Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2025, 7803 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2025, 7803 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Het College voor toetsen en examens,
Gelet op artikel 3a, eerste lid, onderdeel g, van de Wet College voor toetsen en examens;
Gezien de goedkeuring van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, gegeven op 20 februari 2025, nummer 50618432,
Besluit:
Het beoordelingskader voor de doorstroomtoets als bedoeld in artikel 3a, eerste lid, onderdeel g van de Wet College voor toetsen en eamens wordt vastgesteld als opgenomen in de bijlage van deze regeling.
Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop artikel V, onderdeel G, van de Wet van 9 februari 2022 tot wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met aanpassingen op het gebied van de doorstroom van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs en wijziging van de stelselinrichting van doorstroomtoetsen en toetsen verbonden aan leerling- en onderwijsvolgsystemen in het basisonderwijs (Stb. 2022, 135) in werking treedt.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Het College voor toetsen en examens, de voorzitter, J.H. van der Vegt
Bijlage behorende bij artikel 1 van de Regeling beoordelingskader doorstroomtoets PO Bonaire.
aanbieder van een doorstroomtoets.
standaarden waaraan de vaardigheidsniveaus van leerlingen gerelateerd kunnen worden. Deze standaarden worden vastgesteld op basis van inhoudelijke en/of toetsspecifieke criteria.
een afnemer van een toets zoals een leerkracht, intern-begeleider, directeur of observator.
systeem van regels, logische of wiskundige handelingen, die als stappenplan gelden en kunnen worden uitgevoerd om tot een bepaald resultaat te komen.
bestaat uit opgaven die in twee of meer toetsen worden opgenomen om verschillen in de moeilijkheidsgraad tussen de betreffende toetsen vast te kunnen stellen.
een opgave in het anker.
geeft bij een 2PL itemresponsmodel het discriminerend (onderscheidend) vermogen van een item weer. Hoe hoger het onderscheidend vermogen, hoe beter het item onderscheid maakt tussen lage en hoge vaardigheidsniveaus. In de praktijk worden de waarden relatief – d.w.z. tussen de items onderling – bekeken: hoe hoger de waarde van een bepaald item, hoe hoger het onderscheidend vermogen ten opzichte van de andere items.
is de proportie leerlingen die, of het percentage leerlingen dat, bij een meerkeuzevraag de desbetreffende afleider als antwoord heeft gekozen.
de mate waarin verschillende beoordelaars tot identieke beoordelingen komen van (bijvoorbeeld) het werk van leerlingen. Twee veel gebruikte maten voor beoordelaarsovereenstemming zijn het percentage overeenstemming tussen twee beoordelaars en Cohen's Kappa.
de mate waarin de toetsscores vrij zijn van toevallige meetfouten.
verwijst over het algemeen naar de parameter in itemresponsmodellen die betrekking heeft op de moeilijkheidsgraad van een item.
is een beschrijving in het Europees referentiekader van wat een taalgebruiker in de vreemde taal kan doen op een bepaald niveau.
computergestuurde adaptieve toets op itemniveau, waarbij een item wordt gekozen die qua moeilijkheid het beste aansluit op de vaardigheid zoals ingeschat op basis van de antwoorden op de eerdere opgaven.
minimale prestatie (gerepresenteerd als vaardigheid of toetsscore) die net indicatief is voor het halen van een (referentie)niveau en toetsadviescategorieën.
eigenschap die een doorstroomtoets heeft als kan worden aangetoond dat de toets het door de constructeur beoogde kenmerk van de leerling (onderliggende trek, vaardigheid) meet. Deze wordt per kenmerk binnen een doorstroomtoets bepaald.
wijze van scoren (punten toekennen) waarbij slechts twee waarderingen van het antwoord worden onderscheiden: bijvoorbeeld ‘goed’ of ‘fout’. Een meerkeuzevragen wordt dichotoom gescoord (0 = niet correct, 1 = correct).
is een verschijnsel dat items verschillend functioneren voor bepaalde (sub)groepen leerlingen, zelfs wanneer deze (sub)groepen leerlingen een vergelijkbaar prestatieniveau hebben. Het gaat hierbij over de vraagonzuiverheid, dat wil zeggen wanneer de verschillen in de prestaties op het item tussen groepen niet geheel verklaard kunnen worden door verschillen in de (latente) vaardigheid die aan de opgave ten grondslag ligt.
mate waarin op grond van de scores op een item hoog- en laagscorende leerlingen (op de hele toets) onderscheiden kunnen worden.
verzameling van onderling samenhangende kennis en vaardigheden waarover getoetst wordt. Zo bestaat het terrein Rekenen uit de vier domeinen Getallen, Verhoudingen, Meten en Meetkunde en Verbanden.
statistische maat om de grootte van een effect – bijvoorbeeld het verschil in de gemiddelde rekenprestaties tussen jongens en meisjes – weer te geven. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen niet gestandaardiseerde (ruwe) effectgroottes en gestandaardiseerde effectgroottes. De bekendste gestandaardiseerde effectmaat is Cohen’s d. Deze maat geeft het verschil tussen twee gemiddelden in het aantal standaarddeviaties. Ook de correlatie kan worden gezien als een gestandaardiseerde maat voor de effectgrootte.
vaardigheid die in het onderwijsaanbod in het primair onderwijs is opgenomen. Zoals vaardigheden waarover (referentie)niveaus kunnen worden gerapporteerd (rekenen, lezen, taalverzorging) of andere vaardigheden waarop op hoofdniveau wordt gerapporteerd.
eigenschap dat de operationalisering van de inhoud van de doorstroomtoets een representatieve weergave is van het te meten (referentie)niveau.
schatten (berekenen) van de psychometrische eigenschappen (parameters) van een verzameling items met het doel om deze items op dezelfde schaal te brengen.
vraagvorm, zoals meerkeuze, open, dictee.
beoogde resultaat van onderwijsleeractiviteiten. Als het beoogde leerresultaat wordt geformuleerd in termen van uiterlijke condities en waarneembaar leerlinggedrag spreekt men van ‘concrete leerdoelen’ of ‘gedragsdoelen’. Als het beoogde leerresultaat wordt geformuleerd in termen van cognitief gedrag of van cognitieve structuren, spreekt men van cognitieve leerdoelen.
mate waarin de toetsscores op een specifiek deel van de meetschaal vrij zijn van toevallige meetfouten.
set van items in een multistage toets (MST), vaak van vergelijkbare moeilijkheid.
in hoeverre leerlingen uit de doelpopulatie in staat zijn om de vraag of vragen goed te beantwoorden. De moeilijkheid wordt meestal uitgedrukt met een p-waarde.
adaptieve doorstoomtoets op moduleniveau. Een MST lijkt op een CAT, maar in plaats dat items een voor een worden geselecteerd, worden er sets van items afgenomen in modules. Nadat een leerling een set heeft afgerond, wordt een nieuwe inschatting van de vaardigheid gemaakt en op basis daarvan wordt een nieuwe set gekozen. Een MST kan een digitale toets zijn, of één op papier.
toekennen van een waardering aan een score. Bij de normering van de doorstroomtoets betreft dit het vaststellen van de cesuren van de (referentie)niveaus en de toetsadviescategorieën.
specificatie van onderwijssoort op basis van de mate van extra ondersteuning. Onderscheiden worden regulier basisonderwijs (BO), speciaal onderwijs (SO) en speciaal basisonderwijs (SBO). Op Bonaire is er alleen sprake van regulier basisonderwijs.
is een model om de continue verbetering en vernieuwing in een organisatie te sturen. Het cyclisch karakter zorgt ervoor dat de kwaliteitsverbetering continu onder de aandacht is.
primair onderwijs.
scoren van een antwoord waarbij er meer dan twee onderscheidingen zijn in de waardering van het antwoord. Aan het antwoord op een vraag kunnen bijvoorbeeld 0, 1 of 2 punten worden toegekend. Bij open vragen hanteert men vaak polytome scoring.
verzameling van vooraf gedefinieerde eenheden waarover men met behulp van statistisch onderzoek uitspraken wil doen.
afnemen van een aantal opgaven bij een groep leerlingen, meestal met het doel de eigenschappen van de doorstroomtoets te onderzoeken. Deze groep leerlingen is zoveel mogelijk vergelijkbaar met de populatie waarvoor de doorstroomtoets oorspronkelijk is ontwikkeld.
is een getal tussen 0 en 1 waarmee de moeilijkheidsgraad van een opgave kan worden weergegeven. De p-waarde wordt berekend door de gemiddelde score op een opgave te delen door de maximaal haalbare score op die opgave. De p-waarde voor een meerkeuzevraag is gelijk aan het deel van leerlingen die het juiste antwoord heeft gekozen.
beschrijving van wat leerlingen op verschillende momenten in hun schoolloopbaan moeten kennen en kunnen.
beschrijvingen van beheersingsdoelen die aangeven wat leerlingen moeten kennen en kunnen op verschillende momenten tijdens een schoolloopbaan.
correlatie tussen het item en de totaalscore op alle items. De item-testcorrelatie is een maat voor het discriminerend vermogen van items. De item-testcorrelatie valt hoger uit dan de item-restcorrelatie omdat hier de itemscore in de totaalscore van een toets wordt meegeteld. Daarom wordt aangeraden om de item-restcorrelatie te gebruiken.
correlatie tussen het item en de totaalscore op alle andere items. De item-restcorrelatie is een maat voor het discriminerend vermogen van een item.
reeks getallen die volgens een bepaald voorschrift gekoppeld worden aan waarnemingen.
verzameling leerlingen met specifieke kenmerken die op aselecte wijze uit de te onderzoeken populatie zijn getrokken.
aanpassen van de toetslengte. Een doorstroomtoets kan voor wat betreft het aantal toetsopgaven adaptief zijn in toetslengte. Het aanpassen van de toetslengte wordt in het geval van een computergestuurde adaptieve toets op itemniveau (CAT) geautomatiseerd afgehandeld. Na iedere opgave, wordt dan gekeken of de toets al gestopt kan worden. Stoppen gebeurt, zodra de vaardigheid van een leerling met de vereiste precisie te schatten is.
verzameling van onderling samenhangende kennis en vaardigheden waarover getoetst wordt. Zo bestaat het domein lezen bij het terrein Papiamentu uit de subdomeinen zakelijke en fictionele teksten.
classificering of combinatie van classificaties van de onderverdeling van een inhoudsgebied, zoals begrijpen, interpreteren, context loos, morfologische spelling.
centraal onderdeel dat in de doorstroomtoets aan bod dient te komen. De kaders onderscheiden drie centrale terreinen: het terrein Nederlands als vreemde taal, Rekenen en Papiamentu.
op basis van de behaalde resultaten op de doorstroomtoets berekende best passende niveau voor het volgen van aansluitend voorgezet onderwijs voor de leerling.
is synoniem voor (toets)opgave.
is een onderdeel van een toets en bevat altijd een stimulus (een middel of prikkel om een bepaald van een kandidaat uit te lokken) waarop een respons (het uitgelokte gedrag) mogelijk moet zijn.
document waarin de wijze van afnemen wordt geregeld.
concrete, eenduidige en meetbare operationalisering van het betreffende leerdoel zoals beschreven in het bijpassende niveau.
een toetsopgave die nog niet eerder is gepretest en in een doorstroomtoets wordt afgenomen om data over te verzamelen ten behoeve van parameterschattingen.
De wet die een aantal onderwijswetten wijzigt in verband met aanpassingen op het gebied van de doorstroom van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs en wijziging van de stelselinrichting van doorstroomtoetsen en toetsen verbonden aan leerling- en onderwijsvolgsystemen in het basisonderwijs (De Wet doorstroomtoets po, Stb. 2022,135) wijzigt onder meer de WPO BES. De WPO BES schrijft na inwerkingtreding van de wetswijziging voor dat leerlingen op Bonaire in het laatste leerjaar van het basisonderwijs verplicht een doorstroomtoets maken die dient als objectief tweede gegeven voor het vaststellen van het niveau van de leerling. Dezelfde wet schrijft voor dat het College voor Toetsen en Examens (CvTE) de wettelijke taak heeft om de doorstroomtoets voor leerlingen op Bonaire te erkennen. Doorstroomtoetsen die het CvTE erkent, worden voor een periode van vier jaar toegelaten tot het primair onderwijs.
Het CvTE maakt voor het erkennen van de doorstroomtoets voor leerlingen op Bonaire gebruik van een adviseur. De adviseur baseert diens advies op het beoordelingskader vastgesteld met deze regeling.
Op basis van het advies van de adviseur stelt het CvTE tevens jaarlijks vast of de erkende doorstroomtoets voor dat jaar voldoet aan de criteria van de Regeling beoordelingskader doorstroomtoetsen po Bonaire.
Bij het beoordelen van extra kennisgebieden, buiten de verplichte en optionele (sub)domeinen en taalactiviteiten, taalstrategieën en taalcompetenties van de terreinen Nederlands als vreemde taal, Rekenen en Papiamentu, oordeelt het CvTE of ook dat deel van de toets inhoudelijk valide en betrouwbaar is en of het van een deugdelijke normering is voorzien. Voor de beoordeling van dit deel worden de toetsbare onderdelen van dit beoordelingskader toegepast.
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft kenbaar gemaakt dat er voor leerlingen op Bonaire geen door de overheid aangeboden calamiteitentoets beschikbaar is. Dit vanwege de geringe leerlingenpopulatie. De toetsaanbieder dient hiermee rekening te houden bij diens eigen calamiteitenplan.
Alvorens het CvTE een aanvraag in behandeling neemt, moet de aanvrager de navolgende gegevens en bescheiden verstrekken:
○ Een door het CvTE beschikbaar gestelde model voor een leeswijzer met daarin uiteengezet in welk aangeleverd document en hoofdstuk een kwaliteitscriterium uit het beoordelingskader wordt verantwoord;
○ Toets met bijbehorende ondersteunende materialen voor de gebruiker (inclusief beschikbare versie(s) voor leerlingen met ondersteuningsbehoeften);
○ Itemlijst met itemgegevens (volgnummer, itemcode, (sub)domein, can do-statement, itemtype, sleutel en/of scoringsregels, kenmerk van de taakuitvoering, referentie-/ERK-niveau, ankertype (intern), p-waarde, rit/rir, beta, optioneel: alpha) en indien van toepassing, aangeven of en wanneer de items bij een vroegtijdig onderwijskundige beoordeling zijn beoordeeld, en of items al eerder zijn afgenomen in operationele setting;
○ Praktische handleiding voor leerkrachten;
○ Wetenschappelijke en inhoudelijke verantwoording, inclusief de psychometrische aspecten van de doorstroomtoets, zoals beschreven in hoofdstuk 5 van deze regeling en zoals beschreven in de Regeling Beoordelingsnormen Doorstroomtoets po Bonaire.
○ Toetsreglement van de betreffende toets;
○ Informatie over de toetsinhoud en de afnamevorm;
○ Voorbeeld leerlingrapportage en eventueel andere rapportages;
○ Toetsveiligheidsplan;
○ Actieplan hoe om te gaan met diefstal van toetsinhoud;
○ Fraudepreventieplan;
○ Calamiteitenplan;
○ Indien van toepassing: Cd’s, dvd’s en/of usbsticks en log-ins en wachtwoorden;
○ Indien van toepassing: Antwoordformulieren;
○ Indien van toepassing: ISO-certificaat inclusief een verklaring van toepasbaarheid (c.q. de scope van het certificaat).
Let op: bovenstaande opsomming is niet uitputtend en een indicatie voor de aan te leveren documentatie. Met het invullen van de leeswijzer maakt een aanbieder helder in welke documentatie de kwaliteitscriteria precies worden verantwoord.
Een aanbieder heeft de mogelijkheid om voor verschillende wijzen van afname (bijv. digitaal en papier) een erkenning of vaststelling aan te vragen (naast de optie om verschillende wijzen van afname in één aanvraag in te dienen bij het CvTE). Indien een aanbieder hiervoor kiest, dient de aanbieder ook daadwerkelijk meerdere aanvragen in te dienen, in separate mappen op de terminal server, met separaat ingevulde leeswijzers. Allebei de aanvragen krijgen dan ook separaat een erkenning of vaststelling. Deze aanvragen dienen echter volledig onafhankelijk van elkaar te kunnen worden beoordeeld. Dat wil zeggen dat de ene afnamemodus bijvoorbeeld niet de terugvaloptie kan zijn van de andere afnamemodus. Dit zou namelijk betekenen dat als de ene afnamemodus niet wordt erkend of vastgesteld, dit ervoor zorgt dat door de afhankelijkheid de andere afnamemodus ook niet kan worden erkend of vastgesteld.
Om de items in een doorstroomtoets efficiënt en gestructureerd te kunnen beoordelen, zijn er eisen aan het leveren van items aan het CvTE:
In het geval van een papieren toets:
○ Toetsboeken (digitaal aanleveren volstaat) inclusief ankeropgaven en eventuele zaai-opgaven.
In het geval van een lineaire digitale toets:
○ Inlogmogelijkheid als leerling en als administrator (scrollen zonder antwoorden in te vullen, toets onderbreken en op later tijdstip te hervatten);
○ Mogelijkheid om items per inhoudsgebied te bekijken;
○ Mogelijkheid alle items te kunnen inzien inclusief ankeropgaven en eventuele zaai-opgaven.
In het geval van een MST:
○ Inlogmogelijkheid als leerling en als administrator (scrollen zonder antwoorden in te vullen, toets onderbreken en op later tijdstip te hervatten);
○ Mogelijkheid om items per inhoudsgebied te bekijken;
○ Mogelijkheid om items per module te bekijken;
○ Mogelijkheid om items in (bij voorkeur verschillende) toetspaden te bekijken;
○ Mogelijkheid alle items te kunnen inzien inclusief ankeropgaven en eventuele zaai-opgaven.
In het geval van een CAT:
○ Inlogmogelijkheid als leerling en als administrator (scrollen zonder antwoorden in te vullen, toets onderbreken en op later tijdstip te hervatten);
○ Mogelijkheid om items per inhoudsgebied te bekijken;
○ Mogelijkheid om items in (bij voorkeur verschillende) toetspaden te bekijken;
○ Mogelijkheid alle items te kunnen inzien inclusief ankeropgaven en eventuele zaai-opgaven.
In het geval van aparte varianten van de doorstroomtoets voor leerlingen met specifieke ondersteuningsbehoeften:
○ Mogelijkheid om een aantal voorbeelditems te bekijken waarbij een duidelijk beeld wordt gegeven van de aanpassing, zoals items met gebarentaal of aanpassing van de kleuren en/of contrast.
Het beoordelingsformat bevat de volgende drie inhoudelijke onderdelen, die enkele onderliggende thema’s bevatten:
– H.3. Onderwijskundige aspecten
– H.4. Organisatorische aspecten
– H.5. Psychometrische aspecten
In de volgende paragrafen worden de vakinhoudelijke kwaliteitseisen uitgewerkt voor:
○ de wettelijk verplichte domeinen Getallen, Verhoudingen, Meten en Meetkunde en Verbanden van het terrein Rekenen;
○ de wettelijk verplichte (sub)domeinen Lezen en Taalverzorging, én de optionele domeinen Schrijven en Mondelinge taalvaardigheid en het eveneens optionele aspect Woordenschat van het terrein Papiamentu;
○ de wettelijk verplichte taalactiviteiten receptief Lezen (inclusief het aspect woordenschat) en receptief Luisteren en kijken, én de optionele productieve en interactieve taalactiviteiten, taalcompetenties en taalstrategieën van het terrein Nederlands als vreemde taal.
Bovenstaande opsomming is in lijn met het Toetsbesluit PO en de Wet doorstroomtoetsen po. Voor alle wettelijk verplichte en optionele (sub)domeinen en taalactiviteiten, taalcompetenties en taalstrategieën zijn in deze regeling kwaliteitseisen geformuleerd.
Naast de wettelijk verplichte én optionele (sub)domeinen, taalactiviteiten, taalstrategieën en taalcompetenties staat het de toetsaanbieder vrij om extra kennisgebieden aan de doorstroomtoets toe te voegen, bijv. aardrijkskunde. De score die de leerling op deze extra kennisgebieden haalt, mag de toetsaanbieder toevoegen aan het leerlingrapport. Deze extra kennisgebieden tellen niet mee voor het berekende toetsadvies en tellen ook niet mee voor de berekende score op de referentie- en ERK-niveaus. Alle toetsopgaven van de wettelijk verplichte en optionele (sub)domeinen, taalactiviteiten, taalstrategieën en taalcompetenties, én de extra kennisgebieden worden inhoudelijk door een adviseur van het CvTE beoordeeld. Zie in dit kader de kwaliteitseisen in paragraaf 3.2. Dit beoordelingskader schrijft niet voor wat de minimale en maximale toetslengte in aantal toetsvragen van een doorstroomtoets dient te zijn. Eveneens worden er geen richtlijnen gegeven over de verhouding van het aantal toetsvragen tussen de wettelijk verplichte en optionele (sub)domeinen, taalactiviteiten, taalstrategieën en taalcompetenties, én extra kennisgebieden. Verder worden er ook geen richtlijnen gegeven voor het aantal toetsvragen per referentie- en/of ERK-niveau. Dit om de aanbieder de mogelijkheid te geven volgens de eigen zienswijze een compleet beeld van de leerlingen te kunnen geven.
Kwaliteitseisen
Beslisregel: Om aan deze categorie kwaliteitseisen te voldoen, dienen alle vragen met JA te worden beantwoord.
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
V1 |
Zijn alle toetsopgaven – inclusief ankeropgaven en eventuele zaai-opgaven – van de gehele toets inzichtelijk aangeleverd? |
ja/nee |
|
V2 |
Is de toetsmatrijs een adequate representatie van het meetdoel voor: ○ de wettelijk verplichte domeinen van het terrein Rekenen; ○ de wettelijk verplichte (sub)domeinen Lezen en Taalverzorging van het terrein Papiamentu, en de – indien van toepassing – optionele (sub)domeinen; ○ de wettelijk verplichte taalactiviteiten receptief Lezen (inclusief het aspect woordenschat) en receptief Luisteren en kijken van het terrein Nederlands als vreemde taal, en de – indien van toepassing – optionele productieve en interactieve taalactiviteiten, taalcompetenties en taalstrategieën? |
ja/nee |
|
V3 |
Voldoen alle toetsopgaven – inclusief ankeropgaven en eventuele zaai-opgaven – aan de kwaliteitscriteria voor de inhoudsvaliditeit (zijnde de relevantie van de inhoud van de toets) voor: ○ de wettelijk verplichte domeinen van het terrein Rekenen; ○ de wettelijk verplichte (sub)domeinen Lezen en Taalverzorging van het terrein Papiamentu, en de – indien van toepassing – optionele (sub)domeinen; ○ de wettelijk verplichte taalactiviteiten receptief Lezen (inclusief het aspect woordenschat) en receptief Luisteren en kijken van het terrein Nederlands als vreemde taal, en de – indien van toepassing – optionele productieve en interactieve taalactiviteiten, taalcompetenties en taalstrategieën? |
ja/nee |
|
V4 |
Zijn alle toetsopgaven – inclusief ankeropgaven en eventuele zaai-opgaven – in de toets correct geconstrueerd voor: ○ de wettelijk verplichte domeinen van het terrein Rekenen; ○ de wettelijk verplichte (sub)domeinen Lezen en Taalverzorging van het terrein Papiamentu, en de – indien van toepassing – optionele (sub)domeinen; ○ de wettelijk verplichte taalactiviteiten receptief Lezen (inclusief het aspect woordenschat) en receptief Luisteren en kijken van het terrein Nederlands als vreemde taal, en de – indien van toepassing – optionele productieve en interactieve taalactiviteiten, taalcompetenties en taalstrategieën? |
ja/nee |
Toelichting V1: De aanbieder wordt gevraagd om alle toetsopgaven inzichtelijk aan te leveren. Daaronder vallen alle items van de doorstroomtoets zelf én ankeropgaven en eventuele zaai-opgaven.
Toelichting V2: De toetsmatrijs is een adequate representatie van het meetdoel voor in ieder geval:
○ de wettelijk verplichte domeinen van het terrein Rekenen;
○ de wettelijk verplichte (sub)domeinen Lezen en Taalverzorging van het terrein Papiamentu, en de – indien van toepassing – optionele (sub)domeinen;
○ de wettelijk verplichte taalactiviteiten receptief lezen (inclusief het aspect woordenschat) en receptief luisteren en kijken van het terrein Nederlands als vreemde taal, en de – indien van toepassing – optionele productieve en interactieve taalactiviteiten, taalcompetenties en taalstrategieën.
De toetsmatrijs is een adequate representatie van het meetdoel. Dat betekent eveneens dat er via de toetsmatrijs wordt voldaan aan de eisen uit de Toetswijzer doorstroomtoets po Bonaire.
Er is sprake van een adequate representatie wanneer de toetstermen het meetdoel representeren. Dit blijkt uit het gegeven dat:
○ de leerdoelen zijn geoperationaliseerd in observeerbare en meetbare toetstermen die ieder voor zich aansluiten bij de beschrijvingen en indeling van de referentie- en ERK- niveaus voor de wettelijk verplichte en, indien van toepassing, optionele (sub)domeinen, taalactiviteiten, taalstrategieën en taalcompetenties van de terreinen Rekenen, Papiamentu en Nederlands als vreemde taal;
○ de toetsmatrijs in ieder geval bevat: (1) het aantal vragen met bijbehorende scorepunten per vraag, (2) de toetsvorm en/of het type vragen, (3) de verdeling over de (sub)domeinen, taalactiviteiten, taalstrategieën en taalcompetenties, (4) de verdeling van de verschillende vraag- en teksttypes in de toets, (5) de verdeling over de referentie- en ERK-niveaus, (6) de toegestane hulpmiddelen, en (7) de geschatte toetsduur;
○ in het geval van een CAT dat de aanbieder verantwoordt hoe de wettelijk verplichte en, indien van toepassing, optionele (sub)domeinen, taalactiviteiten, taalstrategieën en taalcompetenties van de terreinen Rekenen, Papiamentu en Nederlands als vreemde taal op representatieve wijze voor alle individuele leerlingen aan bod komen.
Toelichting V3: De vijf kwaliteitseisen ‘relevantie, objectiviteit, efficiëntie, specificiteit en neutraliteit’ staan beschreven in de Checklist voor het beoordelen van de kwaliteit van observatie-categorieën en toetsopgaven. Alle toetsopgaven – inclusief ankeropgaven en eventuele zaai-opgaven dienen hieraan te voldoen voor:
○ de wettelijk verplichte domeinen van het terrein Rekenen;
○ de wettelijk verplichte (sub)domeinen Lezen en Taalverzorging van het terrein Papiamentu, en de – indien van toepassing – optionele (sub)domeinen;
○ de wettelijk verplichte taalactiviteiten receptief lezen (inclusief het aspect woordenschat) en receptief luisteren en kijken van het terrein Nederlands als vreemde taal, en de – indien van toepassing – optionele productieve en interactieve taalactiviteiten, taalcompetenties en taalstrategieën.
Indien in de doorstroomtoets ook optionele productieve vaardigheden worden getoetst, levert de aanbieder een beoordelaarsschema in, aangevuld met informatie over de beoordelaarsovereenstemming, een en ander conform de voorschriften uit de Toetswijzer voor de doorstroomtoets po Bonaire.
Toelichting V4: Een adviseur evalueert in opdracht van het CvTE of alle toetsopgaven – inclusief ankeropgaven en eventuele zaai-opgaven – in de toets voldoen aan de constructievoorschriften voor toetsvragen (zoals beschreven in de Checklist voor het beoordelen van de kwaliteit van observatie-categorieën en toetsopgaven) voor:
○ de wettelijk verplichte domeinen van het terrein Rekenen;
○ de wettelijk verplichte (sub)domeinen Lezen en Taalverzorging van het terrein Papiamentu, en de – indien van toepassing – optionele (sub)domeinen;
○ de wettelijk verplichte taalactiviteiten receptief lezen (inclusief het aspect woordenschat) en receptief luisteren en kijken van het terrein Nederlands als vreemde taal, en de – indien van toepassing – optionele productieve en interactieve taalactiviteiten, taalcompetenties en taalstrategieën.
Ongewenste gevoeligheid van bijvoorbeeld opgaven, teksten en luisterfragmenten (denk aan reclame) wordt ondervangen met de kwaliteitseis Neutraliteit in de Checklist voor het beoordelen van de kwaliteit van observatie-categorieën en toetsopgaven. Het CvTE beoordeelt niet of er rechtmatig gebruik wordt gemaakt van auteursrechtelijk materiaal.
Kwaliteitseis
Beslisregel: Om aan deze categorie kwaliteitseis te voldoen, dient de vraag met JA te worden beantwoord.
|
Code |
Vraag |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
H1 |
Is er (een set van) verantwoordingsdocumenten aangeboden aan het CvTE met daarin een verantwoording van de gemaakte keuzes ten aanzien van de toetsinhoud, de afnamevorm, de psychometrische aspecten en de kwaliteitszorg rondom de itemconstructie van de toets voor: ○ de wettelijk verplichte domeinen van het terrein Rekenen; ○ de wettelijk verplichte (sub)domeinen Lezen en Taalverzorging van het terrein Papiamentu, en de – indien van toepassing – optionele (sub)domeinen; ○ de wettelijk verplichte taalactiviteiten receptief lezen (inclusief het aspect woordenschat) en receptief luisteren en kijken van het terrein Nederlands als vreemde taal, en de – indien van toepassing – optionele productieve en interactieve taalactiviteiten, taalcompetenties en taalstrategieën? |
ja/nee |
Toelichting H1: Er wordt gecontroleerd of de verantwoordingsdocumenten inhoudelijk voldoen aan de wettelijke kwaliteitseisen uit het Toetsbesluit PO en aan de inhoudelijke eisen van de Toetswijzer doorstroomtoets PO Bonaire voor:
○ de wettelijk verplichte domeinen van het terrein Rekenen;
○ de wettelijk verplichte (sub)domeinen Lezen en Taalverzorging van het terrein Papiamentu, en de – indien van toepassing – optionele (sub)domeinen;
○ de wettelijk verplichte taalactiviteiten receptief lezen (inclusief het aspect woordenschat) en receptief luisteren en kijken van het terrein Nederlands als vreemde taal, en de – indien van toepassing – optionele productieve en interactieve taalactiviteiten, taalcompetenties en taalstrategieën.
Meer specifiek dient de door het CvTE te beoordelen set verantwoordingsdocumenten te bestaan uit de (separate) documenten aansluitend bij hoofdstuk 1.3.
In het kader van transparantie, dient in de (set van) verantwoordingsdocumenten terug te vinden te zijn welke (sub)domeinen, taalactiviteiten, taalstrategieën en taalcompetenties wel en niet meetellen voor het berekenen van het toetsadvies. Alle documenten dient de toetsaanbieder jaarlijks te updaten.
Het Referentiekader onderscheidt voor het terrein Rekenen vier wettelijk verplichte domeinen, te weten Getallen (g), Verhoudingen (vh), Meten en meetkunde (m/mk) en Verbanden (vb). In de doorstroomtoets dienen alle domeinen getoetst te worden. Dit betekent dat de doorstroomtoets moet voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen aan het terrein Rekenen. De gestelde kwaliteitseisen voor de vier domeinen zijn opgenomen in de Toetswijzer doorstroomtoets PO Bonaire.
Een individuele rekenopgave kan betrekking hebben op meerdere domeinen van het terrein Rekenen. In dat geval dient de aanbieder dit duidelijk te vermelden, bijvoorbeeld door te kiezen voor het domein dat het beste past bij het beoogde toetsdoel van de betreffende opgave. Tevens dient de aanbieder dan toe te lichten op welke wijze er wordt voldaan aan de voorgeschreven verdeling van toetsopgaven over de domeinen van het terrein Rekenen.
Voor het terrein Rekenen zijn de referentieniveaus 1F en 1S leidend.
De doorstroomtoets bevat opgaven uit alle domeinen uit het referentiekader Rekenen. Het betreft de domeinen Getallen (g), Verhoudingen (vh), Meten en meetkunde (m/mk) en Verbanden (vb).
Kwaliteitseisen
Beslisregel: Om aan deze categorie kwaliteitseisen te voldoen, dienen alle vragen met JA of N.V.T. te worden beantwoord.
De opgaven dienen in de toets als volgt over de domeinen te zijn verdeeld:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
D.G |
Ligt het percentage toetsopgaven uit het domein Getallen tussen de 30% en 40% van het totaal aantal toetsopgaven van het terrein Rekenen? |
ja/nee |
|
D.Vh |
Ligt het percentage toetsopgaven uit het domein Verhoudingen tussen de 20% en 30% van het totaal aantal toetsopgaven van het terrein Rekenen? |
ja/nee |
|
D.M/mk |
Ligt het percentage toetsopgaven uit het domein Meten & meetkunde tussen de 20% en 30% van het totaal aantal toetsopgaven van het terrein Rekenen? |
ja/nee |
|
D.Vb |
Ligt het percentage toetsopgaven uit het domein Verbanden tussen de 15% en 20% van het totaal aantal toetsopgaven van het terrein Rekenen? |
ja/nee |
|
D.1 |
In geval van een digitale adaptieve toets (CAT of MST), verantwoordt de toetsaanbieder op basis van welke beslisregel (het algoritme in het geval van een CAT en het module-design in geval van een MST) de vereiste verdeling van toetsopgaven over de domeinen? |
ja/nee/n.v.t. |
Toelichting D.G t/m D.Vb: De gestelde percentages toetsopgaven per domein gelden voor zowel papieren toetsen, lineaire digitale toetsen, adaptieve toetsen op itemniveau (CAT) en adaptieve toetsen op moduleniveau (MST).
Toelichting D.1: Naast het algoritme of module-design is de werking van de beslisregel aan te tonen door middel van het opleveren van enkele toetspaden, zoals die door de beslisregel worden gegenereerd.
Elk domein is opgebouwd uit drie onderdelen:
A. Notatie, taal en betekenis, waarbij het gaat om de uitspraak, schrijfwijze en betekenis van getallen, symbolen en relaties en om het gebruik van wiskundetaal.
B. Met elkaar in verband brengen, waarbij het gaat om het verband tussen begrippen, notaties, getallen en dagelijks spraakgebruik.
C. Gebruiken, waarbij het er om gaat rekenkundige vaardigheden in te zetten bij het oplossen van problemen.
De toets bevat opgaven uit alle onderdelen.
Kwaliteitseisen
Beslisregel: Om aan deze categorie kwaliteitseisen te voldoen, dienen alle vragen met JA of N.V.T. te worden beantwoord.
De relatieve (procentuele) verdeling van opgaven over de onderscheiden onderdelen is als volgt:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
O.A |
Is iedere toetsopgave, met uitzondering van onderdeel A, onder één onderdeel geplaatst? |
ja/nee |
|
O.B |
Is het percentage toetsopgaven uit onderdeel B ten minste 20 procent van het totaal aantal toetsopgaven van het terrein Rekenen? |
ja/nee |
|
O.C |
Is het percentage toetsopgaven uit onderdeel C ten minste 30 procent van het totaal aantal toetsopgaven van het terrein Rekenen? |
ja/nee |
|
O.D |
In geval van een digitale adaptieve toets (CAT of MST), verantwoordt de toetsaanbieder op basis van welke beslisregel (het algoritme in het geval van een CAT en het module-design in geval van een MST) de vereiste verdeling van toetsopgaven over de onderdelen? |
ja/nee/n.v.t. |
Toelichting O.A: De toetsopgaven die onder onderdeel A geplaatst zijn, kunnen ook worden gebruikt en toegepast bij de inhouden van B en C. Vandaar dat hier de uitzondering van het slechts plaatsen bij één onderdeel niet geldt en er ook geen percentage vereist wordt.
Toelichting O.A t/m O.C: De gestelde percentages toetsopgaven per domein gelden voor zowel papieren toetsen, lineaire digitale toetsen, computergestuurde adaptieve toetsen op itemniveau (CAT) en adaptieve toetsen op moduleniveau (MST). Naast het algoritme of module-design is door een aanbieder van adaptieve toetsen (CAT en MST) de werking van de beslisregel aan te tonen door middel van het opleveren van enkele toetspaden.
Toelichting O.D: Naast het algoritme of module-design is de werking van de beslisregel aan te tonen door middel van het opleveren van enkele toetspaden, die voldoen aan de vereiste verdeling van toetsopgaven over de onderdelen, zoals die door de beslisregel worden gegenereerd.
In het terrein Rekenen van een doorstroomtoets moeten zowel opgaven met context als opgaven zonder context (zogenoemde ‘kale opgaven’) worden opgenomen, een en ander conform de Toetswijzer PO.
Kwaliteitseisen
Beslisregel: Om aan deze categorie kwaliteitseisen te voldoen, dienen alle vragen met JA of N.V.T. te worden beantwoord.
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
C1 |
Bestaat het terrein rekenen voor minimaal 20% en maximaal 35% uit kale opgaven? |
ja/nee |
|
C2 |
Bestaat het terrein rekenen voor minimaal 65% en maximaal 80% uit contextopgaven? |
ja/nee |
|
C3 |
In geval van een digitale adaptieve toets (CAT of MST), verantwoordt de toetsaanbieder op basis van welke beslisregel (het algoritme in het geval van een CAT en het module-design in geval van een MST) de vereiste percentuele verdelingen zoals in C1 t/m C2 geschetst? |
ja/nee/n.v.t. |
Toelichting C1 t/m C2: De gestelde percentages gelden voor zowel papieren toetsen, lineaire digitale toetsen, computergestuurde adaptieve toetsen op itemniveau (CAT) en adaptieve toetsen op moduleniveau (MST).
Toelichting C3: Een toetsaanbieder van adaptieve toetsen (CAT en MST) toont naast het algoritme of module-design met de werking van de beslisregel aan, door middel van het opleveren van enkele toetspaden, zoals die door de beslisregel worden gegenereerd, de vereiste percentuele verdelingen zoals in C1 t/m C2 geschetst.
Kwaliteitseis
Beslisregel: Om aan deze categorie kwaliteitseisen te voldoen, dienen alle vragen met JA te worden beantwoord.
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
K1 |
Mogen de leerlingen bij het beantwoorden van alle (digitale) toetsopgaven fysiek en/of niet programmeerbaar uitrekenpapier gebruiken? |
ja/nee |
|
K2 |
Wordt in de handleiding voor leraren en/of het toetsreglement aangegeven dat zij leerlingen nadrukkelijk dienen te wijzen op het toegestane gebruik van fysiek en/of niet programmeerbaar uitrekenpapier bij alle (digitale) toetsopgaven? |
ja/nee |
Kwaliteitseis
Beslisregel: Om aan deze categorie kwaliteitseis te voldoen, dient deze vraag met JA te worden beantwoord.
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
R1 |
Mogen de leerlingen bij maximaal 20% van de (digitale) toetsopgaven een niet-grafische en/of niet-programmeerbare rekenmachine gebruiken? |
ja/nee |
Toelichting: Gebruik van een niet-grafische en/of niet-programmeerbare rekenmachine is bij maximaal 20% van de toetsopgaven toegestaan. Gebruik van een grafische en/of programmeerbare rekenmachine is niet toegestaan.
Kwaliteitseis
Beslisregel: Om aan deze categorie kwaliteitseis te voldoen, dienen alle vragen met JA te worden beantwoord.
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
BR1 |
Zijn alle opgaven en daar bijhorende materialen (zoals teksten en luisterfragmenten) beschikbaar gesteld in het Nederlands? |
ja/nee |
|
BR2 |
Is het Nederlandse taalgebruik in de rekenopgaven voldoende afgestemd op de Bonairiaanse doelgroep? |
ja/nee |
|
BR3 |
Houden de rekenopgaven binnen het domein Meten en Meetkunde voldoende rekening met de Bonairiaanse context van de onderdelen temperatuur, tijd en geld? |
ja/nee |
Toelichting BR1: Het taalgebruik in het terrein Rekenen is volledig het Nederlands. Alle opgaven en daar bijhorende materialen (zoals teksten en luisterfragmenten) dienen daarom volledig in het Nederlands beschikbaar te worden gesteld.
Toelichting BR2: Het taalgebruik dat gehanteerd wordt voor de rekenopgaven dient afgestemd te worden op de groep leerlingen voor wie de toets bestemd is. In het geval van de doorstroomtoets po Bonaire betreft het taalgebruik een complex fenomeen, waarin het Nederlands de instructietaal is, maar als vreemde taal wordt getoetst. Minder algemeen gangbare begrippen en woorden kunnen worden verduidelijkt in woorden dan wel met geschikt beeldmateriaal. Hierdoor wordt het taalgebruik een minder belemmerende factor bij het omzetten van de context naar een rekenwiskundig probleem.
Toelichting BR3: Binnen het domein Meten en Meetkunde horen de onderdelen temperatuur, tijd en geld. Op Bonaire is er in de dagelijkse context geen sprake van grote temperatuurverschillen. Leerlingen moeten hier wel bekend mee zijn en berekeningen mee uit kunnen voeren. Voor het onderdeel tijd is een aandachtspunt dat tijd een ander soort rol speelt in de Bonairiaanse situatie. Leerlingen zijn minder gericht op horloges en klokkijken doordat hun dagelijkse situatie dat minder van ze vraagt dan leerlingen in Europees Nederland. Daarnaast is het belangrijk dat tijden op Bonaire op een andere manier worden benoemd dan in Europees Nederland. 15:40 uur wordt bijvoorbeeld benoemd als ’20 minuten voor 4 uur’. Ten aanzien van het onderdeel geld is de munteenheid op Bonaire de Amerikaanse dollar. Deze eenheid dient bij voorkeur bij het onderdeel geldrekenen gebruikt te worden, behalve als het gaat om het omrekenen van koersen.
In de doorstroomtoets po Bonaire worden voor wat betreft het terrein Papiamentu de wettelijk verplichte domeinen Lezen (§ 3.5.2) en Begrippenlijst en Taalverzorging, daaronder niet begrepen het subdomein Begrippenlijst, (§ 3.5.3) getoetst. Aanvullend hierop kunnen optioneel één of meerdere van de domeinen Schrijven (§ 3.5.4) en Mondelinge taalvaardigheid (§ 3.5.5) en het aspect Woordenschat (§ 3.5.6) worden getoetst. De gestelde vakinhoudelijke kwaliteitseisen zijn opgenomen in de Toetswijzer voor de doorstroomtoets po Bonaire.
Voor het terrein Papiamentu is alleen het referentieniveau 1F leidend.
Kwaliteitseis
Beslisregel: Om aan deze categorie kwaliteitseis te voldoen, dient de volgende vraag met JA te worden beantwoord.
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
BP1 |
Zijn alle opgaven en daar bijhorende materialen (zoals teksten en luisterfragmenten) beschikbaar gesteld in het Papiamentu? |
ja/nee |
Toelichting BP1: Het taalgebruik in het terrein Papiamentu is volledig het Papiamentu. Alle opgaven en daar bijhorende materialen (zoals teksten en luisterfragmenten) dienen daarom volledig in het Papiamentu beschikbaar te worden gesteld.
Beslisregel:
Om aan deze categorie kwaliteitseisen te voldoen, gelden de volgende beslisregels:
1. Taken: van L1.1 t/m L1.3 dienen tenminste twee van de drie vragen met JA te worden beantwoord. Van L5.1 en L5.2 dient tenminste één van de twee vragen met JA te worden beantwoord.
2. Tekstkenmerken: vraag L2.1, L.2.2 en L6 dienen met JA te worden beantwoord.
3. Kenmerken van de taakuitvoering: alle vragen (L3.1 t/m L3.7a en L7.1 t/m L7.4a) dienen met JA of N.V.T. te worden beantwoord.
4. Opgavenkenmerken: vraag L4 en L8 dienen met JA te worden beantwoord.
Kwaliteitseisen
Taken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
L1.1 |
Lezen de leerlingen minimaal één informatieve tekst en maken ze daar opdrachten bij? |
ja/nee |
|
L1.2 |
Lezen de leerlingen minimaal één betogende of beschouwende tekst en maken ze daar opdrachten bij? |
ja/nee |
|
L1.3 |
Lezen de leerlingen minimaal één instructieve tekst en maken ze daar opdrachten bij? |
ja/nee |
Tekstkenmerken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
L2.1 |
Voldoen de teksten die de leerlingen lezen aan de tekstkenmerken structuur, informatiedichtheid, stijl (zinsbouw en woordgebruik) en de functie van beeldmateriaal, zoals nader omgeschreven in het Referentiekader Papiamentu? |
ja/nee |
|
L2.2 |
Zijn de teksten qua inhoud, structuur, lay-out en stijl die de leerlingen lezen divers en in hun oorsprong zo veel als mogelijk authentiek? |
ja/nee |
Kenmerken van de taakuitvoering:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
L3.1 |
Wordt in de toets als kenmerk van de taakuitvoering leesdoel bepalen getoetst? |
ja/nee |
|
L3.2 |
Wordt in de toets als kenmerk van de taakuitvoering begrijpen en interpreteren getoetst? |
ja/nee |
|
L3.3 |
Wordt in de toets als kenmerk van de taakuitvoering woordenschat en strategieën getoetst? |
ja/nee |
|
L3.4 |
Wordt in de toets als kenmerk van de taakuitvoering samenvatten getoetst? |
ja/nee |
|
L3.5 |
Wordt in de toets als kenmerk van de taakuitvoering opzoeken getoetst? |
ja/nee |
|
L3.6 |
Wordt in de toets als kenmerk van de taakuitvoering evalueren getoetst? |
ja/nee |
|
L3.7 |
Worden in de toets de verschillende kenmerken van de taakuitvoering evenwichtig getoetst binnen het subdomein zakelijke teksten? |
ja/nee |
|
L3.7a |
In geval van een digitale adaptieve toets (CAT of MST), verantwoordt de toetsaanbieder door middel van het opleveren van enkele (voorbeeld)toetspaden, op basis van welke beslisregel (het algoritme in het geval van een CAT en het module-design in geval van een MST) er wordt gegarandeerd dat er een evenwichtige verdeling is tussen opgaven rond zakelijke teksten? |
ja/nee/n.v.t. |
Opgavenkenmerken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
L4 |
Wordt in de formulering van de opgaven gebruik gemaakt van relevante begrippen uit de Begrippenlijst (1F) van het Referentiekader Papiamentu en wel met name uit de categorieën Taal en communicatie, Teksten, Literatuur, Betekenis en (Taal)leerproces? |
ja/nee |
Toelichting L2.2: Qua inhoud, structuur, lay-out en stijl zijn de teksten die de leerlingen lezen divers. De teksten zijn in hun oorsprong zoveel mogelijk authentiek; dat neemt niet weg dat aanpassingen mogelijk of noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld ten behoeve van betere aansluiting bij het niveau of ten behoeve van mogelijke opgaven.
Toelichting L3.7: Evenwichtig wil zeggen dat de in L3.1 tot en met L3.6 genoemde kenmerken gezamenlijk een representatieve weergave zijn van de inhoud van het betreffende subdomein van het terrein Papiamentu.
Toelichting L3.7a: Naast het algoritme of module-design dient de werking van de beslisregel te worden aangetoond door middel van het opleveren van enkele (voorbeeld)toetspaden, zoals die door de beslisregel worden gegenereerd.
Kwaliteitseisen
Taken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
L5.1 |
Lezen de leerlingen minimaal één verhalende tekst en maken ze daar opdrachten bij? |
ja/nee |
|
L5.2 |
Lezen de leerlingen minimaal één poëzietekst en maken ze daar opdrachten bij? |
ja/nee |
Tekstkenmerken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
L6 |
Voldoen de teksten die de leerlingen lezen aan de tekstkenmerken structuur, informatiedichtheid, stijl (zinsbouw en woordgebruik) en de functie van beeldmateriaal, zoals nader omgeschreven in het Referentiekader Papiamentu? |
ja/nee |
Kenmerken van de taakuitvoering:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
L7.1 |
Wordt in de toets als kenmerk van de taakuitvoering ‘begrijpen en interpreteren: kenmerken van fictie’ getoetst? |
ja/nee |
|
L7.2 |
Wordt in de toets als kenmerk van de taakuitvoering ‘begrijpen en interpreteren: tekstsoorten’ getoetst? |
ja/nee |
|
L7.3 |
Wordt in de toets als kenmerk van de taakuitvoering ‘relatie tekst – werkelijkheid’ getoetst? |
ja/nee |
|
L7.4 |
Worden in de toets de verschillende kenmerken van de taakuitvoering evenwichtig getoetst binnen het subdomein fictionele, narratieve en literaire teksten? |
ja/nee |
|
L7.4a |
In geval van een digitale adaptieve toets (CAT of MST), verantwoordt de toetsaanbieder, door middel van het opleveren van enkele (voorbeeld)toetspaden, op basis van welke beslisregel (het algoritme in het geval van een CAT en het module-design in geval van een MST) er wordt gegarandeerd dat er een evenwichtige verdeling is tussen opgaven rond fictionele, narratieve en literaire teksten? |
ja/nee/n.v.t. |
Opgavenkenmerken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
L8 |
Wordt in de formulering van de opgaven gebruik gemaakt van relevante begrippen uit de Begrippenlijst (1F) van het Referentiekader Papiamentu en wel met name uit de categorieën Taal en communicatie, Teksten, Literatuur, Betekenis en (Taal)leerproces. |
ja/nee |
Toelichting L7.4: Evenwichtig wil zeggen dat de in L7.1 t/m L7.3 genoemde kenmerken gezamenlijk een representatieve weergave zijn van de inhoud van het betreffende subdomein van het terrein Papiamentu.
Toelichting L7.4a: Naast het algoritme of module-design dient de werking van de beslisregel te worden aangetoond door middel van het opleveren van enkele (voorbeeld)toetspaden, zoals die door de beslisregel worden gegenereerd.
Kwaliteitseisen
De leerlingen worden getoetst op verschillende taalverzorgingscategorieën, zoals gespecificeerd in TV1 t/m TV4.
Beslisregel:
Om aan deze categorie kwaliteitseisen te voldoen, dienen de vragen TV1 t/m TV4 met JA of N.V.T. te worden beantwoord.
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
TV1 |
Worden de leerlingen getoetst op verschillende categorieën van spellingsproblemen en -regels? |
ja/nee |
|
TV1.a |
Worden de leerlingen getoetst op regels voor lettergreepgrenzen? |
ja/nee |
|
TV1.b |
Worden de leerlingen getoetst op regels voor woordgrenzen? |
ja/nee/n.v.t. |
|
TV1.c |
Worden de leerlingen getoetst op overige regels? |
ja/nee/n.v.t. |
|
TV1.d |
Worden de leerlingen getoetst op interpunctie (hoofdletters en leestekens)? |
ja/nee |
|
TV2 |
Verantwoordt de toetsaanbieder dat er een evenwichtige verdeling is van opgaven binnen en tussen spelling en interpunctie? |
ja/nee |
|
TV3 |
In geval van een digitale adaptieve toets (CAT of MST), verantwoordt de toetsaanbieder, door middel van het opleveren van enkele (voorbeeld)toetspaden, op basis van welke beslisregel (het algoritme in het geval van een CAT en het module-design in geval van een MST) er wordt gegarandeerd dat er een evenwichtige verdeling is tussen opgaven rond spelling en interpunctie? |
ja/nee/n.v.t. |
|
TV4 |
Worden de spelling en interpunctieopgaven voldoende actief getoetst m.b.v. dictee-opgaven? |
ja/nee |
Toelichting TV2: Evenwichtig wil zeggen dat de in TV1.a tot en met TV1.d genoemde categorieën van spellingsregels gezamenlijk een representatieve weergave zijn van de inhoud van het betreffende subdomein Taalverzorging van het terrein Papiamentu.
Toelichting TV3: Naast het algoritme of module-design dient de werking van de beslisregel te worden aangetoond door middel van het opleveren van enkele (voorbeeld)toetspaden, zoals die door de beslisregel worden gegenereerd.
Toelichting TV4: Spelling en interpunctie dienen voornamelijk actief getoetst te worden, m.b.v. dictee-opgaven. De toets spelling kan tevens een aantal meerkeuzeopgaven omvatten (passieve toetsing); deze opgaven zijn dan echter indicatief voor een niveau boven 1F.
Kwaliteitseisen schrijven via indirecte meting
Beslisregel schrijven indirecte meting:
Om aan deze categorie kwaliteitseisen te voldoen, gelden de volgende beslisregels:
1. Taken: van S1.1 t/m S1.4 dienen tenminste drie van de vier vragen met JA te worden beantwoord.
2. Kenmerken van de taakuitvoering: de vragen bij S2 dienen met JA te worden beantwoord.
3. Opgavenkenmerken: de vraag S3 dient met JA te worden beantwoord.
Taken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
S1.1 |
Lezen de leerlingen tekstsoorten uit de schrijftakencategorie: informatieve teksten? |
ja/nee |
|
S1.2 |
Lezen de leerlingen tekstsoorten uit de schrijftakencategorie: betogende en beschouwende teksten? |
ja/nee |
|
S1.3 |
Lezen de leerlingen tekstsoorten uit de schrijftakencategorie: instructieve teksten? |
ja/nee |
|
S1.4 |
Lezen de leerlingen tekstsoorten uit de schrijftakencategorie: expressieve teksten? |
ja/nee |
Kenmerken van de taakuitvoering:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
S2.1 |
Maken leerlingen opgaven waarin ze teksten reviseren of beoordelen op het kenmerk van de taakuitvoering: afstemming op doel? |
ja/nee |
|
S2.2 |
Maken leerlingen opgaven waarin ze teksten reviseren of beoordelen op het kenmerk van de taakuitvoering: afstemming op publiek? |
ja/nee |
|
S2.3 |
Maken leerlingen opgaven waarin ze teksten reviseren of beoordelen op het kenmerk van de taakuitvoering: afstemming op samenhang? |
ja/nee |
|
S2.4 |
Maken leerlingen opgaven waarin ze teksten reviseren of beoordelen op het kenmerk van de taakuitvoering: woordgebruik en zinsbouw? |
ja/nee |
|
S2.5 |
Maken leerlingen opgaven waarin ze teksten reviseren of beoordelen op het kenmerk van de taakuitvoering: vormgeving? |
ja/nee |
Opgavenkenmerken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
S3 |
Wordt in de formulering van de opgaven gebruik gemaakt van relevante begrippen uit de Begrippenlijst (1F) van het Referentiekader en wel met name uit de categorieën Taal en communicatie, Teksten, Literatuur en Betekenis? |
ja/nee |
Kwaliteitseisen schrijven directe meting
Beslisregel schrijven directe meting:
Om aan deze categorie kwaliteitseisen te voldoen, gelden de volgende beslisregels:
1. Taken: S4.1 en S4.2 dienen met JA te worden beantwoord. Van S4.3 en S4.4 dient tenminste één van de twee vragen met JA te worden beantwoord.
2. Kenmerken van de taakuitvoering: de vragen bij S5 dienen met JA te worden beantwoord.
3. Opgavenkenmerken: de vraag S6 dient met JA te worden beantwoord.
Taken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
S4.1 |
Schrijven de leerlingen minimaal twee tekstvormen uit de schrijftakencategorie: informatieve teksten? |
ja/nee |
|
S4.2 |
Schrijven de leerlingen minimaal twee tekstvormen uit de schrijftakencategorie: betogen en beschouwende teksten? |
ja/nee |
|
S4.3 |
Schrijven de leerlingen minimaal twee tekstvormen uit de schrijftakencategorie: instructieve teksten? |
ja/nee |
|
S4.4 |
Schrijven de leerlingen minimaal twee tekstvormen uit de schrijftakencategorie: expressieve teksten? |
ja/nee |
Kenmerken van de taakuitvoering:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
S5.1 |
Worden de teksten die de leerlingen schrijven beoordeeld op het kenmerk van de taakuitvoering: afstemming op doel? |
ja/nee |
|
S5.2 |
Worden de teksten die de leerlingen schrijven beoordeeld op het kenmerk van de taakuitvoering: afstemming op publiek? |
ja/nee |
|
S5.3 |
Worden de teksten die de leerlingen schrijven beoordeeld op het kenmerk van de taakuitvoering: samenhang? |
ja/nee |
|
S5.4 |
Worden de teksten die de leerlingen schrijven beoordeeld op het kenmerk van de taakuitvoering: woordgebruik en zinsopbouw? |
ja/nee |
|
S5.5 |
Worden de teksten die de leerlingen schrijven beoordeeld op het kenmerk van de taakuitvoering: vormgeving? |
ja/nee |
Opgavenkenmerken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
S6 |
Wordt in de formulering van de opdracht gebruik gemaakt van relevante begrippen uit de Begrippenlijst (1F) van het Referentiekader en wel met name uit de categorieën Taal en communicatie, Teksten, Literatuur en Betekenis. |
ja/nee |
Kwaliteitseisen mondelinge taalvaardigheid via indirecte meting
A. Subdomein Gesprekken
Kwaliteitseisen
Beslisregel mondelinge taalvaardigheid indirecte meting, subdomein Gesprekken:
Om aan deze categorie kwaliteitseisen te voldoen, gelden de volgende beslisregels:
1. Taken: van M1.1 t/m M1.3 dienen twee van de drie vragen met JA te worden beantwoord.
2. Kenmerken van de taakuitvoering: de vragen bij M2 dienen met JA of N.V.T. te worden beantwoord.
3. Opgavenkenmerken: de vraag M3 dient met JA te worden beantwoord.
Taken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
M1.1 |
Luisteren en beoordelen de leerlingen gesprekken uit de takencategorie: informatieve gesprekken? |
ja/nee |
|
M1.2 |
Luisteren en beoordelen de leerlingen gesprekken uit de takencategorie: betogende gesprekken? |
ja/nee |
|
M1.3 |
Luisteren en beoordelen de leerlingen gesprekken uit de takencategorie: menings- en besluitvormende gesprekken? |
ja/nee |
Kenmerken van de taakuitvoering:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
M2.1 |
Maken leerlingen opgaven waarin ze gesprekken beoordelen op het kenmerk van de taakuitvoering: afstemming op doel? |
ja/nee |
|
M2.2 |
Maken leerlingen opgaven waarin ze gesprekken beoordelen op het kenmerk van de taakuitvoering: afstemming op gesprekspartner(s)? |
ja/nee |
|
M2.3 |
Maken leerlingen opgaven waarin ze gesprekken beoordelen op het kenmerk van de taakuitvoering: beurten nemen en bijdragen aan samenhang? |
ja/nee |
|
M2.4 |
Maken leerlingen opgaven waarin ze gesprekken beoordelen op het kenmerk van de taakuitvoering: woordgebruik? |
ja/nee |
|
M2.5 |
Maken leerlingen opgaven waarin ze gesprekken beoordelen op het kenmerk van de taakuitvoering: non-verbale communicatie? |
ja/nee |
|
M2.6 |
Maken leerlingen opgaven waarin ze gesprekken beoordelen op het kenmerk van de taakuitvoering: spreektechniek en zinsbouw? |
ja/nee/n.v.t. |
Opgavenkenmerken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
M3 |
Wordt in de formulering van de opgaven gebruik gemaakt van relevante begrippen uit de Begrippenlijst (1F) van het Referentiekader en wel met name uit de categorieën Taal en communicatie, Teksten, Betekenis en Klanken. |
ja/nee |
B. Subdomein Spreken
Kwaliteitseisen
Beslisregel mondelinge taalvaardigheid indirecte meting, subdomein Spreken:
Om aan deze categorie kwaliteitseisen te voldoen, gelden de volgende beslisregels:
1. Taken: van M4.1 t/m M4.4 dienen twee van de vier vragen met JA te worden beantwoord (taak is minimaal één keer aanwezig).
2. Kenmerken van de taakuitvoering: de vragen bij M5 dienen met JA of N.V.T. te worden beantwoord.
3. Opgavenkenmerken: de vraag M6 dient met JA te worden beantwoord.
Taken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
M4.1 |
Luisteren en maken leerlingen opdrachten bij: informatieve teksten? |
ja/nee |
|
M4.2 |
Luisteren en maken leerlingen opdrachten bij: betogende en beschouwende teksten? |
ja/nee |
|
M4.3 |
Luisteren en maken leerlingen opdrachten bij: instructieve teksten? |
ja/nee |
|
M4.4 |
Luisteren en maken leerlingen opdrachten bij: expressieve teksten? |
ja/nee |
Kenmerken van de taakuitvoering:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
M5.1 |
Maken leerlingen opgaven waarin ze beoordelen op het kenmerk van de taakuitvoering: samenhang? |
ja/nee |
|
M5.2 |
Maken leerlingen opgaven waarin ze beoordelen op het kenmerk van de taakuitvoering: afstemming op doel? |
ja/nee |
|
M5.3 |
Maken leerlingen opgaven waarin ze beoordelen op het kenmerk van de taakuitvoering: afstemming op publiek? |
ja/nee |
|
M5.4 |
Maken leerlingen opgaven waarin ze beoordelen op het kenmerk van de taakuitvoering: woordgebruik? |
ja/nee |
|
M5.5. |
Maken leerlingen opgaven waarin ze beoordelen op het kenmerk van de taakuitvoering: non-verbale communicatie? |
ja/nee |
|
M5.6 |
Maken leerlingen opgaven waarin ze beoordelen op het kenmerk van de taakuitvoering: visuele ondersteuning? |
ja/nee |
|
M5.7 |
Maken leerlingen opgaven waarin ze beoordelen op het kenmerk van de taakuitvoering: spreektechniek en zinsbouw? |
ja/nee/n.v.t. |
Opgavenkenmerken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
M6 |
Wordt in de formulering van de opgaven gebruik gemaakt van relevante begrippen uit de Begrippenlijst (1F) van het Referentiekader en wel met name uit de categorieën Taal en communicatie, Teksten, Betekenis en Klanken? |
ja/nee |
Kwaliteitseisen mondelinge taalvaardigheid via directe meting
A. Subdomein Gesprekken
Kwaliteitseisen
Beslisregel mondelinge taalvaardigheid directe meting, subdomein Gesprekken:
Om aan deze categorie kwaliteitseisen te voldoen, gelden de volgende beslisregels:
1. Taken: van M7.1 t/m M7.3 dienen twee van de drie vragen met JA te worden beantwoord (taak is minimaal één keer aanwezig).
2. Kenmerken van de taakuitvoering: de vragen bij M8 dienen met JA of N.V.T. te worden beantwoord.
3. Opgavenkenmerken: de vraag M9 dient met JA te worden beantwoord.
Taken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
M7.1 |
Nemen de leerlingen deel aan gesprekken uit de takencategorie: informatieve gesprekken? |
ja/nee |
|
M7.2 |
Nemen de leerlingen deel aan gesprekken uit de takencategorie: betogende gesprekken? |
ja/nee |
|
M7.3 |
Nemen de leerlingen deel aan gesprekken uit de takencategorie: menings- en besluitvormende gesprekken? |
ja/nee |
Kenmerken van de taakuitvoering:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
M8.1 |
Worden de gesprekken die leerlingen voeren beoordeeld op het kenmerk van de taakuitvoering: gespreksstrategie en inhoud bepalen? |
ja/nee |
|
M8.2 |
Worden de gesprekken die leerlingen voeren beoordeeld op het kenmerk van de taakuitvoering: afstemming op doel? |
ja/nee |
|
M8.3 |
Worden de gesprekken die leerlingen voeren beoordeeld op het kenmerk van de taakuitvoering: afstemming op de gesprekspartner(s)? |
ja/nee |
|
M8.4 |
Worden de gesprekken die leerlingen voeren beoordeeld op het kenmerk van de taakuitvoering: beurten nemen en bijdragen aan samenhang? |
ja/nee |
|
M8.5 |
Worden de gesprekken die leerlingen voeren beoordeeld op het kenmerk van de taakuitvoering: woordgebruik? |
ja/nee |
|
M8.6 |
Worden de gesprekken die leerlingen voeren beoordeeld op het kenmerk van de taakuitvoering: non-verbale communicatie? |
ja/nee |
|
M8.7 |
Worden de gesprekken die leerlingen voeren beoordeeld op het kenmerk van de taakuitvoering: spreektechniek en zinsbouw? |
ja/nee/n.v.t. |
Opgavenkenmerken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
M9 |
Wordt in de formulering van de opdracht gebruik gemaakt van relevante begrippen uit de Begrippenlijst (1F) van het Referentiekader en wel met name uit de categorieën Taal en communicatie, Teksten, Betekenis en Klanken? |
ja/nee |
B. Subdomein Luisteren
Kwaliteitseisen
Beslisregel mondelinge taalvaardigheid directe meting, subdomein Luisteren:
Om aan deze categorie kwaliteitseisen te voldoen, gelden de volgende beslisregels:
1. Taken: van M10.1 t/m M10.4 dienen drie van de vier vragen met JA te worden beantwoord (taak is minimaal één keer aanwezig).
2. Tekstkenmerken: de vragen bij M11 dienen met JA te worden beantwoord.
3. Kenmerken van de taakuitvoering: de vragen bij M12 dienen met JA of N.V.T. te worden beantwoord.
4. Opgavenkenmerken: de vraag M13 dient met JA te worden beantwoord.
Taken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
M10.1 |
Luisteren en maken leerlingen opdrachten bij: informatieve teksten? |
ja/nee |
|
M10.2 |
Luisteren en maken leerlingen opdrachten bij: betogende en beschouwende teksten? |
ja/nee |
|
M10.3 |
Luisteren en maken leerlingen opdrachten bij: instructieve teksten? |
ja/nee |
|
M10.4 |
Luisteren en maken leerlingen opdrachten bij: expressieve teksten? |
ja/nee |
Tekstkenmerken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
M11.1 |
Voldoen de teksten die de leerlingen luisteren aan de tekstkenmerken structuur, informatiedichtheid, stijl (zinsbouw en informatiedichtheid), tekstlengte, relatie tussen gesproken tekst en beeld, tempo, accent en articulatie zoals nader omgeschreven in het Referentiekader? |
ja/nee |
|
M11.2 |
Betreffen de teksten zowel video- én audiofragmenten? |
ja/nee |
Kenmerken van de taakuitvoering:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
M12.1 |
Wordt tijdens het luisteren getoetst of leerlingen de luistertekst kunnen: begrijpen en interpreteren? |
ja/nee |
|
M12.2 |
Wordt tijdens het luisteren getoetst of leerlingen van de luistertekst kunnen bepalen: woordenschat en strategieën? |
ja/nee |
|
M12.3 |
Wordt tijdens het luisteren getoetst of leerlingen de luistertekst kunnen: samenvatten? |
ja/nee |
|
M12.4 |
Wordt tijdens het luisteren getoetst of leerlingen de luistertekst kunnen: evalueren? |
ja/nee/n.v.t. |
Opgavenkenmerken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
M13 |
Wordt in de formulering van de opgaven gebruik gemaakt van relevante begrippen uit de Begrippenlijst (1F) van het Referentiekader en wel met name uit de categorieën Taal en communicatie, Teksten, Literatuur, Betekenis en (Taal)leerproces? |
ja/nee |
C. Subdomein Spreken
Kwaliteitseisen
Beslisregel mondelinge taalvaardigheid directe meting, subdomein Spreken:
Om aan deze categorie kwaliteitseisen te voldoen, gelden de volgende beslisregels:
1. Taken: minimaal 2 van de 4 vragen bij M14 dienen met JA te worden beantwoord.
2. Kenmerken van de taakuitvoering: de vragen bij M15 dienen met JA of N.V.T. te worden beantwoord.
3. Opgavenkenmerken: de vraag M16 dient met JA te worden beantwoord.
Taken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
M14.1 |
Voeren leerlingen spreektaken uit bij: informatieve teksten? |
ja/nee |
|
M14.2 |
Voeren leerlingen spreektaken uit bij: betogende en beschouwende teksten? |
ja/nee |
|
M14.3 |
Voeren leerlingen spreektaken uit bij: instructieve teksten? |
ja/nee |
|
M14.4 |
Voeren leerlingen spreektaken uit bij: expressieve teksten? |
ja/nee |
Kenmerken van de taakuitvoering:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
M15.1 |
Wordt de spreektaak beoordeeld op de kenmerk van de taakuitvoering: spreekstrategie en inhoud bepalen? |
ja/nee |
|
M15.2 |
Wordt de spreektaak beoordeeld op de kenmerk van de taakuitvoering: samenhang? |
ja/nee |
|
M15.3 |
Wordt de spreektaak beoordeeld op de kenmerk van de taakuitvoering: afstemming op doel? |
ja/nee |
|
M15.4 |
Wordt de spreektaak beoordeeld op de kenmerk van de taakuitvoering: afstemming op publiek? |
ja/nee |
|
M15.5 |
Wordt de spreektaak beoordeeld op de kenmerk van de taakuitvoering: woordgebruik? |
ja/nee |
|
M15.6 |
Wordt de spreektaak beoordeeld op de kenmerk van de taakuitvoering: non-verbale communicatie? |
ja/nee |
|
M15.7 |
Wordt de spreektaak beoordeeld op de kenmerk van de taakuitvoering: visuele ondersteuning? |
ja/nee/n.v.t. |
|
M15.8 |
Wordt de spreektaak beoordeeld op de kenmerk van de taakuitvoering: spreektechniek en zinsbouw? |
ja/nee/n.v.t. |
Opgavenkenmerken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
M16 |
Wordt in de formulering van de opdracht gebruik gemaakt van relevante begrippen uit de Begrippenlijst (1F) van het Referentiekader en wel met name uit de categorieën Taal en communicatie, Teksten, Betekenis en Klanken? |
ja/nee |
Kwaliteitseis
Beslisregel Woordenschat:
Om aan deze categorie kwaliteitseisen te voldoen, geldt de volgende beslisregel:
1. Opgavenkenmerken: de vragen W1 t/m W4 dienen met JA te worden beantwoord.
Opgavenkenmerken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
W1 |
Worden de leerlingen getoetst met opgaven die te herleiden zijn tot aanduidingen van woordenschat binnen de domeinen mondelinge taalvaardigheid, lezen en schrijven van: ○ het tekstkenmerk ‘stijl’ (waaronder woordgebruik) bij luisteren en lezen; ○ de kenmerken van de taakuitvoering: ‘woordgebruik’ bij gesprekken, spreken en schrijven; ‘woordenschat en -strategieën’ bij luisteren en lezen? |
ja/nee |
|
W2 |
Hebben de opgaven betrekking op zowel inhouds- als functiewoorden en op zowel minder frequente alledaagse woorden (inclusief uitdrukkingen) als algemene schooltaalwoorden? |
ja/nee |
|
W3 |
Hebben de opgaven betrekking op zowel de breedte als de diepte van de woordenschat? |
ja/nee |
|
W4 |
Maken woordafleidstrategieën geen deel uit van de woordenschat opgaven (aangezien deze al in het kader van lezen worden getoetst)? |
ja/nee |
In de doorstroomtoets po Bonaire wordt voor wat betreft het terrein Nederlands als vreemde taal de wettelijk verplichte taalactiviteiten receptief Lezen (§ 3.6.2) (inclusief het aspect Woordenschat (§ 3.6.3)) en receptief Luisteren en kijken (§ 3.6.4) getoetst. Aanvullend hierop kunnen optioneel de productieve en interactieve activiteiten spreken (§ 3.6.5), gesprekken voeren (§ 3.6.6), en schrijven (§ 3.6.7), taalstrategieën (§ 3.6.8) en taalcompetenties (§ 3.6.9) worden getoetst.
Voor het terrein Nederlands als vreemde taal zijn de ERK-niveau A2 en B1 leidend.
Kwaliteitseis
Beslisregel: Om aan deze categorie kwaliteitseis te voldoen, dient de volgende vraag met JA te worden beantwoord.
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
BN1 |
Zijn alle opgaven en daar bijhorende materialen (zoals teksten en luisterfragmenten) beschikbaar gesteld in het Nederlands? |
ja/nee |
Toelichting BN1: Het taalgebruik in het terrein Nederlands als vreemde taal is volledig het Nederlands. Alle opgaven en daar bijhorende materialen (zoals teksten en luisterfragmenten) dienen daarom volledig in het Nederlands beschikbaar te worden gesteld.
Kwaliteitseisen
Beslisregel:
Om aan deze categorie kwaliteitseisen te voldoen, gelden de volgende beslisregels:
1. Taken: van LZ1.1 t/m LZ1.4 dienen tenminste drie van de vier vragen met JA te worden beantwoord.
2. Tekstkenmerken: de vragen bij LZ2.1 en LZ2.2 dienen met JA te worden beantwoord. Bij LZ2.3 t/m LZ2.6 dienen tenminste drie van de vier vragen met JA te worden beantwoord.
3. Opgavenkenmerken: Bij LZ3.1 t/m LZ3.4 dienen tenminste drie van de vier vragen met JA te worden beantwoord.
Taken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
LZ1.1 |
Lezen leerlingen en maken zij opdrachten bij minimaal 1 tekst van de subcategorie met leesactiviteit: correspondentie lezen? |
ja/nee |
|
LZ1.2 |
Lezen leerlingen en maken zij opdrachten bij minimaal 1 tekst van de subcategorie met leesactiviteit: oriënterend lezen? |
ja/nee |
|
LZ1.3 |
Lezen leerlingen en maken zij opdrachten bij minimaal 1 tekst van de subcategorie met leesactiviteit: lezen ter informatie en argumentatie? |
ja/nee |
|
LZ1.4 |
Lezen leerlingen en maken zij opdrachten bij minimaal 1 tekst van de subcategorie met leesactiviteit: instructies lezen? |
ja/nee |
Tekstkenmerken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
LZ2.1 |
Lezen de leerlingen en maken zij opdrachten bij teksten van minimaal 3 van de verschillende subcategorieën met leesactiviteiten behorende bij het niveau A2 én B1? |
ja/nee |
|
LZ2.2 |
Sluiten de teksten aan bij de Bonairiaanse context? |
ja/nee |
|
LZ2.3 |
Sluiten de teksten die de leerlingen lezen aan bij de algemene omschrijvingen van leesvaardigheid (qua niveau en onderwerp), de sleutelbegrippen en de hoofdkenmerken voor de verschillende niveaus voor de subcategorie met leesactiviteit: correspondentie lezen? |
ja/nee |
|
LZ2.4 |
Sluiten de teksten die de leerlingen lezen aan bij de algemene omschrijvingen van leesvaardigheid (qua niveau en onderwerp), de sleutelbegrippen en de hoofdkenmerken voor de verschillende niveaus voor de subcategorie met leesactiviteit: oriënterend lezen? |
ja/nee |
|
LZ2.5 |
Sluiten de teksten die de leerlingen lezen aan bij de algemene omschrijvingen van leesvaardigheid (qua niveau en onderwerp), de sleutelbegrippen en hoofdkenmerken voor de verschillende niveaus voor de subcategorie met leesactiviteit: lezen ter informatie en argumentatie? |
ja/nee |
|
LZ2.6 |
Sluiten de teksten die de leerlingen lezen aan bij de algemene omschrijvingen van leesvaardigheid (qua niveau en onderwerp), de sleutelbegrippen en hoofdkenmerken voor de verschillende niveaus voor de subcategorie met leesactiviteit: instructies lezen? |
ja/nee |
Toelichting LZ2.2: Bij de keuze van onderwerpen van de leesteksten worden de criteria ‘vertrouwde, alledaagse onderwerpen’ en ‘van persoonlijk belang’ nader geduid als ‘passend bij de Caribische context’. Deze context wordt gekenmerkt door bijvoorbeeld de ligging en geografie van Bonaire, de meertalige situatie, en door culturele en talige aspecten van het maatschappelijke verkeer.
Toelichting LZ2.3 t/m LZ2.6: In de toetswijzer doorstroomtoets po Bonaire staan de algemene omschrijvingen van leesvaardigheid, sleutelbegrippen en hoofdkenmerken voor de verschillende niveaus beschreven.
Opgavenkenmerken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
LZ3.1 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de algemene omschrijvingen van leesvaardigheid en de can-do statements van het juiste niveau voor de subcategorie met leesactiviteit: correspondentie lezen? |
ja/nee |
|
LZ3.2 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de algemene omschrijvingen van leesvaardigheid en de can-do statements van het juiste niveau voor de subcategorie met leesactiviteit: oriënterend lezen? |
ja/nee |
|
LZ3.3 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de algemene omschrijvingen van leesvaardigheid en de can-do statements van het juiste niveau voor de subcategorie met leesactiviteit: lezen ter informatie en argumentatie? |
ja/nee |
|
LZ3.4 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de algemene omschrijvingen van leesvaardigheid en de can-do statements van het juiste niveau voor de subcategorie met leesactiviteit: instructies lezen? |
ja/nee |
Toelichting LZ3.1 t/m LZ3.4: In de toetswijzer doorstroomtoets po Bonaire staan de algemene omschrijvingen van leesvaardigheid en can-do statements voor de verschillende niveaus beschreven.
Woordenschat komt in het ERK aan bod bij receptief communicatieve taalstrategieën en bij communicatieve taalcompetenties onder de noemers ‘bereik’ en ‘beheersing’. De toetswijzer schrijft voor dat Woordenschat wordt meegenomen als aspect van receptief lezen. Dit betekent dat het aan bod komt in de context van het lezen van teksten. Voor Woordenschat wordt geen aparte cesuur opgesteld maar er wordt wel voor dit specifieke aspect gerapporteerd binnen de vaardigheid receptief lezen.
Kwaliteitseisen
Beslisregel:
Om aan deze categorie kwaliteitseisen te voldoen, gelden de volgende beslisregels:
1. Taken: van de vragen WO1.1 t/m WO1.4 dienen 3 van de 4 vragen met JA te worden beantwoord. Van de vragen WO1.5 t/m WO1.8 dienen ook 3 van de 4 vragen met JA te worden beantwoord.
2. Tekstkenmerken: Indien een vraag bij WO1 met JA is beantwoord, dient de congruerende vraag bij WO2 ook met JA te worden beantwoord. De eventuele overige vraag kan met NEE worden beantwoord.
3. Opgavenkenmerken: Indien een vraag bij WO1 met JA is beantwoord, dient de congruerende vraag bij WO3 ook met JA te worden beantwoord. De eventuele overige vraag kan met NEE worden beantwoord.
Taken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
WO1.1 |
Maken leerlingen minimaal 1 woordenschatopdracht voor de strategie: aanwijzingen herkennen en afleiden bij minimaal 1 tekst van de subcategorie met leesactiviteit: correspondentie lezen? |
ja/nee |
|
WO1.2 |
Maken leerlingen minimaal 1 woordenschatopdracht voor de strategie: aanwijzingen herkennen en afleiden bij minimaal 1 tekst van de subcategorie met leesactiviteit: oriënterend lezen? |
ja/nee |
|
WO1.3 |
Maken leerlingen minimaal 1 woordenschatopdracht voor de strategie: aanwijzingen herkennen en afleiden bij minimaal 1 tekst van de subcategorie met leesactiviteit: lezen ter informatie en argumentatie? |
ja/nee |
|
WO1.4 |
Maken leerlingen minimaal 1 woordenschatopdracht voor de strategie: aanwijzingen herkennen en afleiden bij minimaal 1 tekst van de subcategorie met leesactiviteit: instructies lezen? |
ja/nee |
|
WO1.5 |
Maken leerlingen minimaal 1 opdracht voor bereik en/of beheersing van de woordenschat bij minimaal 1 tekst van de subcategorie met leesactiviteit: correspondentie lezen? |
ja/nee |
|
WO1.6 |
Maken leerlingen minimaal 1 opdracht voor bereik en/of beheersing van de woordenschat bij minimaal 1 tekst van de subcategorie met leesactiviteit: oriënterend lezen? |
ja/nee |
|
WO1.7 |
Maken leerlingen minimaal 1 opdracht voor bereik en/of beheersing van de woordenschat bij minimaal 1 tekst van de subcategorie met leesactiviteit: lezen ter informatie en argumentatie? |
ja/nee |
|
WO1.8 |
Maken leerlingen minimaal 1 opdracht voor bereik en/of beheersing van de woordenschat bij minimaal 1 tekst van de subcategorie met leesactiviteit: instructies lezen? |
ja/nee |
Tekstkenmerken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
WO2.1 |
Sluit(en) de tekst(en) die de leerling leest aan bij de sleutelbegrippen voor de geschikte niveaus voor de strategie: aanwijzingen herkennen en afleiden van de subcategorie met leesactiviteit: correspondentie lezen? |
ja/nee |
|
WO2.2 |
Sluit(en) de tekst(en) die de leerling leest aan bij de sleutelbegrippen voor de geschikte niveaus voor de strategie: aanwijzingen herkennen en afleiden van de subcategorie met leesactiviteit: oriënterend lezen? |
ja/nee |
|
WO2.3 |
Sluit(en) de tekst(en) die de leerling leest aan bij de sleutelbegrippen voor de geschikte niveaus voor de strategie: aanwijzingen herkennen en afleiden van de subcategorie met leesactiviteit: lezen ter informatie en argumentatie? |
ja/nee |
|
WO2.4 |
Sluit(en) de tekst(en) die de leerling leest aan bij de sleutelbegrippen voor de geschikte niveaus voor de strategie: aanwijzingen herkennen en afleiden van de subcategorie met leesactiviteit: instructies lezen? |
ja/nee |
|
WO2.5 |
Sluit(en) de tekst(en) die de leerling leest aan bij de sleutelbegrippen voor de geschikte niveaus voor bereik en/of beheersing van de woordenschat van de subcategorie met leesactiviteit: correspondentie lezen? |
ja/nee |
|
WO2.6 |
Sluit(en) de tekst(en) die de leerling leest aan bij de sleutelbegrippen voor de geschikte niveaus voor bereik en/of beheersing van de woordenschat van de subcategorie met leesactiviteit: oriënterend lezen? |
ja/nee |
|
WO2.7 |
Sluit(en) de tekst(en) die de leerling leest aan bij de sleutelbegrippen voor de geschikte niveaus voor bereik en/of beheersing van de woordenschat van de subcategorie met leesactiviteit: lezen ter informatie en argumentatie? |
ja/nee |
|
WO2.8 |
Sluit(en) de tekst(en) die de leerling leest aan bij de sleutelbegrippen voor de geschikte niveaus voor bereik en/of beheersing van de woordenschat van de subcategorie met leesactiviteit: instructies lezen? |
ja/nee |
Toelichting WO2.1 t/m W2.8: De sleutelbegrippen voor WO2.1 t/m WO2.8 zijn te vinden in het ERK via: https://taalunie.org/publicaties/216/gemeenschappelijk-europees-referentiekader-voor-talen-leren-onderwijzen-beoordelen.
Opgavenkenmerken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
WO3.1 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de can-do statements van het geschikte niveau voor de strategie: aanwijzingen herkennen en afleiden van de subcategorie met leesactiviteit: correspondentie lezen? |
ja/nee |
|
WO3.2 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de can-do statements van het geschikte niveau voor de strategie: aanwijzingen herkennen en afleiden van de subcategorie met leesactiviteit: oriënterend lezen? |
ja/nee |
|
WO3.3 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de can-do statements van het geschikte niveau voor de strategie: aanwijzingen herkennen en afleiden van de subcategorie met leesactiviteit: lezen ter informatie en argumentatie? |
ja/nee |
|
WO3.4 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de can-do statements van het geschikte niveau voor de strategie: aanwijzingen herkennen en afleiden van de subcategorie met leesactiviteit: instructies lezen? |
ja/nee |
|
WO3.5 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de algemene omschrijving van linguïstisch bereik en de can-do statements van het geschikte niveau voor bereik en/of beheersing van de woordenschat van de subcategorie met leesactiviteit: correspondentie lezen? |
ja/nee |
|
WO3.6 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de algemene omschrijving van linguïstisch bereik en de can-do statements van het geschikte niveau voor bereik en/of beheersing van de woordenschat van de subcategorie met leesactiviteit: oriënterend lezen? |
ja/nee |
|
WO3.7 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de algemene omschrijving van linguïstisch bereik en bij de can-do statements van het geschikte niveau voor bereik en/of beheersing van de woordenschat de subcategorie met leesactiviteit: lezen ter informatie en argumentatie? |
ja/nee |
|
WO3.8 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij bij de algemene omschrijving van linguïstisch bereik en de can-do statements van het geschikte niveau voor bereik en/of beheersing van de woordenschat van de subcategorie met leesactiviteit: instructies lezen? |
ja/nee |
Toelichting WO3.1 t/m W3.8: De algemene omschrijving van linguïstisch bereik en de can-do statements voor WO3.1 t/m WO3.8 zijn te vinden in het ERK via: https://taalunie.org/publicaties/216/gemeenschappelijk-europees-referentiekader-voor-talen-leren-onderwijzen-beoordelen.
Kwaliteitseisen
Beslisregel:
Om aan deze categorie kwaliteitseisen te voldoen, gelden de volgende beslisregels:
1. Taken: van LU1.1 t/m LU1.5 dienen tenminste vier van de vijf vragen met JA te worden beantwoord.
2. Tekstkenmerken: de vragen bij LU2.1 en LU2.2 dienen met JA te worden beantwoord. Van LU2.3 t/m LU2.7 dienen tenminste vier van de vijf vragen met JA te worden beantwoord.
3. Opgavenkenmerken: van LU3.1 t/m LU3.5 dienen tenminste vier van de vijf vragen met JA te worden beantwoord.
Taken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
LU1.1 |
Luisteren leerlingen en maken zij opdrachten bij minimaal 1 tekst van de subcategorie met luister- en kijkactiviteit: gesprek tussen andere sprekers begrijpen? |
ja/nee |
|
LU1.2 |
Luisteren leerlingen en maken zij opdrachten bij minimaal 1 tekst van de subcategorie met luister- en kijkactiviteit: luisteren als lid van een aanwezig publiek? |
ja/nee |
|
LU1.3 |
Luisteren leerlingen en maken zij opdrachten bij minimaal 1 tekst van de subcategorie met luister- en kijkactiviteit: luisteren naar mededelingen en instructies? |
ja/nee |
|
LU1.4 |
Luisteren leerlingen en maken zij opdrachten bij minimaal 1 tekst van de subcategorie met luister- en kijkactiviteit: luisteren naar radio en geluidsopnamen? |
ja/nee |
|
LU1.5 |
Luisteren leerlingen en maken zij opdrachten bij minimaal 1 tekst van de subcategorie met luister- en kijkactiviteit: tv, film en video kijken? |
ja/nee |
Tekstkenmerken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
LU2.1 |
Luisteren de leerlingen en maken zij opdrachten bij teksten van minimaal 4 van de verschillende subcategorieën met luister- en kijkactiviteiten behorende bij het niveau A2 én B1? |
ja/nee |
|
LU2.2 |
Sluiten de teksten aan bij de Bonairiaanse context? |
ja/nee |
|
LU2.3 |
Sluiten de teksten die de leerlingen luisteren aan bij de algemene omschrijvingen van luister- en kijkvaardigheid (qua niveau en onderwerp), de sleutelbegrippen en de hoofdkenmerken voor de verschillende niveaus voor de subcategorie met luister- en kijkactiviteit: gesprek tussen andere sprekers begrijpen? |
ja/nee |
|
LU2.4 |
Sluiten de teksten die de leerlingen luisteren aan bij de algemene omschrijvingen van luister- en kijkvaardigheid (qua niveau en onderwerp), de sleutelbegrippen en de hoofdkenmerken voor de verschillende niveaus voor de subcategorie met luister- en kijkactiviteit: luisteren als lid van een aanwezig publiek? |
ja/nee |
|
LU2.5 |
Sluiten de teksten die de leerlingen luisteren aan bij de algemene omschrijvingen van luister- en kijkvaardigheid (qua niveau en onderwerp, de sleutelbegrippen en de hoofdkenmerken voor de verschillende niveaus voor de subcategorie met luister- en kijkactiviteit: luisteren naar mededelingen en instructies? |
ja/nee |
|
LU2.6 |
Sluiten de teksten die de leerlingen luisteren aan bij de algemene omschrijvingen van luister- en kijkvaardigheid (qua niveau en onderwerp), de sleutelbegrippen en de hoofdkenmerken voor de verschillende niveaus voor de subcategorie met luister- en kijkactiviteit: luisteren naar radio en geluidsopnamen? |
ja/nee |
|
LU2.7 |
Sluiten de teksten die de leerlingen luisteren aan bij de algemene omschrijvingen van luister- en kijkvaardigheid (qua niveau en onderwerp), de sleutelbegrippen en de hoofdkenmerken voor de verschillende niveaus voor de subcategorie met luister- en kijkactiviteit: tv, film en video kijken? |
ja/nee |
Toelichting LU2.2: Bij de keuze van onderwerpen van de luisterteksten worden de criteria ‘vertrouwde, alledaagse onderwerpen’ en ‘van persoonlijk belang’ nader geduid als ‘passend bij de Caribische context’. Deze context wordt gekenmerkt door bijvoorbeeld de ligging en geografie van Bonaire, de meertalige situatie, en door culturele en talige aspecten van het maatschappelijke verkeer.
Toelichting LU2.3 t/m LU2.7: In de toetswijzer doorstroomtoets po Bonaire staan de algemene omschrijvingen van luister- en kijkvaardigheid (qua niveau en onderwerp), sleutelbegrippen en hoofdkenmerken voor de verschillende niveaus beschreven.
Opgavenkenmerken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
LU3.1 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de algemene omschrijvingen van luister- en kijkvaardigheid en de can-do statements van het juiste niveau voor de subcategorie met luister- en kijkactiviteit: gesprekken tussen andere sprekers begrijpen? |
ja/nee |
|
LU3.2 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de algemene omschrijvingen van luister- en kijkvaardigheid en de can-do statements van het juiste niveau voor de subcategorie met luister- en kijkactiviteit: luisteren als lid van een aanwezig publiek? |
ja/nee |
|
LU3.3 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de algemene omschrijvingen van luister- en kijkvaardigheid en de can-do statements van het juiste niveau voor de subcategorie met luister- en kijkactiviteit: luisteren naar mededelingen en instructies? |
ja/nee |
|
LU3.4 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de algemene omschrijvingen van luister- en kijkvaardigheid en de can-do statements van het juiste niveau voor de subcategorie met luister- en kijkactiviteit: luisteren naar radio en geluidsopnamen? |
ja/nee |
|
LU3.5 |
Sluiten de opgaven die leerlingen maken aan bij de algemene omschrijvingen van luister- en kijkvaardigheid en de can-do statements van het juiste niveau voor de subcategorie met luister- en kijkactiviteit: tv, film en video kijken? |
ja/nee |
Toelichting LU3.1 t/m LZ3.5: In de toetswijzer doorstroomtoets po Bonaire staan de algemene omschrijvingen van luister- en kijkvaardigheid (qua niveau en onderwerp) en can-do statements voor de verschillende niveaus beschreven.
Woordenschat komt in de toetswijzer ook aan bod bij de taalactiviteit receptief luisteren en kijken onder de noemer receptief communicatieve taalstrategieën. In tegenstelling tot woordenschat bij receptief lezen, hoeft woordenschat bij receptief luisteren en kijken niet verplicht getoetst te worden.
Kwaliteitseisen
Beslisregel:
Om aan deze categorie kwaliteitseisen te voldoen, gelden de volgende beslisregels:
1. Taken: van de vragen WL1.1 t/m WL1.5 dienen 4 van de 5 met JA te worden beantwoord.
2. Tekstkenmerken: indien een vraag bij WL1 met JA wordt beantwoord, dient de congruerende vraag bij WL2 ook met JA te worden beantwoord. De eventuele overige vraag kan met NEE worden beantwoord.
3. Opgavenkenmerken: indien een vraag bij WL1 met JA wordt beantwoord, dient de congruerende vraag bij WL3 ook met JA te worden beantwoord. De eventuele overige vraag kan met NEE worden beantwoord.
Taken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
WL1.1 |
Maken leerlingen minimaal 1 woordenschatopdracht voor de strategie: aanwijzingen herkennen en afleiden bij minimaal 1 tekst van de subcategorie met luister- en kijkactiviteit: gesprek tussen andere sprekers begrijpen? |
ja/nee |
|
WL1.2 |
Maken leerlingen minimaal 1 woordenschatopdracht voor de strategie: aanwijzingen herkennen en afleiden bij minimaal 1 tekst van de subcategorie met luister- en kijkactiviteit: luisteren als lid van een aanwezig publiek? |
ja/nee |
|
WL1.3 |
Maken leerlingen minimaal 1 woordenschatopdracht voor de strategie: aanwijzingen herkennen en afleiden bij minimaal 1 tekst van de subcategorie met luister- en kijkactiviteit: luisteren naar mededelingen en instructies? |
ja/nee |
|
WL1.4 |
Maken leerlingen minimaal 1 woordenschatopdracht voor de strategie: aanwijzingen herkennen en afleiden bij minimaal 1 tekst van de subcategorie met luister- en kijkactiviteit: luisteren naar radio en geluidsopnamen? |
ja/nee |
|
WL1.5 |
Maken leerlingen minimaal 1 woordenschatopdracht voor de strategie: aanwijzingen herkennen en afleiden bij minimaal 1 tekst van de subcategorie met luister- en kijkactiviteit: tv, film en video kijken? |
ja/nee |
Tekstkenmerken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
WL2.1 |
Sluit(en) de tekst(en) die de leerling luistert aan bij de sleutelbegrippen voor de geschikte niveaus voor de strategie: aanwijzingen herkennen en afleiden van de subcategorie met luister- en kijkactiviteit: gesprek tussen andere sprekers begrijpen? |
ja/nee |
|
WL2.2 |
Sluit(en) de tekst(en) die de leerling luistert aan bij de sleutelbegrippen voor de geschikte niveaus voor de strategie: aanwijzingen herkennen en afleiden van de subcategorie met luister- en kijkactiviteit: luisteren als lid van een aanwezig publiek? |
ja/nee |
|
WL2.3 |
Sluit(en) de tekst(en) die de leerling luistert aan bij de sleutelbegrippen voor de geschikte niveaus voor de strategie: aanwijzingen herkennen en afleiden van de subcategorie met luister- en kijkactiviteit: luisteren naar mededelingen en instructies? |
ja/nee |
|
WL2.4 |
Sluit(en) de tekst(en) die de leerling luistert aan bij de sleutelbegrippen voor de geschikte niveaus voor de strategie: aanwijzingen herkennen en afleiden van de subcategorie met luister- en kijkactiviteit: luisteren naar radio en geluidsopnamen? |
ja/nee |
|
WL2.5 |
Sluit(en) de tekst(en) die de leerling luistert aan bij de sleutelbegrippen voor de geschikte niveaus voor de strategie: aanwijzingen herkennen en afleiden van de subcategorie met luister- en kijkactiviteit: tv, film en video kijken? |
ja/nee |
Toelichting W2.1 t/m WL2.5: De sleutelbegrippen voor WL2.1 t/m WL2.5 zijn te vinden in het ERK via: https://taalunie.org/publicaties/216/gemeenschappelijk-europees-referentiekader-voor-talen-leren-onderwijzen-beoordelen.
Opgavenkenmerken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
WL3.1 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de can-do statements van het geschikte niveau voor de strategie: aanwijzingen herkennen en afleiden van de subcategorie met luister- en kijkactiviteit: gesprek tussen andere sprekers begrijpen? |
ja/nee |
|
WL3.2 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de can-do statements van het geschikte niveau voor de strategie: aanwijzingen herkennen en afleiden van de subcategorie met luister- en kijkactiviteit: luisteren als lid van een aanwezig publiek? |
ja/nee |
|
WL3.3 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de can-do statements van het geschikte niveau voor de strategie: aanwijzingen herkennen en afleiden van de subcategorie met luister- en kijkactiviteit: luisteren naar mededelingen en instructies? |
ja/nee |
|
WL3.4 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de can-do statements van het geschikte niveau voor de strategie: aanwijzingen herkennen en afleiden van de subcategorie met luister- en kijkactiviteit: luisteren naar radio en geluidsopnamen? |
ja/nee |
|
WL3.5 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de can-do statements van het geschikte niveau voor de strategie: aanwijzingen herkennen en afleiden van de subcategorie met luister- en kijkactiviteit: tv, film en video kijken? |
ja/nee |
Toelichting WL3.1 t/m W3.5: De can-do statements voor WL3.1 t/m WL3.5 zijn te vinden in het ERK via: https://taalunie.org/publicaties/216/gemeenschappelijk-europees-referentiekader-voor-talen-leren-onderwijzen-beoordelen.
Kwaliteitseisen
Beslisregel:
Om aan deze categorie kwaliteitseisen te voldoen, gelden de volgende beslisregels:
1. Taken: van SP1.1 t/m SP1.5 dienen tenminste twee van de vijf vragen met JA te worden beantwoord.
2. Opgavenkenmerken: indien de vraag bij de subcategorie met spreekactiviteit bij SP1 met JA is beantwoord, dienen de corresponderende vragen bij SP2 ook met JA te worden beantwoord.
Taken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
SP1.1 |
Spreken leerlingen en maken zij minstens één opdracht bij de subcategorie met spreekactiviteit: ervaringen beschrijven? |
ja/nee |
|
SP1.2 |
Spreken leerlingen en maken zij minstens één opdracht bij de subcategorie met spreekactiviteit: informatie geven? |
ja/nee |
|
SP1.3 |
Spreken leerlingen en maken zij minstens één opdracht bij de subcategorie met spreekactiviteit: een pleidooi houden? |
ja/nee |
|
SP1.4 |
Spreken leerlingen en maken zij minstens één opdracht bij de subcategorie met spreekactiviteit: openbare mededelingen doen? |
ja/nee |
|
SP1.5 |
Spreken leerlingen en maken zij minstens één opdracht bij de subcategorie met spreekactiviteit: een publiek toespreken? |
ja/nee |
Opgavenkenmerken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
SP2.1 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de algemene omschrijvingen van mondelinge productie, de can-do statements en de sleutelbegrippen van het juiste niveau voor de subcategorie met spreekactiviteit: ervaringen beschrijven? |
ja/nee |
|
SP2.2 |
Zijn de communicatieve situaties (specificatie van het beoogde publiek, een realistische spreektaak, prettige afnamesetting en passende spreekduur) voldoende helder geformuleerd voor de subcategorie met spreekactiviteit: ervaringen beschrijven? |
ja/nee |
|
SP2.3 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de algemene omschrijvingen van mondelinge productie, de can-do statements en de sleutelbegrippen van het juiste niveau voor de subcategorie met spreekactiviteit: informatie geven? |
ja/nee |
|
SP2.4 |
Zijn de communicatieve situaties (specificatie van het beoogde publiek, een realistische spreektaak, prettige afnamesetting en passende spreekduur) voldoende helder geformuleerd voor de subcategorie met spreekactiviteit: informatie geven? |
ja/nee |
|
SP2.5 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de algemene omschrijvingen van mondelinge productie, de can-do statements en de sleutelbegrippen van het juiste niveau voor de subcategorie met spreekactiviteit: een pleidooi houden? |
ja/nee |
|
SP2.6 |
Zijn de communicatieve situaties (specificatie van het beoogde publiek, een realistische spreektaak, prettige afnamesetting en passende spreekduur) voldoende helder geformuleerd voor de subcategorie met spreekactiviteit: een pleidooi houden? |
ja/nee |
|
SP2.7 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de algemene omschrijvingen van mondelinge productie, de can-do statements en de sleutelbegrippen van het juiste niveau voor de subcategorie met spreekactiviteit: openbare mededelingen doen? |
ja/nee |
|
SP2.8 |
Zijn de communicatieve situaties (specificatie van het beoogde publiek, een realistische spreektaak, prettige afnamesetting en passende spreekduur) voldoende helder geformuleerd voor de subcategorie met spreekactiviteit: openbare mededelingen doen? |
ja/nee |
|
SP2.9 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de algemene omschrijvingen van mondelinge productie, de can-do statements en de sleutelbegrippen van het juiste niveau voor de subcategorie met spreekactiviteit: een publiek toespreken? |
ja/nee |
|
SP2.10 |
Zijn de communicatieve situaties (specificatie van het beoogde publiek, een realistische spreektaak, prettige afnamesetting en passende spreekduur) voldoende helder geformuleerd voor de subcategorie met spreekactiviteit: een publiek toespreken? |
ja/nee |
Toelichting SP2.1, SP2.3, SP2.5, SP2.7, SP2.9: In de toetswijzer doorstroomtoets po Bonaire staan de algemene omschrijvingen van productief spreken (qua niveau en onderwerp) en de sleutelbegrippen voor de verschillende niveaus beschreven. In de wijziging op het Toetsbesluit staan de can-do statements voor de verschillende niveaus beschreven.
Kwaliteitseisen
Beslisregel:
Om aan deze categorie kwaliteitseisen te voldoen, gelden de volgende beslisregels:
1. Taken: de vragen bij GS1 dienen met JA of NEE te worden beantwoord.
2. Gesprekskenmerken: indien de vraag bij de subcategorie met gespreksactiviteit bij GS1 met JA is beantwoord, dient de corresponderende vraag bij GS2 ook met JA te worden beantwoord.
Taken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
GS1.1 |
Houden leerlingen gesprekken en maken zij minstens één opdracht van de subcategorie met gespreksactiviteit: een gesprekspartner begrijpen? |
ja/nee |
|
GS1.2 |
Houden leerlingen gesprekken en maken zij minstens één opdracht van de subcategorie met gespreksactiviteit: conversatie? |
ja/nee |
|
GS1.3 |
Houden leerlingen gesprekken en maken zij minstens één opdracht van de subcategorie met gespreksactiviteit: informele discussie (met vrienden)? |
ja/nee |
|
GS1.4 |
Houden leerlingen gesprekken en maken zij minstens één opdracht van de subcategorie met gespreksactiviteit: formele discussie (vergaderingen)? |
ja/nee |
|
GS1.5 |
Houden leerlingen gesprekken en maken zij minstens één opdracht van de subcategorie met gespreksactiviteit: doelgerichte samenwerking? |
ja/nee |
|
GS1.6 |
Houden leerlingen gesprekken en maken zij minstens één opdracht van de subcategorie met gespreksactiviteit: goederen en diensten verkrijgen? |
ja/nee |
|
GS1.7 |
Houden leerlingen gesprekken en maken zij minstens één opdracht van de subcategorie met gespreksactiviteit: interviewen en geïnterviewd worden? |
ja/nee |
|
GS1.8 |
Houden leerlingen gesprekken en maken zij minstens één opdracht van de subcategorie met gespreksactiviteit: informatie-uitwisseling? |
ja/nee |
|
GS1.9 |
Houden leerlingen gesprekken en maken zij minstens één opdracht van de subcategorie met gespreksactiviteit: gebruik van telecommunicatie? |
ja/nee |
Gesprekskenmerken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
GS2.1 |
Sluiten de gesprekken die de leerlingen voeren aan bij de algemene omschrijvingen van mondelinge interactie, de can-do statements en de sleutelbegrippen van het juiste niveau voor de subcategorie met gespreksactiviteit: een gesprekspartner begrijpen? |
ja/nee |
|
GS2.2 |
Sluiten de gesprekken die de leerlingen voeren aan bij de algemene omschrijvingen van mondelinge interactie, de can-do statements en de sleutelbegrippen van het juiste niveau voor de subcategorie met gespreksactiviteit: conversatie? |
ja/nee |
|
GS2.3 |
Sluiten de gesprekken die de leerlingen voeren aan bij de algemene omschrijvingen van mondelinge interactie, de can-do statements en de sleutelbegrippen van het juiste niveau voor de subcategorie met gespreksactiviteit: informele discussie (met vrienden)? |
ja/nee |
|
GS2.4 |
Sluiten de gesprekken die de leerlingen voeren aan bij de algemene omschrijvingen van mondelinge interactie, de can-do statements en de sleutelbegrippen van het juiste niveau voor de subcategorie met gespreksactiviteit: formele discussie (vergaderingen)? |
ja/nee |
|
GS2.5 |
Sluiten de gesprekken die de leerlingen voeren aan bij de algemene omschrijvingen van mondelinge interactie, de can-do statements en de sleutelbegrippen van het juiste niveau voor de subcategorie met gespreksactiviteit: doelgerichte samenwerking? |
ja/nee |
|
GS2.6 |
Sluiten de gesprekken die de leerlingen voeren aan bij de algemene omschrijvingen van mondelinge interactie, de can-do statements en de sleutelbegrippen van het juiste niveau voor de subcategorie met gespreksactiviteit: goederen en diensten verkrijgen? |
ja/nee |
|
GS2.7 |
Sluiten de gesprekken die de leerlingen voeren aan bij de algemene omschrijvingen van mondelinge interactie, de can-do statements en de sleutelbegrippen van het juiste niveau voor de subcategorie met gespreksactiviteit: interviewen en geïnterviewd worden? |
ja/nee |
|
GS2.8 |
Sluiten de gesprekken die de leerlingen voeren aan bij de algemene omschrijvingen van mondelinge interactie, de can-do statements en de sleutelbegrippen van het juiste niveau voor de subcategorie met gespreksactiviteit: informatie-uitwisseling? |
ja/nee |
|
GS2.9 |
Sluiten de gesprekken die de leerlingen voeren aan bij de algemene omschrijvingen van mondelinge interactie, de can-do statements en de sleutelbegrippen van het juiste niveau voor de subcategorie met gespreksactiviteit: gebruik van telecommunicatie? |
ja/nee |
Toelichting GS2.1 t/m GS2.9: In de toetswijzer doorstroomtoets po Bonaire staan de algemene omschrijvingen van productief mondelinge interactie (gesprekken voeren) (qua niveau en onderwerp) en de sleutelbegrippen voor de verschillende niveaus beschreven. In de wijziging op het Toetsbesluit staan de can-do statements voor de verschillende niveaus beschreven.
Kwaliteitseisen
Beslisregel:
Om aan deze categorie kwaliteitseisen te voldoen, gelden de volgende beslisregels:
1. Taken: de vragen bij SR1.1 t/m SR1.2 dienen met JA te worden beantwoord. De vragen bij SR1.3 en SR1.4 dienen met JA of NEE te worden beantwoord.
3. Opgavenkenmerken: de vragen bij SR2.1 t/m SR2.4 dienen met JA te worden beantwoord. Indien de vraag bij de subcategorie met schrijfactiviteit bij SR1.3 of SR1.4 met JA is beantwoord, dienen de corresponderende vragen bij SR2.5 t/m SR2.8 ook met JA te worden beantwoord.
Taken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
SR1.1 |
Schrijven leerlingen en maken zij opdrachten (waarvan in ieder geval minstens twee opdrachten op niveau B1) bij de subcategorie met schrijfactiviteit: creatief schrijven? |
ja/nee |
|
SR1.2 |
Schrijven leerlingen en maken zij opdrachten (waarvan in ieder geval minstens twee opdrachten op niveau B1) bij de subcategorie met schrijfactiviteit: correspondentie? |
ja/nee |
|
SR1.3 |
Schrijven leerlingen en maken zij minstens één opdracht bij de subcategorie met schrijfactiviteit: schriftelijke verslagen en essays? |
ja/nee |
|
SR1.4 |
Schrijven leerlingen en maken zij minstens één opdracht bij de subcategorie met schrijfactiviteit: notities, berichten en formulieren? |
ja/nee |
Opgavenkenmerken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
SR2.1 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de algemene omschrijvingen van schriftelijke productie, de can-do statements en de sleutelbegrippen van het juiste niveau voor de subcategorie met schrijfactiviteit: creatief schrijven? |
ja/nee |
|
SR2.2 |
Zijn de communicatieve situaties (een realistische schrijftaak, prettige afnamesetting en passende schrijftijd) voldoende helder geformuleerd voor de subcategorie met schrijfactiviteit: creatief schrijven? |
ja/nee |
|
SR2.3 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de algemene omschrijvingen van schriftelijke productie, de can-do statements en de sleutelbegrippen van het juiste niveau voor de subcategorie met schrijfactiviteit: correspondentie? |
ja/nee |
|
SR2.4 |
Zijn de communicatieve situaties (een realistische schrijftaak, prettige afnamesetting en passende schrijftijd) voldoende helder geformuleerd voor de subcategorie met schrijfactiviteit: correspondentie? |
ja/nee |
|
SR2.5 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de algemene omschrijvingen van schriftelijke productie, de can-do statements en de sleutelbegrippen van het juiste niveau voor de subcategorie met schrijfactiviteit: schriftelijke verslagen en essays? |
ja/nee |
|
SR2.6 |
Zijn de communicatieve situaties (een realistische schrijftaak, prettige afnamesetting en passende schrijftijd) voldoende helder geformuleerd voor de subcategorie met schrijfactiviteit: schriftelijke verslagen en essays? |
ja/nee |
|
SR2.7 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de algemene omschrijvingen van schriftelijke productie, de can-do statements en de sleutelbegrippen van het juiste niveau voor de subcategorie met schrijfactiviteit: notities, berichten en formulieren? |
ja/nee |
|
SR2.8 |
Zijn de communicatieve situaties (een realistische schrijftaak, prettige afnamesetting en passende schrijftijd) voldoende helder geformuleerd voor de subcategorie met schrijfactiviteit: notities, berichten en formulieren? |
ja/nee |
Toelichting SR2.1, SR2.3, SR2.5 en SR2.7: In de toetswijzer doorstroomtoets po Bonaire staan de algemene omschrijvingen van productief schriftelijk (schrijven) (qua niveau en onderwerp) en de sleutelbegrippen voor de verschillende niveaus beschreven. In de wijziging op het Toetsbesluit staan de can-do statements voor de verschillende niveaus beschreven.
Strategieën worden onderscheiden voor de taalactiviteiten. Deze zijn ingedeeld in: receptieve strategieën, productieve strategieën, interactieve strategieën, mediation en strategieën om een tekst te vereenvoudigen. Bij receptieve strategieën gaat het om het herkennen en afleiden van aanwijzingen uit tekst (bij receptief lezen) en context (bij receptief luisteren en kijken). Deze can-do beschrijvingen hebben voornamelijk betrekking op woordenschat en zijn aan daarom al aan bod gekomen bij 3.6.3 en 3.6.5.
Kwaliteitseisen
Beslisregel:
Om aan deze categorie kwaliteitseisen te voldoen, gelden de volgende beslisregels:
1. Taken: de vragen bij SA1 dienen met JA of NEE te worden beantwoord.
2. Opgavenkenmerken: indien de vraag bij de strategie bij SA1 met JA is beantwoord, dient de corresponderende vraag bij SA2 ook met JA te worden beantwoord.
Taken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
SA1.1 |
Maken leerlingen minstens één opgave bij de productieve strategie: planning? |
ja/nee |
|
SA1.2 |
Maken leerlingen minstens één opgave bij de productieve strategie: compensatie? |
ja/nee. |
|
SA1.3 |
Maken leerlingen minstens één opgave bij de productieve strategie: monitoring en herstel? |
ja/nee |
|
SA1.4 |
Maken leerlingen minstens één opgave bij de productieve strategie: interactie? |
ja/nee |
|
SA1.5 |
Maken leerlingen minstens één opgave bij de interactieve strategie: de beurt nemen? |
ja/nee |
|
SA1.6 |
Maken leerlingen minstens één opgave bij de interactieve strategie: samenwerken? |
ja/nee |
|
SA1.7 |
Maken leerlingen minstens één opgave bij de interactieve strategie: vragen om opheldering? |
ja/nee |
|
SA1.8 |
Maken leerlingen minstens één opgave bij de mediatiestrategie: strategieën om een nieuw concept uit te leggen? |
ja/nee |
|
SA1.9 |
Maken leerlingen minstens één opgave bij de mediatiestrategie: strategieën om een tekst te vereenvoudigen? |
ja/nee |
Opgavenkenmerken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
SA2.1 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de can-do statements en de sleutelbegrippen van het juiste niveau voor de productieve strategie: planning? |
ja/nee |
|
SA2.2 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de can-do statements en de sleutelbegrippen van het juiste niveau voor de productieve strategie: compensatie? |
ja/nee |
|
SA2.3 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de can-do statements en de sleutelbegrippen van het juiste niveau voor de productieve strategie: monitoring en herstel? |
ja/nee |
|
SA2.4 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de can-do statements en de sleutelbegrippen van het juiste niveau voor de productieve strategie: interactie? |
ja/nee |
|
SA2.5 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de can-do statements en de sleutelbegrippen van het juiste niveau voor de interactieve strategie: de beurt nemen? |
ja/nee |
|
SA2.6 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de can-do statements en de sleutelbegrippen van het juiste niveau voor de interactieve strategie: samenwerken? |
ja/nee |
|
Sa2.7 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de can-do statements en de sleutelbegrippen van het juiste niveau voor de interactieve strategie: vragen om opheldering? |
ja/nee |
|
SA2.8 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de can-do statements en de sleutelbegrippen van het juiste niveau voor de mediatiestrategie: strategieën om een nieuw concept uit te leggen? |
ja/nee |
|
SA2.9 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de can-do statements en de sleutelbegrippen van het juiste niveau voor de mediatiestrategie: strategieën om een tekst te vereenvoudigen? |
ja/nee |
Toelichting SA2.1 t/m SA2.9: De website van de Taalunie (https://taalunie.org/publicaties/216/gemeenschappelijk-europees-referentiekader-voor-talen-leren-onderwijzen-beoordelen) dient te worden geraadpleegd voor de can-do statements en de sleutelbegrippen.
De communicatieve taalcompetenties beschrijven de verschillende aspecten van de taalbeheersing in de communicatie: algemeen linguïstisch bereik, beheersing en bereik van de woordenschat, grammaticale nauwkeurigheid, fonologische beheersing, orthografische beheersing, sociolinguïstische trefzekerheid, flexibiliteit, het woord (de beurt) nemen, thematische ontwikkeling, coherentie en cohesie, propositionele nauwkeurigheid, en vloeiendheid. Beheersing en bereik van de woordenschat wordt in deze paragraaf niet meegenomen aangezien dit al aan bod komt bij paragraaf 3.6.3.
Kwaliteitseisen
Beslisregel:
Om aan deze categorie kwaliteitseisen te voldoen, gelden de volgende beslisregels:
1. Taken: de vragen bij CO1 dienen met JA of NEE te worden beantwoord.
2. Opgavenkenmerken: indien de vraag bij de taalcompetentie bij CO1 met JA is beantwoord, dient de corresponderende vraag bij CO2 ook met JA te worden beantwoord.
Taken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
CO1.1 |
Maken leerlingen minstens één opgave bij de taalcompetentie: algemeen linguïstisch bereik? |
ja/nee |
|
CO1.2 |
Maken leerlingen minstens één opgave bij de taalcompetentie: grammaticale nauwkeurigheid? |
ja/nee |
|
CO1.3 |
Maken leerlingen minstens één opgave bij de taalcompetentie: fonologische beheersing? |
ja/nee |
|
CO1.4 |
Maken leerlingen minstens één opgave bij de taalcompetentie: orthografische beheersing? |
ja/nee |
|
CO1.5 |
Maken leerlingen minstens één opgave bij de taalcompetentie: sociolinguïstische trefzekerheid? |
ja/nee |
|
CO1.6 |
Maken leerlingen minstens één opgave bij de taalcompetentie: flexibiliteit? |
ja/nee |
|
CO1.7 |
Maken leerlingen minstens één opgave bij de taalcompetentie: het woord (de beurt) nemen? |
ja/nee |
|
CO1.8 |
Maken leerlingen minstens één opgave bij de taalcompetentie: thematische ontwikkeling? |
ja/nee |
|
CO1.9 |
Maken leerlingen minstens één opgave bij de taalcompetentie: coherentie en cohesie? |
ja/nee |
|
CO1.10 |
Maken leerlingen minstens één opgave bij de taalcompetentie: propositionele nauwkeurigheid? |
ja/nee |
|
CO1.11 |
Maken leerlingen minstens één opgave bij de taalcompetentie: vloeiendheid? |
ja/nee |
Opgavenkenmerken:
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
CO2.1 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de can-do statements en de sleutelbegrippen van het juiste niveau voor taalcompetentie: algemeen linguïstisch bereik? |
ja/nee |
|
CO2.2 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de can-do statements en de sleutelbegrippen van het juiste niveau voor taalcompetentie: grammaticale nauwkeurigheid? |
ja/nee |
|
CO2.3 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de can-do statements en de sleutelbegrippen van het juiste niveau voor taalcompetentie: fonologische beheersing? |
ja/nee |
|
CO2.4 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de can-do statements en de sleutelbegrippen van het juiste niveau voor taalcompetentie: orthografische beheersing? |
ja/nee |
|
CO2.5 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de can-do statements en de sleutelbegrippen van het juiste niveau voor taalcompetentie: sociolinguïstische trefzekerheid? |
ja/nee |
|
CO2.6 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de can-do statements en de sleutelbegrippen van het juiste niveau voor taalcompetentie: flexibiliteit? |
ja/nee |
|
CO2.7 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de can-do statements en de sleutelbegrippen van het juiste niveau voor taalcompetentie: het woord (de beurt) nemen? |
ja/nee |
|
CO2.8 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de can-do statements en de sleutelbegrippen van het juiste niveau voor taalcompetentie: thematische ontwikkeling? |
ja/nee |
|
CO2.9 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de can-do statements en de sleutelbegrippen van het juiste niveau voor taalcompetentie: coherentie en cohesie? |
ja/nee |
|
CO2.10 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de can-do statements en de sleutelbegrippen van het juiste niveau voor taalcompetentie: propositionele nauwkeurigheid? |
ja/nee |
|
CO2.11 |
Sluiten de opgaven die de leerlingen maken aan bij de can-do statements en de sleutelbegrippen van het juiste niveau voor taalcompetentie: vloeiendheid? |
ja/nee |
Toelichting CO2.1 t/m CO2.11: De website van de Taalunie (https://taalunie.org/publicaties/216/gemeenschappelijk-europees-referentiekader-voor-talen-leren-onderwijzen-beoordelen) dient te worden geraadpleegd voor de can-do statements en de sleutelbegrippen.
Voor Rekenen zijn zes referentieniveaus beschreven: 1F, 1S, 2F, 2S, 3F en 3S. Voor het terrein Rekenen zijn dit voor het po de niveaus 1F en 1S. Voor Papiamentu zijn vier referentieniveaus beschreven: 1F, 2F, 3F en 4F. Voor het terrein Papiamentu is dit voor het po alleen het niveau 1F. Voor Nederlands als vreemde taal zijn zes ERK-niveaus beschreven: A1, A2, B1, B2, C1 en C2. Voor het terrein Nederlands als vreemde taal zijn dit voor het po de niveaus A2 en B1.
Dit betekent dat, in lijn met de Toetswijzer PO, de doorstroomtoets, ongeacht de toetsvorm, toetsopgaven moet bevatten die de inhouden van alle niveaus voor het PO meten.
Kwaliteitseis
Beslisregel: Om aan deze categorie kwaliteitseis te voldoen, dienen de vragen TN1 t/m TN3 met JA te worden beantwoord.
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
TN1 |
Zijn de opgaven van de toets voor het terrein Rekenen evenwichtig samengesteld qua referentieniveaus 1F en 1S? |
ja/nee |
|
TN2 |
Zijn de opgaven van de toets voor het terrein Papiamentu evenwichtig samengesteld over het referentieniveau 1F? |
ja/nee |
|
TN3 |
Zijn de opgaven van de toets voor het terrein Nederlands als vreemde taal evenwichtig samengesteld qua ERK-niveaus A2 en B1? |
ja/nee |
Toelichting TN1 t/m TN3: Dit dient uit de toetsmatrijs naar voren te komen. Dat wil zeggen dat in de toetsmatrijs de verhouding van de vragen van de referentie- en ERK-niveaus is gespecificeerd en dat in zowel de toetsmatrijs als in de varianten van de doorstroomtoets de verhouding van de vragen over alle niveaus evenwichtig is. Evenwichtig wil zeggen dat het aantal en de verhouding vragen gezamenlijk inhoudelijk de referentie en ERK-niveaus van de terreinen representeren, een en ander conform de voorschriften uit de Toetswijzer PO.
Een CAT dient voor elke individuele leerling voor de drie terreinen een uitspraak over het behaalde niveau te geven. In het geval van een CAT is er verantwoord hoe elk niveau op representatieve wijze voor alle individuele leerlingen aan bod komt. De aanbieder kan dit verantwoorden aan de hand van de toetsmatrijs, aangevuld met de procesbeschrijving van hoe het algoritme werkt, aangevuld met enkele mogelijke itemsets inclusief de daarin aangeboden toetsopgaven en inclusief een toelichting op het daarbij geldende stopcriterium, aangevuld met enkele toetspaden uit het design inclusief de daarin aangeboden toetsopgaven.
Elke routing binnen het MST design dient voor de terreinen een uitspraak over het behaalde niveau te geven. In het geval van een MST is er verantwoord hoe het niveau van de terreinen op een bij de moeilijkheidsgraad van de betreffende route passende wijze voor alle individuele leerlingen aan bod komt. De aanbieder kan dit verantwoorden aan de hand van de toetsmatrijs, aangevuld met de beschrijving van de samenstelling van het MST design, aangevuld met enkele toetspaden uit het design inclusief de daarin aangeboden toetsopgaven.
Kwaliteitseisen
Beslisregel: Om aan deze categorie kwaliteitseisen te voldoen, dienen alle vragen met JA of N.V.T. te worden beantwoord.
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
LR1 |
Stelt de toetsaanbieder voor elke individuele leerling die de doorstroomtoets aflegt een leerlingrapport op? |
ja/nee |
|
LR2 |
Bevat het leerlingrapport het toetsadvies, uitgedrukt in één van de toetsadviescategorieën? |
ja/nee |
|
LR3 |
Geeft het leerlingrapport aan welk referentieniveau Rekenen de leerling beheerst? |
ja/nee |
|
LR4 |
Geeft het leerlingrapport aan welk referentieniveau Lezen voor Papiamentu de leerling beheerst? |
ja/nee |
|
LR5 |
Geeft het leerlingrapport aan welk referentieniveau Taalverzorging voor Papiamentu de leerling beheerst? |
ja/nee |
|
LR6 |
Geeft het leerlingrapport aan welk ERK-niveau receptief Lezen (inclusief Woordenschat) voor Nederlands als vreemde taal de leerling beheerst? |
ja/nee |
|
LR7 |
Geeft het leerlingrapport aan welk ERK-niveau receptief Luisteren en kijken voor Nederlands als vreemde taal de leerling beheerst? |
ja/nee |
|
LR8 |
Bevat het leerlingrapport een deugdelijke toelichting bij het toetsadvies en de beheersing van de referentie- en ERK-niveaus van de leerling die (ook) voor leerlingen, ouders, verzorgers, voogden en afnemers begrijpelijk is? |
ja/nee |
|
LR9 |
Zijn de andere uit te geven rapporten naast het leerlingrapport, en/of niet verplichte gegevens op het leerlingrapport, deugdelijk en helder voor de beoogde gebruiker? |
ja/nee/n.v.t. |
Toelichting LR1: De toetsaanbieder geeft één of meerdere (model)rapportages ter beoordeling. Wanneer er meer dan één variant van het leerlingrapport bestaat, moeten al deze varianten aangeboden worden, met een uitleg wanneer welke variant wordt gebruikt. Aangezien alle varianten aan de eisen moeten voldoen, worden alle voorbeeldrapporten beoordeeld op de kwaliteitseisen LR2 tot en met LR8. Mochten er rapporten ontbreken (d.w.z. LR1 = nee), dan krijgt de toetsaanbieder een onvoldoende voor ‘leerlingrapport’. Wanneer het leerlingrapport wel wordt aangeboden, worden de kwaliteitseisen LR2 tot en met LR8 beoordeeld op basis van die versie(s) van het leerlingrapport.
Toelichting LR2: De toetsaanbieder dient in het leerlingrapport een toetsadvies te geven. De aanbieder hanteert hierbij de door de Rijksoverheid vastgestelde toetsadviescategorieën. Dit toetsadvies is gebaseerd op in ieder geval de resultaten van de wettelijk verplichte (sub)domeinen van Rekenen, voor Papiamentu Lezen en Taalverzorging, én voor Nederlands als vreemde taal de taalactiviteiten receptief Lezen (inclusief het aspect Woordenschat) en receptief Luisteren en kijken. Aanvullend mag de toetsaanbieder in de bepaling van het toetsadvies ook één of meerdere van de optionele (sub)domeinen, taalactiviteiten, taalstrategieën en taalcompetenties van Papiamentu en Nederlands als vreemde taal meenemen die in dit kader in Hoofdstuk 3 beschreven zijn. In de wetenschappelijke verantwoording moet zijn aangegeven op basis van metingen van welke (sub)domeinen, taalactiviteiten, taalstrategieën en taalcompetenties het toetsadvies tot stand is gekomen.
Toelichting LR3: In het leerlingrapport moet aangegeven zijn op welk referentieniveau de leerling gepresteerd heeft op het terrein Rekenen. In het leerlingrapport moet in ieder geval aangegeven worden in welk van de volgende drie categorieën de leerlingprestatie past: onder niveau 1F, op niveau 1F, of op streefniveau 1S. Hoewel in de theorie de categorieën elkaar niet uitsluiten, en de leerling ook op een hoger niveau zou kunnen presteren dan het maximaal gegeven niveau, is in deze regeling vastgesteld dat in de rapportage een leerlingprestatie in één (niet meer en niet minder) van deze drie categorieën geclassificeerd wordt.
Toelichting LR4: In het leerlingrapport moet aangegeven zijn op welk referentieniveau de leerling gepresteerd heeft op het domein Lezen bij het terrein Papiamentu. In het leerlingrapport moet in ieder geval aangegeven worden in welk van de volgende twee categorieën de leerlingprestatie past: onder niveau 1F of op niveau 1F. Hoewel in de theorie de categorieën elkaar niet uitsluiten, en de leerling ook op een hoger niveau zou kunnen presteren dan het maximaal gegeven niveau, is in deze regeling vastgesteld dat in de rapportage een leerlingprestatie in één (niet meer en niet minder) van deze twee categorieën geclassificeerd wordt.
Toelichting LR5: In het leerlingrapport moet aangegeven zijn op welk referentieniveau de leerling gepresteerd heeft op het subdomein Taalverzorging bij het terrein Papiamentu. In het leerlingrapport moet in ieder geval aangegeven worden in welk van de volgende twee categorieën de leerlingprestatie past: onder niveau 1F of op niveau 1F. Hoewel in de theorie de categorieën elkaar niet uitsluiten, en de leerling ook op een hoger niveau zou kunnen presteren dan het maximaal gegeven niveau, is in deze regeling vastgesteld dat in de rapportage een leerlingprestatie in één (niet meer en niet minder) van deze twee categorieën geclassificeerd wordt.
Toelichting LR6: In het leerlingrapport moet aangegeven zijn op welk ERK-niveau de leerling gepresteerd heeft op de taalactiviteit receptief Lezen bij het terrein Nederlands als vreemde taal. Er moet extra aandacht worden besteed aan het aspect Woordenschat. In het leerlingrapport moet in ieder geval aangegeven worden in welk van de volgende drie niveaus de leerlingprestatie past: onder niveau A2, niveau A2 of niveau B1. Hoewel in de theorie de categorieën elkaar niet uitsluiten, en de leerling ook op een hoger niveau zou kunnen presteren dan het maximaal gegeven niveau, is in deze regeling vastgesteld dat in de rapportage een leerlingprestatie in één (niet meer en niet minder) van deze twee categorieën geclassificeerd wordt.
Toelichting LR7: In het leerlingrapport moet aangegeven zijn op welk ERK-niveau de leerling gepresteerd heeft op de taalactiviteit receptief Luisteren en kijken bij het terrein Nederlands als vreemde taal. In het leerlingrapport moet in ieder geval aangegeven worden in welk van de volgende drie niveaus de leerlingprestatie past: onder niveau A2, niveau A2 of niveau B1. Hoewel in de theorie de categorieën elkaar niet uitsluiten, en de leerling ook op een hoger niveau zou kunnen presteren dan het maximaal gegeven niveau, is in deze regeling vastgesteld dat in de rapportage een leerlingprestatie in één (niet meer en niet minder) van deze twee categorieën geclassificeerd wordt.
Toelichting LR8: Bij het rapport dient een toegankelijke toelichting te worden geboden, waarin begrijpelijke handvatten gegeven worden voor de interpretatie van het toetsadvies en de beheersing van de referentie- en ERK-niveaus van de leerling door diverse betrokkenen. De aanbieder toont aan op welke wijze de rapportage rekening houdt met de verschillende doelgroepen, te weten leerlingen, ouders, verzorgers, voogden en afnemers.
Toelichting LR9: De toetsaanbieder geeft één of meerdere (model)rapportages zoals bijvoorbeeld een groepsrapportage, schoolrapportage of bovenschoolse rapportage ter beoordeling. Bij de uitgegeven rapporten dient een toegankelijke toelichting te worden geboden aan de beoogde gebruiker, waarin begrijpelijke handvatten gegeven worden voor de interpretatie van gerapporteerde gegevens. De aanbieder toont aan op welke wijze de rapportage rekening houdt met de verschillende doelgroepen, te weten leerkrachten, intern begeleiders, en directeuren of vertegenwoordigers van schoolbesturen of samenwerkingsverbanden.
De doorstroomtoets is in principe geschikt voor alle leerlingen, ook voor leerlingen met een specifieke ondersteuningsbehoefte, met uitzondering van leerlingen die onder de ontheffingsgronden vallen.
Kwaliteitseisen
Beslisregel: Om aan deze categorie kwaliteitseisen te voldoen, dienen alle vragen met JA te worden beantwoord.
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
LL1 |
Kunnen alle leerlingen, ook met specifieke ondersteuningsbehoeften (uitgezonderd leerlingen die vallen onder de ontheffingsgronden), deelnemen aan de toets? |
ja/nee |
|
LL1.a |
Is de toets aantoonbaar geschikt, al dan niet door extra ondersteuning, voor leerlingen met een visuele beperking, zoals leerlingen die slechtziend of kleurenblind zijn? |
ja/nee |
|
LL1.b |
Is de toets aantoonbaar geschikt, al dan niet door extra ondersteuning, voor dove/slechthorende leerlingen? |
ja/nee |
|
LL1.c |
Is de toets aantoonbaar geschikt, al dan niet door extra ondersteuning, voor leerlingen met een taalontwikkelingsstoornis (TOS)? |
ja/nee |
|
LL1.d |
Is de toets aantoonbaar geschikt, al dan niet door extra ondersteuning, voor leerlingen met dyslexie? |
ja/nee |
|
LL1.e |
Is de toets aantoonbaar geschikt, al dan niet door extra ondersteuning, voor leerlingen met ernstige rekenproblemen of dyscalculie? |
ja/nee |
|
LL1.f |
Is de toets aantoonbaar geschikt, al dan niet door extra ondersteuning, voor leerlingen met een motorische beperking? |
ja/nee |
|
LL1.g |
Is de toets aantoonbaar geschikt, al dan niet door extra ondersteuning, voor leerlingen met ondersteuningsbehoeften voortkomend uit chronische/langdurige ziekte, een psychische aandoening en/of gedragsproblemen of voortkomend uit hier niet nader gespecificeerde beperkingen? |
ja/nee |
|
LL2 |
Staat in de handleiding en/of toetsreglement voor de afnemer bij de toets in volledigheid beschreven op welke wijze de toets rekening houdt met leerlingen met ondersteuningsbehoeften? |
ja/nee |
|
LL2.a |
Staat omschreven in de handleiding en/of toetsreglement welke hulpmiddelen zijn te gebruiken tijdens de toetsafname? |
ja/nee |
|
LL2.b |
Staat omschreven in de handleiding en/of toetsreglement welke aanpassingen in de afnamecondities mogelijk zijn? |
ja/nee |
|
LL2.c |
Is de toets plaatsonafhankelijk af te nemen? |
ja/nee |
|
LL2.d |
Wordt beschreven wat de mogelijkheden zijn als de geboden ondersteuning niet toereikend is? |
ja/nee |
Toelichting LL1: Er is automatisch voldaan aan kwaliteitseis LL1 wanneer is voldaan aan de kwaliteitseisen LL1a t/m LL1g. Er is aantoonbaar aandacht besteed aan alle in LL1.a t/m LL1.g genoemde doelgroepen en hun ondersteuningsbehoeften. Dit houdt het volgende in:
○ De aanbieder neemt bij het maken van de toets zoveel mogelijk elementen op die zorgen dat de toets voor alle leerlingen (digitaal) toegankelijk is. Waar mogelijk worden de richtlijnen uit de WCAG 2.1 toegepast. Bij de itemconstructie wordt generiek minstens op de volgende wijze rekening gehouden met (digitale) toegankelijkheid: richtlijnen voor kleurgebruik en contrast bij items, richtlijnen met betrekking tot een ondubbelzinnige lay-out en tekstuele vormgeving, richtlijnen met betrekking tot figuurlijk taalgebruik (als dat geen toetsdoel is) en richtlijnen met betrekking tot het gebruik van ik, gebiedende wijs en vraagzinnen.
○ De toets kent geen tijdslimiet en het is mogelijk om pauzes te nemen.
○ De toets voorziet in een voorleesfunctie. De wijze waarop kan per toets(soort) verschillen.
Waar de bovengenoemde standaard onvoldoende tegemoet komt aan de doelgroepen genoemd onder LL1.a t/m LL1.g is aantoonbaar geprobeerd de belemmeringen die deze leerlingen ervaren bij het maken van de toets weg te nemen door de mogelijkheid tot inzet van hulpmiddelen of ondersteuning, aanpassing van de afnamecondities of door het aanbieden van aangepaste versies.
Toelichting LL1.a: De toets wordt door de aanbieder (op bestelling) geleverd in een format dat zich leent voor de hulpmiddelen die door leerlingen met een visuele beperking worden gebruikt en met inachtneming van de toetseisen inhoudelijk geschikt zijn gemaakt voor de leerlingen met een visuele beperking. De toetsaanbieder specificeert dit per type visuele beperking (kleurenblind of slechtziend).
Leerlingen die kleurenblind zijn
Bij de constructie van de toets is rekening gehouden met leerlingen die kleurenblind zijn. Dit kan onder andere door kleurgebruik alleen ondersteunend te laten zijn. Daarnaast is er bijvoorbeeld de mogelijkheid tot het aanbieden van een zwart/wit-variant.
Relevant voor de normering is dat de aanbieder er rekening mee houdt dat het ontbreken van een kleuren(afbeelding) geen invloed heeft op de moeilijkheid van het item. Dit houdt in dat de inhoud en de structuur van het item duidelijk en begrijpelijk moeten zijn, ongeacht het gebruik van kleur.
Bij twijfel mag de leerling gebruik maken van de volgende procedure: voor kleurenblinde leerlingen kan een opzoekhulp worden ingezet die op verzoek van de leerling de kleur van een door de leerling aangewezen vlakdeel benoemt, of een door de leerling aangewezen kleur aanwijst in toets of hulpmiddel.
(Zeer) slechtziende leerlingen
Een aanbieder houdt bij het maken van de toets rekening met (digitale) toegankelijkheid voor leerlingen met een visuele beperking, middels bijvoorbeeld contrast, mogelijkheid tot inzoomen en mogelijkheid tot het gebruik van hulpmiddelen, waaronder audio-ondersteuning en gebruik van een brailleleesregel.
Een aanbieder kan voor (zeer) slechtziende leerlingen aanvullende aanpassingen voor de toegankelijkheid van hun toets aanbieden. Bijvoorbeeld door gebruik te maken van digitale brailleleesregels, tekenboeken of het aanbieden van een braillevariant. Het uitgangspunt is dat zo min mogelijk wordt afgeweken van de reguliere toetsen. Daar waar gekozen wordt om de toets aan te passen, verantwoordt de aanbieder deze aanpassingen.
Het aanbieden van een brailleversie van de doorstroomtoets is facultatief.
Toelichting LL1.b: De aanbieder levert bijvoorbeeld (op bestelling) een aangepaste toets indien de toets gebruikmaakt van functioneel geluid (zoals bijvoorbeeld bij dictee-opgaven).
Toelichting LL1.c: De aanbieder geeft aan hoe rekening is gehouden met leerlingen met een taalontwikkelingsstoornis (TOS). Hierbij kan gedacht worden aan de mogelijkheid tot het inzetten van de voorleesfunctie en mogelijke aanpassingen in de afnamecondities, zoals het werken met een afdekblad en het markeren van tekst.
Toelichting LL1.d: De aanbieder geeft aan hoe bij de lay-out en typografie met deze doelgroep rekening wordt gehouden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een schreefloos lettertype met minimale puntgrootte 12, afstand tussen letters, woorden, regels en alinea’s, gebruik van witruimte en een eenduidige, rustige lay-out.
Als een leerling door dyslexie moeite heeft met het lezen van teksten op beeldscherm, moet de leerling gebruik kunnen maken van een door de aanbieder geleverde voorleesfunctie. Bij een papieren versie moet de aanbieder (op vraag) een versie leveren die geschikt is voor voorleessoftware. De wijze waarop kan per toets(soort) verschillen.
Andere voorbeelden van hulpmiddelen ter ondersteuning van deze doelgroep zijn de beschikbaarheid van een zoomfunctie en een markeerstift.
Toelichting bij LL1.e: Voor leerlingen met dyscalculie wordt geen aangepaste toets geleverd.
In de afnamecondities kan (bijvoorbeeld door in de planning meer pauzes of spreiding van de toetsmomenten op te nemen) rekening worden gehouden met deze ondersteuningsbehoefte. De aanbieder benoemt de eventuele mogelijkheden in diens verantwoordingsdocumenten. Indien de aanbieder het gebruik van een rekenkaart als hulpmiddel toestaat, dient de aanbieder te verantwoorden hoe dit hulpmiddel de toetsdoelstellingen beïnvloedt. Daarbij wordt toegelicht welke impact op de toetsresultaten verwacht wordt bij gebruik van de rekenkaart en onder welke voorwaarden deze tijdens de toets gebruikt mag worden.
Toelichting bij LL1.f: De aanbieder beschrijft hoe de toets toegankelijk is gemaakt voor leerlingen met motorische beperkingen. Er kan bij digitale toetsen bijvoorbeeld worden gedacht aan het bedienbaar maken van functionaliteiten met het toetsenbord in plaats van de muis en bij schriftelijke toetsen aan de mogelijkheid tot het typen van antwoorden op een antwoordblad.
Indien het voor een leerling desondanks niet mogelijk is de fysieke handelingen uit te voeren die nodig zijn om de toets te maken, wordt in de handleiding beschreven dat de leerling dan gebruik kan maken van een hulp ter ondersteuning, zoals een schrijfhulp, die antwoorden noteert op aanwijzing van de leerling.
Toelichting bij LL1.g: De aanbieder toont aan welke ondersteuning wordt geboden voor andere beperkingen zoals hier genoemd. Voor bijvoorbeeld leerlingen met ondersteuningsbehoeften voortkomend uit ziekte, psychische aandoeningen en/of gedragsproblemen geeft de aanbieder aan welke aanpassingen mogelijk zijn in de wijze van afnemen en van welke hulpmiddelen zij gebruik kunnen maken tijden de afname. De aanbieder benoemt daarbij expliciet welke aanpassingen en hulpmiddelen voor deze doelgroepen extra aandacht behoeven, waarbij gedacht kan worden aan het bieden van voldoende tijd, een prikkelarme werkomgeving of individuele afname, extra structureren van wijze van afname en regels die daarbij gelden.
Toelichting LL2: De vorm van de ondersteuning staat beschreven in de handleiding en/of toetsreglement, waaronder de wijze waarop rekening gehouden wordt met doelgroepen in de itemconstructie, door het aanbod van varianten van de toets, de beschikbaarheid van hulpmiddelen en/of via de afnamecondities.
De aanbieder schrijft voor dat bij alle toets(vorm)en alle onderdelen de hulpmiddelen zijn toegestaan binnen de gegeven kaders van de vigerende regelingen. In de Toetswijzer PO staat van een aantal hulpmiddelen voorgeschreven dat deze altijd zijn toegestaan of wanneer al dan niet deze zijn toegestaan. Aanvullend kan een aanbieder andere hulpmiddelen toestaan.
De aanbieder wijst de afnemer er in de handleiding en/of toetsreglement op dat er geen tijdslimiet bestaat en dat de afnemer zelf kan besluiten wat een passende afnameduur (spreiding van de toetsonderdelen over de dag, pauzes e.d.) is bij leerlingen met ondersteuningsbehoeften. Daarnaast wijst de aanbieder de afnemer op de mogelijkheid van de voorleesfunctie voor alle leerlingen die op basis van hun ondersteuningsbehoefte hier gebruik van moeten kunnen maken.
Toelichting LL2.a: Hulpmiddelen kunnen in twee categorieën opgesplitst worden. Enerzijds gaat het om hulpmiddelen die al in de toets(omgeving) zijn opgenomen of ingebouwd. Anderzijds gaat het om de mogelijkheid tot het inzetten van hulpmiddelen van de school of leerling zelf. Bij deze tweede categorie is het belangrijk dat de toets toegankelijk is voor deze hulpmiddelen. De aanbieder beschrijft beide categorieën in de handleiding voor de afnemer en/of toetsreglement.
Toelichting LL2.b: De aanbieder geeft aan welke aanpassingen in de afnamecondities mogelijk zijn en beschrijft hier ten minste de mogelijkheden voor het bieden van voldoende tijd (langer dan de gegeven tijdsindicatie), de inzet van pauzes en de mogelijkheid tot individuele afname. Voor veel aanpassingen in de afnamecondities geldt dat deze voor alle leerlingen ingezet zouden kunnen worden. Voor leerlingen met ondersteuningsbehoeften vragen deze afnamecondities echter extra aandacht. De aanbieder beschrijft de mogelijke aanpassingen in de handleiding voor de afnemer en/of toetsreglement en wijst de afnemer erop dat de afnamecondities voor leerlingen met ondersteuningsbehoeften extra aandacht vragen.
Toelichting LL2.c: Wanneer een leerling aantoonbaar niet in de gelegenheid is om de toets op school te maken, kan de toets op een andere locatie worden afgenomen. Denk hierbij aan leerlingen die in het ziekenhuis liggen, of thuiszittende leerlingen. De aanbieder beschrijft in de handleiding welke (technische) randvoorwaarden hieraan verbonden zijn en hoe de school afname op een andere locatie kan organiseren.
Toelichting LL2.d: De aanbieder toont aan wat er aan maatwerk mogelijk is indien het beschreven aanbod aan hulpmiddelen, toetsvarianten en aanpassingen van afnamecondities niet toereikend zijn voor een leerling met specifieke ondersteuningsbehoeften.
Kwaliteitseisen
Beslisregel: Om aan deze categorie kwaliteitseisen te voldoen, dienen alle vragen met JA of N.V.T. te worden beantwoord.
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
A1 |
Is er een mogelijkheid voor een tweede afnamemoment binnen de wettelijke gestelde termijn voor leerlingen die bij de eerste afname zijn verhinderd (indien mogelijk met een inhoudelijk en psychometrisch vergelijkbare alternatieve variant)? |
ja/nee |
|
A2.1 |
Staat in het toetsreglement/de verantwoordingsdocumenten vermeld hoe de directeur de leerlingen voor de toets moet aanmelden? |
ja/nee |
|
A2.2 |
Staat in het toetsreglement/de verantwoordingsdocumenten vermeld welke hulpmiddelen leerlingen mogen gebruiken? |
ja/nee |
|
A2.3 |
Worden in het toetsreglement/de verantwoordingsdocumenten de voorwaarden aan de (wijze van) geheimhouding van de toetsopgaven door de toetsaanbieder beschreven? |
ja/nee |
|
A2.4 |
Worden in het toetsreglement/de verantwoordingsdocumenten de voorwaarden aan de (wijze van) geheimhouding van de toetsopgaven door de deelnemende scholen beschreven? |
ja/nee |
|
A2.5 |
Worden in het toetsreglement/de verantwoordingsdocumenten de voorwaarden aan de wijze waarop toezicht op de leerlingen wordt gehouden beschreven? |
ja/nee |
|
A2.6 |
Worden in het toetsreglement/de verantwoordingsdocumenten vermeld op welke wijze de toetsopgaven aan het bevoegd gezag ter beschikking worden gesteld? |
ja/nee |
|
A2.7 |
Worden in het toetsreglement/de verantwoordingsdocumenten de eisen beschreven waar de ICT omgeving (computerconfiguratie) op de school aan moet voldoen om de digitale toets af te kunnen nemen? |
ja/nee/n.v.t. |
|
A3 |
Worden in het toetsreglement/de verantwoordingsdocumenten vermeld op welke wijze de afnamecondities moeten bijdragen aan optimale prestaties van de leerlingen? |
ja/nee |
Toelichting A1:
In de verantwoordingsdocumenten en het toetsreglement is beschreven hoe leerlingen, die bij de eerste afname waren verhinderd, alsnog bij een tweede afnamemoment binnen de wettelijk gestelde termijn de doorstroomtoets kunnen maken. Indien mogelijk is dit een inhoudelijk en psychometrisch vergelijkbare alternatieve doorstroomtoets.
Toelichting A2.1 t/m A2.6:
In de verantwoordingsdocumenten voor de afnemer is de volgende informatie gegeven:
○ A2.1: Hoe dient de schooldirecteur (of andere verantwoordelijke) de leerlingen voor de toets aan te melden?
○ A2.2: Welke hulpmiddelen mogen de leerlingen gebruiken?
○ A2.3: Welke voorwaarden worden er gesteld aan de (wijze van) geheimhouding van de toetsopgaven door de toetsaanbieder? De toetsaanbieder dient in te gaan op de borging dat er geen itemexposure van ongewenste omvang kan plaatsvinden.
○ A2.4: Welke voorwaarden worden er gesteld aan de (wijze van) geheimhouding van de toetsopgaven door de schooldirecteur (of andere verantwoordelijke) en de afnemers?
○ A2.5: Welke voorwaarden zijn er verbonden aan de wijze waarop toezicht op de leerlingen moet worden gehouden?
○ A2.6: Op welke wijze worden de toetsopgaven aan het bevoegd gezag ter beschikking gesteld?
○ A2.7: Wat zijn de eisen waar de ICT omgeving (computerconfiguratie) op de school aan moet voldoen om de digitale toets af te kunnen nemen?
Bij het evalueren van deze vragen kijkt de adviseur niet alleen of deze informatie er is, maar ook of deze duidelijk is en geen tegenstrijdigheden bevat. Mocht achteraf blijken dat in de praktijk de door de aanbieder verstrekte informatie en communicatie dusdanig verwarrend en/of tegenstrijdig is dat dit een negatieve impact heeft op de afname en/of de resultaten van de leerlingen, dan kan dit in de jaarlijkse evaluatie van de toets een negatief oordeel opleveren.
Toelichting A3:
Worden in het toetsreglement/de verantwoordingsdocumenten vermeld op welke wijze de afnamecondities moeten bijdragen aan optimale prestaties van de leerlingen? Denk aan voldoende tijd om de toets te kunnen maken en een goede voorbereiding van leerlingen op de afname van de toets.
Indien de aanbieder ISO 27001 is gecertificeerd, volstaat het om dit certificaat inclusief een verklaring van toepasbaarheid (c.q. de scope van het certificaat) aan te leveren. Indien voorgaande wordt aangeleverd, zijn onderstaande kwaliteitseisen voldoende verantwoord.
Kwaliteitseisen
Beslisregel: Om aan deze categorie kwaliteitseisen te voldoen, dienen alle vragen met JA te worden beantwoord.
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
RB1 |
Heeft de toetsaanbieder een toetsveiligheidsplan opgesteld met daarin opgenomen een risicoanalyse en een PDCA cyclus voor het beschermen van de beschikbaarheid, integriteit en vertrouwelijkheid van informatie (BIV)? |
ja/nee |
|
RB1.1 |
Zijn de functies en verantwoordelijkheden van de functionarissen van de toetsaanbieder die betrokken zijn bij de inhoud en de beveiliging van de doorstroomtoets beschreven? |
ja/nee |
|
RB1.2 |
Hebben de functionarissen van de toetsaanbieder die betrokken zijn bij de inhoud en de beveiliging van de doorstroomtoets aantoonbaar een geheimhoudingsverklaring ondertekend? |
ja/nee |
|
RB1.3 |
Beschermt de toetsaanbieder het toetsconstructieproces door middel van een PDCA cyclus van beveiligingsprocedures, inclusief aantoonbare maatregelen ter voorkoming van het voortijdig uitlekken van de toetsinhoud? |
ja/nee |
|
RB1.4 |
Is voor het toetsafnameproces een PDCA cyclus van beveiligingsmaatregelen geïmplementeerd, inclusief aantoonbare maatregelen ter voorkoming van het voortijdig uitlekken van de toetsinhoud? |
ja/nee |
|
RB1.5 |
Zijn de fysieke en elektronische locaties waar de toetsaanbieder examens, systemen en materialen bewaart, aantoonbaar voldoende beveiligd? |
ja/nee |
|
RB1.6 |
Is de digitale en fysieke informatie omtrent de examenketen zowel tijdens opslag als verzending aantoonbaar voldoende beveiligd? |
ja/nee |
|
RB1.7 |
Verzorgt de toetsaanbieder periodiek training over beveiligingsbewustheid aan haar functionarissen die betrokken zijn bij de inhoud en de beveiliging van de doorstroomtoets? |
ja/nee |
|
RB2 |
Waarborgt de toetsaanbieder, met behulp van passende technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen, de privacy en persoonsgegevens van de afnemer, leerling en ouder conform de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)? |
ja/nee |
|
RB3 |
Heeft de toetsaanbieder een gedegen en compleet actieplan voor het omgaan met diefstal van (delen van) de toetsinhoud en voor het doen verwijderen van internetpagina’s die (delen van) de toetsinhoud onthullen? |
ja/nee |
|
RB4 |
Heeft de toetsaanbieder een gedegen en compleet fraudepreventieplan opgesteld met daarin opgenomen een PDCA cyclus voor de beveiliging van het toetsproces en de toetsinhoud? |
ja/nee |
|
RB4.1 |
Zijn er gedegen en complete procedures voor het ontdekken en evalueren van verdachte toetsresultaten en wijzigingen in kenmerken van toetsonderdelen en toetsscores in de loop van de tijd? |
ja/nee |
|
RB4.2 |
Controleert de toetsaanbieder regelmatig het internet en andere media op het bekend raken van (delen) van de inhoud van de toets of andere niet-openbare informatie over de doorstroomtoets? |
ja/nee |
|
RB5 |
Voorziet de toetsaanbieder in een terugvaloptie, die in geval van kleine incidenten op leerling-, klas- of schoolniveau volgens een bijbehorend calamiteitenplan kan worden ingezet? |
ja/nee |
Toelichting RB1 t/m RB4.2:
De aanbieder moet overzichtelijk per kwaliteitseis aangeven hoe daar aan is voldaan. Een voorbeeld daarvan is de verwijzing naar een verwerkersovereenkomst, waar op de kwaliteitseisen RB1 t/m RB4.2 wordt ingegaan. Daarbij dient bewijslast te worden overlegd van de bij BI.2, BI.3 en BI.4 gevraagde documenten, processen, contracten en protocollen.
De verantwoordelijkheid voor het goed gebruik van de toets en de daarmee verzamelde informatie in de dagelijkse praktijk ligt bij de school / de eindgebruiker zelf.
Toelichting RB5: Het doel van de terugvaloptie is dat in het geval van een incident of onregelmatigheid de toetsaanbieder tijdig een toetsversie beschikbaar heeft zodat de leerling toch een doorstroomtoets van de initiële toetsaanbieder kan afnemen tijdens de afname- of inhaalperiode.
De toetsaanbieder beschrijft in een bijbehorend calamiteitenplan de procedure ter voorbereiding op incidenten en calamiteiten. Hierin dient in ieder geval vastgelegd te worden:
○ Hoe de bij de calamiteiten aangeboden toetsversies van de doorstroomtoets eruitzien: bijvoorbeeld een itembank waaruit kan worden gekozen voor verschillende digitale versies of verschillende versies van een papieren toets. Ook dient het risico dat iteminhoud openbaar komt te worden afgedekt.
○ Hoe scholen incidenten bij de toetsaanbieder kunnen melden en welke procedures klaarliggen om hiermee om te gaan. En hoe eventuele incidenten intern beoordeeld worden.
○ De aanpak hoe er richting het onderwijsveld gecommuniceerd wordt over eventuele incidenten (d.w.z. via welke kanalen en welke inhoud).
○ Hoe meldingen gearchiveerd worden, in het kader van evaluatie (en indien mogelijk openbaarheid).
Toetsaanbieders zijn bovendien zelf verantwoordelijk voor het in de gaten houden van signalen vanuit scholen, het onderwijsveld en sociale media dat hun doorstroomtoets mogelijk niet aan de voorwaarden voor doorgang vinden voldoet.
De toetsaanbieder dient nieuw geconstrueerde items te pretesten. Dit om de psychometrische kwaliteit van de items te schatten, om van daaruit te kunnen bepalen welke items mogen worden gebruikt bij de definitieve toetssamenstelling.
De psychometrische kwaliteitsbeoordeling van de doorstroomtoets door de adviseur in opdracht van het CvTE bestaat uit de volgende stappen:
1. Pretestprocedure voor het valideren van nieuw geconstrueerde items, uit te voeren door de toetsaanbieder en bestaande uit:
a. Steekproefkader en samenstelling steekproef (paragraaf 5.2.1);
b. Kalibratie en kwaliteit van items (paragraaf 5.2.2);
c. Toetssamenstelling na pretest (paragraaf 5.2.3).
2. Toetsoverstijgende normering, uit te voeren zoals beschreven in de separate Regeling Beoordelingsnormen Doorstroomtoets po Bonaire, en bestaande uit:
a. Het door de toetsaanbieder aanleveren van de ruwe itemscores en de analyses, waarna een adviseur deze controleert;
b. Toepassen van cesuren van referentieniveaus en toetsadviezen.
c. Het door de toetsaanbieder vaststellen van de behaalde referentie- en ERK-niveaus en het toetsadvies per leerling.
3. Beoordeling van de kwaliteit en het functioneren van de doorstroomtoets (rapportage achteraf) zoals beschreven in de eisen KF1 t/m KF5, paragraaf 5.5, te verwerken tot één rapportage.
In het geval van een MST, geldt dat voor wat betreft de psychometrische kwaliteitseisen uit hoofdstuk 5 het CvTE per kwaliteitseis mag beoordelen of en welke van de eisen voor een lineaire doorstroomtoets en/of en welke van de eisen voor een computergestuurde adaptieve doorstroomtoets op itemniveau (CAT) van toepassing zijn.
De pretestprocedure heeft tot doel om de bruikbaarheid van items te bepalen om vervolgens vast te kunnen stellen welke items in aanmerking komen voor opname in de definitief samen te stellen varianten van de doorstroomtoets.
De pretest kan op twee manieren worden uitgevoerd:
1. Scenario 1 (eerste afname van items los van de operationele afname):
De toetsaanbieder biedt scholen een vrijwillige proeftoets aan, waarin de nieuw geconstrueerde items zijn opgenomen.
○ Doel A (basis-kwaliteitscontrole):
In de meeste gevallen zal het doel van de proeftoets zijn om de kwaliteit en werking van de items in de praktijk te onderzoeken. Dit betreft zowel het – in een minder high-stakes situatie – onderzoeken van de moeilijkheidsgraad en het onderscheidend vermogen van de items, als het onderzoeken van de kwaliteit van de afleiders. Na de proeftoets selecteert de toetsaanbieder de items die in aanmerking komen voor gebruik in een operationele setting. De gegevens worden alleen gebruikt om items te selecteren. Voor parameterschattingen na de afname voor de vaardigheidsschattingen ten behoeve van het leerlingrapport worden deze data niet gebruikt. Voor dit eerste scenario gelden minder stringente eisen voor de steekproefgrootte en het steekproefkader.
○ Doel B (additionele dataverzameling ten behoeve van itemparameterschattingen):
Het is ook mogelijk een pretest te gebruiken om data te verzamelen die wel gebruikt wordt voor itemparameterschattingen ten behoeve van de vaardigheidsschattingen tijdens de afname. Dat is vooral relevant wanneer de afname niet zo ingericht kan zijn dat van te voren bepaald kan worden dat de opgaven door voldoende leerlingen1 gemaakt zullen worden. Bij een MST of een lineaire toets is dat vaak wel mogelijk, echter bij een CAT kan dat lastiger zijn. Zeker extreme opgaven worden beperkt geselecteerd door het algoritme. Ook als een CAT of MST relatief weinig respondenten heeft kunnen er relatief veel opgaven zijn met minder dan 600 observaties (bij een 2PL en 300 observaties bij een 1PL). Als deze opgaven bij een leerling in de afname zitten, dan moeten er ook voor deze opgaven voldoende gegevens zijn om de parameters te kunnen schatten. Onder voorwaarden die beschreven worden onder het steekproefkader kan de data van de pretest ook gebruikt worden om bij de afname deze opgaven te schalen. Deze voorwaarden zijn strenger dan bij doel A. Het is ook mogelijk om doel B na te streven bij MST of lineaire toetsen, waarbij dan ook de strengere voorwaarden gelden.
2. Scenario 2 (eerste afname binnen de operationele afname; zaaien, d.w.z.):
Opgaven uitproberen als onderdeel van een werkelijke afname waardoor de opgave in dezelfde omstandigheden gemaakt wordt als waarin ze toegepast moeten worden: De toetsaanbieder zaait de nieuwe items in de operationele versie van de doorstroomtoets. Wanneer uit de pretestprocedure blijkt dat de nieuwe items bruikbaar zijn, mag de toetsaanbieder deze direct mee laten tellen voor de berekening van het toetsadvies en/of de score op de referentie- en ERK-niveaus (doel B). Voor een leerling mag het niet herkenbaar zijn of een vraag wel of niet meetelt. Voor dit tweede scenario gelden strengere eisen voor het minimaal vereiste aantal observaties. Als aan alle eisen voldaan wordt, maar alleen te weinig observaties per opgave waargenomen worden, hoeft dit niet tot een onvoldoende beoordeling te leiden: het is dan mogelijk de resultaten verkregen onder scenario 2 te gebruiken voor een basis-kwaliteitscontrole, mits het aantal observaties minimaal gelijk is als in dat geval vereist is (doel A).
Voor de berekening van het toetsadvies en de berekening van de score op de referentie- en ERK-niveaus mag alleen gebruik gemaakt worden van gekalibreerde (pretest)items die onderwijskundig en psychometrisch goed functioneren. Wanneer de toetsaanbieder er toch voor kiest om minder goed functionerende items mee te laten tellen, dan dient de toetsaanbieder dit te beargumenteren in de wetenschappelijke verantwoording van de doorstroomtoets.
De pretestprocedure bestaat in beide scenario’s uit drie stappen: 1) Steekproefkader en samenstelling steekproef vaststellen (§ 5.2.1), 2) Kalibratie en kwaliteit van items vaststellen met de verzamelde pretestdata (§ 5.2.2), en 3) Definitieve doorstroomtoets samenstellen (§ 5.2.3).
De onderwijskundig positief beoordeelde nieuw geconstrueerde items worden gepretest volgens de kwaliteitseisen voor het steekproefkader en de samenstelling van de steekproef.
Kwaliteitseisen
Beslisregel: Om aan deze categorie kwaliteitseisen te voldoen, dienen alle vragen met JA of N.V.T. te worden beantwoord.
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
N1.1 |
Is de gebruikte steekproef van voldoende kwaliteit, gezien het doel van de pretest? |
ja/nee |
|
N1.1a |
Is de steekproef groot genoeg? |
ja/nee |
|
N1.1b |
Is de steekproef relevant? |
ja/nee |
|
N1.2 |
Heeft de pretest plaatsgevonden conform het dataverzamelingsdesign; en is het dataverzamelingsdesign van de pretest adequaat? |
ja/nee/n.v.t. |
|
N1.3 |
Is, in het geval van open opgaven in een pretest, de beoordelaarsovereenstemming gegeven? |
ja/nee/n.v.t. |
Toelichting N1.1:
De beantwoording van deze vraag is afhankelijk van het doel van de steekproef. Hierboven is al verwezen naar de twee scenario’s die van toepassing zijn. De vraag naar de kwaliteit van de steekproef is verder opgedeeld naar de grootte en de relevantie van de steekproef. Er is automatisch voldaan aan kwaliteitseis N1.1, wanneer is voldaan aan de kwaliteitseisen N1.1a en N1.1b.
Toelichting N1.1a:
Als onder scenario 1 doel A wordt nagestreefd, het bepalen of een opgave van voldoende kwaliteit is om opgenomen te mogen worden in de operationele doorstroomtoets, is het benodigde aantal leerlingen beperkt. Uit een relatief beperkt aantal observaties valt immers te achterhalen of een opgave goed genoeg functioneert om opgenomen te worden in de afname. De focus moet hierbij vooral liggen op het onderscheidend vermogen van de opgave en de werking van de afleiders in het geval van een meerkeuze-opgave. Om de kans te verkleinen dat het onderscheidend vermogen bij de afname negatief blijkt te zijn is het verstandig een redelijke ondergrens van de Rir-waarde of de geschatte a-parameter te kiezen. De aanbieder is hier vrij in, maar dient wel aan te geven welk criterium gehanteerd is (en waarom). Het aantal observaties als voldoende gezien wanneer iedere opgave door minstens 200 leerlingen gemaakt is. Uiteraard geven meer gegevens meer zekerheid.
Wanneer onder scenario 1 doel B wordt nagestreefd, de additionele dataverzameling ten behoeve van itemparameterschattingen, dan dient het aantal observaties hoger te zijn. Op het moment van itemkalibratie t.b.v. de parameterschattingen voor de leerlingrapportage, geldt bij een 2PL itemresponsemodel een minimum van 600 observaties (dezelfde aantallen als gespecificeerd staan onder scenario 2 hieronder). Bij een 1PL geldt een minimum van 300.
Onder scenario 2 worden de opgaven voor het eerst afgenomen direct onder operationele afnameconditie. Deze opgaven moeten van tevoren door de aanbieder zelf of het CvTE via een vroegtijdige onderwijskundige beoordeling onderwijskundig als kwalitatief voldoende beoordeeld zijn. Deze opgaven mogen zich noch onderwijskundig opzicht, noch in psychometrisch opzicht van de andere opgaven in de toets onderscheiden. Omdat leerlingen er tijd en moeite in steken is het terecht als deze items dan meetellen voor de rapportage. In dat geval kunnen deze items tijdens de campagne bijgeschaald worden (doel B).
Wanneer onder scenario 2 doel A wordt nagestreefd, de basis-kwaliteitscontrole van items, is het minimaal vereiste aantal observaties gelijk aan dat bij doel A van scenario 1 (een minimum van 200 leerlingen).
Wanneer onder scenario 2 doel B wordt nagestreefd, en items mee tellen voor de terugrapportage naar de leerling, moeten de itemparameters goed geschat worden. Daartoe moeten er voldoende observaties per item zijn. Voor dichotoom gescoorde items geldt een minimum van 600 observaties bij gebruik van een 2PL en 300 observaties bij gebruik van een 1PL (dezelfde aantallen als gespecificeerd staan onder scenario 1, doel B, hierboven). Aanbieders mogen van deze aantallen afwijken, mits dit gedegen en volledig wordt onderbouwd.
Voor alle items die meetellen voor de rapportage dienen de bovengenoemde aantallen behaald te worden (tenzij gedegen en volledig onderbouwd waarom hier van af te wijken). Bij opgaven die bijvoorbeeld in een CAT of MST te weinig door het algoritme geselecteerd worden, worden de aantallen niet altijd tijdens de afname gehaald. In die gevallen mogen de gegevens van de pretest ook gebruikt worden voor de kalibratie om die itemparameters te schatten. De genoemde aantallen observaties per opgave kunnen dan gehaald worden met de som van de pretest-observaties en de afname-observaties. Houd er dan rekening mee dat dan ook aan andere steekproefeisen voldaan moet zijn aangaande representativiteit.
Gekloonde opgaven zijn in beginsel nieuwe opgaven, en worden zo ook beoordeeld. Wanneer er sprake is van (zeer) kleine wijzigingen, zoals de aanpassing van een munteenheid (van euro naar dollar), of de aanpassing van een naam (bijvoorbeeld ten behoeve van inclusie), waarbij de opgave inhoudelijk hetzelfde blijft, dan kunnen dergelijke items als onveranderd gezien worden. De toetsaanbieder dient dan wel duidelijk aan te geven welke (inhoudelijke) aanpassing gedaan is, bij voorkeur met een rationale waaruit blijkt waarom de aanpassing geen impact heeft.
Wanneer de gekloonde opgave in termen van relevantie en/of objectiviteit verandert ten opzichte van het originele item, dan is er wel sprake van een nieuwe opgave. Meer specifiek is er sprake van een nieuwe opgave wanneer:
○ de gekloonde opgave een relatie heeft met een ander of gewijzigd leerdoel;
○ de gekloonde opgave naar verwachting een andere of gewijzigde moeilijkheidsgraad heeft;
○ de gekloonde opgave naar een ander of gewijzigd modelantwoord leidt.
Wanneer eerder al data verzameld zijn bij het item in een andere vorm dient ook bij kleine wijzigingen het gekloonde item een nieuw label te krijgen.
Toelichting N1.1b:
De steekproef dient relevant te zijn voor de toepassing. Dit betekent dat de steekproef van de pretest overeenkomstig dient te zijn met de verwachte populatie die de toets van de aanbieder regulier afneemt. De aanbieder wordt gevraagd om – indien van toegevoegde waarde – effectgroottes aan te leveren ten behoeve van de gemaakte vergelijking.
Voor scenario 2, het zaaien in de afname, is dat relatief makkelijk in te richten door de zaai-items verstandig op scholen in te zetten. Deze steekproefprocedure dient door de aanbieder beschreven te worden. Een ander voordeel bij scenario 2 is dat de afnamecondities per definitie identiek zijn aan reguliere afnamecondities.
In het geval van scenario 1 dient een aparte steekproef getrokken te worden. De eisen aan deze steekproef en de afnamecondities verschillen voor doel A en doel B bij dit scenario. Onder doel A, de basis-kwaliteitscontrole, is het belangrijk dat de steekproef lijkt op de toets-populatie.
Onder scenario 1 wordt een positief antwoord op deze vraag gegeven wanneer aan de volgende vijf voorwaarden is voldaan:
1) Er is aangegeven hoe de steekproef getrokken is;
2) Er is aangegeven onder welke omstandigheden de data verzameld zijn;
3) Er is aangegeven hoe de steekproef zich verhoudt tot de toetspopulatie
4) Er is aangegeven of en hoeveel S(B)O scholen hebben mee gedaan.
Als bij (2) de omstandigheden afwijken van de werkelijke afname, wordt aangegeven welke impact verwacht wordt en hoe daar in de selectie van opgaven voor de operationele afname rekening mee is gehouden.
Als bij (3) de steekproef op basis van deelpopulaties (zoals bijvoorbeeld eilanden of leerjaren) structureel afwijkt van de toetspopulatie, worden de afwijking voldoende onderbouwd en verantwoord.
Onder scenario 2 wordt een positief antwoord op deze vraag gegeven wanneer aan de volgende twee voorwaarden is voldaan:
1) Er is aangetoond dat de populatie voor de zaai-items niet structureel anders is dan de populatie(s) van de rest van de opgaven.
2) Bij de observaties is een steekproefkader gegeven (c.q. een design van hoe de toetsboekjes, de CAT toetsversies en/of de MST toetspaden met zaai-items en indien van toepassing ankeropgaven, worden ingezet) met een beschrijving van de procedure waarmee de steekproef van observaties tot stand is gekomen.
Toelichting N1.2:
Voor doel A, de basis-kwaliteitscontrole, is deze eis niet van toepassing, omdat bij de normering de (definitieve) gebruikte parameters bepaald worden op basis van de operationele afname. De kwaliteit van de pretest wordt dan alleen bepaald op basis van N1.1.
Wanneer er sprake is van doel B is het van belang dat de parameters per (sub)domein of taalactiviteit op dezelfde schaal liggen. Hiervoor is het van belang dat er sprake is van een afnamedesign waarbij dit mogelijk is. Wanneer de pretest gedaan wordt door middel van ‘zaai-opgaven’ in de afname dan wordt aangeven hoe dat ‘zaai-design’ er uitziet. Dit design is meegegeven in de technische verantwoording van de pretest en bevat indien van toepassing in ieder geval informatie over:
○ het totaal aantal boekjes (‘booklets’);
○ aantal observaties per boekje;
○ het aantal items dat tussen de opgavenboekjes onderling overlapt;
○ het aantal items, en de kwaliteit van de items, dat de pretest verbindt met de bestaande schaal.
Met behulp van deze informatie kan de aanbieder laten zien dat het plaatsen van de itemparameters van alle opgaven op dezelfde schaal als waar de meting over gaat mogelijk is, meestal door middel van een verbonden design.
Wanneer de pretestdata zijn verzameld met een CAT is het niet zinvol om het hele onvolledige design weer te geven, omdat iedere leerling dan in principe een unieke verzameling items maakt. Het dient wel duidelijk te zijn op welke gegevens de linking en normering gebaseerd zijn. Bij een MST of een lineaire afname is het meeleveren van het design wel zinvol.
In het geval van een CAT is, net als bij de andere toetsvormen, aangegeven hoeveel zaai-items een kandidaat kan krijgen, en hoe die opgaven toegewezen worden.
Ook moet duidelijk zijn op welke posities de verschillende opgaven ingezet zijn, zodat door de toetsaanbieder op gedegen en complete wijze beargumenteerd kan worden op welke wijze er rekening is gehouden met vermoeidheids- en/of volgorde effecten.
Toelichting N1.3: De kwaliteit van de niet geautomatiseerd gescoorde open opgaven wordt ook beïnvloed door de beoordelaarsovereenstemming. In de pretest moet er bij niet geautomatiseerd gescoorde open opgaven daarom ook beoordelaarsovereenstemmingsonderzoek worden uitgevoerd. De aanbieder toont aan dat de mate van overeenstemming tussen de experts resulteert in een coëfficiënt voor beoordelaarsovereenstemming waarbij de proportie overeenstemming representatief is voor een instrument voor belangrijke beslissingen (high-stakes instrument). In het geval van doel A, de basis-kwaliteitscontrole, moet aangegeven worden op basis van welk criterium items vanwege een lage beoordelaarsovereenstemming niet opgenomen worden, en wanneer opgaven wel opgenomen kunnen worden. Bij doel B moet aangegeven worden wat de impact is op de geschatte parameters.
Na het verzamelen van de observaties voert de toetsaanbieder een kalibratie uit met de verzamelde testdata. In het geval dat opgaven al eerder zijn afgenomen (bij een itembank of bij pretestgegevens) kan er een schaal gekalibreerd worden die op basis van de afnamegegevens bestendigd moet worden. Op basis van de afnamegegevens kunnen de (goed functionerende) zaai-items op de schaal geplaatst worden. In de kalibratie schat de toetsaanbieder de itemparameters, zodat de kwaliteit van de gepreteste items kan worden vastgesteld.
Kwaliteitseisen
Beslisregel: Om aan deze categorie kwaliteitseisen te voldoen, dienen alle vragen met JA of N.V.T. te worden beantwoord.
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
KA1 |
Zijn de nieuwe items psychometrisch gezien van voldoende kwaliteit? |
ja/nee |
|
KA2 |
Is er op gedegen en complete wijze beschreven dat de itemparameters van de geselecteerde gekalibreerde items toepasbaar zijn? |
ja/nee |
|
KA3 |
Worden beslisregels voor adaptieve toetsen geëxpliciteerd? |
ja/nee/n.v.t. |
|
KA4 |
Is er een schatting gemaakt van de populatieparameters? |
ja/nee |
|
KA5 |
Zijn de metingen van de individuele leerlingen voldoende betrouwbaar om uitspraken op individueel niveau te kunnen doen? |
ja/nee |
|
KA6 |
Past het psychometrisch model wat gebruikt wordt voor de toetssamenstelling bij de data? |
ja/nee |
|
KA7 |
Is er een indicatie gegeven van het onderscheidend vermogen van de nieuwe items? |
ja/nee |
Toelichting KA1:
De toetsaanbieder schat van alle gepreteste items de moeilijkheidsgraad (p-waarde of een vergelijkbare parameter), het discriminerend vermogen (Rir-waarde of vergelijkbare parameters) en, in het geval van meerkeuzevragen de kwaliteit van de afleiders (a-waarde, Rar-waarde of vergelijkbare waarden). De aanbieder dient te verantwoorden op basis van welke criteria opgaven toegelaten worden voor de operationele afname.
De toetsaanbieder selecteert vervolgens de items die psychometrisch gezien van voldoende kwaliteit zijn om te kunnen gebruiken in de samen te stellen doorstroomtoets. Dat betekent dat de toetsaanbieder op gedegen en complete wijze onderbouwt dat de geselecteerde items aan minimaal de volgende eisen voldoen:
○ de moeilijkheidsgraad is passend voor het meetdoel en de doelgroep (d.w.z. voor lineaire toetsen vergelijkbaar met een p-waarde tussen de gokkans en 0.95 en voor adaptieve toetsen passend bij de moeilijkheidsgraad van het betreffende design en/of toetspad);
○ het discriminerend vermogen is vergelijkbaar met een Rir-waarde > 0.15, rekening houdend met de beperkte vaardigheidsrange van de leerlingen in het geval van een adaptieve toets;
○ de kwaliteit van de afleiders is, in het geval van meerkeuzevragen, vergelijkbaar met een a-waarde > 0.05;
○ de interbeoordelaarsovereenstemming, in het geval van open vragen, vergelijkbaar is met een interbeoordelaarsovereenstemmingscoëfficiënt > 0.80.
De toetsaanbieder verantwoordt op gedegen en complete wijze de keuze voor de geselecteerde items die in aanmerking komen voor de doorstroomtoets en waarom items die niet aan deze eisen voldoen onder gegeven omstandigheden toch zijn mee genomen.
Toelichting KA2:
De toetsaanbieder beschrijft op gedegen en complete wijze dat de itemparameters van de geselecteerde items toepasbaar zijn. Dit wordt gedaan door (1) aan te tonen dat de itemparameters tussen verschillende afnamen en boekjes niet veranderen, en (2) een DIF analyse (differential item functioning) op itemniveau uit te voeren op basis van belangrijke deelpopulaties (bijvoorbeeld eilanden of leerjaren). Wanneer er sprake is van items met DIF, dient de toetsaanbieder aan te tonen dat dit in overeenstemming is met de verwachting op basis van de relevante literatuur. De aanbieder wordt gevraagd de DIF analyse grafisch te onderbouwen en indien mogelijk effectgroottes aan te leveren (bijvoorbeeld het gemiddelde absolute verschil tussen de geobserveerde en verwachte proporties juiste antwoorden, gegeven het IRT-model). Het ontbreken van de genoemde DIF-analyse en een gedegen uitleg kan resulteren in een onvoldoende voor deze kwaliteitseis.
Toelichting KA3 (alleen van toepassing voor adaptieve toetsen):
Een adaptieve toets is een toets die zich aanpast aan het individuele vaardigheidsniveau van de persoon die de toets maakt. In plaats van alle deelnemers dezelfde set vragen voor te leggen, past een adaptieve toets de complexiteit van de vragen aan op basis van de correctheid van de eerdere antwoorden van de deelnemer. Het idee hierachter is dat hierdoor een efficiënte schatting van het vaardigheidsniveau van de leerling kan worden verkregen. Derhalve dienen van dit type doorstroomtoets de beslisregels of de algoritmes voor de samenstelling van de toets te zijn geëxpliciteerd. Voor een CAT dient de toetsaanbieder op gedegen en complete wijze te verantwoorden: (1) hoe de toets wordt gestart, (2) hoe de keuze voor een volgend item en wordt gemaakt, en (3) wanneer de toets wordt beëindigd (maximum aantal items en standard error). Voor een MST dient de toetsaanbieder op gedegen en complete wijze te verantwoorden: (1) hoe de toets wordt gestart, (2) hoe de keuze voor het volgende blokje wordt gemaakt en (3) wanneer de toets wordt beëindigd. Naast dat de beslisregels voor de samenstelling van de toets geëxpliciteerd dienen te zijn, is het belangrijk dat tevens beslisregels geëxpliciteerd zijn om dekking van het inhoudelijke domein te waarborgen per individuele afname. Dit houdt in dat indien er bijvoorbeeld vier verschillende domeinen van rekenen worden bevraagd, de beslisregels van de adaptieve toets ervoor dienen te zorgen dat ook uit alle domeinen voldoende opgaven worden afgenomen. Wanneer of de startprocedure (CAT), of de selectieprocedure (CAT en MST) of de stopprocedure (CAT) niet op gedegen en complete wijze is beschreven, kan dit resulteren in een onvoldoende voor deze kwaliteitseis.
Toelichting KA4:
De aanbieder van de toets dient informatie te verstrekken over de aannames die worden gemaakt over het type verdeling (normaal of anders), evenals het gemiddelde, de standaardafwijking en hun schattingsfout (standard error) op de vaardigheidsverdeling. Daarnaast moet de toetsaanbieder verantwoorden hoe deze schattingen zijn verkregen en aangeven voor welke populatie(s) deze parameters gelden. Deze gegevens dienen in ieder geval gegeven te worden voor de leerlingpopulatie van het reguliere basisonderwijs.
Indien de doorstroomtoets eerder is afgenomen is deze schatting gebaseerd op de daadwerkelijke populatievaardigheid van het voorgaande jaar. Bij een eerste afname is dat niet mogelijk, en dient de toetsaanbieder diens verwachtingen aan te geven zoals ook beschreven bij de jaarlijkse rapportage na de afname (zie hoofdstuk 5.4).
Toelichting KA5:
De meting van de vaardigheid van een leerling moet voldoende betrouwbaar zijn. Dit betekent dat de schattingsfout (standard error) van iedere geschatte vaardigheid beperkt is. Deze schattingsfout zal in de praktijk (waarschijnlijk) niet voor iedere leerling even groot zijn. Daarom dient aangegeven te worden wat de verdeling van de schattingsfouten is. Om de grootte van de schattingsfout op waarde te kunnen schatten zal de standaardafwijking zoals deze gegeven wordt in KA4 als referentie dienen.
De eis van de minimale betrouwbaarheid (de manier om de schattingsfout van de persoonsparameters in te schatten) wordt op drie manieren beoordeeld:
○ Is er een gedegen en complete beschrijving van de procedure, waaruit blijkt dat de betrouwbaarheid op de juiste manier is berekend?
○ Is de hoogte van de betrouwbaarheid rond de cesuurpunten van de referentieniveaus groter dan 0,70?
○ Is de hoogte van de betrouwbaarheid van de schaal waarop de toetsadviezen gegeven worden minimaal 0,80?
Toelichting KA6:
Alle psychometrische modellen werken met aannames en voorwaarden waaraan voldaan moet worden, wil het model bruikbaar zijn. Past het – voor de toetssamenstelling gebruikte model – bij de data? De aanbieder dient de passing van het model grafisch te onderbouwen, indien mogelijk op basis van voor het gebruikte model en de toets toepasbare statistieken.
Toelichting KA7:
De aangeboden opgaven moeten voldoende onderscheidend zijn. In het geval van een adaptieve toets met een itembank (CAT) zullen items met weinig onderscheidend vermogen zelden of nooit aangeboden worden. Deze items vormen daarmee een overschatting van de vulling van de bank in aantallen opgaven. In het geval van een lineaire toets of een MST, is het onwenselijk dat een leerling tijd besteed aan opgaven met een extreem laag gewicht.
Om een positief oordeel op deze kwaliteitseis te krijgen wordt aangetoond dat alle opgaven een voldoende onderscheidend vermogen hebben. Dat kan door te laten zien dat het onderscheidend vermogen van de opgaven in de bank of toets, aangetoond door de a-parameter, niet kleiner is dan 10% van het gemiddelde onderscheidend vermogen van alle items binnen het wettelijk verplichte terrein rekenen, de (sub)domeinen Lezen en Taalverzorging van het terrein Papiamentu en de taalactiviteiten receptief Lezen (inclusief het aspect woordenschat) en receptief Luisteren en kijken van het terrein Nederlands als vreemde taal.
Na afronding van de kalibratie van de nieuwe items, stelt de toetsaanbieder de definitieve doorstroomtoets samen.
Kwaliteitseisen
Beslisregel: Om aan deze categorie kwaliteitseisen te voldoen, dienen alle vragen met JA of N.V.T. te worden beantwoord.
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
T1 |
Bevat de doorstroomtoets in ieder geval vragen met een moeilijkheidsgraad rondom het referentieniveau 1F voor het terrein Papiamentu en tussen de cesuur van: ○ referentieniveau 1F en 1S voor het terrein Rekenen; ○ ERK-niveau A2 en B1 voor het terrein Nederlands als vreemde taal? |
ja/nee |
|
T2 |
Bevat de doorstroomtoets het door het CvTE voorgeschreven minimaal aantal ankeritems voor het wettelijk verplichte terrein Rekenen, de (sub)domeinen Lezen en Taalverzorging van het terrein Papiamentu en de taalactiviteiten receptief Lezen (inclusief het aspect woordenschat) en receptief Luisteren en kijken van het terrein Nederlands als vreemde taal, én is de volledige subset van ankeritems op de in de Regeling Beoordelingsnormen Doorstroomtoets po Bonaire beschreven wijze opgenomen in de (varianten van de) doorstroomtoets? |
ja/nee/n.v.t. |
|
T3 |
Bestaat een papieren toets of een lineaire digitale toets jaarlijks vrijwel uit nieuwe items voor het wettelijk verplichte terrein Rekenen, de (sub)domeinen Lezen en Taalverzorging van het terrein Papiamentu en de taalactiviteiten receptief Lezen (inclusief het aspect woordenschat) en receptief Luisteren en kijken van het terrein Nederlands als vreemde taal, met uitzondering van de items van het anker? |
ja/nee/n.v.t. |
|
T4 |
Is er in het geval van een CAT of MST sprake van een adequate verversingsstrategie? |
ja/nee/n.v.t. |
|
T5 |
Heeft de itembank van een CAT separaat voor het wettelijk verplichte terrein Rekenen, de (sub)domeinen Lezen en Taalverzorging van het terrein Papiamentu en de taalactiviteiten Lezen (inclusief het aspect woordenschat) en Luisteren van het terrein Nederlands als vreemde taal een omvang van minimaal 6x het aantal items van de maximale operationele toetsversie? |
ja/nee/n.v.t. |
Toelichting T1: Voor zowel een MST als papieren en digitale lineaire doorstroomtoets geldt dat de toets voor het terrein Rekenen in ieder geval vragen moet bevatten die inhoudelijk aansluiten bij de referentieniveaus 1F en 1S en die een moeilijkheidsgraad tussen de cesuur van referentieniveau 1F en 1S hebben. Voor zowel een MST als papieren en digitale lineaire doorstroomtoets geldt dat de toets voor het terrein Papiamentu in ieder geval vragen moet bevatten die inhoudelijk aansluiten bij het referentieniveau 1F en die een moeilijkheidsgraad rondom de cesuur van referentieniveau 1F heeft. Daarnaast geldt voor zowel een MST als papieren en digitale lineaire doorstroomtoets dat de toets voor het terrein Nederlands als vreemde taal in ieder geval vragen moet bevatten die inhoudelijk aansluiten bij de ERK-niveaus A2 en B1 en die een moeilijkheidsgraad tussen de cesuur van ERK-niveau A2 en B1 hebben. In het geval van een CAT is de itemselectie geoptimaliseerd rond de opeenvolgende vaardigheidsschattingen.
Toelichting T2: Indien van toepassing is het de door het CvTE toegewezen subset van ankeritems opgenomen in (de varianten van) de doorstroomtoets. Eventuele (minimale) aanpassingen op deze items t.o.v. het moederitem zijn alleen toegestaan met akkoord en na beoordeling van het CvTE.
De door het CvTE toegewezen subset van ankeritems moet op een zodanige wijze over de toets worden verspreid, dat de positie in de toets zo min mogelijk invloed op de prestatie van de leerling heeft en de ankeritems qua lay-out en tekstuele vormgeving niet als opvallend afwijkend in de toets herkenbaar zijn, een en ander zoals gespecificeerd in de Regeling Beoordelingsnormen Doorstroomtoets po Bonaire.
Toelichting T3 (alleen van toepassing voor lineaire toetsen): Een lineaire toets bestaat jaarlijks vrijwel volledig uit nieuwe gekalibreerde items voor het wettelijk verplichte terrein Rekenen, het domein Lezen en subdomein Taalverzorging van het terrein Papiamentu en de taalactiviteiten receptief Lezen (inclusief het aspect woordenschat) en receptief Luisteren en kijken van het terrein Nederlands als vreemde taal, met uitzondering van de items van het anker. De noodzakelijkheid van het anker moet voldoende worden uitgelegd.
Toelichting T4 (alleen van toepassing bij al eerder erkende of vastgestelde adaptieve toetsen):
In het geval van een MST die bestaat uit meerdere lagen van modules (c.q. routes) of in het geval van een CAT, moet er sprake zijn van een adequate verversingsstrategie. De verversing moet op itemniveau gedocumenteerd zijn. Daarbij geldt het volgende:
a. De aanbieder hanteert jaarlijks een adequate verversingsstrategie voor de opgaven van de itembank. De toetsaanbieder geeft op gedegen en complete wijze aan hoeveel procent van de opgaven is ververst en onderbouwt dat de toegepaste vernieuwing voldoende is om overmatige blootstelling van items te voorkomen (exposure control).
b. Items die uitgelekt lijken, moeten verwijderd worden. De toetsaanbieder geeft op gedegen en complete wijze aan hoeveel items er vermoedelijk zijn uitgelekt en hoeveel van deze items uit de itembank zijn verwijderd.
c. Voor items die over de jaren heen andere itemparameters hebben, moet de toetsaanbieder op gedegen en complete wijze aangeven hoeveel items er veranderende itemparameters hebben en hoeveel van deze items uit de itembank zijn verwijderd.
d. Voor items die in het vorige jaar door het algoritme niet geselecteerd zijn, geeft de toetsaanbieder op gedegen en complete wijze aan, waarom deze niet of wel uit de itembank zijn verwijderd.
De punten b en c kunnen onderzocht worden met een statistische toets voor DIF en/of met een statistische toets voor Item Parameter Drift (IPD), mits het aantal observaties de gekozen analysemethode toelaat. De aanbieder dient de keuze voor de gebruikte methode volledig te onderbouwen.
Kwaliteitseisen
Beslisregel: Om aan deze categorie kwaliteitseisen te voldoen, dienen alle vragen met JA of N.V.T. te worden beantwoord.
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
NR1 |
Is de gekozen normeringsmethode voldoende omschreven? |
ja/nee |
|
NR2 |
Zijn de gerapporteerde scores voldoende nauwkeurig? |
ja/nee/n.v.t. |
Toelichting NR1: Wordt de door de aanbieder gekozen normeringsmethode voldoende omschreven en onderbouwt? Zodra de gehanteerde methode afwijkt van de methode zoals omschreven in de Regeling beoordelingsnormen doorstroomtoets po Bonaire (bijvoorbeeld een normering via een discrete (standaard)scoreschaal of verschillen in de meegekalibreerde onderwijstypen), dient de toetsaanbieder de gehanteerde normering te verklaren en deze te onderbouwen aan de hand van relevante literatuur.
Toelichting NR2: Indien de uiteindelijke rapportageschaal afwijkt van de latente schaal waarop de cesuren zijn vastgesteld, dient de toetsaanbieder de nauwkeurigheid van de rapportage weer te geven via een tabel (verwarringsmatrix) en mogelijke verschillen tussen de latente schaal en de rapportageschaal te verantwoorden. Ook dient de toetsaanbieder deze te duiden door middel van bijvoorbeeld de plus-minus 2 niveau-index (Pilliner 1969) of de marginal classification accuracy. De aanbieder legt uit waarom voor een bepaalde statistische methode en de gehanteerde grenzen is gekozen.
Deze kwaliteitseisen zijn alleen van toepassing voor al eerder afgenomen toetsen.
Kwaliteitseisen
Beslisregel: Om aan deze categorie kwaliteitseisen te voldoen, dienen alle vragen met JA of N.V.T. te worden beantwoord.
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
GL1 |
Heeft de toetsaanbieder na de afname van de vorige doorstroomtoets alle benodigde gegevens verstrekt ten behoeve van de controle van de normering? |
ja/nee/n.v.t. |
|
GL2 |
Heeft de toetsaanbieder na de afname van de vorige doorstroomtoets alle benodigde gegevens verstrekt ten behoeve van toelatings- en doorstroomonderzoek? |
ja/nee/n.v.t. |
Toelichting GL1: De toetsaanbieder heeft na de afname van de vorige doorstroomtoets de (persoons)gegevens verstrekt ten behoeve van de normering zoals uiteengezet in de Regeling Beoordelingsnormen doorstroomtoets po Bonaire. Tenminste zijn aangeleverd:
○ Leerlinggegevens
○ leerlingidentificatiecode
○ populatie specificering
○ schooltype
○ voorlopig schooladvies
○ toetsadvies
○ Scoringsgegevens
○ leerlingidentificatiecode
○ item label
○ item score
○ Representativiteitsgegevens (aantal leerlingen met verschillende schooladviezen);
○ Controlegegevens
○ item label
○ naam (sub)domein of taalactiviteit
○ aantal observaties
○ p-waarde van het item
○ RIO-codes
○ Optioneel: lijst van no-score items
Toelichting GL2: De toetsaanbieder heeft na de afname van de vorige doorstroomtoets de (persoons)gegevens verstrekt ten behoeve van toelatings- en doorstroomonderzoek zoals uiteengezet in de Regeling Beoordelingsnormen doorstroomtoets po Bonaire. Tenminste zijn aangeleverd per individuele leerling:
○ Pseudoniem
○ Toetsscore
○ Toetssoort
○ Toetsadvies
○ Afnamemodus van de doorstroomtoets
○ Kalenderjaar van de doorstroomtoets
○ Referentie- en ERK-niveaus
○ Score op de gewogen latente vaardigheidsschaal
○ Scores op de latente vaardigheidsschalen van de losse (sub)domeinen en taalactiviteiten
Kwaliteitseisen
Beslisregel: Om aan deze categorie kwaliteitseisen te voldoen, dienen alle vragen met JA of N.V.T. te worden beantwoord.
|
Code |
Vragen |
Mogelijke antwoorden |
|---|---|---|
|
KF1 |
Verantwoordt de toetsaanbieder op een gedegen manier of en waarom opgaven met inhoudelijke fouten, psychometrisch disfunctioneren, DIF of te weinig waarnemingen al dan niet zijn meegenomen voor de scorerapportage? |
ja/nee/n.v.t. |
|
KF2 |
Zijn verschillen in percentage referentie- en ERK-niveaus voldoende verantwoord? |
ja/nee/n.v.t. |
|
KF3 |
Zijn verschillen in de verdeling van populatievaardigheden ten opzichte van de verantwoording van het afgelopen jaar en de onderdelen onderling voldoende verantwoord? |
ja/nee/n.v.t. |
|
KF4 |
Zijn analyses met betrekking tot verschillen in parameters van de meest recente operationele afname en eerdere afnames aangeleverd en voldoende onderbouwd? |
ja/nee/n.v.t. |
Deze kwaliteitseisen zijn alleen van toepassing voor al eerder afgenomen toetsen. De toetsaanbieder verantwoordt jaarlijks na de toetsafname-periode de kwaliteit en het functioneren van de afgenomen doorstroomtoets op basis van de boven genoemde vijf kwaliteitscriteria. Er wordt beoordeeld of de inhoud van de informatie die door de toetsaanbieder is aangeleverd voldoet aan de vooraf gestelde eisen. De resultaten en de kwaliteit van de informatie van het voorafgaande jaar worden gebruikt bij de beoordeling van de doorstroomtoets, dan wel de jaarlijkse her-evaluatie. Als er een nieuwe aanbieder is die dit nog niet op kan leveren naar aanleiding van een vorige afname, spelen deze eisen bij de eerste evaluatie geen rol, maar heeft het wel een groter gewicht bij de jaarlijkse her-evaluatie die volgt na de eerste afname.
Toelichting KF1: De toetsaanbieder dient informatie te verstrekken over de aantallen opgaven per vaardigheid: aantal wel en aantal niet meegenomen voor de scorerapportage naar de leerlingen wegens (1) een inhoudelijke fout, (2) psychometrisch disfunctioneren, (3) DIF (bijvoorbeeld tussen afnames), (4) te weinig waarnemingen (in tabelformaat). Wanneer er zaai-items ingezet worden kunnen deze in een aparte tabel weergegeven worden. Het leveren van een lijst welk item dit betreft wordt aangeraden. De aanbieder wordt gevraagd om de resultaten voldoende verantwoorden.
Toelichting KF2: De toetsaanbieder dient informatie te verstrekken over de percentages referentie- en ERK-niveaus van het wettelijk verplichte terrein Rekenen, het domein Lezen en subdomein Taalverzorging van het terrein Papiamentu, en taalactiviteit receptief lezen – inclusief aspect woordenschat – en receptief luisteren en kijken van het terrein Nederlands als vreemde taal (en optionele (sub)domeinen en taalactiviteiten van de terreinen Papiamentu en Nederlands als vreemde taal) plus een overzicht van de percentages toetsadviezen van dit jaar ten opzichte van het vorige jaar (in tabelformaat). Eventuele verschillen tussen de beide jaren worden door de toetsaanbieder verantwoord.
Toelichting KF3: De toetsaanbieder dient informatie te verstrekken over de verdeling van de populatievaardigheid (gemiddelde en standaardafwijking) van in ieder geval het regulier basisonderwijs inclusief de schattingsfout (standard error) op de vaardigheidsverdeling, op dezelfde schaal als de itemparameters. De verdelingen worden door middel van histogrammen inzichtelijk gemaakt. In deze informatie wordt onderscheid gemaakt tussen de verschillende onderwijstypen. Eventuele verschillen ten opzichte van de verantwoording van het afgelopen jaar en de landelijke normering in het afnamejaar worden door de toetsaanbieder verantwoord. Verschillen tussen de onderdelen worden door de toetsaanbieder verklaard.
Toelichting KF4: Als opgaven eerder zijn afgenomen (bijvoorbeeld in een voorgaand jaar of tijdens een pretest), dient de toetsaanbieder informatie te verstrekken over item-bias met betrekking tot de parameters van de meest recente operationele afname in vergelijking met eerdere afnames, bijvoorbeeld door middel van DIF-analyses.
Een adviseur beoordeelt vierjaarlijks in opdracht van het CvTE de onderwijskundige, organisatorische en psychometrische aspecten van de doorstroomtoets. Na de beoordeling stelt een adviseur een advies op. Dit advies gaat naar het CvTE dat, op basis van het ontvangen advies, een definitieve beslissing neemt over het al dan niet erkennen van de betreffende doorstroomtoets. Wanneer de toets is erkend kan deze toets vier achtereenvolgende jaren worden ingezet. Onderdeel van deze uitgebreide beoordeling is een psychometrische controle van de pretestprocedure én van de operationele testprocedure en -resultaten die jaarlijks worden verzameld in de afnameperiode.
Na de eerste toelating van vier jaar, dienen de toetsaanbieders opnieuw een toelatingsaanvraag in bij het CvTE. Voor deze nieuwe toelatingsaanvraag vindt een herbeoordeling plaats. Voor deze herbeoordeling van de onderwijskundige inhoud, organisatorische aspecten en psychometrische aspecten doet het CvTE eveneens een beroep op onafhankelijke onderwijskundige en vakinhoudelijke experts van een adviseur.
Een adviseur beoordeelt jaarlijks aan de hand van ditzelfde beoordelingskader de kwaliteit van de doorstroomtoets. De aanbieder levert hiervoor bij het CvTE alle gevraagde documenten aan die eveneens voor de vierjaarlijkse erkenning ingediend dienen te worden. De aanbieder verstrekt hierbij een leeswijzer. Hierin staat per document aangegeven op welke punten deze afwijkend is van de eerder verstuurde versie ten tijde van de vierjaarlijkse check of jaarlijkse vaststelling. Vervolgens stelt het CvTE jaarlijks vast of de erkende doorstroomtoets nog voldoet aan de criteria van het beoordelingskader. Dit doet het CvTE met de resultaten van de door een adviseur uitgevoerde jaarlijkse vaststelling. Onderdeel van de jaarlijkse vaststelling is de controle achteraf of de toetssamenstellingsprocedure door alle toetsaanbieders correct en consistent was uitgevoerd.
Verantwoording Doorstroomtoets
|
Kwaliteitseis |
Niet van toepassing |
Beschreven in document: (naam document) |
Hoofdstuk + paragraaf |
Evt. opmerkingen1 |
|
|---|---|---|---|---|---|
|
3.2 |
V1 |
||||
|
V2 |
|||||
|
V3 |
|||||
|
V4 |
|||||
|
3.3 |
H1 |
||||
|
3.4.1 |
D.G |
||||
|
D.Vh |
|||||
|
D.M/mk |
|||||
|
D.Vb |
|||||
|
D.1 |
|||||
|
3.4.2 |
O.A |
||||
|
O.B |
|||||
|
O.C |
|||||
|
O.D |
|||||
|
3.4.3 |
C1 |
||||
|
C2 |
|||||
|
C3 |
|||||
|
3.4.4 |
K1 |
||||
|
K2 |
|||||
|
3.4.5 |
R1 |
||||
|
3.4.6 |
BR1 |
||||
|
BR2 |
|||||
|
BR3 |
|||||
|
3.5.1 |
BP1 |
||||
|
3.5.2.1 |
L1.1 |
||||
|
L1.2 |
|||||
|
L1.3 |
|||||
|
L2.1 |
|||||
|
L2.2 |
|||||
|
L3.1 |
|||||
|
L3.2 |
|||||
|
L3.3 |
|||||
|
L3.4 |
|||||
|
L3.5 |
|||||
|
L3.6 |
|||||
|
L3.7 |
|||||
|
L3.7a |
|||||
|
L4 |
|||||
|
3.5.2.2 |
L5.1 |
||||
|
L5.2 |
|||||
|
L6 |
|||||
|
L7.1 |
|||||
|
L7.2 |
|||||
|
L7.3 |
|||||
|
L7.4 |
|||||
|
L7.4a |
|||||
|
L8 |
|||||
|
3.5.3 |
TV1 |
||||
|
TV1.a |
|||||
|
TV1.b |
|||||
|
TV1.c |
|||||
|
TV1.d |
|||||
|
TV2 |
|||||
|
TV3 |
|||||
|
TV4 |
|||||
|
3.6.1 |
BN1 |
||||
|
3.6.2 |
LZ1.1 |
||||
|
LZ1.2 |
|||||
|
LZ1.3 |
|||||
|
LZ1.4 |
|||||
|
LZ2.1 |
|||||
|
LZ2.2 |
|||||
|
LZ2.3 |
|||||
|
LZ2.4 |
|||||
|
LZ2.5 |
|||||
|
LZ2.6 |
|||||
|
LZ3.1 |
|||||
|
LZ3.2 |
|||||
|
LZ3.3 |
|||||
|
LZ3.4 |
|||||
|
3.6.3 |
WO1.1 |
||||
|
WO1.2 |
|||||
|
WO1.3 |
|||||
|
WO1.4 |
|||||
|
WO1.5 |
|||||
|
WO1.6 |
|||||
|
WO1.7 |
|||||
|
WO1.8 |
|||||
|
WO2.1 |
|||||
|
WO2.2 |
|||||
|
WO2.3 |
|||||
|
WO2.4 |
|||||
|
WO2.5 |
|||||
|
WO2.6 |
|||||
|
WO2.7 |
|||||
|
WO2.8 |
|||||
|
WO3.1 |
|||||
|
WO3.2 |
|||||
|
WO3.3 |
|||||
|
WO3.4 |
|||||
|
WO3.5 |
|||||
|
WO3.6 |
|||||
|
WO3.7 |
|||||
|
WO3.8 |
|||||
|
3.6.4 |
LU1.1 |
||||
|
LU1.2 |
|||||
|
LU1.3 |
|||||
|
LU1.4 |
|||||
|
LU1.5 |
|||||
|
LU2.1 |
|||||
|
LU2.2 |
|||||
|
LU2.3 |
|||||
|
LU2.4 |
|||||
|
LU2.5 |
|||||
|
LU2.6 |
|||||
|
LU2.7 |
|||||
|
LU3.1 |
|||||
|
LU3.2 |
|||||
|
LU3.3 |
|||||
|
LU3.4 |
|||||
|
LU3.5 |
|||||
|
3.7 |
TN1 |
||||
|
TN2 |
|||||
|
TN3 |
|||||
|
4.1 |
LR1 |
||||
|
LR2 |
|||||
|
LR3 |
|||||
|
LR4 |
|||||
|
LR5 |
|||||
|
LR6 |
|||||
|
LR7 |
|||||
|
LR8 |
|||||
|
LR9 |
|||||
|
4.2 |
LL1 |
||||
|
LL1.a |
|||||
|
LL1.b |
|||||
|
LL1.c |
|||||
|
LL1.d |
|||||
|
LL1.e |
|||||
|
LL1.f |
|||||
|
LL1.g |
|||||
|
LL2 |
|||||
|
LL2.a |
|||||
|
LL2.b |
|||||
|
LL2.c |
|||||
|
LL2.d |
|||||
|
4.3 |
A1 |
||||
|
A2.1 |
|||||
|
A2.2 |
|||||
|
A2.3 |
|||||
|
A2.4 |
|||||
|
A2.5 |
|||||
|
A2.6 |
|||||
|
A2.7 |
|||||
|
A3 |
|||||
|
4.4 |
RB1 |
||||
|
RB1.1 |
|||||
|
RB1.2 |
|||||
|
RB1.3 |
|||||
|
RB1.4 |
|||||
|
RB1.5 |
|||||
|
RB1.6 |
|||||
|
RB1.7 |
|||||
|
RB2 |
|||||
|
RB3 |
|||||
|
RB4 |
|||||
|
RB4.1 |
|||||
|
RB4.2 |
|||||
|
RB5 |
|||||
|
5.2.1 |
N1.1 |
||||
|
N1.1a |
|||||
|
N1.1b |
|||||
|
N1.2 |
|||||
|
N1.3 |
|||||
|
5.2.2 |
KA1 |
||||
|
KA2 |
|||||
|
KA3 |
|||||
|
KA4 |
|||||
|
KA5 |
|||||
|
KA6 |
|||||
|
KA7 |
|||||
|
5.2.3 |
T1 |
||||
|
T2 |
|||||
|
T3 |
|||||
|
T4 |
|||||
|
T5 |
|||||
|
5.3 |
NR1 |
||||
|
NR2 |
|||||
|
5.4 |
GL1 |
||||
|
GL2 |
|||||
|
5.5 |
KF1 |
||||
|
KF2 |
|||||
|
KF3 |
|||||
|
KF4 |
|||||
Denk bijvoorbeeld aan paginanummers. Indien het document geen paginanummers bevat, kan de aanbieder alsnog specificeren waar de informatie gevonden kan worden. Voorbeeld: bij een Excel document aangeven welke rijen en kolommen het betreft.
|
Optionele domeinen |
|||||
|---|---|---|---|---|---|
|
Kwaliteitseis |
Niet van toepassing |
Beschreven in document: (naam document) |
Hoofdstuk + paragraaf |
Evt. opmerkingen1 |
|
|
3.5.4 |
S1.1 |
||||
|
S1.2 |
|||||
|
S1.3 |
|||||
|
S1.4 |
|||||
|
S2.1 |
|||||
|
S2.2 |
|||||
|
S2.3 |
|||||
|
S2.4 |
|||||
|
S2.5 |
|||||
|
S3 |
|||||
|
S4.1 |
|||||
|
S4.2 |
|||||
|
S4.3 |
|||||
|
S4.4 |
|||||
|
S5.1 |
|||||
|
S5.2 |
|||||
|
S5.3 |
|||||
|
S5.4 |
|||||
|
S5.5 |
|||||
|
S6 |
|||||
|
3.5.5 |
M1.1 |
||||
|
M1.2 |
|||||
|
M1.3 |
|||||
|
M2.1 |
|||||
|
M2.2 |
|||||
|
M2.3 |
|||||
|
M2.4 |
|||||
|
M2.5 |
|||||
|
M2.6 |
|||||
|
M3 |
|||||
|
M4.1 |
|||||
|
M4.2 |
|||||
|
M4.3 |
|||||
|
M4.4 |
|||||
|
M5.1 |
|||||
|
M5.2 |
|||||
|
M5.3 |
|||||
|
M5.4 |
|||||
|
M5.5 |
|||||
|
M5.6 |
|||||
|
M5.7 |
|||||
|
M6 |
|||||
|
M7.1 |
|||||
|
M7.2 |
|||||
|
M7.3 |
|||||
|
M8.1 |
|||||
|
M8.2 |
|||||
|
M8.3 |
|||||
|
M8.4 |
|||||
|
M8.5 |
|||||
|
M8.6 |
|||||
|
M8.7 |
|||||
|
M9 |
|||||
|
M10.1 |
|||||
|
M10.2 |
|||||
|
M10.3 |
|||||
|
M10.4 |
|||||
|
M11.1 |
|||||
|
M11.2 |
|||||
|
M12.1 |
|||||
|
M12.2 |
|||||
|
M12.3 |
|||||
|
M12.4 |
|||||
|
M13 |
|||||
|
M14.1 |
|||||
|
M14.2 |
|||||
|
M14.3 |
|||||
|
M14.4 |
|||||
|
M15.1 |
|||||
|
M15.2 |
|||||
|
M15.3 |
|||||
|
M15.4 |
|||||
|
M15.5 |
|||||
|
M15.6 |
|||||
|
M15.7 |
|||||
|
M15.8 |
|||||
|
M16 |
|||||
|
3.5.6 |
W1 |
||||
|
W2 |
|||||
|
W3 |
|||||
|
W4 |
|||||
|
3.6.5 |
WL1.1 |
||||
|
WL1.2 |
|||||
|
WL1.3 |
|||||
|
WL1.4 |
|||||
|
WL1.5 |
|||||
|
WL2.1 |
|||||
|
WL2.2 |
|||||
|
WL2.3 |
|||||
|
WL2.4 |
|||||
|
WL2.5 |
|||||
|
WL3.1 |
|||||
|
WL3.2 |
|||||
|
WL3.3 |
|||||
|
WL3.4 |
|||||
|
WL3.5 |
|||||
|
3.6.6 |
SP1.1 |
||||
|
SP1.2 |
|||||
|
SP1.3 |
|||||
|
SP1.4 |
|||||
|
SP1.5 |
|||||
|
SP2.1 |
|||||
|
SP2.2 |
|||||
|
SP2.3 |
|||||
|
SP2.4 |
|||||
|
SP2.5 |
|||||
|
SP2.6 |
|||||
|
SP2.7 |
|||||
|
SP2.8 |
|||||
|
SP2.9 |
|||||
|
SP2.10 |
|||||
|
3.6.7 |
GS1.1 |
||||
|
GS1.2 |
|||||
|
GS1.3 |
|||||
|
GS1.4 |
|||||
|
GS1.5 |
|||||
|
GS1.6 |
|||||
|
GS1.7 |
|||||
|
GS1.8 |
|||||
|
GS1.9 |
|||||
|
GS2.1 |
|||||
|
GS2.2 |
|||||
|
GS2.3 |
|||||
|
GS2.4 |
|||||
|
GS2.5 |
|||||
|
GS2.6 |
|||||
|
GS2.7 |
|||||
|
GS2.8 |
|||||
|
GS2.9 |
|||||
|
3.6.8 |
SR1.1 |
||||
|
SR1.2 |
|||||
|
SR1.3 |
|||||
|
SR1.4 |
|||||
|
SR2.1 |
|||||
|
SR2.2 |
|||||
|
SR2.3 |
|||||
|
SR2.4 |
|||||
|
SR2.5 |
|||||
|
SR2.6 |
|||||
|
SR2.7 |
|||||
|
SR2.8 |
|||||
|
3.6.9 |
SA1.1 |
||||
|
SA1.2 |
|||||
|
SA1.3 |
|||||
|
SA1.4 |
|||||
|
SA1.5 |
|||||
|
SA1.6 |
|||||
|
SA1.7 |
|||||
|
SA1.8 |
|||||
|
SA1.9 |
|||||
|
SA2.1 |
|||||
|
SA2.2 |
|||||
|
SA2.3 |
|||||
|
SA2.4 |
|||||
|
SA2.5 |
|||||
|
SA2.6 |
|||||
|
SA2.7 |
|||||
|
SA2.8 |
|||||
|
SA2.9 |
|||||
|
3.6.10 |
CO1.1 |
||||
|
CO1.2 |
|||||
|
CO1.3 |
|||||
|
CO1.4 |
|||||
|
CO1.5 |
|||||
|
CO1.6 |
|||||
|
CO1.7 |
|||||
|
CO1.8 |
|||||
|
CO1.9 |
|||||
|
CO1.10 |
|||||
|
CO1.11 |
|||||
|
CO2.1 |
|||||
|
CO2.2 |
|||||
|
CO2.3 |
|||||
|
CO2.4 |
|||||
|
CO2.5 |
|||||
|
CO2.6 |
|||||
|
CO2.7 |
|||||
|
CO2.8 |
|||||
|
CO2.8 |
|||||
|
CO2.9 |
|||||
|
CO2.10 |
|||||
|
CO2.11 |
|||||
Denk bijvoorbeeld aan paginanummers. Indien het document geen paginanummers bevat, kan de aanbieder alsnog specificeren waar de informatie gevonden kan worden. Voorbeeld: bij een Excel document aangeven welke rijen en kolommen het betreft.
Op korte termijn treedt de Wet van 9 februari 2022 tot wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met aanpassingen op het gebied van de doorstroom van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs en wijziging van de stelselinrichting van doorstroomtoetsen en toetsen verbonden aan leerling- en onderwijsvolgsystemen in het basisonderwijs (Stb. 2022, 135) ook voor het openbaar lichaam Bonaire in werking.
Met deze inwerkingtreding krijgt het College voor toetsen en examens de taak om de doorstroomtoets voor een periode van vier jaren te erkennen en steeds jaarlijks vast te stellen of de toets die wordt aangeboden voldoet aan de voorwaarden op basis waarvan de erkenning is verleend. Het college beoordeelt of de toetsen voldoen aan de in de Wet primair onderwijs BES, en het Toetsbesluit PO vastgelegde voorschriften.
Het College voor toetsen en examens, de voorzitter, J.H. van der Vegt
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-7803.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.