Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2025, 7026 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2025, 7026 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Klimaat en Groene Groei,
Gelet op de artikelen 2, eerste lid, 4, 5, eerste en tweede lid, 16, 17, eerste en vierde lid, 19, tweede en derde lid, 25, 44, tweede lid, en 50, achtste lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies;
Besluit:
De Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies wordt als volgt gewijzigd:
Na titel 3.31 wordt een titel ingevoegd, luidende:
In deze titel wordt verstaan onder:
een project, dat bestaat uit het voorbereiden en uitvoeren van een praktijktest gericht op het onderzoeken van:
a. de bioraffinage van suikers uit een of meerdere biogrondstoffen, voor omzetting in bouwstenen voor bestaande of nieuwe biogebaseerde polyesters;
b. processen voor de productie van biogebaseerde polyesters uit bouwstenen als bedoeld in onderdeel a;
c. de eigenschappen en prestaties van de biogebaseerde polyesters voor een beoogde verwerkingsmethode of toepassing in producten;
d. de functionele, technische aspecten of de marktacceptatie van een eigen product gemaakt van biogebaseerde polyesters; of
e. de mate waarin producten gemaakt van biogebaseerde polyesters recyclebaar of bioafbreekbaar zijn;
polyester kunststoffen gemaakt uit biogrondstoffen, waaronder bioPET, PEF, PLA, PHA en polyesterharsen en coatings;
grondstoffen van plantaardige, dierlijke of microbiologische herkomst.
Subsidie op grond van deze titel kan worden aangevraagd door een MKB-ondernemer actief in een circulaire waardeketen voor het uitvoeren van een BioBased Circular-testproject.
1. De subsidie bedraagt 50% van de subsidiabele kosten.
2. De subsidie bedraagt ten hoogste € 25.000.
1. Voor de subsidie komen in aanmerking de kosten die worden gemaakt voor de uitvoering van een BioBased Circular-testproject.
2. Voor de subsidie komen niet in aanmerking:
a. kosten voor marketing- en salesactiviteiten;
b. kosten van opleidingen.
3. In afwijking van artikel 11, eerste lid, van het besluit worden de kosten voor activiteiten als bedoeld in artikel 3.32.2, berekend overeenkomstig artikel 14 van het besluit.
De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel b, van het besluit is één jaar.
De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
a. het BioBased Circular-testproject voor meer dan 50% van de subsidiabele kosten betrekking heeft op bureauonderzoek;
b. op grond van deze titel in dezelfde openstellingsperiode reeds subsidie is verleend aan de subsidieaanvrager;
c. aan de subsidieaanvrager voor hetzelfde project subsidie is verleend op grond van de Tijdelijke subsidieregeling omschakeling naar verwerking circulaire plastics.
1. Indien de subsidieontvanger opdrachten verleent aan derden voor uitvoering van de activiteiten, of een deel daarvan, vindt dit plaats op basis van transparante criteria en tegen marktconforme tarieven.
2. De subsidieontvanger neemt de resultaten van het BioBased Circular-testproject op in een testverslag.
3. Het testverslag bevat ten minste de volgende gegevens:
a. projecttitel en projectperiode;
b. datum uitvoering van de praktijktest;
c. een algemene en technische beschrijving van het uitgevoerde praktijktest inclusief resultaten, inzichten en conclusie;
d. beeldmateriaal waaruit blijkt dat de praktijktest is uitgevoerd.
3. Het testverslag bedoeld in het tweede lid, blijft beschikbaar gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.
1. Een aanvraag voor subsidie bevat ten minste:
a. gegevens over de subsidieaanvrager, waaronder het post- en bezoekadres van de subsidieaanvrager, het rekeningnummer van de subsidieaanvrager en het nummer waarmee de subsidieaanvrager is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel;
b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de functie, de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;
c. een verklaring de-minimissteun van de subsidieaanvrager.
2. De aanvraag gaat vergezeld van:
a. een projectplan;
b. een begroting;
c. een of meerdere op de datum van de subsidieaanvraag geldige offertes die betrekking hebben op de kosten van het BioBased Circular-testproject, indien de subsidieontvanger opdrachten verleent aan derden voor uitvoering van de activiteiten, of een deel daarvan.
3. Het projectplan, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, bevat in ieder geval de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, de doelstellingen van het project, de start- en einddatum van het project en een beschrijving van de projectorganisatie.
4. De begroting, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, bevat ten minste een overzicht van de totale kosten van de subsidiabele activiteiten en de omvang van de gevraagde subsidie.
1. De subsidie wordt ambtshalve vastgesteld.
2. De beschikking tot subsidieverlening vermeldt de datum waarop de activiteiten uiterlijk zijn verricht en de subsidie uiterlijk ambtshalve wordt vastgesteld.
In de tabel, behorende bij artikel 1 van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2025, wordt na de rijen met betrekking tot titel 3.31 een rij ingevoegd luidende:
|
Titel 3.32: BioBased Circular |
Artikel 3.32.2 |
18-03-2025 t/m 07-10-2025 12:00 |
€ 1.500.000 |
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 21 februari 2025
De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans
Deze regeling strekt tot wijziging van de Regeling nationale EZK-en LNV-subsidies (hierna: RNES). Met deze wijzigingsregeling wordt een nieuwe subsidiemodule BioBased Circular: testen van circulaire biopolyesters, ingevoerd in titel 3.32. Deze titel vloeit voort uit het Nationale Groeifondsprogramma BioBased Circular.
Uit het Nationaal Groeifonds kunnen financiële middelen ter beschikking worden gesteld waarmee het verdienvermogen op lange termijn wordt vergroot, oftewel een duurzame en economische groei van Nederland wordt bevorderd. In 2023 zijn vanuit het Nationaal Groeifonds middelen aan het programma BioBased Circular toegekend. Het doel van dit programma is het creëren en demonstreren van circulaire waardeketens, in het programma waardecirkels genoemd, voor kunststofmaterialen op basis van koolhydraatrijke biogrondstoffen. Het gaat daarbij om materialen die impact hebben in sectoren zoals bouw en interieur, verpakkingen, textiel (kleding en industriële textielen), agri- en horticultuur, coatings en automotive. Een circulaire waardeketen is de combinatie van bedrijven die door een aaneenschakeling van processen uit biogrondstoffen een biopolyester product maken. Bedrijven die de producten na de afvalfase uiteindelijk weer kunnen recyclen tot herbruikbare bouwstenen maken de waardecirkel compleet. In het programma BioBased Circular worden MKB-bedrijven gezocht die zich richten op een combinatie van een type biopolyester en een toepassing, dus bijvoorbeeld de productie van het nieuwe plastic PLA uit suikers in combinatie met gebruik als textiel. Na afdanking kan het textiel idealiter weer omgezet worden in melkzuur, de bouwsteen van PLA (Poly Lactic Acid). Dit is dan een circulaire waardeketen. Het is de bedoeling minimaal vijf van deze waardecirkels op te leveren in het BioBased Circular-programma inclusief onderzoek, proefopstellingen en demonstratiefabrieken tot relevante industriële omvang. Door het tegelijkertijd en systematisch realiseren van grondstofbeschikbaarheid, circulaire bouwstenen en circulaire productontwerpen ontstaat een nieuwe industrietak. Duurzame grondstofbeschikbaarheid staat centraal: intensieve teelt van primaire gewassen wordt geleidelijk vervangen door natuurinclusieve teelten, reststromen en gerecycleerde materialen.
Het programma is alleen gericht op biopolyesters en niet op andere bioplastics. Dat is een type kunststof dat vanwege de chemische structuur met zuurstofgroepen efficiënt gemaakt kan worden uit biogrondstoffen en dat goed te recyclen, of zelfs soms bioafbreekbaar, is. Dit sluit projecten uit die zich richten op andere bioplastics zoals bioPE, bioPP en bioPVC.
De ambitie van het programma BioBased Circular in Nederland is een nieuwe bedrijfstak voor biogebaseerde kunststofmaterialen en producten te realiseren en de ontwikkeling van een nieuwe bedrijfstak te versnellen. Dit wordt gedaan door het bevorderen van samenwerking (ketenregie) in circulaire waardeketens, samen met het MKB in de kunststofverwerkende industrie (onder andere mengen, verwerking en applicaties), de agrarische sector, de chemische industrie, logistieke en recyclingbedrijven. Een waardecirkel onderscheidt zich van een lineaire waardeketen doordat voor de toegevoegde waarde in elke opeenvolgende stap in de keten de waarde van grondstoffen en producten wordt meegenomen, waardoor ook afvalstromen waardestromen worden. Het doel is om Nederland Europees koploper te maken als ontwikkelaar, producent en verwerker van op koolhydraten gebaseerde bouwstenen en kunststofproducten.
Deze subsidiemodule is bedoeld om praktijkgerichte testen uit te voeren voor de ontwikkeling van circulaire biopolyesters, zoals PEF, PLA, PHA en harsen. Het gaat hierbij om activiteiten beperkt in tijd en budget. De projecten moeten een verbinding hebben met biopolyesters of de grondstoffen daarvoor. Doordat er meerdere schakels en bedrijven betrokken zijn in de keten van biogrondstof naar biopolyester en recycling kunnen projecten betrekking hebben op al deze schakels.
RVO zal deze subsidiemodule uitvoeren. Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend bij RVO met gebruikmaking van de formulieren die door RVO ter beschikking worden gesteld op de website www.rvo.nl. RVO neemt het besluit namens de Minister van KGG. RVO heeft een zogenoemde Uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets uitgevoerd op de regeling en deze is uitvoerbaar en handhaafbaar bevonden.
De subsidiemodule wordt opengesteld van 18 maart tot en met 7 oktober 2025. Aanvragen zijn tijdig ingediend indien zij op de genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen. Het subsidieplafond voor deze openstelling bedraagt € 1,5 miljoen. De openstellingsperiode en het beschikbare budget worden opgenomen in de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2025.
Op grond van deze titel wordt aan de aanvrager subsidie verstrekt voor een BioBased Circular-testproject, tot een maximale hoogte van € 25.000.
De subsidie bevat staatssteun, die door de algemene de-minimisverordening wordt gerechtvaardigd. De regeling is in overeenstemming met de voorwaarden van de voormelde verordening en het gehanteerde de-minimisplafond op grond waarvan de subsidieontvanger (met inbegrip van de subsidieverlening op grond van deze subsidiemodule) ten hoogste € 300.000 bruto subsidie mag ontvangen over de laatste drie achtereenvolgende belastingjaren. Om dit te bepalen wordt de subsidieaanvrager gevraagd een ingevulde en ondertekende de-minimisverklaring bij de subsidieaanvraag te voegen (artikel 3.32.9, eerste lid, onderdeel c). Een aanvraag zal worden afgewezen indien de subsidieverstrekking zou leiden tot een overschrijding van het de-minimisplafond (artikel 22, eerste lid, onderdeel b, onder 2, van het besluit). De de-minimisverordening bevat geen maximum steunintensiteiten Tot slot is van belang dat er gekozen is voor het gebruik van deze verordening, omdat deze voor de subsidieaanvrager (relatief) weinig voorwaarden bevat.
De regeling heeft gevolgen voor de regeldruk van bedrijven die subsidie willen ontvangen. De gevolgen voor de administratieve lasten zijn echter laag, het betreft uitvoeringsvariant 1, genaamd One Touch, van het Raamwerk Uitvoering Subsidies (RUS). Voor subsidies tot € 25.000 wordt de subsidieverstrekking gekenmerkt door een eenmalig contactmoment tussen de aanvrager en RVO. De inhoudelijke beoordeling is beperkt. Op de ingediende aanvragen vindt een lichte controle plaats. Na afronding van de projecten vinden er steekproefsgewijze controles plaats op de goedgekeurde aanvragen.
De regeling heeft gevolgen voor de regeldruk voor bedrijven die subsidie willen ontvangen. Het gaat in het bijzonder om het voorbereiden en indienen van de subsidieaanvraag en het opstellen van een verslag van de uitgevoerde test. Dat verslag hoeft niet te worden ingediend maar dient wel aanwezig te zijn voor steekproefsgewijze controle en om desgevraagd per ommegaande te kunnen worden toegestuurd. Ten aanzien van de administratieve last wordt ingeschat dat de aanvrager de aanvraag binnen 1–4 uur opgesteld kan hebben en dat het maken van een beknopt testrapport 4 tot 8 uur kost. In totaal wordt de belasting per aanvraag voor de aanvrager geschat op 5 tot 12 uur. De totale kosten voor aanvrager bedragen € 300 tot € 720. De bedrijven die betrokken zijn in de steekproef zullen 0,5 uur bezig zijn met het versturen van het verslag.
Deze regeling heeft als doel om MKB bedrijven te ondersteunen bij innovaties die leiden tot gebruik van biopolyesters. Dit heeft voor de bedrijven een positief financieel gevolg omdat 50% van de subsidiabele kosten wordt vergoed tot een maximum van € 25.000. De regeling heeft in 2025 een budget van € 1,5 miljoen. Het aantal verwachte aanvragen is 120 waarvan 60 aanvragen naar verwachting goedgekeurd kunnen worden. Het aantal aanvragen dat zal worden afgewezen wordt geschat op 60 en zal alleen aan de orde zijn als een aanvraag buiten de voorwaarden van de regeling valt of het budgetplafond is bereikt. De totale kosten van de regeling voor alle aanvragers gezamenlijk komen hiermee op € 39.870. De totale regeldruk bedraagt 0,026% van het openstellingsbudget.
ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.
Verwacht wordt dat de subsidiemodule in 2026 opnieuw zal worden opengesteld waarbij de ervaringen van 2025 zullen worden meegenomen. De openstelling in 2027 en verder is afhankelijk van de toekenning van middelen uit het Nationaal Groeifonds voor de 2e fase van het BioBased Circular-programma.
Met de inwerkingtredingsdatum van deze regeling wordt afgeweken van de systematiek van vaste verandermomenten voor regelgeving, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van een kwartaal in werking treden. Ook wordt afgeweken van de systematiek dat ministeriële regelingen minimaal twee maanden voordien bekend worden gemaakt. Deze afwijkingen worden gerechtvaardigd doordat de doelgroep gebaat is bij spoedige inwerkingtreding.
Met dit artikel wordt een nieuwe titel 3.32 opgenomen in de RNES. Deze titel bevat de subsidiemodule BioBased Circular: testen van circulaire biopolyesters.
In dit artikel zijn de begripsbepalingen opgenomen die van belang zijn voor de subsidiemodule BioBased Circular: testen van circulaire biopolyesters. De begripsomschrijvingen geven een nadere invulling aan de subsidiabele activiteiten.
Het project kan zich richten op het middels een praktijktest onderzoeken van één of meer van onderstaande onderwerpen:
Omzetting biogrondstoffen in bouwstenen voor bestaande of nieuwe biogebaseerde polyesters
Biogrondstoffen bestaan onder andere uit koolhydraten die met een bioraffinagetechniek uit een product zijn te halen zoals de suikers uit suikerbiet, mais of granen. Dit zijn bewezen bioraffinage processen. Bij bioraffinage van suikers uit andere gewassen en met name houtige stromen en afval is het een uitdaging om een goede kwaliteit suiker te krijgen tegen acceptabele kostprijs. Deze bioraffinagetechnologie is nog steeds in ontwikkeling. Bij bepaalde stromen moeten ook de waardevolle eiwitten, vezels of chemische inhoudsstoffen als product uit de bioraffinage komen. De praktijktest richt zich op de raffinage van de suikercomponent.
Het doel van de praktijktest is om biogrondstoffen beschikbaar te maken voor de productie van biogebaseerde polyesters, inclusief het experimenteren met nieuwe grondstoffen, nieuwe voorbewerkings- of extractiemethodieken of apparatuur.
De biogrondstof voor biopolyesters kunnen koolhydraten zijn uit:
– primaire teelt (zoals suikerbiet, mais, granen, sorghum, hennep, miscanthus, algen, azolla, lupine en cichorei);
– reststromen uit de landbouw, landschapsbeheer en bosbeheer;
– bijproducten uit de verwerking van landbouwproducten of voedingsindustrie (agri-food processing), diervoeder- of papier- en kartonindustrie; of
– heterogene reststromen in de vorm van laagwaardig, heterogeen afval, zoals GFE/GFT, slib en mest.
Processen voor de productie van biogebaseerde polyesters uit bouwstenen
De volgende stap in de keten van processen is de omzetting van suikers naar een bioplastickorrel of vloeistof. Dit proces kan chemisch of via biotechnologie gebeuren. Het product uit dit proces wordt aan andere bedrijven geleverd als een korrel of vloeistof. Het doel is het ontdekken en ontwikkelen van nieuwe processen om biogebaseerde bouwstenen te ontwikkelen, zoals nieuwe polymeerstructuren of de verbetering van bestaande polymeereigenschappen, bijvoorbeeld door verandering van grondstoffen of productieprocesstappen.
Eigenschappen en prestaties van de biogebaseerde polyesters voor de beoogde verwerkingsmethode en toepassing in producten
De korrel of vloeistof wordt door een kunststofverwerker verwerkt tot een eindproduct. Het eindproduct kan bijvoorbeeld een verpakking zijn van bioplastic die gebruikt wordt door een ander bedrijf om een product in te verpakken. Het kan een bindmiddel zijn voor productie van vezelplaten. De kern van het project is dat de basisgrondstof een biopolyester moet zijn die moet worden gebruikt eventueel in combinatie met andere grondstoffen om er een product van te maken. In veel gevallen vindt er nog een bewerking plaats voordat het als eindproduct gereed is. Het doel van de praktijktest is om kunststofverwerkers ervaring op te laten doen met biopolymeren.
Functionele en technische aspecten en de marktacceptatie van een eigen product gemaakt van biogebaseerde polyesters
Het project kan het testen van functionele en technische aspecten en de marktacceptatie of een combinatie van deze vormen van een eigen product gemaakt van biogebaseerde polyesters omvatten.
Er is veel ervaring met het toepassen van bestaande fossiele plastics in producten bij de definitieve eindgebruiker. Kleur, stevigheid, prijs en bioafbreekbaarheid kunnen elementen zijn waarop de afnemer of eindgebruiker in de bouw, tuinbouw, textiel en voedingsbedrijven het bioplasticproduct zal beoordelen. Met marktvraag wordt hier de afnemer van het plastic product bedoeld en de eventuele eindgebruiker. Het gaat hier om de vraag of producten bij afnemers en/of eindgebruikers voldoen aan de verwachtingen. Dit kan bijvoorbeeld gaan om festivalbekers van bioplastic die sterk genoeg moeten zijn en waaruit het prettig drinken is. Of een test hoe klanten reageren op een bioplastic fles in het schap.
Recyclebaarheid of bioafbreekbaarheid
De diverse biopolyesters kunnen op diverse manieren worden gerecycled. In de recycling wordt onderscheid gemaakt in mechanische en chemische recycling. Bij mechanische recycling wordt het afvalplastic vaak schoongemaakt en verkleind en blijft het als plastic intact. Bij chemische recycling wordt het bioplastic teruggebracht tot zijn basisgrondstof en kan het van daaruit weer opnieuw tot een bioplastic worden gemaakt. Enkele bioplastics zoals PLA en PHA hebben de eigenschap om bioafbreekbaar te zijn. Dat kan bij bepaalde toepassingen een toegevoegde waarde hebben als het in het GFT terecht komt, er een grote kans is op zwerfafval of als het in de landbouw wordt gebruikt. Bij bioafbreekbaarheid moet het product de goede functionele eigenschappen hebben voor de toepassing maar wel snel genoeg afbreken in bijvoorbeeld een composteerinstallatie of in de bodem in de tuinbouw.
Het doel van de praktijktest is de recyclebaarheid van producten gemaakt van biogebaseerde polyesters aan te tonen in bestaande of nieuwe processen, zoals het aantonen van sortering in gemixte afvalstromen, het analyseren van eigenschappen van gerecycelde materialen of het aantonen van bioafbreekbaarheid in product-realistische condities.
Uit artikel 3.32.2 volgt dat de minister op aanvraag subsidie verstrekt aan een MKB-ondernemer actief in een circulaire waardeketen voor het uitvoeren van een BioBased Circular-testproject. Een circulaire waardecirkel is de combinatie van bedrijven die door een aaneenschakeling van processen uit biogrondstof een biopolyester product maken, inclusief de bedrijven in de recycling van het afvalproduct. Met actief in de circulaire waardeketen wordt bedoeld dat een bedrijf een schakel is in deze keten en via toelevering en afzet met andere bedrijven in de waardeketen verbonden is. Het gaat dan om bedrijven die actief zijn in de productie van biogrondstoffen, de omzetting van biogrondstoffen naar suikers, de productie van de biopolyesters, de kunststofverwerkende bedrijven, bedrijven die biopolyesters toepassen in eindproducten en ten slotte bedrijven actief in recycling van biopolyesters.
Overeenkomstig artikel 3 van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna: het besluit) dienen de activiteiten waarvoor de subsidie verleend wordt, voor eigen rekening en risico van de subsidieontvangers te worden uitgevoerd, en ten goede te komen aan de Nederlandse economie of andere Nederlandse belangen.
In dit artikel is voor deze subsidiemodule aangegeven welk maximum subsidiebedrag voor de subsidiabele kosten gehanteerd wordt. De subsidieontvanger kan voor vijftig procent van de subsidiabele kosten subsidie aanvragen tot een maximum van € 25.000.
Artikel 3.32.4 definieert de kosten die voor subsidie in aanmerking komen. Uitgangspunt van de voor subsidie in aanmerking komende kosten is dat het kosten zijn die direct verbonden zijn met de uitvoering van de activiteit (artikel 10, eerste lid, van het besluit). In het tweede tot en met het zevende lid van artikel 10 van het besluit wordt dit uitgangspunt verder uitgewerkt.
In het tweede lid van het besluit wordt bepaald dat alleen ná de indiening van de aanvraag gemaakte kosten voor subsidie in aanmerking komen. Dit betekent dus dat kosten die in de periode tussen de aanvraag en de beschikking tot subsidieverlening worden gemaakt, wel voor vergoeding in aanmerking komen. Het derde, vierde en vijfde lid formuleren specifieke regels die betrekking hebben op de vraag welke kosten wel en niet in aanmerking komen. Het gaat dan om restwaarde van aangeschafte apparatuur, omzetbelasting en winstopslagen bij transacties binnen een groep.
In het tweede lid van artikel 3.32.4 zijn kosten opgenomen die niet in aanmerking komen voor subsidie. Het betreft onder meerkosten voor marketing- en salesactiviteiten. Dit zijn kosten die gemaakt worden om een product bekend te maken bij afnemers zoals bedrijven of consumenten zoals reclame en promotiemateriaal en inzet van verkoopmedewerkers. De kosten voor praktijktesten waar onderzocht wordt hoe klanten c.q. afnemers reageren op een product van biobased polyester in het winkelschap of als materiaal voor verdere verwerking zijn wel subsidiabel.
In het derde lid van dit artikel wordt voor de berekening van de subsidiabele kosten de vaste-uursystematiek aangewezen, zoals opgenomen in artikel 14 van het besluit. In artikel 3.1.1. van de RNES is vastgesteld dat subsidiabele loonkosten kunnen worden opgenomen tot een maximum uurtarief van € 60 per uur. De in artikel 12 en 13 van het besluit opgenomen standaardmethoden voor de berekening van de subsidiabele kosten zijn uitgesloten, omdat daarin relatief veel overheadkosten opgenomen mogen worden. Overheadkosten zijn kosten die een organisatie wel heeft, maar die niet direct aan het investeringsproject zijn te relateren.
Dit artikel bepaalt op welke wijze het subsidieplafond wordt verdeeld. Dat vindt plaats op basis van volgorde van binnenkomst van de aanvragen. Dit betekent dat de aanvraag die het eerst is binnengekomen, het eerst voor subsidie in aanmerking komt, uiteraard met inachtneming van het maximale subsidiebedrag als bepaald in artikel 3.32.3. De minister zal het budget verdelen op volgorde van binnenkomst van de aanvragen totdat het subsidieplafond is bereikt.
Indien op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt meer dan één aanvraag is ontvangen stelt de minister de onderlinge volgorde van die aanvragen vast door middel van loting op grond van artikel 27, derde lid, van het besluit.
Wanneer de ingediende aanvraag onvolledig is, krijgt de aanvrager de mogelijkheid de ontbrekende stukken alsnog aan te leveren. De datum waarop de aanvraag volledig is, is de datum van binnenkomst.
Dit artikel bepaalt de realisatietermijn van de gesubsidieerde projecten, ofwel de termijn als bedoeld in artikel 23, onderdeel b, van het besluit. Met betrekking tot deze subsidiemodule bedraagt de realisatietermijn één jaar. Dit betekent dat het desbetreffende project één jaar na de subsidieverlening gerealiseerd moet kunnen zijn. Indien uit het bij de subsidieaanvraag aangeleverde projectplan blijkt dat het project niet uiterlijk binnen één jaar gerealiseerd zou kunnen worden, wordt de subsidieaanvraag afgewezen. De grondslag om deze aanvraag af te wijzen, bevindt zich in artikel 23, aanhef en onderdeel b, van het besluit. Er is voor een termijn van één jaar gekozen omdat de verwachting is dat de praktijktesten binnen een jaar kunnen zijn afgerond.
In het geval dat tijdens de uitvoering van de activiteiten vertraging optreedt, bestaat de mogelijkheid ontheffing te verlenen van de verplichting de activiteiten binnen de termijn van één jaar uit te voeren. Artikel 37, derde lid van het besluit geeft de minister namelijk de bevoegdheid om in geval van vertraging van de uitvoering van de activiteiten of het essentieel wijzigen daarvan ontheffing te verlenen van de verplichting om de activiteiten overeenkomstig het projectplan van de subsidieontvanger uit te voeren.
Dit artikel bevat de afwijzingsgronden die, in aanvulling op de afwijzingsgronden uit artikel 22 en 23 van het besluit, van toepassing zijn.
In onderdeel a wordt bepaald dat de aanvraag voor subsidie wordt afgewezen als het project voor meer dan 50% van de kosten betrekking heeft op bureauonderzoek. Bureauonderzoek betreft de analyse van informatie uit schriftelijke bronnen, internet of informatie uit gesprekken met deskundigen. Daarnaast wordt subsidie geweigerd indien reeds op grond van deze titel in dezelfde openstellingsperiode subsidie is verleend aan de subsidieaanvrager (onderdeel b). Deze afwijzingsgrond is opgenomen om zoveel mogelijk aanvragers de kans te geven in aanmerking te komen voor subsidie. Ook draagt dit bij aan de eenvoud en de uitvoerbaarheid van de regeling. Tevens wordt de aanvraag afgewezen indien aan de subsidieaanvrager voor hetzelfde project subsidie is verstrekt op grond van de Tijdelijke subsidieregeling omschakeling naar verwerking circulaire plastics van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (onderdeel c).
Dit artikel bevat de verplichtingen die, in aanvulling op de verplichtingen uit hoofdstuk 11 van het besluit, van toepassing zijn voor de subsidieontvanger.
In het eerste lid is opgenomen dat opdrachtverlening aan een derde voor de uitvoering van (een deel) van de subsidiabele activiteiten plaats moet vinden op basis van transparante criteria en tegen marktconforme tarieven. Daarnaast wordt bepaald dat de subsidieontvanger een testverslag maakt en dit gedurende vijf jaar bewaart (tweede en derde lid). Hiermee wordt er voor gezorgd dat de subsidieontvanger de juiste informatie beschikbaar houdt om bij eventuele controle achteraf aan te kunnen tonen dat het project is uitgevoerd.
Dit artikel beschrijft de informatie die bij de aanvraag moet worden aangeleverd. Het eerste lid van dit artikel maakt duidelijk welke informatie in een subsidieaanvraag opgenomen moet worden. Het betreft hier de minimale informatievereisten over de subsidieaanvrager en het project die nodig zijn om de aanvraag te kunnen behandelen (onderdelen a en b). Ook wordt in het eerste lid, onderdeel c, bepaald dat een aanvraag om subsidie een verklaring de-minimissteun moet bevatten. Op grond van artikel 1.1 van de RNES gaat het hierbij om een verklaring van de subsidieaanvrager waarin deze bevestigt dat subsidieverlening niet zal leiden tot een overschrijding van het de-minimisplafond, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening. Deze verklaring is van belang om aan de monitoringsverplichting te voldoen die elke lidstaat van de Europese Unie richting de Europese Commissie heeft.
In het tweede lid staat de informatie beschreven die een subsidieaanvrager bij de aanvraag dient mee te sturen.
Het derde lid bepaalt dat de aanvraag tot subsidieverlening vergezeld zal moeten gaan van een beschrijving en onderbouwing van de te subsidiëren activiteiten waaruit blijkt dat aan de voorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen wordt voldaan.
Ook zal het plan met financiële gegevens moeten worden onderbouwd. Om die reden bepaalt het vierde lid dat er ten minste een overzicht van de totale kosten van de subsidiabele activiteiten en de omvang van de gevraagde subsidie moet worden aangeleverd.
De aanvragen worden ingediend met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld. Het betreft veelal elektronische formulieren die via RVO beschikbaar worden gesteld.
Ingevolge artikel 3.32.3 van de regeling bedraagt de subsidie voor een BioBased Circular-testproject ten hoogste € 25.000. Dit brengt met zich mee dat er geen tussentijdse rapportageverplichting bestaat (artikel 39, derde lid, van het besluit) en dat ambtshalve het gehele subsidiebedrag als voorschot wordt uitgekeerd (artikel 47, eerste en derde lid, van het besluit).
De op grond van de aanvraag verleende subsidie wordt na afronding van de activiteiten ambtshalve vastgesteld. Er behoeft geen verzoek tot subsidievaststelling te worden ingediend (artikel 50, negende lid, van het besluit).
Wel is subsidieontvanger verplicht om het de minister onverwijld te melden wanneer het aannemelijk is dat de subsidiabele activiteiten niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of wanneer niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan (artikel 36a van het besluit).
Daarnaast dient de subsidieontvanger tot vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling te beschikken over die gegevens die nodig zijn om desgevraagd aan te tonen dat de subsidiabele activiteiten zijn verricht (artikel 38, derde lid, van het besluit). Deze gegevens, waaronder het verslag, kunnen steekproefsgewijs door de subsidieverstrekker worden opgevraagd. De administratieplicht (artikel 38, eerste lid, van het besluit) blijft onverkort van kracht.
De subsidie, bedoeld in artikel 3.32.2 bevat staatsteun en wordt gerechtvaardigd door de algemene de-minimisverordening. Voor een uitgebreidere toelichting op de staatssteunaspecten wordt verwezen naar paragraaf 4 van het algemeen deel van deze toelichting.
In artikel 4.10, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016 is bepaald dat subsidieregelingen een vervaltermijn van maximaal vijf jaren bevatten. Artikel 3.32.12 geeft invulling aan voormelde bepaling.
Dit artikel bepaalt namelijk dat de subsidiemodule na vijf jaar, met ingang van 15 februari 2030, vervalt. Te zijner tijd zal bezien worden of het wenselijk is de vervaldatum voor de subsidiemodule BioBased Circular: testen van circulaire biopolyesters te verlengen. De (mogelijke) ontwerpregeling inzake een dergelijke verlenging zal, overeenkomstig artikel 4.10, zevende lid, van de Comptabiliteitswet 2016, aan de Tweede Kamer worden overgelegd.
Dit artikel wijzigt de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2025 in verband met de openstelling van de onderhavige subsidiemodule.
De subsidiemodule wordt opengesteld van 18 maart tot en met 7 oktober 2025. Het budget voor deze openstelling bedraagt € 1,5 miljoen.
Dit artikel regelt de inwerkingtreding van de onderhavige regeling. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 6 van het algemeen deel van deze toelichting.
De Minister van Klimaat en Groene Groei, S.Th.M. Hermans
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-7026.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.