BMVI 2021–2027 zijn in artikel 1 enkele nieuwe begripsbepalingen toegevoegd en is de begripsbepaling Minister aangepast in het kader van de portefeuilleverdeling van het kabinet-Schoof. In deze aanpassing waren bij de Minister van Asiel en Migratie de thema’s grensbeheer en visa niet meegenomen. Met deze wijziging is dit hersteld. De bevoegdheid van de Minister van Asiel en Migratie betreft, voor wat betreft visa, uitsluitend de subsidiëring van de activiteiten voor het thema Visa conform het nationale programma 2021–2027, bijlage J. De Minister van Buitenlandse Zaken is verantwoordelijk voor het beleid aangaande visa en de uitvoering daarvan.
Voor subsidieaanvragen wordt in 2025 een nieuw aanvraagtijdvak opengesteld.
De in dit artikel genoemde maximaal beschikbare bedragen hebben betrekking op het nieuwe aanvraagtijdvak. In het vijfde lid wordt geregeld dat resterende bedragen kunnen worden aangewend voor de andere categorieën waarbij een tekort optreedt. Hierdoor wordt voorkomen dat er aanvragen moeten worden afgewezen omdat in een categorie het subsidieplafond wordt bereikt terwijl in een andere categorie er resterend budget overblijft. Het budget dat niet wordt aangewend, zal eerst worden aangewend voor een eventueel budgettekort bij a, vervolgens voor een eventueel budgettekort bij b, daarna c en ten slotte voor een eventueel tekort bij d.
In het eerste lid wordt het doel van de projecten beschreven. In het tweede en derde lid wordt de doelgroep van de projecten beschreven. Voor projecten bedoeld in artikel D5, eerste lid, onderdelen a, c en d bestaat de doelgroep uit personen die inburgeringsplichtig zijn geworden onder de Wet inburgering 2021, alsmede uit personen die inburgeringsplichtig zijn geworden onder de Wet inburgering 2013. De doelgroep voor projecten als bedoeld in artikel D5, eerste lid, onderdeel b, wijkt af van de overige projecten en bestaat uit onderdanen van derde landen die bij de start van de projectactiviteiten op een COA-locatie wonen. Dit zijn categorieën asielzoekers, door het COA aangewezen, of statushouders.
Subsidieaanvragen onder deze actie behoren zich uitsluitend te richten op de activiteiten genoemd in het eerste lid van dit artikel, onderdeel a, b, c of d. Een combinatie van activiteiten vallend onder meer dan één onderdeel in één aanvraag is niet toegestaan. Daar waar in dit artikel ‘deelnemers’ staat, worden personen bedoeld die behoren tot de doelgroep conform artikel D4, tweede en derde lid, die deelnemen aan activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd.
Eerste lid:
Onderdeel a: online lessen in de inburgering
Activiteiten vallend onder dit thema zijn taallessen aangeboden in de vorm van online lessen, waarbij de taallessen zowel volledig als gedeeltelijk online kunnen worden gegeven. Online lessen zijn taallessen waarbij de docent op afstand lesgeeft aan de inburgeraar. Dit in tegenstelling tot fysieke lessen, waarbij de docent tijdens de lessen samen met de inburgeraar in één ruimte aanwezig zijn. De doelgroep voor deze activiteiten zijn personen die inburgeringsplichtig zijn geworden onder de Wi2021 of Wi2013.
Aanvragers binnen dit thema worden uitgedaagd om te experimenteren met online lessen, waarbij rekening gehouden wordt met de diversiteit onder inburgeraars op het gebied van leerbaarheid, opleidingsachtergrond en taalniveau en daarbij aansluiten. COA en gemeenten kunnen projecten aanvragen die bijdragen aan het benutten van de kansen van online taallessen.
Online lessen bieden de mogelijkheid om te innoveren binnen het inburgeringsonderwijs, ook voor statushouders die nog op een COA-locatie verblijven. Dit zorgt ervoor dat inburgeraars in het azc gemotiveerd blijven om de taal te leren. Online les vergroot de flexibiliteit van het inburgeringsonderwijs en dat is een welkome ontwikkeling. Het verminderen van reistijd, het slechten van de drempel van de reisafstand en de mogelijkheid lessen te bieden buiten kantoortijden, maakt het makkelijker om taalverwerving en bijvoorbeeld werk of gezin te combineren.
Online lessen kunnen op drie manieren plaatsvinden:
1. Volledig online lessen: alle lessen van de taalcursus vinden online plaats, bijvoorbeeld via Zoom of Teams. Zowel cursisten als docenten hoeven niet te reizen maar kunnen vanuit huis deelnemen. Volledig online lessen zijn subsidiabel.
2. Gedeeltelijke online lessen of ‘blended onderwijs’: Deze inzet van online lessen is een combinatie van fysieke lessen en online lessen. De cursisten en de docent zien elkaar bijvoorbeeld een keer per week fysiek op locatie en hebben daarnaast nog twee online lessen in de week, of eerst een maand fysiek en daarna een mix van fysiek en online enz. Gedeeltelijk online lessen zijn subsidiabel onder de voorwaarde dat minimaal 50 procent van de lessen online wordt gegeven.
3. Hybride lessen: In hybride lessen bevinden de docent en een deel van de cursisten zich op locatie. Naast de groep in het klaslokaal neemt tegelijkertijd ook een groep cursisten online deel, bijvoorbeeld via Zoom of Teams. Hybride lessen zijn niet subsidiabel.
Een aantal zaken om rekening mee te houden bij het inrichten van de lessen:
• Bij de keuze voor ‘blended’ of gedeeltelijk online lessen is een subsidievoorwaarde dat minimaal 50% van de aangeboden lessen online wordt gegeven.
• Projecten waarbij louter fysieke lessen worden aangeboden waarbij gebruikt wordt gemaakt van digitale leermiddelen, waaronder digitale modules die zelfstandig door cursisten gebruikt kunnen worden, zijn niet subsidiabel.
• De kosten voor lessen die vooraf zijn opgenomen en op andere momenten door cursisten bekeken kunnen worden, zijn niet subsidiabel.
• De online taallessen zijn subsidiabel als het om ‘formeel leren’ gaat: educatie die gericht is het behalen van een erkend inburgeringsdiploma. Erkende diploma’s zijn in dit geval taalexamens op één van de taalniveaus: A2, B1 of B2. Voor zover deelnemers al een PIP hebben, zijn online taallessen onderdeel van of sluiten aan bij de in het PIP vastgelegde inburgeringsroute.
• Om online lessen mogelijk te maken kan het nodig zijn dat Nt2-docenten en inburgeraars bijscholing nodig hebben op het gebied van digitale vaardigheden en voor de docenten ook de didactiek van online lesgeven. Dergelijke opleidingen kunnen worden meegenomen in de aanvraag. Ook zijn devices zoals laptops en tablets voor de deelnemers subsidiabel.
• Binnen de B1-route is (volledig) online onderwijs toegestaan. Bij afschaling van B1 naar A2 kunnen de gevolgde online lesuren meegerekend worden tot een maximum van 50% van het totaal aantal lesuren, omdat tenminste 50% van de gevolgde lessen fysiek moeten zijn.
Aanvragers worden verzocht bij het schrijven van hun projectaanvraag inspiratie op te doen uit de rapportage ‘Onderzoek naar de potentie van online leren voor inburgering’ gepubliceerd door ITTA in 2023 in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het rapport van ITTA geeft een goede beschrijving op welke wijze online lessen voor de verschillende doelgroepen kansen bieden.
Onderdeel b: Arbeidstoeleiding van bewoners van COA-locaties
Activiteiten genoemd in onderdeel b betreffen activiteiten waarbij bewoners van COA-opvanglocaties (hierna bewoners) en werkgevers worden ondersteund bij het realiseren van betaald werk voor bewoners. De doelgroep is afgebakend tot categorieën asielzoekers, door het COA aangewezen, of statushouders De activiteiten (groepsgewijs of individueel) omvatten de volgende onderdelen:
• informatieverstrekking aan de bewoners;
• het afnemen van intakes en het voeren van vervolggesprekken met bewoners;
• De werving van werkgevers;
• informatieverstrekking aan werkgevers;
• het voeren van gesprekken met werkgevers;
• het tot stand brengen van de match;
• het voorbereiden van bewoners en werkgevers op sollicitatiegesprekken;
• ondersteuning van bewoners en het ontzorgen van werkgevers bij de start van de baan en nazorg in de vorm van ondersteuning van de werkgever en begeleiding van de werknemer.
Een aantal zaken om rekening mee te houden bij het schrijven van de aanvraag:
• In de projectaanvraag wordt goed onderbouwd dat de aanvrager een uitgebreid netwerk van werkgevers heeft.
• In de projectaanvraag wordt uitgewerkt hoe de samenwerking wordt vormgegeven tussen de aanvragers. Daarbij is verplicht om in ieder geval een combinatie te maken van een COA-locatie (-s)één of meerdere gemeente (-n) Naast de verplichte samenwerking tussen het COA en gemeenten is samenwerking met private partijen (zoals werkgevers) en andere partners (bv. ngo’s) in de arbeidsmarkregio ook mogelijk.
• De aanvrager geeft een realistische uitwerking van de inhoud van de begeleiding gericht op toeleiding naar betaald werk van zowel COA-locatiebewoners als werkgevers inclusief een onderbouwing hoe de inrichting van het project bijdraagt aan de totstandkoming van goede ‘matches’ tussen werkgevers en COA-locatiebewoners.
• Deelname aan dit project leidt voor de deelnemers niet tot sterker verblijfsrecht.
Onderdeel c: Duale trajecten
Activiteiten genoemd in onderdeel c betreffen duale trajecten waarin betaald en onbetaald werken en het versterken van beroepsvaardigheden gecombineerd wordt met het leren van de Nederlandse taal. Alle vormen van taalonderwijs en het leren van de taal, inclusief informeel en non-informeel taalaanbod, zijn subsidiabel. De doelgroep zijn personen die inburgeringsplichtig zijn geworden onder de Wi2021 of de Wi2013.
Onder subsidiabele activiteiten kunnen duale trajecten worden opgenomen die vallen in categorie A of B of een combinatie daarvan:
• categorie A: geïntegreerde werk (-stage) trajecten waarin het taalonderdeel en het participatiedeel qua vorm en inhoud op elkaar aansluiten. De gekozen participatieplek vergroot het perspectief op duurzame arbeidsparticipatie.
• categorie B: geïntegreerde sectortrajecten met vaktaal, vakvaardigheden en toeleiding naar werk in de gekozen sector. Dit type duale trajecten zijn vraaggericht, dat wil zeggen dat de vraag van werkgevers in de betreffende sector (en de instroomeisen) het startpunt vormt. Het duale karakter van deze trajecten wordt gevormd door een combinatie van enerzijds een opleiding in vakvaardigheden en werknemersvaardigheden en anderzijds een vaktaalcursus. Ook trajecten die resulteren in het behalen van een certificaat of diploma zijn subsidiabel, maar dit is geen vereiste voor subsidie.
Taal-en werkactiviteiten moeten goed op elkaar afgestemd zijn. Zodat het logistiek mogelijk en behapbaar is voor zowel de deelnemer, als de taalaanbieder en de werkgever om werk- en taalactiviteiten te combineren. De betrokken gemeenten, werkgevers, taalscholen en andere samenwerkingspartners geven de duale trajecten samen vorm. De projectactiviteiten worden goed afgestemd met het formele inburgeringsonderwijs en hebben een aanvullend karakter. Het is dus niet de bedoeling dat naast de formele inburgering een los duaal traject of een los participatietraject wordt ingezet. De taalcomponent van het duale traject is subsidiabel. Het is niet noodzakelijk dat er subsidie wordt aangevraagd voor de taalcomponent van de duale trajecten als de taalcomponent van het duale traject met een andere financieringsbron bekostigd wordt.
Participatie is een noodzakelijk onderdeel van het traject, bijvoorbeeld door middel van betaald werk, een proefplaatsing of een stage, werkervaringsplaats of vrijwilligerswerk. Werktrajecten kunnen gedurende het traject worden aangepast, bijvoorbeeld door de stap te maken van een stage naar betaald werk. De geboden (werk)plek sluit aan op de behoeften en potentie van de inburgeraar en vergroot het perspectief op duurzaam betaald werk. Er wordt een taalrijke werkplek geboden aan de deelnemers van de activiteiten; dit betekent dat de deelnemer de mogelijkheid heeft om tijdens het werk in het Nederlands kan communiceren met de collega’s. Inburgeraars die deelnemen aan een duaal traject kunnen hetgeen zij hebben geleerd in de taalles direct toepassen in een praktijksituatie op werk, stage of vrijwilligerswerk. Dit kan bijvoorbeeld worden aangeboden door collega’s als taalmaatje op de werkvloer of aanvullend taalonderwijs onder werktijd. De werkgevers committeren zich hieraan door het geven van ruimte en tijd aan de inburgeraars om op de werkplek te werken aan het leren van de Nederlandse taal.
De samenwerking met werkgevers is een kritische succesfactor voor duale trajecten. Werkgevers zitten ‘in het hart’ van de aanpak van duale trajecten. Daarom moet gedurende het traject ook voldoende aandacht zijn voor de begeleiding, ondersteuning van de deelnemende werkgevers.
Onderdeel d: Versterken van vaardigheden voor activatie en participatie
Activiteiten genoemd in onderdeel d omvatten het versterken van vaardigheden voor activatie en participatie, binnen een taalrijke omgeving, erop gericht om de participatie van de deelnemers in de Nederlandse samenleving te bevorderen. De doelgroep zijn personen die inburgeringsplichtig zijn geworden onder de Wi2021 of de Wi2013. Een taalrijke omgeving betekent hier dat de deelnemer in het activeringstraject in het Nederlands kan communiceren.
Bij dit onderdeel d worden zes soorten activiteiten genoemd. Minimaal één van deze soorten activiteiten is onderdeel van de ondersteuning. Het is dus niet zo dat uitsluitend de zes genoemde activiteiten subsidiabel zijn. De ondersteuning kan breder zijn, zolang deze gericht is op het versterken van de vaardigheden van de deelnemers voor maatschappelijke activatie en participatie. Denk bij verbreding bijvoorbeeld aan het maken van een combinatie tussen één van de zes onderstaande sub-thema’s samen met het versterken van basisvaardigheden. Onder de basisvaardigheden worden verstaan: taal-, reken- en digitale vaardigheden voor volwassenen. De eis is dat één of meer van de zes soorten activiteiten onderdeel zijn van de bredere ondersteuning. Het is dus toegestaan om combinaties te maken van de verschillende activiteiten.
Het gaat om de volgende zes soorten activiteiten:
1. Activiteiten gericht op het bevorderen van de participatie van de deelnemers
De activiteiten moeten gericht zijn op het versterken van de vaardigheden van de deelnemers om meer en beter te participeren in de samenleving. Dit kan betrekking hebben op de voorbereiding of toeleiding van deelnemers naar vormen van participatie, zoals groepsactiviteiten, vrijwilligerswerk of betaald werk of op de deelname aan participatie-activiteiten waarbij tijdens deze activiteiten de vaardigheden van de deelnemers worden versterkt. De activiteiten moeten plaatsvinden in een Nederlandstalige omgeving. De activiteiten kunnen de treden 3 tot en met 6 van de participatieladder betreffen: deelname aan georganiseerde groepsactiviteiten, onbetaald werk, betaald werk met ondersteuning en betaald werk zonder ondersteuning.
2. De begeleiding naar financiële zelfredzaamheid
De activiteiten die binnen dit onderdeel vallen, zijn gericht op de ondersteuning van inburgeraars en op de vergroting van de financiële zelfredzaamheid, al dan niet in combinatie met het versterken van de basisvaardigheden die nodig zijn voor het bereiken van financiële zelfredzaamheid. Gedacht kan worden aan het verstrekken van informatie over ‘hoe het werkt’ (voorlichting) en activiteiten gericht op persoonlijke ontwikkeling richting financiële zelfredzaamheid (training). Deze ondersteuning kan uitgevoerd worden door gemeenten, COA, uitvoerders van maatschappelijke begeleiding en andere maatschappelijke organisaties. De ondersteuning en activiteiten kunnen plaatsvinden in de azc-tijd, in de doorgaande lijn van COA naar de gemeente en na vestiging in de gemeente.
Vanuit de Wi2021 worden statushouders op verschillende manieren ondersteund. Gemeenten zijn in elk geval verplicht om maatschappelijke begeleiding aan te bieden en vaste lasten te betalen vanuit de bijstandsuitkering (financieel ontzorgen). Daarnaast worden gemeenten aangemoedigd om statushouders ondersteuning en begeleiding te bieden richting financiële zelfredzaamheid. Het doel hiervan is dat statushouders het financiële systeem in Nederland kennen, dat zij in staat worden gesteld om hun financiën zelfstandig te beheren en dat financiële zorgen of problemen zoveel mogelijk voorkomen worden. Voor aanvullende informatie raadpleeg de handreiking ‘Financieel ontzorgen en financiële zelfredzaamheid’ van Divosa.
Voor de maatschappelijke begeleiding en het financieel ontzorgen zijn eisen vastgelegd in de Wi2021. De begeleiding naar financiële zelfredzaamheid kent geen wettelijke eisen zodat gemeenten beleidsruimte hebben om dit zelf vorm te geven, te combineren met andere taken en in te spelen op individuele behoeften. Uitvoering van de financiële ontzorging, dat wil zeggen het betalen van vaste lasten rechtstreeks uit de bijstandsuitkering, is niet subsidiabel.
3. Activiteiten gericht op het versterken van digitale vaardigheden die benodigd zijn voor zelfredzaamheid en participatie in Nederland
Het kunnen gebruiken van computers, mobiele telefoons en tablets is een steeds belangrijkere vaardigheid bij het deelnemen aan de maatschappij en het contact tussen burgers en overheden is steeds vaker digitaal. Wie niet de benodigde vaardigheden heeft, loopt een verhoogd risico op een sociale achterstand. Subsidiabel is alleen het versterken van digitale vaardigheden die nodig zijn om te kunnen participeren in de Nederlandse samenleving.
4. Activiteiten gericht op het versterken van gezondheidsvaardigheden
Zowel de fysieke als mentale gezondheid is van belang bij een succesvolle maatschappelijke activatie en participatie. Projecten gericht op bijvoorbeeld voorlichting rondom gezondheid, de (h)erkenning van gezondheidsproblemen vallen onder dit thema. Maar ook preventieve projecten en gezondheid bevorderende projecten, waaronder sport. De projecten zijn gericht op het ontwikkelen van een aanpak waarin aandacht voor gezondheid onderdeel is van activerings- en participatietrajecten.
5. Empowerment van vrouwelijke inburgeraars
De activiteiten binnen dit onderdeel zijn gericht op activatie en participatie van vrouwelijke inburgeraars. De focus in dit thema niet alleen op het vinden van betaald werk voor vrouwelijke statushouders en vrouwelijke gezinsmigranten (hierna vrouwelijke inburgeraars) maar juist op de stappen die nodig zijn om daar te komen.
Een belangrijk aanknopingspunt om de participatiekansen van vrouwelijke inburgeraars te vergroten, is meer tijd nemen voor empowerment. Vrouwen die zich nog niet hebben georiënteerd op werk hebben meer ondersteuning nodig richting de arbeidsmarkt. Als een proces van voorlichting, activering en empowerment wordt overgeslagen, heeft begeleiding richting de arbeidsmarkt bovendien weinig zin: de (vrouwelijke) inburgeraar voelt zich dan geen eigenaar van het traject. Het is mogelijk om de projecten alleen te focussen op empowerment en activering. Het kan dan gaan om de eerste stappen op de participatieladder, zoals het vergroten van het netwerk van vrouwen zodat isolement wordt doorbroken. Maar het kan ook gaan over extra taallessen, het belang van zelfbeschikking en informatie over de positie van vrouwen in Nederland.
6. Ondersteuning door taalverwerving naast de inburgeringslessen
De activiteiten die binnen dit onderdeel vallen, betreffen aanbod waarbij het oefenen en gebruiken van de Nederlandse taal in de praktijk (naast de inburgeringslessen) voor inburgeraars centraal staat. Bij het leren van taal is het zoveel mogelijk oefenen en gebruiken van de taal belangrijk voor een voorspoedig leertraject. Het is daarom goed om een combinatie van een inburgeringscursus (formeel taalonderwijs) met informeel en non-formeel (vrijwilligers-) aanbod in te zetten.
Bij non-formeel leren staat het oefenen van de taal buiten de inburgeringslessen in de klas centraal. Denk dan bijvoorbeeld aan taalcafé ’s of georganiseerd leren bij een bibliotheek, buurthuis, of een maatschappelijke organisatie (zoals taalhuizen). Ook projecten waarin gebruik gemaakt wordt van taalbuddy’s zijn subsidiabel. Non-formeel leren is niet gericht op het behalen van een erkend diploma of certificaat. Bij informeel leren gaat het om onbedoeld (niet-intentioneel) leren. Taalverwerving in deze projecten vindt plaats via andere activiteiten dan taalles. Activiteiten zijn bijvoorbeeld koffieochtenden of handwerken, koken, je fiets leren repareren, enz. Het gaat hier dus om leerervaringen als ‘bijvangst’ van activiteiten die niet taalverwerving als primaire doelstelling hebben. Ondanks het spontane en laagdrempelige karakter van de activiteiten, moet tijdens deze activiteiten de Nederlandse taal gesproken worden.
Aanvragers van projecten voor dit sub-thema worden verzocht bij het schrijven van hun projectaanvraag inspiratie op te doen uit de handreiking ‘Kwaliteit bij de aanpak van basisvaardigheden’ en het Externe link: begrippenkader opgesteld door ITTA en Berenschot (2023).
Tweede en derde lid:
In het tweede lid wordt voor projecten gericht op de onder het eerste lid, onderdeel c genoemde activiteiten, de groep potentiële subsidieaanvragers beperkt tot regionale of lokale overheidsorganisaties. Het gaat hier om gemeenten en gemeentelijke samenwerkingsverbanden. In het derde lid wordt voor projecten gericht op de onder het eerste lid, onderdeel a en b genoemde activiteiten, de groep potentiële subsidieaanvragers beperkt tot nationale, regionale of lokale overheidsorganisaties. Naast gemeenten en gemeentelijke samenwerkingsverbanden kan ook het COA hier aanvragen indienen. Voor onderdeel b geldt dat projecten plaatsvinden op één of een beperkt aantal COA-locaties. = NGO’s kunnen alleen aanvrager zijn voor projecten gericht op de onder het eerste lid, onderdeel d, genoemde activiteiten.
Vierde lid:
In het vierde lid van dit artikel is bepaald dat projecten niet strijdig mogen zijn met het nationaal inburgeringsbeleid.
Subsidieaanvragers worden gevraagd in de projectomschrijving de beschrijvingen die genoemd worden in de onderdelen a tot en met k van dit artikel specifiek uit te werken. Zonder deze uitwerkingen is de aanvraag niet volledig. Deze onderdelen a tot en met k corresponderen met de criteria 1a t/m 1d en 8a t/m 8d van bijlage K. Op basis van deze verplichte beschrijvingen wordt de projectbeschrijving getoetst op basis deze criteria beoordeeld.
Bij aanvragen in het kader van deze actie worden de in artikel D7, eerste lid, genoemde specifieke eisen gesteld aan het project. Allereerst moet het project gericht zijn op het in artikel D4 omschreven doel.
In onderdeel b is de verplichting opgenomen dat een onafhankelijk, inhoudelijk evaluatieonderzoek over het project uitgevoerd moet worden. Deze evaluatie moet uitgevoerd worden door een extern onderzoeksbureau. De evaluatie moet in ieder geval antwoord geven op de volgende hoofdvraag: Wat werkt goed, wat werkt minder goed, voor welke doelgroepen, hoe werkt het en onder welke voorwaarden?
Dit evaluatieonderzoek bestaat in ieder geval uit een procesevaluatie en een uitkomst/effectevaluatie; dit moet ervoor zorgen dat niet alleen de resultaten in beeld gebracht worden, maar dat ook de aanpak, de organisatie, de uitgevoerde activiteiten, de mechanismen die gezorgd hebben voor de resultaten en de succes- en faalfactoren beschreven worden. Het gaat dus om een combinatie van kwalitatief en kwantitatief onderzoek. In de evaluatie wordt ook het perspectief van de betrokken inburgeraars meegenomen.
De definitieve rapportage waarin verslag wordt gedaan van de uitkomsten van de evaluatie wordt tegelijk met het verzoek om subsidievaststelling opgeleverd. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal deze rapportage op de website Rijksoverheid.nl publiceren. De kosten voor de evaluatie zijn subsidiabel binnen de subsidieaanvragen die in het kader van deze bijlage zijn ingediend.
In de onderdelen c, d en e zijn specifieke eisen opgenomen voor respectievelijk projecten in het kader van artikel D5, eerste 1, onderdeel a, b en c.
Onderdeel f schrijft voor dat het project een maximale looptijd van 36 maanden mag hebben. De looptijd van een project mag dus ook korter zijn dan 36 maanden. Deze looptijd gaat niet eerder in dan met ingang van de door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Uitvoering van Beleid bevestigde datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag.
Onderdeel g schrijft voor dat er in het project praktijkervaring met de deelnemers wordt opgedaan. Hiermee wordt bedoeld dat er in het project daadwerkelijk deelnemers zijn, dus dat de deelnemers binnen het project een duaal traject volgen, in de azc-tijd toegeleid worden naar werk, online lessen volgen in de inburgering of ondersteuning krijgen richting activatie en participatie. Het project kan niet alleen bestaan uit het beschrijven van een methodiek; dit kan wel een onderdeel zijn van het project.
In de onderdelen 2 tot en met 5 wordt de maximale omvang van de subsidiabele kosten bepaald.
Door de minister kan op grond van het zesde lid in de beschikking tot subsidieverlening een andere startdatum van het project worden vermeld.
Deze aanpassingen ziet op een budget verschuiving binnen het Fonds voor interne veiligheid.
In de Regeling van de Minister van Asiel en Migratie en de Minister van Justitie en Veiligheid van 21 augustus 2024, nummer 5608784, houdende wijziging van de Subsidieregeling AMIF, ISF en BMVI 2021–2027 zijn beschikbare budgetten aangepast zodat deze overeenkomen met de initiële Europese subsidie ten behoeve van de reguliere activiteiten opgenomen in de nationale programma’s. Per abuis is een wijzigingsopdracht geformuleerd voor het wijzigen van bijlage G, artikel G3, die niet geheel juist is. De bedoeling van de wijziging is het bedrag van ‘€ 8.807.778’ te vervangen door ‘€ 5.218.191’. Door middel van deze wijziging wordt dit hersteld.
In de Regeling van de Minister van Asiel en Migratie en de Minister van Justitie en Veiligheid van 21 augustus 2024, nummer 5608784, houdende wijziging van de Subsidieregeling AMIF, ISF en BMVI 2021–2027 is per abuis een wijziging geformuleerd voor onderdeel I2 van bijlage I, die bedoeld is voor onderdeel I1. De subsidie wordt aangevraagd door het directoraat-generaal Migratie van het Ministerie van Asiel en Migratie, de politie, de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de Koninklijke Marechaussee. Door middel van deze wijziging wordt dit hersteld.
Deze aanpassing ziet op een budget verschuiving binnen het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid gelet op het komen te vervallen van het financieren van activiteiten in het kader van het implementeren van de EU-verordeningen gericht op het visumbeleid. Derhalve wordt in bijlage J artikel J4 opnieuw vastgesteld.
De algemene criteria (1 tot en met 6, maximaal 80 punten) zijn aangescherpt en duidelijker verwoord. De criteria en sub criteria zijn hierdoor transparanter en beter te scoren. Verder is er geschoven met de punten die gehaald kunnen worden op enkele criteria zodat er een betere balans is tussen de beleidsinhoudelijke criteria en de criteria die meer zien op de administratieve organisatie. De specifieke criteria (onderdeel 8, maximaal 20 punten) – zijn in lijn gebracht met het openstellen van het nieuwe tijdvak.
De onderdelen D en F werken terug tot en met 24 augustus 2024. De uitzondering van deze onderdelen is toegestaan omdat het reparatiewetgeving betreft (aanwijzing 4.17, vijfde lid, onder c, van de Aanwijzingen voor de regelgeving).
De Minister van Asiel en Migratie, M.H.M. Faber-van de Klashorst
De Minister van Justitie en Veiligheid, D.M. Van Weel
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, I. Coenradie
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, T.H.D. Struycken
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-9379.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.