Regeling Cultuureducatie in het mbo 2025–2028

FONDS VOOR CULTUURPARTICIPATIE

Het bestuur van stichting Fonds voor Cultuurparticipatie,

gelet op artikel 10, vierde lid, van de Wet op het specifiek cultuurbeleid;

gelet op artikel 4:23, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht;

gelet op het Algemeen Subsidiereglement van het Fonds voor Cultuurparticipatie;

met goedkeuring van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 10 januari 2022;

en voor de gewijzigde versie op 27 maart 2023;

besluit:

HOOFDSTUK 1 – ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Gebruikte begrippen

  • 1. In deze regeling worden onderstaande begrippen gebruikt.

    a. Activiteit:

    Een specifieke handeling of bezigheid die door de aanvrager wordt gestart. Bijvoorbeeld brainstorms, repetities, coachingsessies, bijeenkomsten en presentaties. Deze activiteit wordt door, of met, de doelgroep (een persoon, groep of organisatie) uitgevoerd om een specifiek effect te bereiken.

    b. Adviescommissie:

    Een interne of externe adviescommissie zoals bedoeld in het Huishoudelijk Reglement van het Fonds 2019.

    c. Algemeen Subsidiereglement:

    Algemeen Subsidiereglement Fonds voor Cultuurparticipatie 2021.

    d. Caribisch deel van het Koninkrijk:

    de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten en de drie openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

    e. Caribisch Nederland:

    de drie openbare lichamen van het land Nederland, zijnde de eilanden: Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

    f. Culturele codes:

    De Code Diversiteit en Inclusie, de Fair Practice Code en de Governance Code Cultuur.

    g. Culturele instelling:

    Een instelling die zich inzet binnen de cultuursector en zich als zodanig heeft kenbaar gemaakt bij de inschrijving bij de Kamer van Koophandel of soortgelijke organisatie.

    h. Cultuur:

    Het dynamische geheel van onder andere normen, waarden, tradities, regels, kunst, erfgoed en identiteiten van een volk, gemeenschap of groep. Cultuur ontstaat door sociale en artistieke processen.

    i. Cultuureducatie:

    Het doelbewust leren over en door middel van cultuur binnen schooltijd.

    j. Cultuureducatie met Kwaliteit:

    Programma geïnitieerd door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Dit programma waarborgt de landelijke kwaliteit van cultuureducatie in het onderwijs.

    k. Deskundigheidsbevordering:

    De activiteiten die de deskundigheid van personen met betrekking tot de uitoefening van een functie of beroep verbeteren.

    l. Europees deel van Nederland:

    Nederland, zonder het Caribisch deel van het Koninkrijk.

    m. Fonds:

    Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie.

    n. Koninkrijk der Nederlanden:

    Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

    o. Materiële investeringen:

    Kosten voor de aanschaf van materialen voor een project die de aanvrager na het project nog langere tijd kan gebruiken.

    p. Materiaalkosten:

    Kosten voor aanschaf van materialen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het project.

    q. Mbo:

    Door het Rijk bekostigd Middelbaar beroepsonderwijs.

    r. Ministerie van OCW:

    Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

    s. Penvoerder:

    Een culturele instelling die voor zichzelf, en in samenwerking met andere culturele partners en het onderwijs, een subsidieaanvraag indient. De penvoerder is de projectleider en intermediair van het project.

    t. Project:

    Tijdelijke en doelgerichte activiteiten die de aanvrager onderneemt om een of meerdere specifieke effecten te bereiken. Projecten worden gekenmerkt door een begin- en einddatum, een duidelijk omschreven doel, en activiteiten, instrumenten en processen die moeten worden ingezet om het doel te behalen.

    u. Rechtspersoon:

    Een rechtspersoon is een juridische entiteit die, net als een natuurlijk persoon, zelfstandig rechten en plichten heeft. Dit betekent dat een rechtspersoon contracten kan aangaan, eigendommen kan bezitten en aansprakelijk kan zijn voor schulden. Voorbeelden van rechtspersonen zijn bedrijven (zoals BV's of NV's), stichtingen en verenigingen. Een rechtspersoon wordt vertegenwoordigd door bestuurders, maar is zelf verantwoordelijk voor zijn verplichtingen.

    v. Verkenning:

    het onderzoeken van een mogelijke samenwerking door verschillende partijen

    w. Website van het Fonds:

    www.cultuurparticipatie.nl.

Artikel 1.2 Doel van de regeling

Met deze regeling stimuleert het Fonds het ontwikkelen en uitvoeren van activiteiten gericht op cultuureducatie in het mbo, in het Koninkrijk der Nederlanden. Dit wordt gerealiseerd door een samenwerking tussen een mbo-instelling en een culturele instelling, met waar mogelijk inbreng van studenten.

Artikel 1.3 Wie kan aanvragen?

Subsidie op grond van deze regeling kan uitsluitend worden aangevraagd door:

  • a. een culturele instelling; of

  • b. een mbo-instelling.

De aanvraag is altijd voor de samenwerking tussen de culturele instelling en de mbo-instelling.

Artikel 1.4 Subsidieplafond en flexibiliteit

  • 1. Het Fonds kan besluiten de subsidieplafonds te wijzigen. Deze wijzigingen kunnen ook op specifieke categorieën van activiteiten zijn of gelden voor bepaalde tijdvakken, thema’s, doelgroepen en regio’s.

  • 2. Ook kan het Fonds besluiten de subsidiehoogte en het tijdvak waarbinnen kan worden aangevraagd, aan te passen.

  • 3. Een besluit op grond van het eerste of tweede lid wordt gepubliceerd op de website van het Fonds.

Artikel 1.5 Algemene weigeringsgronden

  • 1. Het Fonds weigert subsidie als:

    • a. voor dezelfde activiteiten al subsidie is of zal worden verleend:

      • i. door het Fonds;

      • ii. door een van de andere rijkscultuurfondsen;

      • iii. op grond van de Regeling op het specifiek cultuurbeleid; of

      • iv. op grond van de Erfgoedwet.

    • b. de activiteiten of projecten waarvoor subsidie wordt gevraagd op het moment van de aanvraag al worden uitgevoerd;

    • c. de aanvraag wordt ingediend door een uitgeverij of omroeporganisatie; de aanvraag wordt ingediend namens een overheidslichaam of semi-overheidslichaam;

    • d. de aanvrager failliet is verklaard of redelijkerwijs te verwachten is dat dit binnenkort gebeurt;

    • e. de aanvraag onvoldoende aansluit bij het doel van de regeling; of

    • f. de aanvrager een rechtspersoon is die niet voldoet aan de verplichtingen ten aanzien van de Fair Practice Code of Governance Code Cultuur, zoals bedoeld in artikel 1.7, vierde lid.

  • 2. Het Fonds weigert subsidie aan derden als die in opdracht werken van natuurlijke personen of rechtspersonen die niet aanmerking komen voor een subsidie.

  • 3. Het Fonds kan subsidie weigeren als aanvragers in de jaren voorafgaand aan de aanvraag subsidie van het Fonds hebben ontvangen en toen niet, of niet helemaal, hebben voldaan aan de subsidieverplichtingen.

  • 4. Het Fonds kan weigeren om subsidie te verstrekken als de aanvraag op enige wijze niet in overeenstemming is met de regeling.

  • 5. Het Fonds kan subsidie weigeren als de aanvraag gericht is op reguliere of terugkerende activiteiten of activiteiten die redelijkerwijs gefinancierd kunnen worden uit het reguliere budget van de aanvrager.

Artikel 1.6 Voorwaarden

  • 1. Alleen kosten die direct verband houden met de projecten of activiteiten komen in aanmerking voor subsidiëring.

  • 2. Het Fonds verstrekt alleen subsidie als de aanvrager:

    • a. aantoont dat er een begrotingstekort is, en dat ondersteuning door het Fonds nodig is voor een sluitende begroting;

    • b. de mogelijkheid van andere inkomsten dan de gevraagde subsidie onderzoekt, rekening houdend met de aard van het project of de activiteiten; en

    • c. aannemelijk maakt dat de financiële middelen, samen met de subsidie van het Fonds, voldoende zijn om het project of de activiteiten uit te voeren.

  • 3. Aanvragers gevestigd in het Caribisch deel van het Koninkrijk kunnen de benodigde kosten voor het omwisselen van valuta voor het uitvoeren van het project opnemen in de subsidieaanvraag.

Artikel 1.7 Verplichtingen

  • 1. Met deelname aan deze regeling geeft de aanvrager toestemming aan het Fonds om gegevens uit de aanvraag en de eventuele verantwoording in te zetten voor kennisdeling en onderzoeksdoeleinden. Als het ten dienste staat aan het behalen van de doelstelling van de regeling, kan het Fonds de aanvrager verplichten tot deelname aan een bijeenkomst of begeleidingstraject.

  • 2. De begroting:

    • a. bevat geen post voor onvoorziene kosten;

    • b. bevat geen arbeids- en reiskosten voor een vlucht, als de afstand binnen acht uur over land kan worden afgelegd;

    • c. bevat maximaal 10% aan materiële investeringskosten. Voor aanvragers gevestigd in het Caribisch gebied van het Koninkrijk is het percentage voor materiële investeringen maximaal 20%.

  • 3. De aanvrager is gevestigd in het Koninkrijk der Nederlanden en beschikt over een bankrekening in een van de landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden of de Europese Unie.

  • 4. De aanvrager voldoet aan de culturele codes zoals is bepaald in de toelichting van deze regeling.

  • 5. Het Fonds moedigt aanvragers aan om een nulmeting met betrekking tot de eigen ecologische voetafdruk te doen.

  • 6. De activiteiten van de aanvrager zijn toegankelijk voor mensen met speciale behoeften. Daaronder vallen in ieder geval mensen met een beperkte mobiliteit.

  • 7. Gehonoreerde aanvragers zijn verplicht mee te werken aan monitoring en evaluatie door of namens het Fonds.

Artikel 1.8 Indieningstermijnen

  • 1. Aanvragen op grond van deze regeling kunnen worden ingediend vanaf 17 februari 2025, 13.00 uur tot en met 30 augustus 2028, 13.00 uur. De tijdsaanduiding betreft de tijd die geldt in het Europees deel van Nederland.

  • 2. Het Fonds kan indieningstermijnen hanteren die van het eerste lid afwijken. Als dat gebeurt, worden de afwijkende indieningstermijnen op de website van het Fonds gepubliceerd.

Artikel 1.9 Verplichtingen voor het indienen

Aanvragen worden ingediend via een volledig ingevuld digitaal aanvraagformulier in de online aanvraagomgeving Mijn Fonds, via de website van het Fonds.

Artikel 1.10 Beoordelen van aanvragen

  • 1. Het Fonds beoordeelt de aanvragen overeenkomstig met de regeling.

  • 2. Als de aanvraag compleet is, neemt het Fonds deze in behandeling en neemt het een beslissing over de aanvraag.

  • 3. Als een onvolledige aanvraag wordt aangevuld, dan geldt de datum dat het Fonds de aanvulling ontvangt als moment van het indienen van de aanvraag.

  • 4. Aanvragen voor een subsidie tot en met € 25.000 en die voldoen aan de eisen van de regeling, worden door een interne adviescommissie beoordeeld.

  • 5. Aanvragen voor een subsidie van meer dan € 25.000 en die voldoen aan de eisen van de regeling, worden aan een externe adviescommissie voorgelegd voor advies.

  • 6. Aanvragen die niet voldoen aan de regeling kunnen worden afgewezen zonder de adviescommissie om advies te vragen.

  • 7. De aanvragen worden op volgorde van ontvangst beoordeeld, tenzij anders in deze regeling is bepaald.

  • 8. De aanvraag moet op alle beoordelingscriteria een voldoende scoren om voor subsidieverstrekking in aanmerking te komen, tenzij anders in deze regeling is bepaald.

  • 9. Op aanvragen tot € 25.000 wordt binnen uiterlijk acht weken beslist. Op aanvragen vanaf € 25.000 wordt binnen uiterlijk dertien weken beslist.

Artikel 1.11 Voorschotten

  • 1. Voor subsidie tot en met € 25.000 en die niet direct wordt vastgesteld, verleent het Fonds een voorschot van 100% van het subsidiebedrag.

  • 2. Voor subsidie van meer dan € 25.000 betaalt het Fonds een voorschot van 90%. Dit doet het Fonds zo spoedig mogelijk na het verzenden van het subsidieverleningsbesluit.

  • 3. Als bij de vaststelling is gebleken dat het project in overeenstemming met de aanvraag is uitgevoerd en de begrootte kosten zijn gemaakt, wordt de resterende 10% betaalt. Dit doet het Fonds zo spoedig mogelijk na het verzenden van het vaststellingsbesluit

  • 4. Het Fonds kan de bevoorschotting, al dan niet tijdelijk, stoppen als aanvragers hun subsidieverplichtingen onvoldoende nakomen. Dat kan het Fonds ook doen wanneer de omstandigheden zodanig zijn veranderd dat het aannemelijk is dat de activiteiten of projecten niet op dezelfde manier kunnen worden voortgezet.

Artikel 1.12 Verantwoording en vaststelling

  • 1. Subsidieontvangers die achteraf verantwoording dienen af te leggen over de activiteiten of projecten, doen dit door middel van een activiteitenverslag en een financieel verslag.

  • 2. Afhankelijk van de hoogte van de subsidie voldoet de verslaglegging aan de eisen van de artikelen 25, 26 of 27 van het Algemeen Subsidiereglement.

HOOFDSTUK 2 – VERKENNINGEN EN PROJECTEN

De artikelen in dit hoofdstuk zijn verbijzonderde bepalingen ten aanzien van de artikelen in hoofdstuk 1. Bij meerdere artikelen is in de toelichting een aanvullende uitleg gegeven. Op grond van dit hoofdstuk wordt uitsluitend subsidie verstrekt voor Verkenningen en Projecten.

Paragraaf 1 Verkenningen

Artikel 2.1 Doel en effecten

In deze paragraaf stimuleren wij Verkenningen gericht op cultuureducatie in het mbo in het Koninkrijk der Nederlanden. Verkenningen worden gedaan door middel van een samenwerking tussen een culturele instelling en een mbo-instelling.

Met de bepalingen in deze paragraaf stimuleert het Fonds activiteiten of projecten die gericht zijn op het bereiken van de volgende effecten:

  • a. effect a: Samenwerking;

  • b. effect b: Visieontwikkeling;

  • c. effect c: Kansengelijkheid.

Artikel 2.2 Waarvoor kan worden aangevraagd

Subsidie kan worden aangevraagd voor het verkennen van een lokale samenwerking tussen een culturele instelling en een mbo-instelling. Het gaat hierbij om activiteiten zoals gesprekken, het ontwikkelen van plannen, het maken van afspraken over onder andere de inhoud, taakverdeling en financiering en het uitproberen van activiteiten. De verkenning is gericht op cultuureducatie voor studenten in het mbo.

Artikel 2.3 Hoogte van de subsidie

Voor een project in deze paragraaf:

  • 1. wordt minimaal € 5.000 en maximaal € 10.000 aangevraagd; en

  • 2. bedraagt de subsidie maximaal 100% van de totale projectkosten.

Artikel 2.4 Subsidieplafond

Het subsidieplafond voor deze paragraaf is € 851.305.

Artikel 2.5 Beoordelingscriteria

Aanvragen worden beoordeeld aan de hand van de volgende criteria. In de toelichting is uiteengezet op welke wijze die worden getoetst:

  • a. inhoudelijke kwaliteit; en

  • b. organisatorische kwaliteit.

Artikel 2.6 Verplichtingen voor het indienen

Een aanvraag wordt pas in behandeling genomen als het volledig ingevulde aanvraagformulier op tijd is ontvangen met hierin opgenomen:

  • a. een projectplan;

  • b. een planning; en

  • c. een sluitende begroting.

Artikel 2.7 Specifieke weigeringsgronden

Onverminderd de overige weigeringsgronden, wordt de subsidieaanvraag geweigerd als er al vier aanvragen van dezelfde aanvrager zijn gehonoreerd in deze regeling.

Artikel 2.8 Bijzondere verplichtingen

Het project:

  • a. start niet eerder dan acht weken na het indienen van de aanvraag;

  • b. start binnen zes maanden na het honoreren van de aanvraag;

  • c. heeft een looptijd van minimaal twee maanden en maximaal een jaar.

Het Fonds kan bij besluit van deze termijnen afwijken.

Paragraaf 2 Projecten

Artikel 2.9 Doel en effecten

In deze paragraaf stimuleren wij Projecten gericht op cultuureducatie in het mbo, in het Koninkrijk der Nederlanden. Projecten worden gedaan door middel van een lokale samenwerking tussen een culturele instelling en een mbo-instelling.

Met de bepalingen in deze paragraaf stimuleert het Fonds projecten die gericht zijn op het bereiken van de volgende effecten:

  • a. effect a: Samenwerking;

  • b. effect b: Visieontwikkeling;

  • c. effect c: Kansengelijkheid;

  • d. effect d: Creatieve ontplooiing;

  • e. effect e: Verbinding.

Artikel 2.10 Waarvoor kan worden aangevraagd

In deze paragraaf kan een aanvraag worden ingediend voor het ontwikkelen en uitvoeren van een cultuureducatief project. Het gaat hierbij om activiteiten zoals het (door)ontwikkelen van het project, en de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van het cultuureducatieve project. De basis van het project is de vraag van de mbo-instelling.

Artikel 2.11 Hoogte van de subsidie

Voor een project in deze paragraaf:

  • 1. wordt minimaal € 10.000 en maximaal € 55.000 aangevraagd; en

  • 2. bedraagt de subsidie maximaal 80% van de totale projectkosten als de aanvrager is gevestigd in het Europees deel van Nederland; voor een aanvrager die gevestigd is in het Caribisch deel van het Koninkrijk is dat maximaal 100%.

Artikel 2.12 Subsidieplafond

Het subsidieplafond voor deze paragraaf is € 1.276.957.

Artikel 2.13 Beoordelingscriteria

Aanvragen worden beoordeeld aan de hand van de volgende criteria. In de toelichting is uiteengezet op welke wijze die worden getoetst:

  • a. inhoudelijke kwaliteit;

  • b. samenwerking; en

  • c. organisatorische kwaliteit.

Artikel 2.14 Verplichtingen voor het indienen

Een aanvraag wordt pas in behandeling genomen als het volledig ingevulde aanvraagformulier op tijd is ontvangen met hierin opgenomen:

  • a. een projectplan;

  • b. een planning; en

  • c. een sluitende begroting.

Artikel 2.15 Specifieke weigeringsgronden

Onverminderd de overige weigeringsgronden, wordt de subsidieaanvraag geweigerd als er al vier aanvragen van dezelfde aanvrager zijn gehonoreerd in deze regeling.

Artikel 2.16 Bijzondere verplichtingen

Het project:

  • a. start niet eerder dan dertien weken na het indienen van de aanvraag in het geval van aanvragen vanaf € 25.000;

  • b. start niet eerder dan acht weken na het indienen van de aanvraag in het geval van aanvragen onder de € 25.000;

  • c. start binnen zes maanden na het honoreren van de aanvraag;

  • d. heeft een looptijd van minimaal twee maanden en maximaal twee jaar.

Het Fonds kan bij besluit van deze termijnen afwijken.

HOOFDSTUK 3 – SLOTBEPALINGEN

Artikel 3.1 Hardheidsclausule

Het Fonds kan afwijken van de rechten en plichten in deze regeling. Dat kan alleen in het voordeel van de aanvrager en in bijzondere gevallen die een onredelijke uitwerking hebben waarmee geen rekening is gehouden bij het opstellen van deze regeling.

Artikel 3.2 Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking op de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt gepubliceerd.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 31 december 2028. Deze regeling blijft van toepassing op gehonoreerde aanvragen en eventuele bezwaar- en beroepsprocedures die daaruit voortvloeien.

Artikel 3.3 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling Cultuureducatie in het mbo 2025–2028.

Namens het bestuur van stichting Fonds voor Cultuurparticipatie, directeur-bestuurder

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Inleiding

Deze regeling is gebaseerd op artikel 10, vierde lid, van de Wet op het specifiek cultuurbeleid, artikel 4:23, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht, en het Algemeen Subsidiereglement van het Fonds voor Cultuurparticipatie. Bovengenoemde wettelijke regelingen zijn van toepassing op deze regeling en op de besluiten die op grond van deze regeling worden genomen, behalve wanneer uitdrukkelijk wordt afgeweken van bovengenoemde regelingen.

Hoofdstuk 1 omvat een algemeen kader voor het aanvragen en verstrekken van subsidie op grond van deze regeling. Van de bepalingen van hoofdstuk 1 kan in hoofdstuk 2 worden afgeweken. Dat is alleen het geval als dit uitdrukkelijk zo is bepaald.

Cultuureducatie heeft momenteel geen duidelijke plek in het curriculum van de verschillende mbo-opleidingen. De uitzondering hierop zijn de creatieve opleidingen die zich oriënteren op de culturele beroepspraktijk en enkele opleidingen binnen Zorg en Welzijn. Mbo-opleidingen bestaan altijd uit een basisdeel (generieke kwalificatie-eisen), een profieldeel (specifieke kwalificatie-eisen) en keuzedelen (die ook gericht kunnen zijn op kunst en cultuur of aanpalende thema’s). Er is daarnaast ook geen juridische verplichting voor mbo-opleidingen om cultuureducatie in algemene zin te verzorgen. In het kader van kansengelijkheid stimuleert het Fonds daarom cultuureducatie voor mbo-studenten.

Sinds 2021 is het mogelijk om het mbo op te nemen als doelgroep in de meerjarige regeling Cultuureducatie met Kwaliteit (CmK). In ongeveer de helft van de aanvragen voor de periode 2021–2024 voor CmK is aandacht voor het mbo. Het gaat dan om 24 samenwerkingen met het mbo, variërend van een verkenning tot het uitvoeren van een meerjarenprogramma. Daarnaast hebben we als Fonds sinds 2021 de projectregeling Cultuureducatie voor het mbo lopen.

Het blijft nog steeds urgent en onderdeel van onze opdracht om te investeren in cultuureducatie voor het mbo. Zo staat in ons beleidsplan 2025–2028: ‘Daarnaast blijven we speciaal aandacht geven aan publieke bekendheid en samenwerkingen tussen culturele instellingen en scholen voor mbo, vmbo, praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs in Nederland. Dit doen we omdat we het essentieel vinden dat alle kinderen en jongeren dezelfde kansen en mogelijkheden krijgen om zich cultureel te ontplooien. Uit een tussentijdse evaluatie van de regelingen voor het (v)mbo blijkt dat het voor culturele instellingen moeilijk is om deze scholen te bereiken en duurzame samenwerkingen aan te gaan. Dit heeft onder andere te maken met een grote overbelasting binnen het onderwijs, onderbezetting bij docenten en de focus op de basisvaardigheden. Om het bereik te stimuleren gaan we de komende periode de drempels van de regelingen verlagen en de eisen aan de samenwerking tussen culturele organisatie en school versoepelen.’

Verkenningen en projecten

We bevinden ons nog in de opstartfase van cultuureducatie in het mbo. Met deze regeling bieden we culturele en mbo-instellingen tijd om de samenwerking te onderzoeken en vorm te geven. We zien op sommige plekken goede voorbeelden van strategische samenwerkingen ontstaan. Met name grotere steden hebben met elkaar gemeen dat er al meerdere jaren, door verschillende partijen, is geïnvesteerd in cultuur voor het mbo. Hieruit blijkt de lange adem die nodig is. Dat vraagt van het Fonds dat we met de regeling cultuureducatie het mbo moeten blijven stimuleren, maar ook dat we het gemakkelijker moeten maken voor instellingen om de samenwerking te verkennen en projecten uit te voeren.

Een samenwerking opstarten met een mbo is voor een culturele instelling namelijk vaak een enorme investering en daarmee ook een financieel risico. Voor maar een enkele partij zit het bedienen van het mbo in de structurele opdracht van de gemeente of provincie. Het merendeel moet deze investering uit eigen zak betalen. Daarnaast kan het uitvoeren van een verkenning ook leiden tot de uitkomst dat een samenwerking niet haalbaar of realistisch is. Dit past bij de opstartfase van cultuureducatie in het mbo.

Om beter aan te sluiten bij de praktijk, voeren we daarom in deze regeling een fasering in waarbij we aanvragen voor een Verkenning en aanvragen voor Projecten kunnen stimuleren. Hiermee komen we tegemoet aan de vraag uit het veld om ook het voorwerk te financieren. Daarmee ontzorgen we het onderwijs en dekken we het risico en de voorinvestering van de culturele instelling. Daarnaast is het ook in het kader van fair practice reëel om deze werkzaamheden subsidiabel te maken.

Artikelsgewijs

Artikel 1.2 Doel van de regeling

Binnen het mbo is er geen duidelijke plek in het curriculum voor cultuureducatie. Toch is het voor studenten aan de mbo-instellingen relevant om zich te creatief te kunnen ontplooien. Dit kan binnen burgerschap of Loopbaanoriëntatie en -begeleiding, maar ook door middel van vak integratie met de basisvakken of beroepspraktijkgerichte vakken.

We stimuleren met de regeling Cultuureducatie in het mbo projecten waarbij de samenwerking tussen mbo-instellingen of opleidingen en een culturele partner leidt tot een cultuureducatief project voor mbo-studenten. Onder cultuureducatie verstaan we ook erfgoededucatie. We stimuleren het versterken van de culturele partners, zodat zij een goede samenwerking kunnen aangaan met het onderwijs. De mbo-instelling moet vaak nog sterker worden in het formuleren van de juiste vraag. Daar kunnen intermediaire instellingen zoals penvoerders bij ondersteunen.

We onderscheiden ons van Fonds 21 en CJP door in te zetten op samenwerkingen met lokale culturele instellingen. Deze instellingen zijn gevestigd in de regio die de mbo-instelling bedient. Hiermee sluiten we ook aan bij de werkwijze van CmK.

Voor het ontwerpen en uitvoeren van het project zijn de leefwereld en input van studenten belangrijke uitgangspunten. Dit zorgt ook voor het erkennen van de autonomie van de studenten. Ook internationale samenwerking kan worden opgenomen in de aanvraag, als dit de lokale samenwerking zal verbeteren. We kijken hierbij of er rekening gehouden wordt met het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en andere bijzonderheden voor internationaal werken, zoals richtlijnen van het andere land. Ook kijken we of de aanvrager rekening houdt met duurzaamheid ten aanzien van het klimaat.

Artikel 1.3 Wie kan aanvragen?

Aanvragen kunnen ingediend worden door mbo-instellingen zonder winstoogmerk, die geregistreerd staan in het Centraal Register Beroepsopleidingen (CREBO) en een BRIN-nummer hebben. Daarnaast kunnen culturele instellingen in de vorm van een rechtspersoon aanvragen. De aanvrager doet de aanvraag namens alle partijen binnen de samenwerking.

De culturele instelling komt uit de buurt, plaats of regio van de vestiging van de mbo-instelling met welke wordt samengewerkt. De regio is het bedieningsgebied van de mbo-instelling.

We adviseren de aanvrager om het project en de samenwerking af te stemmen met de penvoerder Cultuureducatie met Kwaliteit die in de regio actief is. Hiermee draagt de aanvraag bij aan de structurele verbetering van cultuureducatie in de omgeving van de studenten. Ook kan de penvoerder het project ondersteunen met de inzet van kennis en het bestaande netwerk. Zie voor een overzicht van de penvoerders deze website.

Als de mbo- en culturele instelling de samenwerking willen uitbreiden naar meerdere partijen is dit mogelijk.

Artikel 1.4 Subsidieplafond en flexibiliteit

Voor een wijziging is een besluit van de directie van het Fonds nodig. Het gaat hierbij om een zogenoemd concreet besluit van algemene strekking. Deze dient gepubliceerd te worden om in werking te treden. In het artikel is bepaald wijzigingen worden gepubliceerd op de website van het Fonds.

Artikel 1.5 Algemene weigeringsgronden

Voor het eerste en tweede lid geldt dat het om zogenoemde imperatieve weigeringsgronden gaat. Dat betekent dat het Fonds binnen deze weigeringsgronden geen afwegingsruimte heeft. Een aanvraag die niet voldoet aan de voorwaarden van het eerste of tweede lid, wordt afgewezen.

Eerste lid

We stimuleren initiatieven voor nieuwe projecten. Projecten of activiteiten die al deel uitmaken van de vaste bedrijfsvoering van de aanvrager komen niet in aanmerking voor subsidie. Activiteiten die logischerwijs een andere financiering kennen, zoals bijvoorbeeld kosten voor reguliere onderwijsactiviteiten, komen niet in aanmerking voor subsidie. Het Fonds is immers een stimuleringsfonds: wij financieren tijdelijke ontwikkelingen en stimuleren nieuwe vormen van samenwerking, projecten en aanbod.

De rijkscultuurfondsen zijn op dit moment: Fonds Podiumkunsten, Fonds voor Cultuurparticipatie, Mondriaan Fonds, Nederlands Filmfonds, Nederlands Letterenfonds en Stimuleringsfonds Creatieve Industrie.

Ook als een project al is gestart kan je geen subsidie bij ons aanvragen. Je kan pas na een honorering starten met het project.

Met betrekking tot het derde, vierde en vijfde lid geldt dat het Fonds de aanvraag kan afwijzen als een van deze afwijzingsgronden zich voordoet. Dat betekent dat het Fonds bij afwijzing altijd een belangenafweging moet maken.

Artikel 1.6 Voorwaarden

Eerste lid

Voor subsidie komen alleen kosten van het project in aanmerking die aansluiten bij het doel van de regeling. Tot deze kosten van het project behoren alleen de benodigde uren, materiaalkosten en materiële investeringen die direct nodig zijn voor de realisatie van de activiteiten of het project. Bijvoorbeeld de kosten voor de inzet van artistiek en organisatorisch personeel en de huur van repetitieruime of podiumvoorzieningen. Kosten die op een of andere manier tot de normale exploitatiekosten kunnen worden gerekend, mogen niet worden opgenomen op de begroting. Dit zijn bijvoorbeeld de vaste huur, aanschaf van inventaris en investeringen die niet direct nodig zijn voor de realisatie van de activiteiten of het project.

Tweede lid

Het moet aannemelijk worden gemaakt dat het project niet zonder subsidie uitgevoerd kan worden én dat het niet mogelijk is om de financiering ‘rond’ te krijgen zonder de subsidie.

Van entiteiten die van de wet een winstoogmerk mogen hebben, kan het Fonds vragen om een verzwaarde motivering van de noodzaak om subsidie verstrekt te krijgen. De entiteit dient zich immers in te zetten binnen de kunst- en/of cultuursector. Als de entiteit winstgevend is, moet worden uitgelegd waarom de winst niet wordt besteed aan het project waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Ook moet worden uitgelegd waarom het projecttekort gedekt moet worden met een subsidie van het Fonds.

Derde lid

Het Fonds neemt aanvragen in het Nederlands of Engels in behandeling. Aanvragers die hun projectplan schrijven in Papiaments kunnen de kosten voor vertaling naar Nederlands of Engels opnemen op de projectbegroting.

Een begroting kan worden opgesteld in Amerikaanse dollars, Caribische guldens of Antilliaanse guldens. De aanvrager rekent de gebruikte valuta vervolgens om naar euro’s, op basis van de dagkoers die geldt op het moment dat de aanvraag wordt ingediend. Dat bedrag wordt in het aanvraagformulier vermeld.

Artikel 1.7 Verplichtingen

Eerste lid

Het Fonds deelt informatie uit de aanvraag en verantwoordingen ten behoeve van onderzoek, bijvoorbeeld om de regeling te evalueren of voor monitoring van programma’s. Daarnaast delen we deze informatie met bijvoorbeeld onze kennispartners zodat zij programma’s kunnen ontwikkelen voor kennisdeling.

Vierde lid

Het Fonds hecht waarde aan een stevige (economische) positie van de cultuursector en een divers en inclusief speelveld. Daarom vragen wij aanvragers om de codes die gelden in deze sector toe te passen. Ook als de mbo-instelling de aanvraag doet, vragen wij dat de principes van de codes worden toegepast waar dat mogelijk is. De culturele partner kan helpen met de reflectie op de codes. Op onze website lees je meer over de drie culturele codes.

De Code Diversiteit & Inclusie. Deze code biedt de culturele en creatieve sector handvatten om diversiteit en inclusie te bevorderen. Op deze website lees je hier meer over. Ook vind je daar inspiratiemateriaal: collega’s uit de sector leggen uit hoe zij de code inzetten om zelf te werken aan een organisatie waarin diversiteit en inclusie vanzelfsprekend zijn.

De Fair Practice Code. In het huidige cultuurbeleid zet de Minister van OCW in op versteviging van de economische positie van de cultuursector en van makers. De Fair Practice Code waarborgt dat de sector zijn medewerkers en zzp’ers redelijk betaalt. Op deze website lees je hier meer over. Binnen de mbo-regeling vragen we aandacht voor het eerlijk belonen van werkzaamheden die aan de voorkant door de aanvrager verricht worden (zoals het verkennen van mogelijke samenwerking en initiële (onderzoeks)activiteiten) en van de werkzaamheden die door de uitvoerenden binnen het project worden verricht. Daarbij horen ook zaken als voorbereidingstijd en het begroten van mogelijkheden voor scholing en professionele ontwikkeling.

De Governance Code Cultuur. Transparantie en goed bestuur staan centraal in deze code. Daarbij werken we gezamenlijk aan een integere culturele sector. Op deze website lees je hier meer over. Het toepassen van de principes uit deze gedragscode is een voorwaarde om subsidie van het Fonds te krijgen (zie ook artikel 1.4).

De aanvrager dient alle culturele codes op onderstaande manier toe te passen.

Voor de Code Diversiteit & Inclusie en de Fair Practice Code geldt dat de aanvrager in het aanvraagformulier toelicht hoe die codes worden toepast. Daarbij gelden de volgende indeling en daarmee samenhangende verplichtingen:

  • Aangevraagd bedrag tot € 25.000: onderschrijf de codes, pas ze toe en, als daarvan sprake is, leg uit waar dit nog niet lukt. Fair pay is verplicht.

  • Aangevraagd bedrag vanaf € 25.000: onderschrijf de codes, pas ze toe en, als daarvan sprake is, leg uit waar dit nog niet lukt. Benoem de ambities op beide codes en reflecteer hierop achteraf in de verantwoording. Fair pay is verplicht.

Voor de Governance Code Cultuur geldt dat de aanvrager in het aanvraagformulier op grond van al onderstaande onderdelen a tot en met d, aantoont:

  • a. hoe de principes uit de code worden toegepast;

  • b. hoe de bij de code behorende aanbevelingen worden opgevolgd;

  • c. dat er sprake is van een scheiding tussen toezicht, bestuur en uitvoering, in die zin dat:

    • i. als er sprake is van een raad van toezichtmodel: een raad van toezicht met minimaal drie leden;

    • ii. als er sprake is van een bestuursmodel: een bestuur met minimaal drie bestuurders;

  • d. dat de leden van de raad van toezicht of de toezichthoudende bestuurders geen onderdeel uitmaken van de begroting.

Voor aanvragers uit het Caribisch deel van het Koninkrijk geldt dat als er niet volledig voldaan kan worden aan de verplichtingen voor de culturele codes, dit wordt toegelicht volgens het principe ’pas toe of leg uit’.

Zevende lid

De monitoring en evaluatie kan gaan over de bereikte effecten in het project, maar ook over bijvoorbeeld streven naar ecologische duurzaamheid, werken aan fair chain supply of andere aspecten van cultureel ondernemerschap of cultuurbeoefening.

Artikel 1.9 Verplichtingen voor het indienen

Voor het aanvraagsysteem Mijn Fonds is een account nodig. Deze moet aangevraagd worden via de website van het Fonds. De verwerkingstijd voor een accountaanvraag is vijf werkdagen. We raden aan om op tijd een account aan te vragen.

De aanvraag en de daarbij behorende documenten zijn leidend voor toetsing of de aanvrager in aanmerking komt voor subsidie. De aanvraag is gericht op het doel van de regeling en de bijbehorende effecten. De aanvrager beschrijft daarom in de aanvraag de activiteiten die worden ondernomen om het gewenste effect te realiseren. Een sluitende begroting, gerelateerd aan de activiteiten, kent een kosten- en batenkant en komt inclusief de aangevraagde subsidie uit op € 0.

Artikel 1.10 Beoordeling van aanvragen

Aanvragen worden beoordeeld overeenkomstig dit artikel. In hoofdstuk 2 zijn de voor het project specifieke beoordelingscriteria opgenomen.

Artikel 1.11 Voorschotten

Als subsidie wordt verstrekt, wordt in beginsel ook een voorschot toegekend. In dit artikel is de wijze van bevoorschotting bepaald. De bevoorschotting kan worden stopgezet als het de verwachting is dat het project niet of gewijzigd zal worden uitgevoerd. Dit geldt ook als de reden hiervoor buiten de schuld de aanvrager ligt.

Artikel 1.12 Verantwoording en vaststelling

Als achteraf verantwoording afgelegd moet worden over de verleende subsidie, dienen de verantwoording en vaststelling in overeenstemming te zijn met het bepaalde in het Algemeen Subsidiereglement van het Fonds.

Hoofdstuk 2 Verkenningen en projecten

Paragraaf 1 Verkenningen
Artikel 2.1 Doel en effecten

Met deze paragraaf stimuleren we een verkenning op een goede, lokale samenwerking tussen mbo-instellingen en culturele instellingen, op het gebied van cultuureducatie voor mbo-studenten in het Koninkrijk der Nederlanden.

Een belangrijk aspect is de burgerschapsopdracht van de mbo-instellingen. Het aanleren van burgerschapsvaardigheden, zoals creatief denken, communiceren en samenwerken, passen goed binnen de cultuureducatieve setting. Met deze paragraaf stellen wij de samenwerkingspartners in staat om te verkennen wat een samenwerking hen, maar vooral de studenten kan opleveren. Een vervolgaanvraag kan gedaan worden in de paragraaf Projecten.

De activiteiten opgenomen in het project dragen bij aan de volgende effecten:

  • a. Samenwerking: Het proces waarbij meerdere mensen samen richting hetzelfde doel werken; het organiseren tussen personen en/of organisaties. Het doel is om iets te bereiken of te realiseren wat de partijen niet alleen kunnen bereiken. Het gaat in deze regeling om de samenwerking tussen de culturele instelling en mbo-instelling met eventueel de penvoerder. Het project is geslaagd als de samenwerking tussen de culturele instelling en mbo-instelling met eventueel de penvoerder is versterkt.

  • b. Visieontwikkeling: Het gezamenlijk ontwikkelen en vaststellen van een cultuureducatief project of samenwerking daarin. De visie is een gezamenlijk beeld, gedeeld door alle betrokkenen, dat een verwachting geeft van de voor cultuureducatie relevante toekomst. Het project is geslaagd als de mbo-instelling en culturele instelling samen een visie hebben ontwikkeld op het cultuureducatief project en de samenwerking.

  • c. Kansengelijkheid: Elk kind en elke jongere van elke achtergrond, komaf of woonplaats heeft een gelijke kans om over en met cultuur te leren en de eigen creatieve talenten te ontdekken. Dit kan binnen cultuureducatievakken maar ook breder in het (burgerschaps-)onderwijs. Het project is geslaagd als de activiteiten de kansengelijkheid van studenten hebben vergroot.

Licht in je aanvraag toe hoe de activiteiten gaan bijdragen aan deze effecten.

Artikel 2.2 Waarvoor kan worden aangevraagd

Het gaat hierbij om activiteiten zoals gesprekken, het ontwikkelen van plannen, het maken van afspraken over onder andere de inhoud, taakverdeling en financiering en het uitproberen van activiteiten. Dit kan ook door het financieren van een kwartiermaker die vanuit de culturele instelling of de mbo-instelling een verkenning doet. Als scholing of professionele ontwikkeling ondersteunend of voorwaardelijk is bij de verkenning, kunnen hier ook kosten voor worden opgenomen.

De verkenning is gericht op het ontwikkelen van cultuureducatieve activiteiten voor studenten.

Artikel 2.5 Beoordelingscriteria

We toetsen de inhoudelijke kwaliteit op hoe de inhoud van het plan zich richt op het doel van deze paragraaf en de relevantie van deze verkenning. Daarnaast toetsen we in dit criterium of de voorgenomen activiteiten voldoende bij gaan dragen aan de effecten die horen bij deze paragraaf.

Bij organisatorische kwaliteit beoordelen we of het projectplan met een duidelijke aanpak aansluit bij het doel en de activiteiten. We toetsen of de culturele codes worden toegepast en op welke manier je aandacht besteedt aan monitoring en evaluatie van het project. We beoordelen daarnaast of de begroting inzichtelijk, redelijk en realistisch is en of deze aansluit bij de voorgenomen activiteiten.

Artikel 2.6 Verplichtingen voor het indienen

Het projectplan, de planning en de begroting dienen via vragen in het aanvraagformulier te worden aangeleverd. Vertel in je projectplan wat je gaat doen en waar het project over gaat. Doordat je activiteiten uitvoert, bereik je bepaalde effecten. Beschrijf van elk effect dat je wilt bereiken: hoe, voor wie en waarom dit een relevante ontwikkelstap is voor de deelnemers, studenten en/of de organisatie. In de toelichting van artikel 2.9 lees je meer over de effecten en wat we daarover vragen en willen weten.

Artikel 2.7 Specifieke weigeringsgronden

Binnen deze regeling worden maximaal vier aanvragen per aanvrager gehonoreerd. Zo kan een culturele instelling bijvoorbeeld vier aanvragen doen voor samenwerkingen met vier verschillende mbo-instellingen, of voor vier verschillende opleidingen binnen één mbo-instelling. Maar ook een mbo-instelling kan vier aanvragen doen voor samenwerkingen met verschillende of dezelfde culturele instelling. We zien een mbo-instelling, ongeacht de opleiding, als één aanvrager. In het aanvraagformulier vragen we dan ook om het BRIN-nummer van de mbo-instelling.

Paragraaf 2 Projecten
Artikel 2.9 Doel en effecten

Met deze paragraaf stimuleren wij projecten op het gebied van cultuureducatie voor mbo-studenten in het Koninkrijk der Nederlanden. De projecten komen tot stand door een nauwe samenwerking tussen een culturele instelling en een mbo-instelling.

Het mbo-onderwijs gaat verder dan enkel het voorbereiden van studenten op de arbeidsmarkt. Het heeft een drievoudige opdracht waarbij studenten worden opgeleid voor (1) een specifiek beroep, (2) een vervolgopleiding en (3) volwaardige deelname aan de maatschappij. Om een mbo-diploma te behalen, moeten studenten niet alleen voldoen aan beroepskwalificatie-eisen, maar ook aan algemene eisen (zoals Nederlands, rekenen, Engels en loopbaanoriëntatie en burgerschap). De afgelopen beleidsperiode heeft de regeling vooral ingezet op de laatste twee eisen. De veldconsultatie leert ons daarentegen dat juist ook het integreren van cultuur met de andere basisvakken kansrijk is. Het aanleren van burgerschapsvaardigheden, zoals creatief denken, communiceren en samenwerken, passen goed binnen de cultuureducatieve setting.

De activiteiten opgenomen in het project dragen bij aan de volgende effecten:

  • a. Samenwerking: Het proces waarbij meerdere mensen samen richting hetzelfde doel werken; het organiseren tussen personen en/of organisaties. Het doel is om iets te bereiken of te realiseren wat de partijen alleen niet kunnen bereiken. Het gaat in deze regeling om de samenwerking tussen de culturele instelling en mbo-instelling met eventueel de penvoerder. Het project is geslaagd als de samenwerking tussen de culturele instelling en mbo-instelling met eventueel de penvoerder is versterkt.

  • b. Visieontwikkeling: Het gezamenlijk ontwikkelen en vaststellen van een cultuureducatief project of samenwerking daarin. De visie is een gezamenlijk beeld, gedeeld door alle betrokkenen, dat een verwachting geeft van de voor cultuureducatie relevante toekomst. Het project is geslaagd als de mbo-instelling en culturele instelling samen een visie hebben ontwikkeld op het cultuureducatief project en de samenwerking.

  • c. Kansengelijkheid: Elk kind en elke jongere van elke achtergrond, komaf of woonplaats heeft een gelijke kans om over en met cultuur te leren en de eigen creatieve talenten te ontdekken. Dit kan binnen cultuureducatievakken maar ook breder in het (burgerschaps-)onderwijs. Het project is geslaagd als de activiteiten de kansengelijkheid van studenten hebben vergroot.

  • d. Creatieve ontplooiing: Het ontwikkelen van het scheppend vermogen om nieuwe en/of ongebruikelijke maar toepasbare oplossingen voor bestaande problemen te vinden. Denk bijvoorbeeld aan fantaseren, spelen, dromen, inleven, experimenteren en reflecteren. Hierbij leren studenten doorzetten, lef hebben, falen, ongemak voelen en successen vieren. Maar denk ook aan de technische vaardigheden, waarmee studenten zich kunnen uitdrukken en hun creatieve uitingen kunnen vormgeven. Dit creatieve vermogen wordt het sterkst ontwikkeld in een rijke culturele leeromgeving waarin jongeren gestimuleerd worden om zelf oplossingen te bedenken. Het project is geslaagd als de activiteiten voor de studenten bijdragen aan hun creatieve ontplooiing.

  • e. Verbinding: Het vergroten van het vermogen van studenten om zich te verbinden met ideeën, perspectieven en achtergronden van anderen. Om verbinding te kunnen maken is het nodig dat je je openstelt voor verschillende manieren van denken en doen. Hierdoor leer je meer over de wereld om je heen, vergroot je je begrip en leer je beter samenwerken. Het project is geslaagd als de activiteiten de verbinding van de studenten met ideeën, perspectieven en achtergronden van anderen vergroot.

Licht in je projectplan toe hoe de activiteiten gaan bijdragen aan deze effecten.

Artikel 2.10 Waarvoor kan worden aangevraagd

Het gaat hierbij om activiteiten zoals het (door)ontwikkelen van het project, de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van het cultuureducatieve project. Als scholing of professionele ontwikkeling ondersteunend of voorwaardelijk is bij de projecten kunnen hier ook kosten voor worden opgenomen.

De leefwereld en input van studenten is een belangrijk uitgangspunt voor in het ontwerpen en uitvoeren van het project. Ook zorgt het voor het erkennen van de autonomie van de studenten. We zetten niet meer alleen in op de verbinding met burgerschap of loopbaanoriëntatie, maar stimuleren ook vakintegratie met de basisvakken of de beroepspraktijkgerichte vakken.

De projecten zijn gericht op het ontwikkelen van cultuureducatieve activiteiten voor studenten.

Er kan ook aangevraagd worden voor educatieprojecten die gericht zijn op digitale contentcreatie (digital born art) of waar digitale technologie een instrument is in het cultuureducatieve proces (bijvoorbeeld het werken met AI). Het gebruik en de oplevering van digitale content voor cultuur- en kunsteducatie kan verrijkt worden door lokale en culturele informatiebronnen. Daarmee worden zowel opleiders als leerlingen actieve participanten in educatieve processen en contentcreatie. Voor inspiratie zie de DEN handleiding digitale cultuureducatie.1

Artikel 2.11 Hoogte van de subsidie

Het Fonds subsidieert maximaal 80% van de projectkosten. De overige 20% kan via verschillende middelen worden gerealiseerd. Dit kan bijvoorbeeld door cofinanciering van de mbo-instelling of door inzet van de MBO Cultuurkaart. Ook kunnen gekapitaliseerde uren van de samenwerkingspartners worden opgevoerd op de begroting.

Artikel 2.13 Beoordelingscriteria

We toetsen de inhoudelijke kwaliteit op hoe de inhoud van het plan zich richt op het doel van deze paragraaf, de relevantie van het project en de eventuele betrokkenheid van de studenten in de ontwikkeling. Daarnaast toetsen we in dit criterium of de voorgenomen activiteiten voldoende bij gaan dragen aan de effecten die horen bij deze paragraaf.

Bij samenwerking toetsen we of de samenwerkingspartners een effectief samenwerkingsverband hebben gevormd dat voldoende slagkracht heeft om uitvoering te geven aan het plan.

Bij organisatorische kwaliteit beoordelen we of het projectplan met een duidelijke aanpak en planning aansluit bij het doel en de activiteiten. We toetsen of de culturele codes worden toegepast en op welke manier je aandacht besteedt aan monitoring en evaluatie van het project. We beoordelen daarnaast of de begroting inzichtelijk, redelijk en realistisch is en of deze aansluit bij de voorgenomen activiteiten.

Artikel 2.14 Verplichtingen voor het indienen

Het projectplan, de planning en de begroting dienen volgens de formats zoals die op de website staan te worden aangeleverd. Vertel in je projectplan wat je gaat doen en waar het project over gaat. Doordat je activiteiten uitvoert, bereik je bepaalde effecten. Beschrijf van elk effect dat je wilt bereiken: hoe, voor wie en waarom dit een relevante ontwikkelstap is voor de deelnemers, studenten en/of organisatie. In de toelichting van artikel 2.8 lees je meer over de effecten en wat we daarover vragen en willen weten.

Artikel 2.15 Specifieke weigeringsgronden

Binnen deze regeling worden maximaal vier aanvragen per aanvrager gehonoreerd. Zo kan een culturele instelling bijvoorbeeld vier aanvragen doen voor samenwerkingen met vier verschillende mbo-instellingen, of voor vier verschillende opleidingen binnen één mbo-instelling. Maar ook een mbo-instelling kan vier aanvragen doen voor samenwerkingen met verschillende of dezelfde culturele instelling. We zien een mbo-instelling, ongeacht de opleiding, als één aanvrager. In het aanvraagformulier vragen we dan ook om het BRIN-nummer van de mbo-instelling.

Naar boven