U bekijkt een publicatie met

Toon versie van document

Wijziging van het Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Rijntakken

De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,

Gelet op artikel 4, eerste en tweede lid, van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEU 2010, L 20);

Gelet op de artikelen 3, tweede lid, en 4, vierde lid, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206);

Gelet op artikelen 2.44, eerste lid, en 16.25a, eerste lid, van de Omgevingswet;

Besluit:

Artikel I

Het besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 23 april 2014, nr. PDN 2014-038, houdende aanwijzing van het Habitatrichtlijngebied Rijntakken, het Vogelrichtlijngebied Rijntakken en het Natura 2000-gebied Rijntakken (Stcrt. 2014, 12056), waarvan een nieuwe tekst op 6 juni 2024 is vastgesteld (Stcrt. 2024, 19087), is gewijzigd zoals weergegeven in de bijlage “Bijlage bij artikel I van de wijziging van het Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Rijntakken”.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking een dag na publicatie.

w.g. de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,

Jean Rummenie

Plaats: ’s-Gravenhage

Datum: 04 december 2025

Dit wijzigingsbesluit en de daarbij behorende wijzigingen in de nota van toelichting worden gedurende zes weken ter inzage gelegd. De exacte periode en locatie worden vermeld in de kennisgeving die wordt gepubliceerd in de Staatscourant en in de advertentie die wordt gepubliceerd in gedrukte media en op internet. Het aanwijzingsbesluit wordt in zijn geheel gepubliceerd in de Staatscourant en is daarna ook te raadplegen in het Digitaal Stelsel Omgevingswet. Degenen die een zienswijze, als bedoeld in artikel 3:15 van de Algemene wet bestuursrecht, binnen de gestelde termijn naar voren hebben gebracht, kunnen gedurende zes weken ná de bekendmaking beroep instellen bij de rechtbank van het arrondissement waar de woonplaats van degene die beroep instelt onder valt (voor degene die niet in Nederland woont, is dat de rechtbank in Den Haag); zie hiervoor de webpagina https://www.rechtspraak.nl/organisatie-en-contact/organisatie/rechtbanken. Degenen die geen zienswijzen naar voren hebben gebracht, kunnen ten aanzien van alle punten van het wijzigingsbesluit beroep instellen als ze belanghebbende zijn; als ze geen belanghebbende zijn, kunnen ze alleen beroep instellen ten aanzien van punten die inhoudelijk verschillen van het ontwerpbesluit.

Bijlage bij artikel I van de wijziging van het Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Rijntakken

A

Artikel 1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 1 Aanwijzing Rijntakken - Habitatrichtlijngebied

  • 1.

    Als speciale beschermingszone als bedoeld in artikel 4, vierde lid, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206) wordt aangewezen, overeenkomstig de in de bijlage Gebiedsbegrenzingen bij dit besluit aangegeven geometrische begrenzing, het gebied Rijntakken.

  • 2.

    De speciale beschermingszone wordt aangewezen voor de volgende natuurlijke habitattypen opgenomen in bijlage I van Richtlijn 92/43/EEG (prioritaire habitattypen aangeduid met een sterretje (*)):

    H3150

    Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition

    H3260

    Submontane en laagland rivieren met vegetaties behorend tot het Ranunculion fluitantis en het Callitricho-Batrachion

    H3270

    Rivieren met slikoevers met vegetaties behorend tot het Chenopodietum rubri p.p. en Bidention p.p.

    H6120

    *Kalkminnend grasland op dorre zandbodem

    H6430

    Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones

    H6510

    Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis)

    H9120

    Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion)

    H91E0

    *Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)

    H91F0

    Gemengde oeverformaties met Quercus robur, Ulmus laevis en Ulmus minor, Fraxinus excelsior of Fraxinus angustifolia langs de grote rivieren (Ulmenion minoris)

  • 3.

    De speciale beschermingszone wordt aangewezen voor de volgende soorten opgenomen in bijlage II van Richtlijn 92/43/EEG (prioritaire habitattypen aangeduid met een sterretje (*)):

    H1095

    Zeeprik (Petromyzon marinus)

    H1099

    Rivierprik (Lampetra fluviatilis)

    H1102

    Elft (Alosa alosa)

    H1106

    Zalm (Salmo salar)

    H1134

    Bittervoorn (Rhodeus amarus)

    H1145

    Grote modderkruiper (Misgurnus fossilis)

    H1149

    Kleine modderkruiper (Cobitis taenia)

    H1163

    Rivierdonderpad (Cottus gobio)

    H1166

    Kamsalamander (Triturus cristatus)

    H1318

    Meervleermuis (Myotis dasycneme)

    H1337

    Bever (Castor fiber)

B

Artikel 2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2 Aanwijzing Rijntakken - Vogelrichtlijngebied

  • 1.

    Als speciale beschermingszone als bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEU L 20)1 wordt aangewezen, overeenkomstig de in de bijlage Gebiedsbegrenzingen bij dit besluit aangegeven geometrische begrenzing, het gebied Rijntakken.

  • 2.

    De speciale beschermingszone wordt aangewezen voor de volgende vogelsoorten, welke worden beschermd op grond van artikel 4, eerste lid, van Richtlijn 2009/147/EG:

    A021

    Roerdomp (Botaurus stellaris)

    A022

    Woudaap (Ixobrychus minutus)

    A037

    Kleine zwaan (Cygnus bewickii (Cygnus columbianus bewickii))

    A038

    Wilde zwaan (Cygnus cygnus)

    A045

    Brandgans (Branta leucopsis)

    A068

    Nonnetje (Mergus albellus)

    A119

    Porseleinhoen (Porzana porzana)

    A122

    Kwartelkoning (Crex crex)

    A140

    Goudplevier (Pluvialis apricaria)

    A151

    Kemphaan (Philomachus pugnax)

    A197

    Zwarte stern (Chlidonias niger)

    A229

    IJsvogel (Alcedo atthis)

    A272

    Blauwborst (Luscinia svecica)

  • 3.

    De speciale beschermingszone wordt aangewezen voor de volgende trekkende vogelsoorten, welke worden beschermd op grond van artikel 4, tweede lid, van Richtlijn 2009/147/EG:

    A004

    Dodaars (Tachybaptus ruficollis)

    A005

    Fuut (Podiceps cristatus)

    A017

    Aalscholver (Phalacrocorax carbo)

    A039

    Toendrarietgans (Anser fabalis spp. rossicus)

    A041

    Kolgans (Anser albifrons)

    A043

    Grauwe gans (Anser anser)

    A048

    Bergeend (Tadorna tadorna)

    A050

    Smient (Anas penelope)

    A051

    Krakeend (Anas strepera)

    A052

    Wintertaling (Anas crecca)

    A053

    Wilde eend (Anas platyrhynchos)

    A054

    Pijlstaart (Anas acuta)

    A056

    Slobeend (Anas clypeata)

    A059

    Tafeleend (Aythya ferina)

    A061

    Kuifeend (Aythya fuligula)

    A125

    Meerkoet (Fulica atra)

    A130

    Scholekster (Haematopus ostralegus)

    A142

    Kievit (Vanellus vanellus)

    A153

    Watersnip (Gallinago gallinago)

    A156

    Grutto (Limosa limosa)

    A160

    Wulp (Numenius arquata)

    A162

    Tureluur (Tringa totanus)

    A249

    Oeverzwaluw (Riparia riparia)

    A298

    Grote karekiet (Acrocephalus arundinaceus)

C

Artikel 4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4 Exclaveringsformule

  • 1.

    Bestaande bebouwing, erven, tuinen, verhardingen en hoofdspoorwegen maken geen deel uit van het aangewezen gebied, tenzij daarvan in paragraaf 3.3 van de nota van toelichting wordt afgeweken. Hiervoor gelden de peildata, genoemd in paragraaf 3.3 van de nota van toelichting.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a.

      bebouwing betreft één of meer gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

    • ab.

      Bebouwing betreft één of meer gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde. Gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, of hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

      bouwwerk: constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die direct of indirect met de grond is verbonden of direct of indirect steun vindt in of op de grond;

    • c.

      gebouw: bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

    • bd.

      Erven zijn deerven: onmiddellijk aan een woning of ander gebouw gelegen, daarbij behorende en daarmededaarmee in gebruik zijnde terreinen.;

    • ce.

      Tuinen zijntuinen: in de onmiddellijke nabijheid van een woning of ander gebouw gelegen intensief onderhouden terreinen, beplant met siergewassen en gazons, of in gebruik als moestuin, die zich duidelijk onderscheiden van de omgeving. Tuinen en veelal, omheind zijn meestal besloten en omheind middelsdoor middel van een afrastering, schutting, muur of haag, of (deels)geheel of gedeeltelijk zijn omgeven door een sloot.;

    • df.

      Verhardingen kunnen bijvoorbeeld zijn: wegen, pleinen, parkeervoorzieningen, erfverhardingen en steenglooiingen. Wegen betreffen alle voor het gemotoriseerd verkeer in gebruik zijnde kunstmatig verharde wegen met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.

      verhardingen: kunstmatige verhardingen zoals verharde wegen, pleinen, parkeervoorzieningen, erfverhardingen en steenglooiingen met inbegrip van in wegen liggende bruggen en duikers en de tot wegen behorende paden en bermen of zijkanten;

    • eg.

      Hoofdspoorwegen betreffen spoorlijnen die zijn opgenomen in het Besluit aanwijzing hoofdspoorwegen (Stb. 2004, nr. 722). Langs hoofdspoorwegen geldt artikel 20 van de Spoorwegwet.

      hoofdspoorweg: op grond van artikel 2 van de spoorwegwet als hoofdspoorweg aangewezen spoorweg. Voor de begrenzing langs hoofdspoorwegen geldt artikel 3.5 van het omgevingsbesluit (beperkingengebied hoofdspoorweginfrastructuur).

D

Artikel 5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5 Instandhoudingsdoelstellingen Habitatrichtlijn: habitattypen en soorten

  • 1.

    De instandhoudingsdoelstellingen van de natuurlijke habitattypen, bedoeld in artikel 2.1, vierde lid, van de Wet natuurbescherming en in artikel 3.58, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, worden vastgesteld in paragraaf 5.3 van de nota van toelichting.

  • 2.

    De instandhoudingsdoelstellingen voor de soorten, bedoeld in artikel 2.1, vierde lid, van de Wet natuurbescherming en in artikel 3.58, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, worden vastgesteld in paragraaf 5.4 van de nota van toelichting.

E

Artikel 6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 6 Instandhoudingsdoelstellingen Vogelrichtlijn: broedvogels en niet-broedvogels

  • 1.

    De instandhoudingsdoelstellingen voor de broedvogels van de soorten, bedoeld in artikel 2.1, vierde lid, van de Wet natuurbescherming en artikel 3.58, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, worden vastgesteld in paragraaf 5.5 van de nota van toelichting.

  • 2.

    De instandhoudingsdoelstellingen voor niet-broedvogels van de soorten, bedoeld in artikel 2.1, vierde lid, van de Wet natuurbescherming en in artikel 3.58, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, worden vastgesteld in paragraaf 5.6 van de nota van toelichting.

F

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

1. INLEIDING

Het gebied Rijntakken is aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van de Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (hierna Habitatrichtlijn) en als speciale beschermingszone in het kader van de Richtlijn 2009/147/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 november 20091 inzake het behoud van de vogelstand (hierna de Vogelrichtlijn). Tezamen vormen deze speciale beschermingszones het Natura 2000-gebied Rijntakken. Het besluit bevat de begrenzing en de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied.

Artikel 1 van het besluit regelt de aanwijzing van het gebied onder de Habitatrichtlijn en refereert voor de begrenzing van dit gebied naar de bijlage Gebiedsbegrenzingen. Daarnaast worden de habitattypen en habitatrichtlijnsoorten opgesomd waarvoor het gebied van belang is en waarvoor het wordt geacht te zijn aangewezen.

Artikel 2 van het besluit regelt de aanwijzing van het gebied onder de Vogelrichtlijn en refereert voor de begrenzing van dit gebied naar de bijlage Gebiedsbegrenzingen. Daarnaast worden de vogelsoorten opgesomd waarvoor het gebied van belang is en waarvoor het wordt geacht te zijn aangewezen.

Artikel 3 van het besluit introduceert de nota van toelichting en benadrukt dat het besluit niet te lezen is zonder de nota van toelichting. Daarnaast wordt in dit deel van het besluit het Natura 2000-gebied Rijntakken gevormd uit het Habitatrichtlijngebied en het Vogelrichtlijngebied.

Artikel 4 van het besluit regelt de uitgezonderde delen van de in artikel 1 en artikel 2 aangewezen gebieden.

Artikel 5 en artikel 6 van het besluit bepalen dat er voor het gebied instandhoudingsdoelstellingen verwezenlijkt dienen te worden. De doelstelling van artikel 5 heeft betrekking op de in artikel 1 opgesomde soorten en habitattypen. De soorten en habitattypen waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn vastgesteld, zijn geselecteerd aan de hand van de criteria die destijds zijn gebruikt bij de aanmelding van de Habitatrichtlijngebieden in 2003. De doelstelling van artikel 6 heeft betrekking op de in artikel 2 opgesomde vogelsoorten. De vogels waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn vastgesteld, zijn geselecteerd aan de hand van de criteria die destijds zijn gebruikt bij de aanwijzing van de Vogelrichtlijngebieden in 2000.

In hoofdstuk 2 van deze nota van toelichting worden de aanwijzingen op grond vanonder de Habitat- en Vogelrichtlijn kort toegelicht.

Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een gebiedsbeschrijving gegeven en wordt ingegaan op eventuele grenswijzigingen die zijn doorgevoerd nadat het gebied bij de Europese Commissie is aangemeld of die zijn doorgevoerd nadat het gebied als Vogelrichtlijngebied is aangewezen. Tevens wordt in hoofdstuk 3 de bij dit besluit behorende begrenzing toegelicht.

In hoofdstuk 4 wordt een opsomming gegeven van habitattypen en soorten waaraan het gebied zijn betekenis ontleent.

In hoofdstuk 5 worden de algemene instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd en worden de specifieke instandhoudingsdoelstellingen genoemd in artikel 5 en artikel 6, nader toegelicht. Er wordt aangegeven in welke richting de instandhoudingsdoelstelling zich zal moeten ontwikkelen. Daarvoor worden de termen “behoud”, “uitbreiding” en “verbetering” gebruikt.

De instandhoudingsdoelstellingen zijn in dit aanwijzingsbesluit niet gekwantificeerd (daarvoor moet een habitatkaart of beheerplan worden geraadpleegd). Voor het bepalen van wat in de instandhoudingsdoelstellingen onder “behoud' dan wel “uitbreiding” of “verbetering” moet worden verstaan, is het dus belangrijk te weten wat de uitgangssituatie (of “'nulsituatie”) is waarmee deze termen moeten worden vergeleken. Dat is eveneens van belang voor het handhaven van het verslechteringsverbod. De situatie ten tijde van het publiceren van een aanwijzingsbesluit is bepalend voor wat onder “behoud” moet worden verstaan en vanaf welk niveau “uitbreiding” en “verbetering” nagestreefd moet worden. De instandhoudingsdoelstellingen moeten dus zó begrepen worden, dat het behoudsniveau van de habitattypen en habitatsoorten betrekking heeft op oppervlakte en kwaliteit, respectievelijk omvang en kwaliteit leefgebied en omvang populatie, zoals aanwezig op de datum van aanwijzen. Dit is tevens het niveau van waaraf “uitbreiding” en “verbetering” nagestreefd moet worden. Voor een habitattype wordt de verdeling gemaakt in verspreiding, oppervlakte en kwaliteit, zodat de aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een habitattype altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de verspreiding en van de oppervlakte en “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit wordt gegeven. Voor soorten is het leefgebied medebepalend en geldt een verdeling in verspreiding (behalve bij vogels), omvang en kwaliteit van het leefgebied. De aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een soort is altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de verspreiding (behalve bij vogels) en van de omvang van het leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit van het leefgebied ten behoeve van “behoud” of “uitbreiding” van de populatie. In deze formulering wordt er met de woorden “ten behoeve van” een koppeling aangebracht tussen de doelcomponent leefgebied en de doelcomponent populatie. Dat heeft zijn oorzaak in het feit dat maatregelen in de regel aangrijpen op het leefgebied van de soort en niet op de soort zelf (het directe effect op het leefgebied werkt via het leefgebied indirect door op de soort). Dat laat echter onverlet dat ook de populatieomvang tot de instandhoudingsdoelstelling behoort en niet slechts van ondergeschikt of indicatief belang is.2

Bij de nota van toelichting is een bijlage A gevoegd met illustraties van grenswijzigingen indien van toepassing; die illustraties laten zien welke terreindelen na de eerste aanwijzing zijn vervallen of zijn toegevoegd als onderdeel van de speciale beschermingszone in de zin van de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn. Anders dan de andere bijlagenbijlage bij de toelichting maakt bijlage A geen integraal onderdeel uit van dit besluit, aangezien er sinds de inwerkingtreding van de omgevingswet enkel nog rechten worden verleend aan de geometrische begrenzing.

Bijlage B omvat een nadere onderbouwing van de na de eerste aanwijzing aangebrachte wijzigingen in Natura 2000-waarden waarvoor het gebied is aangewezen, van de selectie als Habitatrichtlijngebied en van de toewijzing van en wijzigingen in de instandhoudingsdoelstellingen.

G

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

2. AANWIJZINGEN HABITAT- EN VOGELRICHTLIJN

Artikel 1 van dit besluit voorziet in de aanwijzing van delen van de uiterwaarden van de IJssel, de Neder-Rijn en de Waal en van de Gelderse Poort als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn (verder aangeduid als “Habitatrichtlijngebied”). De gebieden zijn in mei 2003 afzonderlijk aangemeld volgens de procedure zoals opgenomen in artikel 4 van deze Richtlijnrichtlijn, waarna de gebieden in december 2004 door de Europese Commissie zijn geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio2, onder de namen (en nummers) “IJsseluiterwaarden” (NL2003022), “Amerongse Bovenpolder” [langs de Neder-Rijn] (NL2003004,), “Gelderse Poort” (NL9801024 ) en “Rijswaard en Kil van Hurwenen” [langs de Waal] (NL2003041). De gebieden tezamen zijn onder meer aangewezen voor twee prioritaire habitattypen in de zin van artikel 1 van de Habitatrichtlijn. Bij de Europese Commissie zijn deze vier Habitatrichtlijngebieden sinds de communautaire lijst van 2015 bekend als één Habitatrichtlijngebied “Rijntakken” met nummer NL20140673.

Artikel 1 is voor het eerst vastgesteld met het Natura 2000-besluit van 23 april 2014 (besluit PDN/2014-038; Stcrt. 2014, nr. 12056) en vervolgens gewijzigd op 30 maart 2017 (besluit DN&B/2017-038; Stcrt. 2017, nr. 22834), op 22 november 2022 (besluit DGNV-N2000/2022-000; Stcrt. 2022, nr. 29279) en op 06 juni 2024 (dit besluit). Deze wijzigingen worden toegelicht in bijlage A en B.

Artikel 2 van dit besluit voorziet in de aanwijzing van delen van de uiterwaarden van de IJssel, de Neder-Rijn en de Waal en van de Gelderse Poort als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn (verder aangeduid als “Vogelrichtlijngebied”). Het gebied is op 24 maart 2000 (Stcrt. 2000, nr. 65) als vier afzonderlijke speciale beschermingszones aangewezen. Deze gebieden zijn op 25 april 2003 (Stcrt. 2003, nr. 95) uitgebreid waarna de begrenzing in beslissing op bezwaar nogmaals is gewijzigd:

  • “IJssel” (besluiten N/2000/302, N/2002/1463, gewijzigd TRCJZ/2003/10522, Stcrt. 2004, nr. 22);

  • “Neder-Rijn”(besluiten N/2000/339, N/2002/1466, gewijzigd TRCJZ/2003/10790, Stcrt. 2004, nr. 45);

  • “Gelderse Poort” (besluiten N/2000/301, N/2002/1464, gewijzigd TRCJZ/2003/9951, Stcrt. 2004, nr. 32) en

  • “Waal” (besluiten N/2000/307, N/2002/1465, gewijzigd TRCJZ/2003/10236, Stcrt. 2004, nr. 39).

Bij de Europese Commissie waren deze gebieden voorheen bekend onder de nummers NL9802036 (IJssel), NL9802038 (Neder-Rijn), NL9902004 (Gelderse Poort) en NL2000011 (Waal). Bij de Europese Commissie is het Vogelrichtlijngebied “Rijntakken” metsinds 2014 bekend onder nummer NL2014038.

De genoemde Vogelrichtlijnbesluiten zijn gewijzigd met het Natura 2000-besluit van 23 april 2014 (besluit PDN/2014-038; Stcrt. 2014, nr. 12056) en vervolgens op 30 maart 2017 (besluit DN&B/2017-038; Stcrt. 2017, nr. 22834) en op 06 juni 2024 (dit besluit). De toelichting op de criteria die voor de aanwijzing van de vogelrichtlijngebieden zijn gebruikt, zijn niet ingetrokken en zijn in een appendix aan deze Notanota gehecht. Deze wijzigingen worden toegelicht in bijlage A en B.

Artikel 3 van dit besluit voorziet in de samenvoeging van de speciale beschermingszones tot één Natura 2000-gebied: “Rijntakken” (landelijk gebiedsnummer 038/066-068).

Sinds het Natura 2000-aanwijzingsbesluit van 23 april 2014 zijn de speciale beschermingszones samengevoegd tot één Natura 2000-gebied: Rijntakken (landelijk gebiedsnummer 038).

Natura 2000 is het samenhangende Europees ecologisch netwerk bestaande uit de gebieden die zijn aangewezen onder de Habitatrichtlijn en onder de Vogelrichtlijn. Dit netwerk moet de betrokken natuurlijke habitattypen, habitats van soorten en de leefgebieden van vogelsHabitatrichtlijn- en Vogelrichtlijnsoorten in een gunstige staat van instandhouding behouden of, in voorkomend gevallen, herstellen. De instandhoudingsdoelstellingen (artikel 5, artikel 6 en 6hoofdstuk 5) en de begrenzing zijn in algemene zin nader toegelicht in het Natura 2000 doelendocument (2006)4. Dit document geeft het beleidskader van de geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen weer en van de daarbij gehanteerde systematiek. Beschrijvingen van habitattypen en (vogel)soorten waarvoor doelen zijn vastgesteld, zijn opgenomen in het Natura 2000 profielendocument (2008)5. Voor de beschrijving van de grutto als broedvogel is tegelijkertijd met de publicatie van het wijzigingsbesluit van 2025 een profiel gepubliceerd.

Het Natura 2000-gebied Rijntakken ligt in de provincies Overijssel, Gelderland en Utrecht en behoort tot het grondgebied van de gemeenten Arnhem, Berg en Dal, Beuningen, Bronckhorst, Brummen, Buren, Deventer, Doesburg, Druten, Duiven, Epe, Hattem, Heerde, Kampen, Lingewaard, Lochem, Maasdriel, Millingen aan de Rijn, Neder-Betuwe, Neerijnen, Nijmegen, Olst-Wijhe, Overbetuwe, Renkum, Rheden, Rhenen, Rijnwaarden, Tiel, Ubbergen, Utrechtse Heuvelrug, Voorst, Wageningen, West-Betuwe, West Maas en Waal, Westervoort, Wijk bij Duurstede, Zevenaar, Zutphen, Zwolle en Zaltbommel.

H

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

3.2 Landschappelijke context en kenmerken begrenzing

Rijntakken behoort tot het Natura 2000-landschap “Rivierengebied”.

De ligging van de habitattypen en van de leefgebieden van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, vormt het uitgangspunt voor de begrenzing van het Habitatrichtlijngebied. Dit is inclusief terreindelen die van mindere kwaliteit zijn. Daarnaast omvat het begrensde gebied ook natuurwaarden die integraal onderdeel uitmaken van de ecosystemen waartoe de betreffende habitattypen en leefgebieden van soorten behoren, alsmede terreindelen die noodzakelijk worden geacht om de betreffende habitattypen en leefgebieden van soorten in stand te houden en te herstellen6.

Bij de keuze en de afbakening van het gebied is geen rekening gehouden met andere vereisten dan die verband houden met de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna7.

De grenzen van het Vogelrichtlijngebied worden bepaald door het gebruik dat de aanwezige bijlage I-soorten, en/of trekkende watervogels, en/of overige trekkende vogels ervan maken, waarbij wordt uitgegaan van landschapsecologische eenheden en de biotoopeisen van de betrokken vogelsoorten8, voor zover het gaat om de soorten die in het besluit van 2014 waren aangewezen (en dus niet om de grutto als broedvogel waarvoor het gebied in 2025 is aangewezen).

Het deelgebied Uiterwaarden IJssel is aangewezen als Vogelrichtlijngebied vanwege de aanwezigheid van open water, moerassen en in de uiterwaarden gelegen graslanden dat als geheel het leefgebied vormt van een aantal in artikel 4 van de Richtlijnrichtlijn bedoelde vogelsoorten. Het is een watergebied dat het leefgebied vormt van soorten van Bijlage I (art. 4.1) en tevens fungeert het als broed-, rui-, overwinteringsgebied en/of rustplaats in de trekzone van andere trekvogelsoorten (art. 4.2). De begrenzing is zo gekozen dat een in landschapsecologisch en vogelkundig opzicht samenhangend geheel is ontstaan dat, in samenhang met het deelgebied Gelderse Poort en het Vogelrichtlijngebied Ketelmeer & Vossemeer, voorziet in de beschermingsbehoefte met betrekking tot het voortbestaan en/of voortplanten van bedoelde vogelsoorten.

Het deelgebied Uiterwaarden Neder-Rijn is aangewezen als Vogelrichtlijngebied vanwege de aanwezigheid van open water, moerassen en graslanden in de uiterwaarden dat als geheel het leefgebied vormt van een aantal in artikel 4 van de Richtlijnrichtlijn bedoelde vogelsoorten. Het is een watergebied dat het leefgebied vormt van soorten van Bijlage I (art. 4.1) en tevens fungeert als overwinteringsgebied en rustplaats in de trekzone van andere trekvogelsoorten (art. 4.2). De begrenzing is zo gekozen dat een in landschapsecologisch en vogelkundig opzicht samenhangend geheel is ontstaan, dat in samenhang met het deelgebied Gelderse Poort voorziet in de beschermingsbehoefte met betrekking tot het voortbestaan en/of voortplanten van bedoelde vogelsoorten.

Het deelgebied Gelderse Poort is aangewezen als Vogelrichtlijngebied vanwege de aanwezigheid van open water, moerassen en graslanden in de uiterwaarden en in binnendijks gebied die als geheel het leefgebied vormen van een aantal in artikel 4 van de Richtlijnrichtlijn bedoelde vogelsoorten. Het is een watergebied dat het leefgebied vormt van soorten van Bijlage I (art. 4.1) en tevens fungeert als broedgebied, overwinteringsgebied en rustplaats in de trekzone van andere trekvogelsoorten (art. 4.2). De begrenzing is zo gekozen dat een in landschapsecologisch en vogelkundig opzicht samenhangend geheel is ontstaan dat, mede in samenhang met de deelgebieden Uiterwaarden Waal, Uiterwaarden Neder-Rijn, Uiterwaarden IJssel en het Vogelrichtlijngebied Unterer Niederrhein (Duitsland), voorziet in de beschermingsbehoefte met betrekking tot het voortbestaan en/ of voortplanten van bedoelde vogelsoorten.

Het deelgebied Uiterwaarden Waal (inclusief Kil van Hurwenen) is aangewezen als Vogelrichtlijngebied vanwege de aanwezigheid van open water, moerassen en graslanden in de uiterwaarden dat als geheel het leefgebied vormt van een aantal in artikel 4 van de Richtlijnrichtlijn bedoelde vogelsoorten. Het is een watergebied dat het leefgebied vormt van soorten van Bijlage I (art. 4.1) en fungeert tevens als overwinteringsgebied en rustplaats in de trekzone van andere trekvogelsoorten (art. 4.2). De begrenzing is zo gekozen dat een in landschappelijk en vogelkundig opzicht samenhangend geheel is ontstaan dat in samenhang met het deelgebied Gelderse Poort voorziet in de beschermingsbehoefte met betrekking tot het voortbestaan en/ of voortplanten van bedoelde vogelsoorten.

I

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

3.3 Geometrische begrenzing en oppervlakte

De geometrische begrenzing van het Natura 2000-gebied Rijntakken is weergegeven in de bij dit besluit behorende bijlage GebiedsbegrenzingGebiedsbegrenzingen. DaarbijVoor zover van toepassing is daarbij onderscheid gemaakt tussen Habitatrichtlijngebied en Vogelrichtlijngebied. Het Natura 2000-gebied Rijntakken bestaat uit één Habitatrichtlijngebied en één Vogelrichtlijngebied.

In dit besluit zijn vier gebieden, waarvan de aanwijzing afzonderlijk in procedure is gebracht, samengevoegd met het oog op de grote mate van fysieke samenhang van de riviertakken en de uiterwaarden: het zijn alle gebieden die deel uitmaken van het stroomgebied van de Rijn, die daardoor hydrologisch nauw met elkaar samenhangen en die een grote overlap vertonen in de aanwezige Natura 2000-waarden.9 Ecologische meerwaarde van de samenvoeging is met name dat één set instandhoudingsdoelstellingen op het door samenvoeging ontstane gebied van toepassing is, wat zeker ook voor de aangewezen vogelsoorten veelal een ecologisch positief effect zal sorteren.

Vanwege de herkenbaarheid is hierna de beschrijving per deelgebied (Uiterwaarden IJssel, Uiterwaarden Neder-Rijn, Gelderse Poort en Uiterwaarden Waal) gehandhaafd.

Het zomerbed van de rivieren maakt, met uitzondering van de meeste kribvakken, geen deel uit van het aangewezen gebied.

Het deelgebied Uiterwaarden IJssel omvat de meeste uiterwaarden van het winterbed van de IJssel tussen Westervoort (bij Arnhem) en het Ketelmeer. Het omvat ook het Keteldiep en het Kattendiep tot aan het Ketelmeer. Aan de westzijde van de rivier (linkeroever) betreft dit met name Koningspleij (deels), IJsseloordtsche Polder, Velperwaarden, Rhedense Broek, Havikerwaard (deels), Brummensche Waarden, Cortenoever, Tichelbeekse Waarden, Rammelwaard, Nijenbeker Klei, Wilpsche Klei, Bolwerksweide, Ossenwaard, Terwolder Dorpenwaarden, Welsumer Waarden, Oenerwaarden, Veessenwaarden, Vorchterwaarden, Marlerwaarden, Hoenwaard, Gelderdijksche Waard, Berlinckswellen, Zalkerbosch e.o., De Welle, Onderdijksche Waard en Ketelpolder. Aan de oostzijde (rechteroever) betreft dit met name Hondsbroeksche Pleij (deels), IJsseldijkerwaard, Koppenwaard, Rhederlaag, Vaalwaard, Fraterwaard, De Grind, Olburgsewaard, Spaensweerd, Bronkhorster Waarden, Stokebrandswaard, De Mars, Rijsselsche Waarden, Middelwaard, Ravenswaarden, Epse Waarden, Teugse en Veenoordkolken, Deventer Waard, Keizers- en Stobbenwaarden, Hengforder Waarden, Olsterwaarden, Duursche Waarden, Wijher Buitenwaarden, Herxerwaarden, Tichelgaten Windesheim, Herculose Waarden, Oldeneler Waarden, Schellerwaarden, Engelse Werk, Vreugderijkerwaard, Koppelerwaard, Scherenwelle, De Naters en Pijperstaart.

Het deelgebied Uiterwaarden Neder-Rijn omvat een groot deel van het winterbed van de Neder-Rijn tussen Heteren en Wijk bij Duurstede. Aan de noordzijde van de rivier (rechteroever) betreft dit de Doorwerthsche Waarden (deels), Renkumse benedenwaarden, Bovenste polder onder Wageningen, Rhenensche Buitenwaarden (incl. Blauwe Kamer), Palmerswaard, Elster Buitenwaarden, Amerongse Bovenpolder, Domswaard, Lunenburger Waard, Waarden van Gravenbol. Aan de zuidzijde van de rivier (linkeroever) betreft dit Randwijksche Uiterwaarden, Schoutenwaard, Wolfswaard, Manuswaard / De Spees, Middelwaard, Tollewaard, Ingensche Waarden, Maukriksche en Eksche Waarden en Rijswijksche Buitenpolder.

Het deelgebied Gelderse Poort omvat buiten- en binnendijkse gebieden langs de Rijn (tussen Spijk en Arnhem) en langs de Waal (tot Nijmegen). Dit betreft langs de Rijn (en Pannerdensch Kanaal) met name de Bijenwaard, Erfkamerlingschap, De Bijland / Oude Waal, Geitenwaard, Lobberdensche Waard, Pannerdensche Buitenwaard, Pannerdensche Waard, Oude Rijnstrangen, Roswaard, Angerensche en Doornenburgsche Buitenpolder, Huissensche Waarden, Loowaard-Kandia, Middenwaard, Hondbroeksche Pleij, Koningspleij. Langs de Waal betreft het met name Klompenwaard, Gendtsche Polder, Bemmelsche Waarden, Lentsche Waarden, Millingerwaard, Kekerdomsche Waard, Erlecomse Waard, Ooijse Graaf, Groenlanden en Buiten-Ooij (Stadswaard, Oude Waal).

Het deelgebied Uiterwaarden Waal omvat de uiterwaarden van de Waal tussen Nijmegen (spoorbrug) en Zaltbommel. Aan de noordzijde van de rivier (rechteroever) betreft dit de Oosterhoutsche Waarden, Loenensche Buitenpolder, Wolferensche Waard, Hiensche Uiterwaarden, Ochtensche Buitenpolder (Gouverneursche Polder), IJzendoorn (buitendijks), Willemspolder, Kleine Willemspolder, Passewaaij, Stiftsche Uiterwaarden, Heesseltsche Middenplaat, Heesseltsche Uiterwaarden, Hurwenensche Uiterwaarden, Rijswaard en Kerkenwaard. Aan de zuidzijde van de rivier (linkeroever) betreft dit de Beuningsche Uiterwaarden (Moespotsche Waard), Ewijksche Waard, Winssensche Waarden, Afferdensche en Deestsche Waarden, Drutensche Waarden, Wamelsche Uiterwaarden, Dreumelsche Waard, De Kop, Rossumsche Waard en Hurwenensche Uiterwaarden.

Het Natura 2000-gebied beslaat een oppervlakte van ongeveer 23.048 ha, waarvan ongeveer 8.447 ha zowel Vogelrichtlijngebied als Habitatrichtlijngebied is. Deze cijfers betreffen bruto-oppervlakten, omdat bij de berekening hiervan geen rekening is gehouden met delen diein de geometrische begrenzing, tekstueel uitgesloten zijndelen (zie artikel 4 en hieronderhierna).

Voor de begrenzing van Natura 2000-gebied Rijntakkengebieden geldt de volgende algemene exclaveringsformule: Bestaande bebouwing, erven, tuinen, verhardingen en hoofdspoorwegen maken geen deel uit van het aangewezen gebied, tenzij daarvan in deze paragraaf wordt afgeweken. Voor de gebruikte begrippen gelden de definities (voor zover van toepassing in het onderhavige gebied) zoals die omschreven zijn in artikel 4. Daar waar de geometrische begrenzing en de exclaveringsformule niet overeenstemmen, is de exclaveringsformule doorslaggevend.

Voor de toepassing van de algemenebegrenzing en de exclaveringsformule gelden er peildata volgens de datum waarop een gebiedsdeel is aangewezen (Appendix):

  • Voor het Vogelrichtlijngebied Rijntakken (deelgebied Uiterwaarden IJssel) de data waarop de betreffende gebiedsdelen in eerste aanleg zijn aangewezen of later zijn toegevoegd aan het Vogelrichtlijngebied: 24 maart 2000 of 25 april 2003 of 30 januari 2004.

  • Voor het Vogelrichtlijngebied Rijntakken (deelgebied Uiterwaarden Neder-Rijn) de data waarop de betreffende gebiedsdelen in eerste aanleg zijn aangewezen of later zijn toegevoegd aan het Vogelrichtlijngebied: 24 maart 2000 of 25 april 2003 of 3 maart 2004.

  • Voor het Vogelrichtlijngebied Rijntakken (deelgebied Gelderse Poort) de data waarop de betreffende gebiedsdelen in eerste aanleg zijn aangewezen of later zijn toegevoegd aan het Vogelrichtlijngebied: 24 maart 2000 of 25 april 2003 of 8 december 2003.

  • Voor het Vogelrichtlijngebied Rijntakken (deelgebied Uiterwaarden Waal) de data waarop de betreffende gebiedsdelen in eerste aanleg zijn aangewezen of later zijn toegevoegd aan het Vogelrichtlijngebied: 24 maart 2000 of 25 april 2003 of 24 februari 2004.

  • Voor het Habitatrichtlijngebied Rijntakken: 7 december 2004, de datum waarop de betreffende gebiedsdelen zijn geplaatst op de eerste lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio.

  • Voor het Natura 2000-gebied Rijntakken: 23 april 2014, de datum waarop de betreffende gebiedsdelen zijn toegevoegd aan het eerder aangewezen Vogelrichtlijngebied en Habitatrichtlijngebied.

  • Voor de gebiedsdelen die met het wijzigingsbesluit Natura 2000-gebied Rijntakken (2017) zijn toegevoegd: 30 maart 2017.

  • Voor de gebiedsdelen die met het wijzigingsbesluit Natura 2000-gebied Rijntakken (2024) zijn toegevoegd: 06 juni 2024.

De begrenzing van het Vogelrichtlijngebied en die van het Habitatrichtlijngebied (zoals aangemeld) zijn in 2014 op een aantalenkele technische punten verbeterd:

  • Bestaande bebouwing (inclusief erven en tuinen; reeds tekstueel geëxclaveerd) waar geen Natura 2000- waarden voorkomen, is waar mogelijk op grond van kadastrale of topografische lijnen ook buiten de begrenzing gebracht.

  • Rijkswegen A1, A2, A28, A50 en provinciale weg N323 (incl. bermen en kunstwerken), die reeds tekstueel waren geëxclaveerd, zijn ook in de geometrische begrenzing uitgezonderd.

  • Havens en loswallen zijn in de geometrische begrenzing uitgezonderd conform de exclaveringsformule die hiervoor is opgenomen in het besluit tot aanwijzing van het Vogelrichtlijngebied (2000). Hiervan is afgeweken indien het betreffende water van betekenis is voor de watervogels waarvoor het gebied is aangewezen.

  • De begrenzing is waar mogelijk gelegd langs topografisch herkenbare lijnen, zoals wegen, onderkant talud, perceelscheidingen en bosranden.

  • Verharde wegen, die ook reeds tekstueel waren geëxclaveerd, zijn aan de rand van het gebied zoveel mogelijk ook buiten de geometrische begrenzing gebracht.

  • Volgens de aanwijzingsbesluiten van de Vogelrichtlijngebieden volgt de buitengrens van het gebied waar deze samenvalt met de winterdijk, de buitenteen van de winterdijk. Dit is enkel het geval wanneer binnendijks gelegen gebied niet is meebegrensd als Natura 2000 gebied. Deze grens (cqc.q. onderkant talud) is nu ook in de geometrische begrenzing aangegeven waar deze van toepassing is.

  • Overlap van 5 meter of minder met kadastrale percelen die grotendeels buiten het gebied zijn gelegen, is, gelet op de kadastrale inschrijving10, waar mogelijk beperkt. Dit betekent dat aldaar de kadastrale lijn is aangehouden. Deze werkwijze is alleen gevolgd op plekken waar geen Natura 2000-waarden aanwezig zijn.

  • Verharding in de vorm van een laad- en loswal en toegangsweg bij Spijk (Spijkse Dijk) is onttrokken aan het Vogelrichtlijngebied en Habitatrichtlijngebied conform de tekstuele exclavering (ca. 0,3 ha) (bijlage A3).

Overige wijzigingen uit 2014 (dan wel uit 2017 indien als zodanig vermeld) van meer dan 1 ha worden in de volgende alinea’s toegelicht.

Waar de winterdijk de buitengrens van het gebied vormt, maakt het aan de rivierzijde gelegen dijktalud dat in ontwerp was toegevoegd, geen deel uit van het aangewezen gebied. Dit is enkel het geval wanneer binnendijks gelegen gebied niet is meebegrensd als Natura 2000 -gebied.

De begrenzing van het Habitatrichtlijngebied (zoals aangemeld) is als volgt aangepast in deelgebied Uiterwaarden IJssel:

  • Tussen de kilometerpunten 981 en 990, en van 1000 tot 1005 zijn langs beide oevers van de IJssel delen van de ondiepe oeverzone toegevoegd als Habitatrichtlijngebied voor het habitattype H3260B (groeiplaatsen van rivierfonteinkruid). In de directe omgeving van Kampen (990 tot 1000) is de uitbreiding beperkt tot de noordoever. Tijdens vegetatieopnamen in 2010 is het habitattype hier op 25 locaties aangetroffen.

  • Tussen de Eilandbrug (N50) bij Kampen en de Zuiderzeehaven is een zone van ca. 15 meter breed langs de zuidelijke oever aan het Habitatrichtlijngebied onttrokken omdat is gebleken dat het habitattype H3260B hier niet voorkomt (ca. 1 ha).

  • Uitbreiding in de Hoenwaard ten noorden van Wapenveld (128 ha). Het grootste deel hiervan was reeds aangewezen als Vogelrichtlijngebied (bijlage A). In deze uitbreiding zijn de habitattypen hardhoutooibossen (H91F0), meren met krabbenscheer en fonteinkruiden (H3150) en glanshaver- en vossestaarthooilandenvossenstaarthooilanden (H6510A) aanwezig.

  • Binnen Vogelrichtlijngebied zijn ter hoogte van Wilp en Gorssel het Habitatrichtlijngebied Rammelwaard en het Habitatrichtlijngebied De Ravenswaarden uitgebreid (ca 150 ha) met een deel van de uiterwaard de Wilpse Klei bij Wilp. De Wilpse Klei levert een belangrijke bijdrage aan de landelijke oppervlakte van het habitattype glanshaver- en vossestaartvossenstaart hooilanden (glanshaver, H6510A). Binnen het begrensde gebied komt ca. 15 ha van het habitattype glanshaver- en vossestaarthooilandenvossenstaarthooilanden (glanshaver) voor. De landelijke oppervlakte is 1.500 ha (2010). De uitbreiding is een logische voortzetting van de waarde van de Rammelwaard en de Ravenswaard voor het habitattype H6510A. Daarnaast komen in het begrensde gedeelte van de Wilpse Klei nog de volgende habitattypen voor: meren met krabbenscheer en fonteinkruiden (H3150).

  • Ten zuidwesten van Zutphen is het Habitatrichtlijngebied Reuversweerd (Cortenoever) uitgebreid (ca. 44 ha) met een gedeelte van de Stokebrandswaard binnen het Vogelrichtlijngebied. Een gedeelte van de Stokebrandswaard is toegevoegd vanwege het voorkomen van een relatief grote oppervlakte (0,99 ha, landelijke oppervlakte is 75 ha) van het zeldzame habitattype droge hardhoutooibossen (H91F0). Daarnaast komt het habitattype slikkige rivieroevers (H3270) voor. De uitbreiding is een logische voortzetting van de waarden in het Habitatrichtlijngebied Reuversweerd (Cortenoever).

  • Binnen het Vogelrichtlijngebied uitbreiding van het Habitatrichtlijngebied in de Brummensche Waarden (Gelderse Toren) voor het habitattype vochtige alluviale bossen (H91E0B). Dit gebied levert een wezenlijke bijdrage aan de landelijke doelstelling.

  • De Buitenwaarden ten noorden van Wijhe (voormalig beschermd natuurmonument en Vogelrichtlijngebied) zijn ten dele aan het Habitatrichtlijngebied toegevoegd gelet op het voorkomen van habitattype glanshaver- en vossenstaarthooilanden, glanshaver (H6510A).

  • Tussen Welsum en Welsumerveld zijn twee delen van het voormalig beschermd natuurmonument (binnen Vogelrichtlijngebied) aan het Habitatrichtlijngebied toegevoegd gelet op het voorkomen van het habitattype *zachthoutooibossen (H91E0A).

  • Het noordelijk deel van de Keizers- en Stobbewaarden bij Deventer (voormalig beschermd natuurmonument en Vogelrichtlijngebied, 53 ha) is aan het Habitatrichtlijngebied toegevoegd wegens het voorkomen van *vochtige alluviale bossen (zachthoutooibossen) (H91E0A).

De begrenzing van het Habitatrichtlijngebied (zoals aangemeld) is als volgt aangepast in deelgebied Uiterwaarden Neder-Rijn:

  • Binnen het Vogelrichtlijngebied is het deelgebied Rhenensche Buitenwaarden/ De Blauwe Kamer tussen Rhenen en Wageningen toegevoegd (ca. 185 ha) vanwege het voorkomen van het habitattype slikkige rivieroevers (H3270) en van leefgebied van de bever (H1337). Daarnaast zijn de volgende habitattypen aanwezig: meren met krabbenscheer en fonteinkruiden (H3150), ruigten en zomen, moerasspirea (H6430A), glanshaver- en vossestaarthooilandenvossenstaarthooilanden, glanshaver (H6510A), *zachthoutooibossen (H91E0A) en *essen-iepenbossen (H91E0B).

  • Het Habitatrichtlijngebied Amerongse Bovenpolder is binnen Vogelrichtlijngebied uitgebreid met aangrenzende gronden van Staatsbosbeheer (98 ha) vanwege het voorkomen en de ontwikkeling van habitattype glanshaver- en vossenstaarthooilanden, glanshaver (H6510A).

  • In het oostelijk deel van de Amerongse Bovenpolder is het Habitatrichtlijngebied uitgebreid (9 ha) wegens het voorkomen van het habitattype droge hardhoutooibossen (H91F0).

De begrenzing van het Habitatrichtlijngebied (zoals aangemeld) is als volgt aangepast in deelgebied Gelderse Poort:

  • Ten noorden van Herwen is een deel van een akker aan het gebied onttrokken (0,15 ha). Dit terrein onderscheidt zich niet van de rest van de akker die buiten het gebied ligt. De akker grenst aan de Oude Rijnstrangen die bestaan uit water en (riet-)moeras. Op de bedoelde akker zijn geen waarden aanwezig.

  • Tussen twee bedrijfsterreinen in de Kijfwaard zijn twee graslandpercelen (4,2 ha). verwijderd. Er zijn geen waarden aanwezig.

  • Ten noorden van deze plek is in de Lobberdensche Waard een plas (12 ha), die reeds deel uitmaakte van het Vogelrichtlijngebied, toegevoegd. De plas en de oeverbegroeiing behoren tot het leefgebied van de bever.

De begrenzing van het Habitatrichtlijngebied (zoals aangemeld) is als volgt aangepast in deelgebied Uiterwaarden Waal:

  • Langs de Hurwenensche Uiterwaarden, Rijswaard en Kerkenwaard is het zomerbed binnen de rivierkribben toegevoegd (62 ha) wegens het (actueel en potentieel) voorkomen van het habitattype slikkige rivieroevers (H3270).

  • Ten noorden van de Kil van Hurwenen is het gebied uitgebreid met grasland (15 ha, binnen Vogelrichtlijngebied) wegens het voorkomen van de habitattypen stroomdalgraslanden (H6210) en zachthoutooibossen (H91E0A).

  • Binnen het Vogelrichtlijngebied is het Habitatrichtlijngebied ten oosten van de Kil van Hurwenen uitgebreid met moeras en een plas (21 ha) welke behoren tot het leefgebied van de bever (H1337).

  • Binnen het Vogelrichtlijngebied is het Habitatrichtlijngebied uitgebreid met de Heesseltsche Uiterwaarden (260 ha) wegens de aanwezigheid van de habitattypen slikkige rivieroevers (H3270) en ruigten en zomen (H6430). Het behoort tevens tot het leefgebied van de kamsalamander (H1166). Bovendien zijn er ontwikkelingsmogelijkheden voor het habitattype *stroomdalgraslanden (H6210), teneinde de uitbreidingsdoelstelling voor dit habitattype te kunnen realiseren.

  • Binnen Vogelrichtlijngebied is het Habitatrichtlijngebied uitgebreid met de Stiftsche Uiterwaarden (231 ha) wegens de aanwezigheid van de habitattypen glanshaverhooilanden (H6510A).

  • Binnen het Vogelrichtlijngebied is het Habitatrichtlijngebied uitgebreid met een gedeelte van de Winssensche Uiterwaarden (ten oosten van ca. km 897 en ten noorden van Uiterwaard) en de Ewijksche Waard (ten westen van km 892) (190 ha) wegens aanwezigheid en ontwikkeling van de habitattypen *stroomdalgraslanden (H6210) en glanshaverhooilanden (H6510A).

De begrenzing van het Vogelrichtlijngebied is als volgt aangepast in deelgebied Uiterwaarden IJssel (bijlage A1):

  • Het deel van het Keteldiep dat in 2000 is aangewezen als deel van het Vogelrichtlijngebied Ketelmeer en Vossemeer, is overgeheveld naar dit gebied teneinde het voorkomen van het habitattype beken en rivieren met waterplanten (H3260B) geheel binnen dit gebied te lokaliseren11.

  • Langs het Vossemeer is een oeverstrook (12 ha) langs de Ketelpolder overgeheveld van dit Vogelrichtlijngebied naar Vogelrichtlijngebied Ketelmeer & Vossemeer12.

  • Tussen kilometerpunten 1004 en 1000 is de grens van het Vogelrichtlijngebied gelijkgetrokken met die van het Habitatrichtlijngebied. Het gaat om een strook van ca. 15 meter breedte langs beide oevers. De ondiepe oeverzone behoort tot het leefgebied van vogelsoorten waarvoor het gebied is aangewezen. Kuifeend en tafeleend foerageren op driehoeksmosselen op basaltstenen langs de rivieroevers. Omdat het habitattype beken en rivieren met waterplanten (H3260B, cqc.q. groeiplaatsen rivierfonteinkruid) in zijn voorkomen is beperkt tot de ondiepe oeverzones is het Habitatrichtlijngebied hier beperkt tot de aangegeven oeverstrook.

  • De toegang tot de Zuiderzeehaven bij Kampen is buiten de begrenzing van het Vogelrichtlijngebied gebracht. Uit een voortoets, uitgevoerd in opdracht van de gemeente Kampen, is gebleken dat dit deel van het Vogelrichtlijngebied (ca. 2 ha) niet in gebruik is bij de vogelsoorten waarvoor het gebied is aangewezen. Daarnaast is bij deze haven een zone van 100 meter buiten de begrenzing gehouden zodat de geometrische begrenzing overeenstemt met de tekstuele exclavering uit het Vogelrichtlijnbesluit. Ook zijn bestaande bebouwing en verhardingen, die eerder tekstueel waren geëxclaveerd in de geometrische begrenzing uitgezonderd. (ca. 2.5 ha).

  • Tussen de kilometerpunten 981 en 993, en tussen 1000 en 1003 zijn langs beide oevers van de IJssel delen van het Vogelrichtlijngebied uitgebreid met ondiepe oeverzones binnen de grens van Habitatrichtlijngebied. In de directe omgeving van Kampen (994-999) is dat gedaan langs de noordoever. De ondiepe oeverzone behoort tot het leefgebied van vogelsoorten waarvoor het gebied is aangewezen. Kuifeend en tafeleend foerageren op driehoeksmosselen op basaltstenen langs de oevers van de rivier.

  • Uitbreiding met het binnendijkse deel van de Tichelgaten van Windesheim (2,6 ha) die van belang zijn voor watervogels waarvoor het gebied is aangewezen. Het was onderdeel van het voormalige beschermd natuurmonument IJsseluiterwaarden.

  • Uitbreiding met ca. 22 ha in het zuidwestelijke deel van de Hoenwaard binnen het Habitatrichtlijngebied conform het beleid om verschillen tussen Habitat- en Vogelrichtlijngebied waar mogelijk te voorkomen. Dit is een technische aanpassing van de grens.

  • Camping ‘De Worp’ en een deel van het gelijknamige park bij Deventer zijn onttrokken aan het Vogelrichtlijngebied omdat ze voldoen aan de tekstuele exclavering met betrekking tot tuinen, intensief onderhouden terreinen beplant met siergewassen en gazons die zich duidelijk onderscheiden van de omgeving. Het park en de bijbehorende camping behoren niet tot het leefgebied van de vogelsoorten waarvoor het Vogelrichtlijngebied is aangewezen (4 ha).

  • De geïsoleerd gelegen Lazaruskolken (5,3 ha) en andere hoog in de uiterwaard gelegen plasjes bij Wilp en Steenenkamer zijn buiten de begrenzing van het Vogelrichtlijngebied gebracht, omdat deze wateren geen betekenis hebben voor de watervogels waarvoor het gebied is aangewezen.

  • Bebouwing, erven, tuinen en verhardingen van het noordelijke deel van Leuvenheim en directe omgeving (Brummen) zijn ook in de geometrische begrenzing onttrokken aan het Vogelrichtlijngebied conform de tekstuele exclavering (ca. 11,5 ha).

  • Het strand bij Camping Het Zwarte Schaar (Doesburg) is onttrokken aan het Vogelrichtlijngebied (0,9 ha). Het strand behoort niet tot het leefgebied van de vogelsoorten waarvoor het Vogelrichtlijngebied is aangewezen.

  • Uitbreiding in de Havikerwaard (25 ha) die dient als compensatiegebied in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 voor de aanleg van de tweede stadsbrug bij Nijmegen.

  • Verharding in de vorm van de toegangsweg naar de noordoever van het recreatiegebied Rhederlaag (Marsweg) is gedeeltelijk onttrokken aan het Vogelrichtlijngebied conform de tekstuele exclavering (ca. 0,6 ha).

De begrenzing van het Vogelrichtlijngebied is als volgt aangepast in deelgebied Uiterwaarden Neder-Rijn (bijlage A2):

  • Bij Driel is ca. 4 ha aan het Vogelrichtlijngebied toegevoegd. Het is natuurcompensatie voor aantasting van leefgebied langs de noordoever van de Waal in het Vogelrichtlijngebied Waal, als gevolg van de aanleg van de tweede stadsbrug in de gemeente Nijmegen.

  • Bij Heteren is ca. 3 ha aan het Vogelrichtlijngebied onttrokken. Het gaat om binnendijks gelegen percelen en de dijk. De dijkvoet vormt in het gehele gebied de buitengrens van het Natura 2000-gebied.

  • De (beboste) stuwwal bij Noordberg (10,5 ha) is overgeheveld naar Natura 2000-gebied Veluwe omdat het uit ecologisch en landschappelijk oogpunt een geheel vormt met de rest van het aldaar aanwezige bos. Dit bos heeft geen betekenis voor watervogelsoorten waarvoor dit gebied is aangewezen.

  • Bij steenfabriek Heteren zijn percelen (ca. 5 ha) onttrokken aan het Vogelrichtlijngebied omdat het gaat om delen van het fabrieksterrein die door het gebruik in 2000 (erf, verharding) en vegetatie (boomgaard) niet behoren tot het leefgebied van de vogelsoorten waarvoor het gebied is aangewezen.

  • Op een bedrijfsterrein in Wageningen is naar aanleiding van een zienswijze een perceel (ca. 1.5 ha) aan het Vogelrichtlijngebied onttrokken, omdat dit perceel in 2000 door het gebruik (overig grondgebruik), de vegetatie en de ligging grenzend aan grondstoffenopslag van het bedrijfsterrein niet behoort tot het leefgebied van de soorten waarvoor het Vogelrichtlijngebied in 2000 is aangewezen.

  • Bij een fabrieksterrein in de Middelwaard (gemeente Buren) is de fabriekshaven in de geometrische begrenzing geëxclaveerd (ca. 3.5 ha) conform de tekstuele uitzondering bij de aanwijzing als Vogelrichtlijngebied.

  • Ter hoogte van het Veerweiterrein in Rhenen zijn naar aanleiding van een zienswijze een jachthaven, bebouwing, een loswal en parkeerplaats de Paardenmarkt onttrokken aan het Vogelrichtlijngebied. (ca.2.5 ha). Bebouwing, verharding en loswal waren reeds tekstueel uitgesloten van de begrenzing en zijn nu ook in de geometrische begrenzing geëxclaveerd. Parkeerplaats de Paardenmarkt is in 2017 door een wijzigingsbesluit 13 tekstueel en in de geometrische begrenzing geëxclaveerd omdat er nieuwe feiten en omstandigheden van na het oorspronkelijke besluit tot aanwijzing als Vogelrichtlijngebied bekend zijn geworden. De nieuwe omstandigheid is de verharde parkeerplaats waardoor de locatie niet meer behoort tot het leefgebied van de vogels waarvoor het gebied is aangewezen. Het nieuwe feit is dat het bevoegd gezag, het college van gedeputeerde staten van Utrecht, de aanleg op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 heeft vergund.

  • Bij steenfabriek Manuswaard/Wolfswaard is een perceel (ca. 0.5 ha, niet afgebeeld op in Bijlage A) in de marge van het fabrieksterrein onttrokken aan het Vogelrichtlijngebied dat door de ligging en aard van de vegetatie niet behoort tot het leefgebied van de Vogelsoorten waarvoor het gebied is aangewezen.

  • Bij Elst zijn tuinen en een boomgaard op de overgang naar de uiterwaard aan het Vogelrichtlijngebied onttrokken (ca. 2 ha) omdat deze gronden tekstueel al waren geëxclaveerd (tuinen) of geen enkele betekenis hebben voor de vogels waarvoor het gebied is aangewezen (boomgaard) of behoren tot de dijk ter plaatse. Van de percelen die in ontwerp waren geëxclaveerd, zijn een deel van de graslandpercelen die in 2000 als Vogelrichtlijngebied zijn aangewezen, weer toegevoegd.

  • Bij steenfabriek Timmermans (Elst) is aan de waterzijde een perceel (ca 1.3 ha) onttrokken aan het Vogelrichtlijngebied dat door de smalle vorm, de ligging in de marge van het fabrieksterrein, en de functie van loswal niet geschikt is als leefgebied voor de vogelsoorten waarvoor het gebied als Vogelrichtlijngebied is aangewezen.

  • Ten oosten van Kasteel Amerongen is een strook langs de bebouwing (2,3 ha) aan het gebied onttrokken. Deze strook die bestaat uit verruigde graslanden en bosaanplant, is gescheiden van de uiterwaard door een wandelpad met hoge bomen. Door ligging en aard heeft deze strook geen betekenis voor de watervogels waarvoor het gebied is aangewezen. Daarnaast is er ca. 5 ha aan het Vogelrichtlijngebied toegevoegd omdat de grens gelijk is getrokken met het Habitatrichtlijngebied in de omgeving van de N225.

  • In de Mauriksche- en Ecksche Waarden is een deel van een recreatieterrein aan het Vogelrichtlijngebied onttrokken (ca. 1 ha). Het gaat om bestaande bebouwing en bijbehorende tuinen in het jaar 2000 die niet behoren tot het leefgebied van de vogelsoorten waarvoor het gebied als Vogelrichtlijngebied is aangewezen.

  • In de Tollewaard (gemeente Buren) is de nieuwe noord-zuid gelegen toegangsweg (Marsdijk) in 2017 door middel van een wijzigingsbesluit13 in de geometrische begrenzing geëxclaveerd (ca. 0,2 ha). De nieuwe toegangsweg behoort niet tot het leefgebied van de vogelsoorten waarvoor het gebied is aangewezen. De aanleg van de weg is vergund volgens de Natuurbeschermingswet 1998. De oude toegangsweg was al tekstueel geëxclaveerd volgens het besluit tot aanwijzing van Neder-Rijn als Vogelrichtlijngebied in 2000.

  • Aan de zuidzijde van het Eiland van Maurik (Maurik, omgeving crossbaan) zijn bebouwing, verhardingen en een bosje in de geometrische begrenzing geëxclaveerd (ca. 2.5 ha) omdat het niet behoort tot het leefgebied van de vogelsoorten waarvoor het gebied is aangewezen.

  • Bij steenfabriek Roodvoet, noordoostelijk van Rijswijk, zijn percelen onttrokken aan het Vogelrichtlijngebied (ca. 2.5 ha) omdat het gaat om delen van het fabrieksterrein die door het gebruik in 2000 (erf, verharding) en vegetatie (loofbos) niet behoren tot het leefgebied van de Vogelsoorten waarvoor het gebied is aangewezen.

  • Bij een jachthaven (Wijk bij Duurstede, Aalswaard) is de haven in de geometrische begrenzing geëxclaveerd (ca. 4 ha) conform de tekstuele uitzondering bij de aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (2000). Bij de noordoostelijke grens van de jachthaven is de grens over land verlegd tot de grens van het ontwerp bestemmingsplan Aalswaard. De oeverbegroeiing daar is niet van belang voor de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.

De begrenzing van het Vogelrichtlijngebied is als volgt aangepast in deelgebied Gelderse Poort (bijlage A3):

  • Ten oosten van Lobith is het gebied gelijkgetrokken met het Habitatrichtlijngebied (16 ha); dit betreft water en moeras dat ook van betekenis is voor broedvogels (ijsvogel, blauwborst, woudaapje) en pleisterende watervogels.

  • Ten noorden van Herwen is een deel van een akker aan het gebied onttrokken (0,15 ha). Dit deel onderscheidt zich niet van de rest van de akker die buiten het gebied ligt. De akker grenst aan de Oude Rijnstrangen bestaande uit water en moeras. Er zijn geen waarden aanwezig.

De begrenzing van het Vogelrichtlijngebied is als volgt aangepast in deelgebied Waal (bijlage A4):

  • Ter hoogte van Tiel is het gebied verkleind (15 ha). Dit betreft water, een haveningang, dijktalud en een strook grasland die geen betekenis hebben voor pleisterende watervogels.

  • Ter hoogte van de Kil van Hurwenen is aan beide rivierzijden het zomerbed binnen de rivierkribben toegevoegd (62 ha) wegens de betekenis als voedselgebied voor duikeenden (kuifeend, tafeleend) waarvoor het gebied is aangewezen. Om dezelfde reden zijn deze oeverzones bij de oorspronkelijke aanwijzing (2004) ook opgenomen in het Vogelrichtlijngebied tussen Nijmegen en Opijnen.

  • Aan de oostzijde van de Rijswaard is een buitendijkse plas en een graslandperceel toegevoegd (11 ha, gelijktrekking Habitatrichtlijngebied) die behoren tot het leefgebied van pleisterende watervogels waarvoor het gebied is aangewezen.

  • Bij steenfabriek Binnenwaard is een parkeerplaats nabij de voormalige bedrijfswoning ook in de geometrische begrenzing geëxclaveerd (ca. 0,1 ha). De verharde parkeerplaats behoort niet tot het leefgebied van de vogelsoorten waarvoor het gebied is aangewezen.

De begrenzing van het Habitatrichtlijngebied (zoals aangemeld) en de begrenzing van het Vogelrichtlijngebied is verder nog op de volgende plaatsen aangepast:

  • Deelgebied Uiterwaarden IJssel: In de Havikerwaard is een boslocatie met het habitattype vochtige alluviale bossen (essen-iepenbossen, H91E0B) aan het Habitatrichtlijngebied toegevoegd (ca. 29 ha, grotendeels Vogelrichtlijngebied). Het levert een wezenlijke bijdrage aan de landelijke doelstelling. De grens van het Vogelrichtlijngebied is verruimd tot aan de grens van het Habitatrichtlijngebied (bijlage A).

  • Deelgebied Gelderse Poort: Enig open water met omringende wilgenvegetaties in het noorden van de Tengnagelwaard zijn toegevoegd (ca. 10 ha) als leefgebied van de bever (H1337; alleen het wilgenbosje in het midden van dit gebied was onderdeel van het gebied). Hierdoor komt tevens een verbinding tot stand met de ten noorden van dit deelgebied gelegen Erfkamerlingschap. De oude grens liep over een grillige manier over het water zonder enige relatie met de topografie. Het open water behoort tot het leefgebied van pleisterende watervogels waarvoor het Vogelrichtlijngebied is aangewezen.

  • Deelgebied Gelderse Poort: Verharding in de vorm van een laad- en loswal en toegangsweg bij Spijk (Spijkse Dijk) is onttrokken aan het Vogelrichtlijngebied en Habitatrichtlijngebied conform de tekstuele exclavering (ca. 0,3 ha) (bijlage A3).

De begrenzing van het Habitatrichtlijngebied en de begrenzing van het Vogelrichtlijngebied is in 2024 als volgt aangepast (bijlage A5):

  • Deelgebied Uiterwaarden IJssel: In de IJsseldijkerwaard bij Westervoort, in de Velperwaarden bij Velp en in de uiterwaarden bij Lathum (de Koppenwaard tussen Rheden en Lathum en de uiterwaard langs de Rivierweg zuidwest van Lathum) is het Habitatrichtlijngebied uitgebreid met ca. 83 ha. Dit betreft de gronden waar als onderdeel van (of samenhangend met) het LIFE-project 'Floodplan Development' natuurontwikkeling heeft plaatsgevonden ten behoeve van habitattypen met een uitbreidingsdoelstelling: glanshaver- en vossenstaarthooilanden, glanshaver (H6510A), *stroomdalgraslanden (H6210), slikkige rivieroevers (H3270) en droge hardhoutooibossen (H91F0), in aanvulling op de al aanwezige *vochtige alluviale bossen, zachthoutooibossen (H91E0A). Op ca. 1 ha na maakten deze gebiedsdelen al deel uit van het Vogelrichtlijngebied; aan het Vogelrichtlijngebied wordt deze ca. 1 ha toegevoegd ten behoeve van de kwartelkoning (A122).

  • Deelgebied Gelderse Poort: Tussen Oud Zevenaar en Babberich is het Habitatrichtlijngebied uitgebreid met ca. 9 ha vanwege het compensatiegebied D’n Nootenboom, dat is ingericht voor het habitattype *vochtige alluviale bossen, zachthoutooibossen (H91E0A).14 De locatie is ook leefgebied van de bever (H1337). Het compensatiegebied maakte al deel uit van het Vogelrichtlijngebied.

J

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

4.1 Inleiding

In artikel 1 en 2 is allereerst een opsomming gegeven van de waarden waaraan het gebied zijn betekenis ontleent als Habitatrichtlijngebied en Vogelrichtlijngebied ontleent. Wat betreft de aanwijzing als Habitatrichtlijngebied wordt in paragrafen 4.2.1 en 4.2.2 een lijst gegeven van de habitattypen (met vermelding van de aanwezige subtypen) en soorten waarvoor het gebied is aangewezen15. Paragraaf 4.2.3 vermeldt de vogelsoorten waarvoor het gebied onder de Vogelrichtlijn is aangewezen. Op alle vermelde Natura 2000-waarden is een instandhoudingsdoelstelling van toepassing (zie artikelenartikel 5 en, artikel 6 en hoofdstuk 5).

Vervolgens wordt inIn paragraaf 4.3 wordt vermeld welke selectiecriteria op het Habitatrichtlijngebied van toepassing zijn en wordt onderbouwd waarom het gebied als Habitatrichtlijngebied is geselecteerd. Van elke Natura 2000-waarde waarvoor het gebied aan de selectiecriteria voldoet, wordt in bijlage B.3 in tekst en/of tabelvorm de betekenis (relatieve bijdrage) van het gebied afgezet tegen de betekenis van de andere Habitatrichtlijngebieden die aan de selectiecriteria voldoen. Ten slotte beschrijft paragraaf 4.4 de verspreiding van habitattypen en soorten binnen het gebied, ter onderbouwing van de gevolgde gebiedsbegrenzing van het Habitatrichtlijngebied.

K

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

4.2 Natura 2000-waarden waarvoor het gebied is aangewezen

4.2.1 Habitatrichtlijn: habitattypen (bijlage I16)

Het gebied is aangewezen voor de volgende natuurlijke habitats opgenomen in bijlage I van de Habitatrichtlijn, waarvoor het gebied een bijdrage levert aan de instandhouding op landelijk niveau. Ten behoeve van de nationale uitwerking van de Habitatrichtlijn is een deel van de habitattypen verdeeld in subtypen, vanwege de zeer ruime variatie in fysieke omstandigheden en soortensamenstelling. De namen van de habitattypen en daarvan afgeleide subtypen zullen verder met hun verkorte namen worden aangeduid. Wijzigingen ten opzichte van de aanmelding als Habitatrichtlijngebied (2003) en/of de ontwerp-Natura 2000-besluitenontwerpbesluiten (2008) zijn verklaard in bijlage B.1 van deze nota van toelichting.

H3150

Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition

Verkorte naam Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden

H3260

Submontane en laagland rivieren met vegetaties behorend tot het Ranunculion fluitantis en het Callitricho-Batrachion

Verkorte naam Beken en rivieren met waterplanten

betreft het subtype:

H3260B

Beken en rivieren met waterplanten (grote fonteinkruiden)

H3270

Rivieren met slikoevers met vegetaties behorend tot het Chenopodietum rubri p.p. en Bidention p.p.

Verkorte naam Slikkige rivieroevers

H6120

*Kalkminnend grasland op dorre zandbodem

Verkorte naam Stroomdalgraslanden

H6430

Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones

Verkorte naam Ruigten en zomen

betreft het subtype:

H6430A

Ruigten en zomen (moerasspirea)

H6430B

Ruigten en zomen (harig wilgenroosje)

H6430C

Ruigten en zomen (droge bosranden)

H6510

Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis)

Verkorte naam Glanshaver- en vossenstaarthooilanden

betreft het subtype:

H6510A

Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (glanshaver)

H6510B

Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (grote vossenstaart)

H9120

Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion)

Verkorte naam Beuken-eikenbossen met hulst

H91E0

*Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)

Verkorte naam Vochtige alluviale bossen

betreft het subtype:

H91E0A

*Vochtige alluviale bossen (zachthoutooibossen)

H91E0B

*Vochtige alluviale bossen (essen-iepenbossen)

H91E0C

*Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen)

H91F0

Gemengde oeverformaties met Quercus robur, Ulmus laevis en Ulmus minor, Fraxinus excelsior of Fraxinus angustifolia langs de grote rivieren (Ulmenion minoris)

Verkorte naam Droge hardhoutooibossen

4.2.2 Habitatrichtlijn: soorten (bijlage II17)

Het gebied is aangewezen voor de volgende soorten opgenomen in bijlage II van de Habitatrichtlijn, waarvoor het gebied een wezenlijke functie in de levenscyclus vervult. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de instandhouding op landelijk niveau. Wijzigingen ten opzichte van de aanmelding als Habitatrichtlijngebied (2003) en/of het ontwerp-Natura 2000-besluitende ontwerpbesluiten (2008) zijn verklaard in bijlage B.1 van deze nota van toelichting.

H1095

Zeeprik (Petromyzon marinus)

H1099

Rivierprik (Lampetra fluviatilis)

H1102

Elft (Alosa alosa)

H1106

Zalm (Salmo salar)

H1134

Bittervoorn (Rhodeus amarus)

H1145

Grote modderkruiper (Misgurnus fossilis)

H1149

Kleine modderkruiper (Cobitis taenia)

H1163

Rivierdonderpad (Cottus gobio)

H1166

Kamsalamander (Triturus cristatus)

H1318

Meervleermuis (Myotis dasycneme)

H1337

Bever (Castor fiber)

4.2.3 Vogelrichtlijn: vogelsoorten (bijlage I en artikel 4.2)

Het gebied is aangewezen voor de volgende soorten opgenomen in bijlage I van de Vogelrichtlijn:

A021

Roerdomp (Botaurus stellaris)

A022

Woudaap (Ixobrychus minutus)

A037

Kleine zwaan (Cygnus bewickii (Cygnus columbianus bewickii))

A038

Wilde zwaan (Cygnus cygnus)

A045

Brandgans (Branta leucopsis)

A068

Nonnetje (Mergus albellus)

A119

Porseleinhoen (Porzana porzana)

A122

Kwartelkoning (Crex crex)

A140

Goudplevier (Pluvialis apricaria)

A151

Kemphaan (Philomachus pugnax)

A197

Zwarte stern (Chlidonias niger)

A229

IJsvogel (Alcedo atthis)

A272

Blauwborst (Luscinia svecica)

Verder is het gebied aangewezen voor de volgende andere geregeld voorkomende trekvogels waarvoor het gebied van betekenis is als broed-, rui- en/of overwinteringsgebied en rustplaatsen in hun trekzones (artikel 4.2):

A004

Dodaars (Tachybaptus ruficollis)

A005

Fuut (Podiceps cristatus)

A017

Aalscholver (Phalacrocorax carbo)

A039

Toendrarietgans (Anser fabalis ssp. rossicus)

A041

Kolgans (Anser albifrons)

A043

Grauwe gans (Anser anser)

A048

Bergeend (Tadorna tadorna)

A050

Smient (Anas penelope)

A051

Krakeend (Anas strepera)

A052

Wintertaling (Anas crecca)

A053

Wilde eend (Anas platyrhynchos)

A054

Pijlstaart (Anas acuta)

A056

Slobeend (Anas clypeata)

A059

Tafeleend (Aythya ferina)

A061

Kuifeend (Aythya fuligula)

A125

Meerkoet (Fulica atra)

A130

Scholekster (Haematopus ostralegus)

A142

Kievit (Vanellus vanellus)

A153

Watersnip (Gallinago gallinago)

A156

Grutto (Limosa limosa)

A160

Wulp (Numenius arquata)

A162

Tureluur (Tringa totanus)

A249

Oeverzwaluw (Riparia riparia)

A298

Grote karekiet (Acrocephalus arundinaceus)

Wijzigingen ten opzichte van de aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (2000) en/of het ontwerp-Natura 2000-besluitende ontwerpbesluiten (2008) zijn verklaard in bijlage B.2 van deze nota van toelichting.

L

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

4.3 Habitatrichtlijn: waarden waarvoor het gebied aan de selectiecriteria voldoet

4.3.1 Habitattypen (bijlage I)

Voor niet-prioritaire habitattypen opgenomen in bijlage I van de Habitatrichtlijn zijn in de eerste stap van het selectieproces in beginsel de “vijf belangrijkste gebieden” geselecteerd. Voor habitattypen welke verdeeld zijn in subtypen, geldt een aantal van “drie belangrijkste gebieden” per subtype. Voor prioritaire habitattypen18 geldt een aantal van “tien belangrijkste gebieden” en voor subtypen van prioritaire habitattypen een aantal van “vijf belangrijkste gebieden” per subtype. Verdeling in subtypen ten behoeve van de selectie is alleen toegepast indien de subtypen een verschillende verspreiding hebben en de beschikbare gegevens verdeling in subtypen toelaten. Voor één habitattype, dat in voldoende mate in gebieden is vertegenwoordigd die voor andere waarden zijn opgenomen, zijn geen gebieden geselecteerd (slijkgrasvelden (H1320)). De betekenis van het gebied is afgemeten aan de aanwezige oppervlakte en zo nodig ook de representativiteit van het habitattype. In een tweede stap zijn eventueel nog extra gebieden toegevoegd met het oog op landelijke dekking, geografische spreiding en grensoverschrijding19. In de onderstaande tabel zijn de habitattypen vermeld die bij de aanmelding hebben geleid tot selectie van het gebied en/of de habitattypen waarvoor het gebied op grond van de huidige gegevens en omstandigheden aan de selectiecriteria zou voldoen (zie ook bijlage B.3).

Het volgende overzicht van selecterende habitattypen is verdeeld over de vier deelgebieden zoals die oorspronkelijk als Habitatrichtlijngebied zijn aangemeld.

Uiterwaarden IJssel (oorspronkelijk nummer: NL2003022)

Habitattype

Xa

Yb

Landelijke oppervlakte c

Oppervlakte in Uiterwaarden IJssel d

Oppervlakte in Yde gebied e

Selectie bij aanmelding

H3260B

3

3

zie bijlage B.3

ja

H3270

5

5

zie bijlage B.3

nee

*H6120

10

10

ca. 100

B2 (6-15%)

C (< 2%)

ja

H6510A

3

3

ca. 1.500

B2 (6-15%)

B1 (2-6%)

ja

*H91E0A

5

5

ca. 3.200

B2 (6-15%)

B1 (2-6%)

ja

*H91E0B

5

3

ca. 500

B1 (2-6%)

B1 (2-6%)

ja

H91F0

5

5

ca. 75

A3 (50-75%)

B1 (2-6%)

ja

Uiterwaarden Neder-Rijn (oorspronkelijk nummer: NL2003004)

Habitattype

Xa

Yb

Landelijke oppervlakte c

Oppervlakte in Uiterwaarden Neder-Rijn d

Oppervlakte in Yde gebied e

Selectie bij aanmelding

*H6120

10

10

ca. 100

B1 (2-6%)

C (< 2%)

nee

H6510A

3

3

ca. 1.500

B1 (2-6%)

B1 (2-6%)

ja

H91F0

5

5

ca. 75

B2 (6-15%)

B1 (2-6%)

nee

Gelderse Poort (oorspronkelijk nummer: NL9801024)

Habitattype

Xa

Yb

Landelijke oppervlakte c

Oppervlakte in Gelderse Poort d

Oppervlakte in Yde gebied e

Selectie bij aanmelding

H3270

5

5

zie bijlage B.3

ja

*H6120

10

10

ca. 100

A2 (30-50%)

C (< 2%)

ja

*H91E0A

5

5

ca. 3.200

B2 (6-15%)

B1 (2-6%)

ja

*H91E0B

5

3

ca. 500

B1 (2-6%)

B1 (2-6%)

ja

H91F0

5

5

ca. 75

B1 (2-6%)

B1 (2-6%)

ja

Uiterwaarden Waal (oorspronkelijk nummer: NL2003041)

Habitattype

Xa

Yb

Landelijke oppervlakte c

Oppervlakte in Uiterwaarden Waal d

Oppervlakte in Yde gebied e

Selectie bij aanmelding

*H6120

10

10

ca. 100

B1 (2-6%)

C (< 2%)

nee

H6510A

3

3

ca. 1.500

-

B1 (2-6%)

ja

  • a)

    Aantal gebieden dat maximaal voor dit habitattype kan worden geselecteerd volgens het criterium: “behorend tot de X belangrijkste gebieden” voor het betreffende habitattype.

  • b)

    Aantal gebieden dat op grond van de huidige gegevens en omstandigheden zou voldoen aan het onder (a) genoemde selectiecriterium (Y < X indien er minder dan X gebieden zijn waarin het habitattype is vastgesteld of voorkomt in differentiërende omvang).

  • c)

    Geschatte landelijke oppervlakte van het (subtype van het) habitattype in hectaren.

  • d)

    Oppervlakte in het onderhavige gebied, uitgedrukt als percentage van de landelijke oppervlakte. (Niet ingevuld indien gebied niet één van de X belangrijkste gebieden is.)

  • e)

    Oppervlakte van het habitattype in het, in rangorde van aflopende betekenis, Yde belangrijkste gebied. (Niet ingevuld indien niet van belang voor de bepaling van de relatieve betekenis van het gebied, wanneer representativiteit in plaats van oppervlakte doorslaggevend was.)

4.3.2 Soorten (bijlage II)

Voor niet-prioritaire soorten opgenomen in bijlage II van de Habitatrichtlijn zijn in de eerste stap van het selectieproces in beginsel de “vijf belangrijkste gebieden” geselecteerd. Voor prioritaire soorten20 geldt een aantal van “tien belangrijkste gebieden”. Voor enkele verspreid over het land voorkomende soorten, die in voldoende mate in gebieden zijn vertegenwoordigd welke voor andere waarden zijn opgenomen, zijn geen gebieden geselecteerd21. De betekenis van het gebied is afgemeten aan de omvang van de aanwezige populatie. In een tweede stap zijn eventueel nog extra gebieden toegevoegd met het oog op landelijke dekking, geografische spreiding en grensoverschrijding22. In de onderstaande tabel zijn de habitatsoorten vermeld die bij de aanmelding hebben geleid tot selectie van het gebied en/of de habitatsoorten waarvoor het gebied op grond van de huidige gegevens en omstandigheden aan de selectiecriteria zou voldoen (zie ook bijlage B.3).

Het volgende overzicht van selecterende soorten is verdeeld over de vier deelgebieden zoals die oorspronkelijk als Habitatrichtlijngebied zijn aangemeld.

Uiterwaarden IJssel (oorspronkelijk nummer: NL9802036)

Code

Soort

Xa

Yb

Landelijke populatie c

% in Uiterwaarden IJssel d

% in Yde gebied e

Selectie bij aanmelding

H1337

Bever

5

4

165 territoria

B1 (2-6%)

B1 (2-6%)

nee

Gelderse Poort (oorspronkelijk nummer: NL9902004)

Code

Soort

Xa

Yb

Landelijke populatie c

% in Gelderse Poort d

% in Yde gebied e

Selectie bij aanmelding

H1337

Bever

5

4

165 territoria

A1 (15-30%)

B1 (2-6%)

ja

H1145

Grote modderkruiper

zie bijlage B.3

nee

  • a)

    Aantal gebieden dat maximaal voor deze soort kan worden geselecteerd volgens het criterium: “behorend tot de X belangrijkste gebieden” voor de betreffende soort.

  • b)

    Aantal gebieden dat op grond van de huidige gegevens en omstandigheden zou voldoen aan het onder (a) genoemde selectiecriterium (Y < X indien er minder dan X gebieden zijn waarin de soort is vastgesteld of voorkomt in differentiërende omvang).

  • c)

    Landelijke voortplantingspopulatie in exemplaren of aantal bezette kilometerhokken (km2).

  • d)

    Populatiegrootte in het onderhavige gebied uitgedrukt als percentage van de landelijke populatie. (Niet ingevuld indien gebied niet één van de X belangrijkste gebieden is.)

  • e)

    Populatiegrootte in het, in rangorde van aflopende betekenis, Yde belangrijkste gebied.

M

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

4.4 Verspreiding habitattypen en soorten in het Habitatrichtlijngebied

De begrenzing van de Habitatrichtlijngebied in het Natura 2000-gebied Rijntakken is in het bijzonder bepaald aan de hand van de ligging van habitattypen en leefgebieden van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen (zie verder paragraaf 3.2). De verspreiding van de betreffende habitattypen en soorten binnen het gebied wordt in deze paragraaf globaal beschreven ter onderbouwing van de gevolgde begrenzing. Het is niet bedoeld als een uitputtende beschrijving.

UITERWAARDEN IJSSEL

Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden (H3150) komen voor in oude rivierarmen en in gegraven wateren in de Duursche Waarden, de Reuversweerd (Cortenoever), Rammelwaard, de Wilpse Klei, Hoenwaard en Vreugderijkerwaard. Beken en rivieren met waterplanten, grote fonteinkruiden (H3260B) komt in de vorm van vegetaties met rivierfonteinkruid voor langs de oevers in het mondingsgebied van de IJssel (incl. Keteldiep). En daarnaast langs de noordkant van de rivier tussen Kattendiep en Zwolle, en langs de zuidkant van de rivier van De Zande (De Welle) tot Zwolle. Op grote schaal komt het verder voor in de Vreugderijkerwaard. Het habitattype slikkige rivieroevers (H3270) komt voor in de Stokebrandswaard, de Rammelwaard en de Velperwaarden. Het habitattype slikkige rivieroevers (H3270) komt voor in de Stokebrandswaard en Rammelwaard. Het type ontwikkeld zich afhankelijk van het verloop van de rivierwaterstand van jaar tot jaar in wisselende mate. *Stroomdalgraslanden (H6120) zijn vlakdekkend aanwezig in de Velperwaarden, de Rammelwaard, de Reuversweerd (Cortenoever), de Ravenswaarden, de Wilpse Klei, de Duursche Waarden, Vreugderijkerwaard, Scherenwelle en Koppelerwaard. Het habitattype ruigten en zomen, moerasspirea (H6430A) komt voor in de Keizers- en Stobbenwaard, en verder in de Duursche Waarden; ruigten en zomen, harig wilgenroosje (H6430B) komt voor ten zuiden van Wilsum en ruigten en zomen, droge bosranden (H6430C) komt voor bij Fortmond, Cortenoever en in de Gelderse Toren. Glanshaver- en vossenstaarthooilanden, glanshaver (H6510A) komen vlakdekkend voor in de Velperwaarden, Reuversweerd (Cortenoever), Stokebrandswaard, Ravenswaarden, Rammelwaard, de Wilpse Klei, Duursche Waarden, Vorchterwaarden, Buitenwaarden, Hoenwaard, Vreugderijkerwaard, Scherenwelle en Koppelerwaard. Glanshaver- en vossenstaarthooilanden, vossenstaart (H6510B) is als kievitsbloemhooiland op één plek in het gebied aanwezig: Scherenwelle bij Wilsum. Beuken-eikenbossen met hulst (H9120) komen voor bij de Hezenberg, bij Klooster Hulsbergen, bij Fortmond en bij Gorssel (Eester Loo). *Vochtige alluviale bossen, zachthoutooibossen (H91E0A) komen voor in de Koppenwaard, de Gelderse Toren, de Reuversweerd (Cortenoever), Stokebrandswaard, Rammelwaard, Ravenswaarden, de Wilpse Klei, Keizers- en Stobbewaarden, tussen Welsum en Welsumerveld, Duursche Waarden, Oenerdijkse- en Welsumerwaarden, Buitenwaarden, Zalkerbosch, de Zande, Scherenwelle. *Vochtige alluviale bossen, zachthoutooibossen (H91E0A) komen voor in de Gelderse Toren, de Reuversweerd (Cortenoever), Stokebrandswaard, Rammelwaard, Ravenswaarden, de Wilpse Klei, Keizers- en Stobbewaarden, delen van het voormalige beschermd natuurmonument tussen Welsum en Welsumerveld, Duursche Waarden, Oenerdijkse- en Welsumerwaarden, Buitenwaarden, Zalkerbosch, de Zande, Scherenwelle. Vochtige alluviale bossen, essen-iepenbossen (H91E0B) komt in kleine oppervlakte voor, in combinatie met zachthoutooibossen of in combinatie met harthoutooibossen in de Gelderse Toren, en de Ravenswaarden. Vochtige alluviale bossen, beekbegeleidende bossen (H91E0C) komt met een relatief grote oppervlakte voor in de Havikerwaard (en elders met kleine oppervlakten. Droge hardhoutooibossen (H91F0) zijn aanwezig in Reuversweerd (Cortenoever), Stokebrandswaard, bij Fortmond, in de Hoenwaard (zuidkant) en in het Zalkerbos.

De rivierprik (H1099) komt voor bij de Velperwaarden. De bittervoorn (H1134) komt voor in de Duursche Waarden, Vorchterwaarden, Oenerdijker en Weelsumerwaarden, Bandijk, Rammelwaard, Ravenswaarden en Velperwaarden. De kleine modderkruiper (H1149) komt voor in plassen en strangen van de Duursche Waarden, Oenerdijker en Weelsumerwaarden, Rammelwaard. De rivierdonderpad (H1163) komt voor langs stenige oevers in de Duursche Waarden en Vreugderijkerwaard. Kamsalamander (H1166) heeft in de Duursche Waarden een bestendige populatie en komt verder voor in Cortenoever. De meervleermuis (H1318) komt voor bij de Gelderse Toren. De bever (H1337) komt verspreid voor in het hele deelgebied.

UITERWAARDEN NEDERRIJN

Het habitattype meren met krabbenscheer en fonteinkruiden (H3150) komt voor in de Rhenensche buitenwaarden. De habitattypen slikkige rivieroevers (H3270), meren met ruigten en zomen, moerasspirea (H6430A), glanshaver- en vossestaarthooilanden, glanshaver (H6510A) komen voor in de Rhenensche buitenwaarden en de Amerongse Bovenpolder. Het habitattype *stroomdalgraslanden (H6120) komt voor in de Amerongse Bovenpolder. Het habitattype *vochtige alluviale bossen, zachthoutooibossen (H91EOA) komt voor in de Rhenense buitenwaarden, de Amerongse Bovenpolder. Het habitattype droge hardhoutooibossen (H91FO) komt voor in de Amerongse Bovenpolder. De habitatrichtlijn soort bittervoorn (H1134) komt voor in de Rhenensche buitenwaarden. De kleine modderkruiper (H1149) komt voor in de Rhenensche buitenwaarden en de Amerongse Bovenpolder. De kamsalamander (H1166) komt voor in de Rhenensche buitenwaarden. De bever (H1337) komt voor in de Rhenensche buitenwaarden.

GELDERSE POORT

Het habitattype meren met krabbenscheer en fonteinkruiden (H3150) komt voor in de Bemmelsche Waarden en Gendsche Polder, de Oude Waal bij Nijmegen, Groenlanden, Millingerwaard, Oude Waal bij De Bijland, de Rijnstrangen, Lobberdensche Waard, Loowaard, Angerensche Buitenpolder. Het gaat om voorkomens met watergentiaan, witte waterlelie en gele plomp en ondergedoken grootbladige fonteinkruiden (binnendijks).

De vorm met krabbenscheer is zeldzaam (alleen in de Rijnstrangen).

Het zwaartepunt van de verspreiding van habitattype slikkige rivieroevers (H3270) ligt vooral in de Erlecomse Waard, een onbekade uiterwaard. Andere belangrijke locaties zijn Millingerwaard (klei- en zandwinputten), Gendtse Polder (Vossengat), Klompenwaard. In de Rijnstrangen gaat het om de Oude Waal bij de Bijland. En verder de uiterwaard bij Spijk en Tolkamer. *Stroomdalgraslanden (H6120) liggen voor een groot deel buitendijks, op oeverwallen en rivierduinen in het winterbed van Waal en Rijn. Belangrijke deelgebieden met wat grotere aaneengesloten oppervlakten zijn: percelen in de omgeving van Tolkamer (Bijlanddijk, Helikopterveldje en talud van haven), de Millingerwaard (oeverwallen en rivierduinen), de Klompenwaard (Fort Pannerden en oeverwal), de Erlecomse Waard (oeverwal) en de Bizonbaai (oeverwal). Kleinere voorkomens liggen in de Gendtse Polder, en de Lentse Waard. Het habitattype ruigten en zomen, moerasspirea (H6430A) komt binnendijks en buitendijks voor. Belangrijke binnendijks gelegen plekken met dit subtype liggen in Groenlanden. Buitendijks komt het voor in de Lobberdensche Waard, Gendtse- en Bemmelse Polder, en rond de Oude Waal bij Nijmegen. Glanshaver- en vossenstaarthooilanden, glanshaver (H6510A) komt vlakdekkend voor bij de Oude Rijn in de Pannerdensche Waard.

Van het habitattype *vochtige alluviale bossen, zachthoutooibossen (H91E0) komen buitendijks langs de Waaltak aaneengesloten complexen voor in de Kekerdomse en Millingerwaard en wat kleinere en meer verspreide bossen en bosjes in de Erlecomse Waard, bij de Kaliwaal, de Oude Waal/Stadswaard ,en in de Gendtse- en Bemmelse Polder en de Klompenwaard. Langs de Rijn gaat het vooral om bossen en bosjes in de Lobberdensche Waard. Ook binnendijks zijn zachthoutooibossen aanwezig, met name langs de Rijnstrangen en in de Groenlanden. Het voorkomen van droge hardhoutooibossen (H91F0) is beperkt tot het Colenbrandersbos in de Millingerwaard.

De trekvissen zeeprik (H1095), rivierprik (H1099), elft (H1102) en zalm (H1106) zijn in hun voorkomen (doortrek- en opgroeigebied) beperkt tot het zomerbed van de rivier cq. de kribvakken.

De zeeprik is aangetroffen ter hoogte van de Huissensche Waarden, Klompenwaard, en Kaliwaal. De rivierprik ter hoogte van de Bemmelsche Waarden en Groenlanden, Millingerwaard, Klompenwaard en Lobberdensche Waard. De zalm is aangetroffen bij de Huissensche Waarden. Ook de rivierdonderpad (H1163) wordt hier aangetroffen. De poldervissen bittervoorn (H1134), grote modderkruiper (H1145), kleine modderkruiper (H1149)) komen voor waar stilstaand, ondiep water aanwezig is. De bittervoorn komt wijdverspreid voor, ondermeer in de Bemmelsche Waarden, Groenlanden, Gendsche Polder, Kaliwaal, Lobberdensche Waard, Oude Rijnstrangen en Millingerwaard.

De grote modderkruiper komt voor in Oude Rijnstrangen, Reimerswaard, Millingerwaard, Groenlanden, Bemmelsche Waarden. De kleine modderkruiper komt wijdverspreid en plaatselijk algemeen voor, ondermeer in de Bemmelsche Waarden, Gendsche Polder, Kaliwaal, Millingerwaard, Oude Waal, Lobberdensche Waard, Reimerswaard, Rijnstrangen en de uiterwaarden bij Angeren en Huissen. De meervleermuis (H1318) komt voor boven het open water van plassen, zoals bij de Oude Rijnstrangen en gebruikt het gebied als voedselgebied. De kamsalamander (H1166) komt voor in Groenlanden, Bemmelsche Waarden, Oude Waal, Gendtse Polder, Millingerwaard, Klompenwaard, Rijnstrangen, Pannerdensche Waard, en in de uiterwaarden bij Angeren en Huissen. Belangrijke concentraties van de bever (H1337) in de Gelderse Poort liggen in de Millingerwaard, Lobberdensche Waard en Tengnagelwaard.

UITERWAARDEN WAAL

Het habitattype meren met krabbenscheer en fonteinkruiden (H3150) komt voor in de Stiftsche Uiterwaarden, de Rijswaard, en de Hurwenensche Kil. Het habitattype slikkige rivieroevers (H3270), dat afhankelijk van het verloop van de rivierwaterstand van jaar tot jaar op verschillende plekken tot ontwikkeling komt, is aangetroffen in de Hurwenensche Uiterwaarden en langs de Heesseltsche Uiterwaarden.

*Stroomdalgraslanden (H6120) zijn aanwezig ten noorden van de Kil van Hurwenen en in de Winssensche Uiterwaarden en Ewijksche Waard. Glanshaver- en vossenstaarthooilanden, glanshaver (H6510A) zijn aanwezig in het noordelijk deel van de Hurwenensche Uiterwaarden, in de Stiftsche Uiterwaarden, in de Winssensche Uiterwaarden en Ewijksche Waard, en in de Rijswaard. Het habitattype ruigten en zomen, moerasspirea (H6430A) komt voor in de Heesseltsche Uiterwaarden en bij de Hurwenensche Kil.

*Vochtige alluviale bossen, zachthoutooibossen (H91E0A) zijn aanwezig in de Rijswaard en Kerkenwaard, en in de Heesseltsche Uiterwaarden en de Hurwenensche Uiterwaarden.

De trekvissen zeeprik (H1095), rivierprik (H1099), elft (H1102) en zalm (H1106) komen voor in doortrek- en opgroeigebied van het zomerbed van de rivier cq. de kribvakken in de Habitatrichtlijngebieden. De kleine modderkruiper (H1149) komt voor inde Heesseltsche Uiterwaarden, de Hurwenensche Uiterwaarden en de Rijswaard. De bittervoorn (H1134) komt voor in de Heesseltsche Uiterwaarden. De kamsalamander (H1166) komt voor in de Heesseltsche Uiterwaarden en de Hurwenensche Uiterwaarden. De bever (H1337) komt voor in het deelgebied Kil van Hurwenen.

N

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

5.1 Inleiding

Het ecologisch netwerk Natura 2000 moet de betrokken natuurlijke habitats en leefgebieden van soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding behouden of in voorkomend geval herstellen. Onder het begrip “instandhouding” wordt een geheel aan maatregelen verstaan die nodig zijn voor het behoud of herstel van natuurlijke habitats en populaties van wilde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding. Ingevolge artikel 4, vierde lid, Habitatrichtlijn worden bij aanwijzing als Habitatrichtlijngebied “tevens de prioriteiten vast[gesteld] gelet op het belang van de gebieden voor het in een gunstige staat van instandhouding behouden of herstellen van een type natuurlijke habitat […] of van een soort […] alsmede voor de coherentie van Natura 2000 en gelet op de voor dat gebied bestaande dreiging van achteruitgang en vernietiging”.

Deze bepaling is in artikel 2.1, vierde lid, van de Wet natuurbescherming (onder de Omgevingswet: artikel 3.58, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)) nader uitgewerkt. Op grond van dit artikel bestaat de verplichting om in een aanwijzing doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van leefgebieden van vogelsoorten dan wel doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van natuurlijke habitats of populaties van de in het wild levende dier- en plantensoorten op te nemen. Om die reden zijn voor elk Natura 2000-gebied instandhoudingsdoelstellingen ontwikkeld, waarbij per habitattype en per (vogel)soort is uitgegaan van landelijke doelen en de bijdrage die een gebied redelijkerwijs kan leveren voor het bereiken van een gunstige staat van instandhouding op landelijk niveau. Voor zover van toepassing is daarbij aangegeven welke habitattypen en/of (vogel)soorten ten koste mogen gaan van andere habitattypen en (vogel)soorten. Bij broedvogelsoorten met een regionale doelstelling is in de toelichting aangegeven wat in een bepaalde periode de minimale en maximale bijdrage van het betreffende gebied aan het regionale doelniveau is geweest.

Niet alle instandhoudingsdoelstellingen zijn in dit aanwijzingsbesluit gekwantificeerd (daarvoor moet een habitatkaart of beheerplan worden geraadpleegd). In die gevallen is het voor het bepalen van wat in de instandhoudingsdoelstellingen onder “behoud' dan wel “uitbreiding” of “verbetering” moet worden verstaan belangrijk te weten wat de referentiesituatie (of “nulsituatie”) is waarmee deze termen moeten worden vergeleken. Dat is eveneens van belang voor het handhaven van het verslechteringsverbod. De situatie ten tijde van het publiceren van een aanwijzingsbesluit is bepalend voor wat onder “behoud” moet worden verstaan en vanaf welk niveau “uitbreiding” en “verbetering” nagestreefd moet worden. De instandhoudingsdoelstellingen die niet geconcretiseerd zijn moeten dus zó begrepen worden, dat het behoudsniveau van de habitattypen en soorten betrekking heeft op oppervlakte en kwaliteit, respectievelijk omvang en kwaliteit leefgebied en omvang populatie, zoals aanwezig op de datum van aanwijzen. Dit is tevens het niveau van waaraf “uitbreiding” en “verbetering” nagestreefd moet worden. Voor specifiek de grutto geldt 2025 als referentiedatum, aangezien in dat jaar voor de soort een nieuwe en een aangepaste instandhoudingsdoelstelling zijn opgenomen.

Voor een habitattype wordt de verdeling gemaakt in oppervlakte en kwaliteit, zodat de aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een habitattype altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de oppervlakte en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit wordt gegeven.

Voor soorten is het leefgebied medebepalend en geldt een verdeling in omvang en kwaliteit van het leefgebied23. De aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een soort, waarvan het populatiedoel niet is geconcretiseerd met een getal, is altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de omvang van het leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit van het leefgebied voor “behoud” of “uitbreiding” van de populatie. De aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een vogelrichtlijnsoort waarbij het populatiedoel is geconcretiseerd met een getal is het doel in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de omvang van het leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een geconcretiseerde populatieomvang24. In deze formulering wordt er met de woorden “voor” of “met een draagkracht voor” een koppeling aangebracht tussen de doelcomponent leefgebied en de doelcomponent populatie. Dat heeft zijn oorzaak in het feit dat maatregelen in de regel aangrijpen op het leefgebied van de soort en niet op de soort zelf (het directe effect op het leefgebied werkt via het leefgebied indirect door op de soort). Dat laat echter onverlet dat ook de populatieomvang tot de instandhoudingsdoelstelling behoort en niet slechts van ondergeschikt of indicatief belang is25.

In bijlage Bbijlage B.4 van deze nota van toelichting is een overzicht opgenomen van alle gebiedsdoelstellingen per Natura 2000-waarde.

Voor de Natura 2000-gebieden zullen in beheerplannen instandhoudingsmaatregelen worden uitgewerkt die beantwoorden aan de gebiedsspecifieke ecologische vereisten van de betrokken natuurlijke habitats en (vogel)soorten.

Als verdere invulling van het stellen van prioriteiten zijn voor de acht onderscheiden Natura 2000- landschappen26 kernopgaven geformuleerd op grond van de daar voorkomende habitattypen en soorten, de landelijke betekenis van deze waarden binnen het betreffende landschap, de belangrijkste verbeteropgaven en de beïnvloedingsmogelijkheden. Per landschap omvatten ze de belangrijkste behoud- en herstelopgaven. De kernopgaven stellen prioriteiten (“richting geven”) en geven overeenkomsten en verschillen tussen en binnen de gebieden aan. Zij hebben in het bijzonder betrekking op habitattypen en (vogel)soorten die sterk onder druk staan en/of waarvoor Nederland van groot of zeer groot belang is. De kernopgaven worden per Natura 2000-landschap behandeld en opgesomd in hoofdstuk 5 van het Natura 2000 doelendocument (2006).

O

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

5.5 Vogelrichtlijn: broedvogels

A004

Dodaars

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 45 paren.

Toelichting

Het aantal paren is onder andere afhankelijk van de voorjaarswaterstand en strengheid van de voorafgaande winter en kan daarom sterk fluctueren van jaar tot jaar. Van 1999 tot 2011 varieerden de aantallen tussen 15 en 67 paren. Ondanks de onduidelijke lokale trend de laatste 10 jaren is behoud voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie.

A017

Aalscholver

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 660 paren.

Toelichting

Kolonies van de aalscholver komen verspreid binnen het gebied voor. Het aantal in de doelstelling is afgeleid van het gemiddelde van de jaren 1999-2003 van 664 paren. Ondanks de dalende trend de laatste jaren is gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding behoud voldoende. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor meerdere sleutelpopulaties.

A021

Roerdomp

Doel

Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 20 paren.

Toelichting

De verspreiding van de roerdomp is sterk afgenomen, waardoor het broed- en foerageergebied momenteel erg klein is geworden. Uit hervestiging na verbeteringen aan het leefgebied is echter gebleken dat het gebied potenties heeft. In de periode 1999-2011 varieerde het aantal paren in dit Natura 2000-gebied tussen 1 en minstens 10 broedparen. Het aantal in de doelstelling is afgeleid van het gemiddelde van de jaren 1989-1993 van 21,4 territoria in het belangrijkste deelgebied (Gelderse Poort). Gezien de historische potentie kan het gebied een relatief hogere bijdrage leveren aan de landelijke populatiedoelstelling, waar een uitbreiding is voorzien. Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding en de negatieve lokale trend is uitbreiding en/of verbetering kwaliteit leefgebied gewenst. Het gebied kan voldoende draagkracht gaan leveren voor een sleutelpopulatie.

A022

Woudaap

Doel

Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 20 paren.

Toelichting

De woudaap is in het rivierengebied een broedvogel van bijvoorbeeld oude rivierstrangen en kleiputten. In 1976 waren 17 paren aanwezig. Van de periode daarna, 1977-1988, zijn geen telgegevens bekend. Een sterke terugval resulteerde in wisselende aantallen tussen 0-5 paren in de periode van 1999 tot 2011. Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is uitbreiding van de populatie op het relatief hoge niveau van een sleutelpopulatie noodzakelijk. Het gebied kan voldoende draagkracht gaan leveren voor een sleutelpopulatie.

A119

Porseleinhoen

Doel

Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 40 paren.

Toelichting

Van oudsher vormen de uiterwaarden van de grote rivieren een belangrijk broedgebied voor de porseleinhoen. In de periode 1999-2003 zaten er gemiddeld 19 broedparen in het gebied. Scherpe fluctuaties zijn typerend voor het voorkomen van de soort, met als gevolg dat ook de populatiegrootte in het Natura 2000-gebied tussen 1999 en 2011 sterk fluctueerde. Het aantal paren in de doelstelling heeft daarom betrekking op gunstige jaren. “Gunstige jaren” voor het porseleinhoen zijn jaren met hoge rivierwaterstanden met inundaties van uiterwaarden in de periode mei/juni. “Goede broedplekken” voor het porseleinhoen zijn open moerassige terreinen van minimaal 1 tot 2 hectare met matig voedselrijk water. Vanwege de zeer ongunstige staat van instandhouding van de landelijke populatie en de negatieve lokale trend is herstel van de populatie gewenst. Het aantal in de doelstelling is afgeleid van de som (37 broedparen) van de maxima van de afzonderlijke deelgebieden vanaf 1999. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie.

A122

Kwartelkoning

Doel

Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 160 paren.

Toelichting

De rijk gestructureerde hooilanden en ruigten in de rivieruiterwaarden vormen een belangrijk broedgebied van de kwartelkoning in Nederland. In de periode 1999-2003 zaten er gemiddeld 110 broedparen in het gebied. Scherpe fluctuaties zijn typerend voor het voorkomen van de soort. Tussen 1999 en 2011 fluctueerde het aantal paren tussen 10 en 135. Het aantal paren in de doelstelling heeft daarom betrekking op gunstige jaren met een gemiddeld latere maaidatum als gevolg van inundaties in de winter. Het aantal in het doel is afgeleid van de som (158 broedparen) van de maxima van de afzonderlijke deelgebieden vanaf 1999. Er is gekozen voor een verbeteropgave voor het leefgebied omdat de lokale trend de laatste tien jaren sterk negatief is. Het gebied levert voldoende draagkracht voor meerdere sleutelpopulaties.

A153

Watersnip

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 17 paren.

Toelichting

De watersnip is een broedvogel van natte hooilanden en vooral van pas gemaaid, plas-dras rietland in uiterwaarden. Voor de periode 1999-2003 wordt het gemiddeld aantal paren voor het Natura 2000-gebied geschat op ten minste 17. Het gebied levert onvoldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie.

A156

Grutto

Doel

Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 110 broedparen.

Toelichting

De grutto broedt al geruime tijd in dit gebied. De populatie is de laatste decennia zeer sterk afgenomen tot een populatie van 30 broedparen in 2023. De soort komt als broedvogel met name nog voor in de uiterwaarden van de IJssel bij Hattem, Wilp en Doesburg en in de uiterwaarden van de Neder-Rijn ten noorden van Eck en Wiel. Vanwege de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding van de populatie en de negatieve lokale trend is uitbreiding van de populatie (t.o.v. 2025) noodzakelijk. Gezien het landelijke doel voor de populatie, is het belangrijk dat de potentie voor ten minste 110 broedparen wordt benut, door het leefgebied te verbeteren en in beperkte mate uit te breiden; dat is met name het geval waar de rivier nog niet diep is ingesneden in het landschap, zoals bij Hattem. Daarvoor is het belangrijk dat de draagkracht van het gebied voortdurend toeneemt, zodanig dat er in 2050 110 paren kunnen broeden. Deze populatieomvang is in 2050 haalbaar indien de lokale populatietoename op natuurlijke wijze wordt versterkt door enige aanvulling vanuit de toenemende regionale meta-populatie. Deze populatieomvang is kleiner dan de omvang die in het verleden is voorgekomen. Het gebied levert voldoende draagkracht voor een zelfstandige sleutelpopulatie.

A197

Zwarte stern

Doel

Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 240 paren.

Toelichting

De Gelderse Poort levert als broedgebied, tezamen met De Wieden, de grootste bijdrage van Nederland. Daarnaast is het belang van Uiterwaarden IJssel toegenomen en bleef de kleinere populatie van Uiterwaarden Waal stabiel. Van oudsher bevonden de nestplaatsen van de zwarte sterns zich in krabbenscheerbegroeiingen (Rijnstrangen) en op andere drijvende delen van waterplanten in uiterwaardplassen (vooral wortelstokken van gele plomp). Door het afnemen van geschikte nestplaatsen namen de aantallen af. Na het aanbieden van nestvlotjes nam de populatie snel toe. Het aantal in de doelstelling is afgeleid van de som (235 paren) van de maxima van de afzonderlijke deelgebieden (respectievelijk 63-,150-,17 paren) tijdens de periode 1986-2011. Omdat het gemiddelde aantal van de peiljaren 1999-2003 (186 paren) in meerdere jaren (2000, 2003, 2004, 2005, 2008, 2010) is overschreden kan het gebied een hogere bijdrage leveren aan het herstel van de landelijke populatie. Daarom is ook een herstelopgave geformuleerd voor het leefgebied ondanks de stabiele lokale trend vanaf 1999. Het gebied kan voldoende draagkracht gaan leveren voor een sleutelpopulatie.

A229

IJsvogel

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 25 paren.

Toelichting

Na strenge winters kan de ijsvogel geheel afwezig zijn, maar na een reeks zachte winters in de periode 1990-2003 kwamen 36 paren in het Natura 2000-gebied Rijntakken tot broeden. In de periode 1999-2003 zaten er gemiddeld ten minste 22 broedparen in het gebied27. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding is behoud voldoende.

A249

Oeverzwaluw

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 680 paren.

Toelichting

Steile oeverkanten in zandwinplassen boden in recente jaren geschikte broedplekken voor de oeverzwaluw. Het aantal getelde paren van de oeverzwaluw fluctueert sterk, met een maximum van 906 paren in 2000 en een minimum van 316 paren in 2003. Het aantal in het doel is afgeleid van het gemiddelde in de periode 1999-2003 van 678 broedparen. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding is behoud voldoende. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor enkele sleutelpopulaties.

A272

Blauwborst

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 95 paren.

Toelichting

In de jaren zeventig was de blauwborst een schaarse broedvogel met 15-20 paren in de Gelderse Poort. Vervolgens daalde de stand sterk waarop de blauwborst vermoedelijk zelfs een jaar volledig ontbrak (1989). Hierna vond hervestiging plaats, met als motor de sterke toename vanaf halverwege de jaren zeventig in de twee Nederlandse brongebieden: de Biesbosch en Zuid-Flevoland. Met enige vertraging vond vanaf begin jaren negentig de herkolonisatie van de Gelderse Poort plaats tot een niveau van tegen de 100 paren (met maximaal 128 paren in 1998). Het aantal in het doel is afgeleid van het gemiddelde over de periode 1999-2003 van 95 paren. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding en de stabiele lokale trend is behoud voldoende. Het gebied levert voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie.

A298

Grote karekiet

Doel

Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 70 paren.

Toelichting

Eind jaren zestig broedden jaarlijks nog ten minste 100 paren grote karekieten in de Gelderse Poort. De populatie in de Rijnstrangen floreerde nog tot in de jaren negentig met 57 paren in 1991 en langs de IJssel in 1990 nog 11 paren. Daarna trad een snelle afname op door het verdwijnen van vitale rietvegetaties. Het aantal in de doelstelling is afgeleid van de som (70 paren) van de maxima van de afzonderlijke deelgebieden tijdens de periode 1980-2011. De maxima zijn voor Uiterwaarden IJssel, Uiterwaarden Neder-Rijn, Gelderse poort en Uiterwaarden Waal respectievelijk 11-, 2-, 57-, en 1 broedparen. Gezien de historische potentie kan het gebied een grotere bijdrage leveren aan de landelijke herstelopgave voor de populatie. Gezien de landelijk ongunstige staat van instandhouding en de negatieve lokale trend is een herstelopgave toegekend aan het leefgebied. Het gebied kan voldoende draagkracht gaan leveren voor een sleutelpopulatie.

 
 

P

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

5.6 Vogelrichtlijn: niet-broedvogels

A005

Fuut

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 570 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Het gebied heeft voor de fuut met name een functie als foerageergebied. Sinds begin jaren tachtig is de populatie toegenomen. Behoud is voldoende, de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding heeft vooral betrekking op de situatie in het IJsselmeergebied.

A017

Aalscholver

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 1.300 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Het gebied heeft voor de aalscholver met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. In de jaren tachtig is de populatie sterk toegenomen en daarna min of meer stabiel geworden met recentelijk een lichte afname. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding.

A037

Kleine zwaan

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 100 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Aantallen kleine zwanen zijn van internationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort onder andere een functie als foerageergebied en als slaapplaats. Het aantalsverloop vertoonde een optimum in begin jaren tachtig, daarna een afname. Behoud van de huidige situatie is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd. De afname is waarschijnlijk ten dele een gevolg van een afname in de internationale populatieomvang.

A038

Wilde zwaan

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 30 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Aantallen wilde zwanen zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. Het aantalsverloop vertoonde een optimum rond 1985, daarna een afnemende tendens. De aantallen worden evenals bij de kleine zwaan sterk beïnvloed door de frequentie en duur van de inundaties van de uiterwaarden. Behoud is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd.

A039

Toendrarietgans

Doel

Behoud omvang en kwaliteit van het foerageergebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 125 vogels (seizoensgemiddelde). Behoud omvang en kwaliteit van de rust- en slaapplaatsfunctie voor een populatie van gemiddeld 2.800 vogels (seizoensmaximum).

Toelichting

Het gebied heeft voor de toendrarietgans een functie als foerageergebied, rust- en slaapplaats. De populatiedoelen in de doelstelling zijn afgeleid van de gemiddelden van de respectievelijke seizoensgemiddelden en seizoensmaxima van IJssel, Nederrijn, Gelderse Poort en Waal in de periode 1999/2000-2003/2004. De aantallen ganzen zijn van nationale en internationale betekenis. De soort neemt sinds begin jaren negentig toe. Deze toename lijkt te worden afgeremd.

A041

Kolgans

Doel

Behoud omvang en kwaliteit van het foerageergebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 35.400 vogels (seizoensgemiddelde). Behoud omvang en kwaliteit van de rust- en slaapplaatsfunctie voor een populatie van gemiddeld 180.100 vogels (seizoensmaximum).

Toelichting

Het gebied heeft voor de kolgans een functie als foerageergebied, slaap- en rustplaats. De populatiedoelen in de doelstelling zijn afgeleid van de gemiddelden van de respectievelijke seizoensgemiddelden en seizoensmaxima van IJssel, Nederrijn, Gelderse Poort en Waal in de periode 1999/2000-2003/2004. De aantallen ganzen zijn van nationale en internationale betekenis. Sinds begin jaren negentig is de populatie sterk toegenomen. Deze toename lijkt enigszins te stabiliseren. De genoemde aantallen zijn lager dan de actueel aanwezige aantallen. De doelstelling heeft geen betrekking op de eventuele functie van het gebied als broedgebied voor deze soort.

A043

Grauwe gans

Doel

Behoud omvang en kwaliteit van het foerageergebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 8.300 vogels (seizoensgemiddelde). Behoud omvang en kwaliteit van de rust- en slaapplaatsfunctie voor een populatie van gemiddeld 21.500 vogels (seizoensmaximum).

Toelichting

Het gebied heeft voor de grauwe gans een functie als foerageergebied, slaap- en rustplaats. De populatiedoelen in de doelstelling zijn afgeleid van de gemiddelden van de respectievelijke seizoensgemiddelden en seizoensmaxima van IJssel, Nederrijn, Gelderse Poort en Waal in de periode 1999/2000-2003/2004. De aantallen ganzen zijn van nationale en internationale betekenis. Sinds begin jaren negentig is de populatie sterk toegenomen. Deze toename lijkt enigszins te stabiliseren. De genoemde aantallen zijn lager dan de actueel aanwezige aantallen. De doelstelling heeft geen betrekking op de eventuele functie van het gebied als broedgebied voor deze soort.

A045

Brandgans

Doel

Behoud omvang en kwaliteit van het foerageergebied met een draagkracht voor een regionale populatie van gemiddeld 920 vogels (seizoensgemiddelde). Behoud omvang en kwaliteit van de rust- en slaapplaatsfunctie voor een regionale populatie van gemiddeld 5.200 vogels (seizoensmaximum).

Toelichting

Het gebied heeft voor de brandgans een functie als foerageergebied, slaap- en rustplaats. De populatiedoelen in de doelstelling zijn afgeleid van de gemiddelden van de respectievelijke seizoensgemiddelden en seizoensmaxima van IJssel, Nederrijn, Gelderse Poort en Waal in de periode 1999/2000-2003/2004. De aantallen ganzen zijn van nationale en internationale betekenis. Sinds begin jaren negentig is de populatie sterk toegenomen. Deze toename lijkt enigszins te stabiliseren. De genoemde aantallen zijn lager dan de actueel aanwezige aantallen. De doelstelling heeft geen betrekking op de eventuele functie van het gebied als broedgebied voor deze soort.

A048

Bergeend

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 120 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Het gebied heeft voor de bergeend met name een functie als foerageergebied. De laatste tien jaar is het aantal stabiel. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding.

A050

Smient

Doel

Behoud omvang en kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 17.900 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Het gebied heeft voor de smient een functie als foerageergebied, slaap- en rustplaats. De doelstelling is afgeleid van de gemiddelden van de respectievelijke seizoensgemiddelden van IJssel, Nederrijn, Gelderse Poort en Waal in de periode 1999/2000-2003/2004 en betreft het totaal aantal aangetroffen smienten in het gebied, die om verschillende, niet noodzakelijkerwijs overlappende redenen, gebruik kunnen maken van het gebied (foerageren, slapen, drinken). De aantallen smienten zijn van nationale en internationale betekenis. Sinds begin jaren negentig is de populatie sterk toegenomen. Deze toename heeft zich na 2000 niet voortgezet en lijkt zelfs een negatieve trend te worden. De doelstelling heeft geen betrekking op de eventuele functie van het gebied als broedgebied voor deze soort.

A051

Krakeend

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 340 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Het gebied heeft voor de krakeend met name een functie als foerageergebied. Sinds begin jaren negentig is de populatie sterk toegenomen. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding.

A052

Wintertaling

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 1.100 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Het gebied heeft voor de wintertaling met name een functie als foerageergebied. Aantallen fluctueren fluctueren (gerelateerd aan strenge winters), er is geen duidelijke trend. Behoud is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd.

A053

Wilde eend

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 6.100 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Het gebied heeft voor de wilde eend met name een functie als foerageergebied. Het aantalsverloop vertoonde verhoogde waarden begin jaren tachtig, maar is verder stabiel. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding.

A054

Pijlstaart

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 130 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Het gebied heeft voor de pijlstaart met name een functie als foerageergebied. Het aantalsverloop vertoonde sinds het jaar 2000 een onduidelijke trend. Behoud is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd.

A056

Slobeend

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 400 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Aantallen slobeenden zijn van internationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied. In de tweede helft van de jaren tachtig is de populatiegrootte toegenomen, de laatste 10 jaar is de trend onzeker. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding.

A059

Tafeleend

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 990 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Het gebied heeft voor de tafeleend met name een functie als foerageergebied. Aantallen zijn sinds de jaren zeventig aanvankelijk toegenomen, waarschijnlijk in samenhang met herstel van de populatie driehoeksmosselen. Sinds 1980 was er sprake van een afname in het Natura 2000-landschap Rivierengebied, waarschijnlijk ten gevolge van een toename in de randmeren. Behoud is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd. De waarschijnlijke oorzaak van de afname is niet gelegen in dit gebied.

A061

Kuifeend

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 2.300 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Het gebied heeft voor de kuifeend met name een functie als foerageergebied. Aantallen zijn sinds de jaren zeventig aanvankelijk toegenomen, waarschijnlijk in samenhang met herstel van de populatie driehoeksmosselen. De langjarige trend is stabiel. Behoud is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd.

A068

Nonnetje

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 40 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Het gebied heeft voor het nonnetje met name een functie als foerageergebied. Aantallen zijn begin jaren negentig afgenomen, maar dit lijkt een gevolg van een opeenvolging van zachte winters. Ondanks grote fluctuaties in aantallen is zowel op lange termijn als recent, een negatieve trend waarneembaar. Behoud is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd. De waarschijnlijke oorzaak van de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is niet gelegen in dit gebied.

A125

Meerkoet

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 8.100 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Het gebied heeft voor de meerkoet met name een functie als foerageergebied. Het aantalsverloop vertoonde een optimum rond begin jaren tachtig en daarna een afname. Aantallen zijn sinds 1996 opnieuw afgenomen, waarschijnlijk ten gevolge van toename in de randmeren. Behoud is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd.

A130

Scholekster

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 340 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Het gebied heeft voor de scholekster met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. Vanaf begin jaren tachtig is de populatie toegenomen en afgevlakt in de jaren negentig (met fluctuaties). Vanaf eind jaren negentig is weer sprake van een lichte afname, zij het met sterke fluctuaties. Behoud is voldoende, de waarschijnlijke oorzaak van de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is niet gelegen in dit gebied.

A140

Goudplevier

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 140 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Aantallen zijn van nationale betekenis. Het gebied en de IJsseldelta in het bijzonder heeft voor de goudplevier vooral een functie als foerageergebied. Aantallen zijn sterk fluctuerend onder invloed van het winterweer. De laatste jaren nemen de aantallen vogels af. De landelijk ongunstige staat van instandhouding heeft vooral betrekking op gebieden buiten het Natura 2000-netwerk. Behoud van de huidige situatie is voldoende, de waarschijnlijke oorzaak van de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is niet gelegen in dit gebied.

A142

Kievit

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 8.100 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Het gebied heeft voor de kievit met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. Het aantalsverloop was aanvankelijk fluctuerend, maar toonde vooral de laatste 10 jaren een sterke afname. Behoud is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd.

A151

Kemphaan

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 1.000 vogels (seizoensmaximum).

Toelichting

Aantallen kemphanen zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied, vooral na een voorjaarsinundatie. De aantallen zijn de laatste jaren laag. Er is geen landelijke herstelopgave van toepassing, handhaving van de huidige situatie is voldoende.

A156

Grutto

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 690 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Aantallen grutto’s zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. Aantallen zijn sterk fluctuerend met vooral de laatste 10 jaren een negatieve trend. Er is een behoudopgave toegekend omdat de oorzaak van de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding wordt veroorzaakt door ontwikkelingen in de omstandigheden voor broedvogels (grotendeels buiten het Natura 2000 netwerk). Binnen het Natura 2000-netwerk leveren de gebieden Waddenzee en Uiterwaarden IJssel de grootste bijdrage.

A156

Grutto

Doel

Behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een foeragerende populatie van gemiddeld 670 vogels (seizoensgemiddelde) en behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor een draagkracht voor een slapende populatie van gemiddeld 6.400 vogels (seizoensmaximum).

Toelichting

Aantallen grutto’s (inclusief IJslandse grutto’s) zijn van internationale en nationale betekenis. Aantallen zijn sterk fluctuerend, met een negatieve trend. Het gemiddelde seizoensgemiddelde foeragerende grutto's in de periode 2017/2018-2022/2023 bedroeg 50 vogels. Het gemiddelde seizoensmaximum van de in het gebied slapende grutto's bedroeg in dezelfde periode 990 vogels. De rust- en slaapplaatsen bevinden zich op natte locaties (oevers, plas-dras) in de IJsseluiterwaarden. De recente beoordeling van de landelijke staat van instandhouding is ongunstig voor de aspecten kwaliteit leefgebied en omvang populatie. Het is noodzakelijk dat het leefgebied en de populatie zo snel mogelijk worden hersteld tot een populatieaantal van ten minste 670 foeragerende vogels28 en 6.400 rustende/slapende vogels29. De verbetering van het leefgebied is alleen noodzakelijk voor zover er verslechtering heeft plaatsgevonden van het leefgebied sinds de aanwijzing als Vogelrichtlijngebied. (Een verdere) verbetering van de kwaliteit van het leefgebied respectievelijk uitbreiding van de populatie is niet noodzakelijk, omdat de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding vooral betrekking heeft op gebieden buiten het Natura 2000-netwerk.

A160

Wulp

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 850 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Het gebied heeft voor de wulp met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. De populatiegrootte vertoont een doorgaande toename. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding.

A162

Tureluur

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 65 vogels (seizoensgemiddelde).

Toelichting

Het gebied heeft voor de tureluur met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. Aantallen fluctueren, maar hebben een stabiele trend, zowel op lange termijn als recent. Behoud is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd.

Q

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

Nadere onderbouwing van wijzigingen in Natura 2000-waarden waarvoor het gebied is aangewezen, van de selectie als Habitatrichtlijngebied en toewijzing van en wijzigingen in de instandhoudingsdoelstellingen.

R

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt het volgende opschrift op de aangegeven wijze gewijzigd:

B.1 Wijzigingen in habitattypen en soorten ten opzichte van aanmelding als Habitatrichtlijngebied (2003) en/of hetde ontwerp-Natura 2000- besluiten (2008) (paragraaf 4.2.1 en 4.2.2)

S

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

B.2 Wijzigingen in vogelsoorten ten opzichte van aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (2000) en/of de ontwerp-Natura 2000-besluitenontwerpbesluiten (2008) (paragraaf 4.2.3)

De vogelsoorten waarvoor het gebied in 2000 is aangewezen, zijn indertijd ontleend aan SOVON (2000)30.

De numerieke criteria die daarin zijn opgenomen zijn ontleend aan de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000)31. Een gebied wordt slechts aangewezen voor soorten waarvoor het gebied van landelijke betekenis is. Hiervan is in beginsel sprake indien het gebied minstens 1% van de landelijke broedpopulatie herbergt, indien 0,1% van de biogeografische populatie geregeld in het gebied verblijft of indien het gebied in combinatie met andere gebieden voldoende bijdrage kan leveren aan een sleutelpopulatie.

Voor eventuele toevoeging of verwijdering van vogelsoorten is in de ontwerpen gebruik gemaakt van SOVON & CBS (2005)32 waarin de ontwikkeling van vogelaantallen in de laatste decennia is beschreven. Dit rapport heeft ten grondslag gelegen aan de formulering van de instandhoudingsdoelstellingen voor de Vogelrichtlijnsoorten. De aantallen van de vogels in het samengevoegde gebied Rijntakken zijn ontleend aan de notitie “Informatie over vogelsoorten in N2000 gebieden Rijntakken” (SOVON 2012).

Om ecologische redenen die in voorkomende gevallen hieronder zijn vermeld, is soms van deze algemene criteria afgeweken. Deze werkwijze heeft voor de lijst van vogelsoorten waarvoor dit gebied is aangewezen, de volgende consequenties:

Algemeen met betrekking tot het door samenvoeging ontstane Natura 2000-gebied Rijntakken:

Vogelsoorten die in ontwerp voor minstens één van de samengevoegde gebieden als waarden zijn opgenomen, zijn ten gevolge van de samenvoeging van de Vogelrichtlijngebieden van toepassing geworden op het gehele door samenvoeging ontstane Natura 2000-gebied Rijntakken.

  • In afwijking van de oorspronkelijke aanwijzing van de IJssel als Vogelrichtlijngebied (2000), maar conform het ontwerpbesluit Uiterwaarden IJssel (2008), is het gebied niet aangewezen voor de volgende vogelsoort(en) van bijlage I van de Vogelrichtlijn: kleine zilverreiger (A026), lepelaar (A034), visarend (A094), slechtvalk (A103) en reuzenstern (A190) als niet-broedvogel. Op grond van nieuwe kennis over aantallen, verspreiding en populatieomvang zijn voor de kleine zilverreiger alleen instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor de vijf gebieden met de grootste landelijke bijdrage en de gebieden die eerder waren geselecteerd. Het Natura 2000-gebied Rijntakken valt daarbuiten en is van weinig betekenis voor de landelijke staat van instandhouding van deze soort als niet-broedvogel. Op grond van nieuwe kennis over aantallen, verspreiding en populatieomvang zijn voor de visarend en slechtvalk alleen instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor de vijf gebieden met de grootste landelijke bijdrage. Het Natura 2000-gebied valt daarbuiten en heeft weinig betekenis voor de landelijke staat van instandhouding als niet-broedvogel. De lepelaar is verwijderd omdat het gebied inmiddels van marginale betekenis is voor de landelijke staat van instandhouding van de soort als niet-broedvogel door afname van de relatieve bijdrage, terwijl geen landelijke verbeteropgave geldt. Kwalificatie van de reuzenstern was gebaseerd op een onjuiste interpretatie van gegevens (de betreffende vogels pleisteren voornamelijk in het aangrenzende Ketelmeer). Het Natura 2000-gebied is slechts van marginale betekenis voor de landelijke staat van instandhouding van deze soort als niet-broedvogel.

  • In afwijking van de oorspronkelijke aanwijzing van de IJssel als Vogelrichtlijngebied (2000), maar conform het ontwerpbesluit Uiterwaarden IJssel (2008), is een trekkende vogelsoort zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn, verwijderd van de lijst van vogelsoorten waarvoor het gebied is aangewezen. Dit betreft de grote zaagbek (A070). Op basis van het huidige voorkomen is gebleken dat het gebied voor de soort van relatief geringe betekenis is voor de landelijke staat van instandhouding.

  • In aanvulling op de oorspronkelijke aanwijzingen als Vogelrichtlijngebied (2000) en de ontwerpbesluiten (2008) van Uiterwaarden IJssel, Uiterwaarden Neder-Rijn, Gelderse Poort en Uiterwaarden Waal als Natura 2000-gebied is het gebied Rijntakken ook aangewezen voor de volgende soort(en) trekvogel(s) zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn: watersnip (A153) als broedvogel. Het Natura 2000- gebied Rijntakken herbergde in de periode 1999-2003 minstens 1% van de landelijke broedpopulatie van deze soort (gemiddelde: 17 broedparen, 1%-drempel: 14 broedparen). Het gebied voldoet hiermee aan het criterium voor opname van deze soort en is daarmee van voldoende betekenis voor de instandhouding van de broedpopulatie op landelijke schaal.

  • In aanvulling op de oorspronkelijke aanwijzing van de Gelderse Poort als Vogelrichtlijngebied (2000), maar conform het ontwerpbesluit Gelderse Poort (2008) is één vogelsoort van bijlage I aan het gebied toegevoegd: woudaap (A022) als broedvogel. Het gebied herbergde minstens 1% van de landelijke broedpopulatie van de woudaap in de periode 1999-2003 (gemiddelde: 1 broedpaar, 1% drempel: 1 broedpaar). Het Natura 2000-gebied Rijntakken voldoet hiermee aan het criterium voor opname van deze soort en is daarmee van voldoende betekenis voor de instandhouding van de broedpopulatie op landelijke schaal.

  • Van de oorspronkelijke aanwijzing van Vogelrichtlijngebied Gelderse Poort is de toendrarietgans gehandhaafd. In aanvulling op de ontwerpbesluiten (2008) van Uiterwaarden IJssel, Uiterwaarden Neder-Rijn, Gelderse Poort en Uiterwaarden Waal is het Natura 2000-gebied Rijntakken ook aangewezen voor de volgende trekvogelsoort zoals bedoeld in artikel 4.2 van de richtlijn: toendrarietgans (A039) als niet broedvogel. Het gemiddeld aantal vogels in het gebied gedurende de peiljaren 1998/1999-2003/2004 bedraagt meer dan 0,1% van de biogeografische populatie. Het gebied voldoet hiermee aan het criterium voor opname van de soort.

  • In aanvulling op de oorspronkelijke aanwijzingen als Vogelrichtlijngebied (2000) en op de ontwerpbesluiten (2008) van Uiterwaarden IJssel, Uiterwaarden Neder-Rijn, Gelderse Poort en Uiterwaarden Waal is het Natura 2000-gebied Rijntakken ook aangewezen voor de volgende trekvogelsoort als bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn: bergeend (A048) als niet-broedvogel. Het gemiddeld aantal vogels in het gebied gedurende de peiljaren 1998/1999-2003/2004 bedraagt meer dan 0,1% van de biogeografische populatie. Het gebied voldoet hiermee aan het criterium voor opname van de soort.

  • In aanvulling op de oorspronkelijke aanwijzingen als Vogelrichtlijngebied (2000) en op de ontwerpbesluiten (2008) van Uiterwaarden IJssel, Uiterwaarden Neder-Rijn, Gelderse Poort en Uiterwaarden Waal is het Natura 2000-gebied Rijntakken ook aangewezen voor de volgende vogelsoort als bedoeld in bijlage 1 van de Vogelrichtlijn: goudplevier (A140) als niet-broedvogel. Het gemiddeld aantal vogels in het gebied gedurende de peiljaren 1998/1999-2003/2004 bedraagt meer dan 0,1% van de biogeografische populatie. Het gebied voldoet hiermee aan het criterium voor opname van de soort.

  • In aanvulling op de oorspronkelijke aanwijzingen als Vogelrichtlijngebied (2000) en op de ontwerpbesluiten (2008) van Uiterwaarden IJssel, Uiterwaarden Neder-Rijn, Gelderse Poort en Uiterwaarden Waal is het Natura 2000-gebied Rijntakken ook aangewezen voor de volgende vogelsoort als bedoeld in bijlage I van de Vogelrichtlijn: kemphaan (A151) als niet-broedvogel. Het gemiddeld aantal vogels in het gebied gedurende de peiljaren 1998/1999-2003/2004 bedraagt meer dan 0,1% van de biogeografische populatie. Het gebied voldoet hiermee aan het criterium voor opname van de soort.

  • In aanvulling op het Natura 2000-aanwijzingsbesluit (2014) is in 2025 de volgende trekvogelsoort zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn toegevoegd als broedvogel: grutto (A156). Het gebied herbergde minstens 0,1% van de biogeografische populatie in de periode 2016-2021.

T

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt het volgende opschrift op de aangegeven wijze gewijzigd:

B.4 Toewijzing instandhoudingsdoelstellingen aan Natura 2000-gebieden (artikel 5, artikel 6 en hoofdstuk 5)

U

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

B.4.1 Habitatrichtlijn: habitattypen

H3150 – Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden

Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel oppervlakte

Doel kwaliteit

Relatieve bijdrage

Besluit

010

Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

013

Alde Feanen

behoud

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

018

Rottige Meenthe & Brandemeer

uitbreiding

verbetering

B1

aanwijzingsbesluit

034

Weerribben

uitbreiding

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

035

De Wieden

uitbreiding

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

036

Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht

uitbreiding

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

037

Olde Maten & Veerslootslanden

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

038/066-68

Rijntakken

uitbreiding

verbetering

C

doel aangepast a

071

Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem

uitbreiding

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

072

IJsselmeer

behoud

behoud

A1

aanwijzingsbesluit x

074

Zwarte Meer

uitbreiding

verbetering

B2

aanwijzingsbesluit

076

Veluwerandmeren

behoud

behoud

B1

aanwijzingsbesluit

083

Botshol

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

094

Naardermeer

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

095

Oostelijke Vechtplassen

uitbreiding

verbetering

B1

aanwijzingsbesluit

103

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

uitbreiding

verbetering

B1

aanwijzingsbesluit

  • (a)

    De doelstelling is uitgebreid met een behoudsdoelstelling voor het aspect verspreiding.

Ongeveer de helft van de landelijke oppervlakte van het habitattype meren met krabbenscheer en fonteinkruiden wordt binnen de Natura 2000-gebieden beschermd (gebaseerd op een schatting van de oppervlakten van zowel begroeide als onbegroeide waterdelen van eutrofe meren en plassen). De landelijke staat van instandhouding van het habitattype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. In verscheidene gebieden wordt afgeweken van de landelijke doelstelling. In Olde Maten & Veerslootslanden (037) zijn behoudsdoelstellingen geformuleerd, omdat uitbreiding van de oppervlakte en verbetering van de kwaliteit al in voldoende mate in andere gebieden in Noordwest-Overijssel (De Wieden (035) en Weerribben (034)) kan worden gerealiseerd. In andere gebieden wordt er van de landelijke doelstelling afgeweken, omdat er nagenoeg geen mogelijkheid (ruimte) is om het habitattype uit te breiden en/of de potentie om de kwaliteit ervan te verbeteren gering is, bijvoorbeeld in Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving (010), Alde Feanen (013) en Botshol (083). In het Naardermeer (094) is door recent herstel een aanzienlijk areaal van het habitattype aanwezig. Behoud is derhalve voldoende.

H3260B – Beken en rivieren met waterplanten, grote fonteinkruiden

Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en behoud kwaliteit

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel oppervlakte

Doel kwaliteit

Relatieve bijdrage a

Besluit

038/066-68

Rijntakken

uitbreiding

behoud

B

doel aangepast b

152

Grensmaas

uitbreiding

behoud

A

aanwijzingsbesluit

112

Biesbosch

behoud

behoud

A

aanwijzingsbesluit

  • (a)

    Klassen zijn slechts globaal geduid (A > 15%, B = 2-15%) omdat betrouwbare cijfers, die op vergelijkbare wijze zijn bepaald, niet beschikbaar zijn. Bovendien varieert het voorkomen van jaar tot jaar.

  • (b)

    De doelstelling is uitgebreid met een behoudsdoelstelling voor het aspect verspreiding.

De staat van instandhouding van het habitattype beken en rivieren met waterplanten, grote fonteinkruiden (subtype B) is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “matig ongunstig”. In Nederland komt dit subtype slechts in enkele gebieden voor. Deze gebieden bieden geen potenties voor verder herstel van de kwaliteit van het subtype. Derhalve is ervoor gekozen landelijk een behoudopgave voor de kwaliteit te stellen. De landelijke doelstelling voor het aspect oppervlakte sluit aan op de staat van instandhouding. In het gebied Biesbosch wordt behoud van de oppervlakte nagestreefd, omdat het subtype niet karakteristiek is voor de zoetwatergetijdendelta. De ecologische potenties zijn in dit gebied gering, omdat het water in de benedenrivieren van nature troebel is.

H3270 – Slikkige rivieroevers

Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel oppervlakte

Doel kwaliteit

Besluit

038/066-68

Uiterwaarden IJsselRijntakken

uitbreiding

verbetering

doel aangepast a

071

Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem

uitbreiding

verbetering

aanwijzingsbesluit

082

Uiterwaarden Lek

behoud

behoud

aanwijzingsbesluit

108

Oude Maas

behoud

behoud

aanwijzingsbesluit

109

Haringvliet

uitbreiding

behoud

aanwijzingsbesluit

111

Hollands Diep

behoud

behoud

aanwijzingsbesluit

112

Biesbosch

uitbreiding

verbetering

aanwijzingsbesluit

152

Grensmaas

behoud

verbetering

aanwijzingsbesluit

  • (a)

    De doelstelling is uitgebreid met een behoudsdoelstelling voor het aspect verspreiding.

Ruim de helft van de landelijke oppervlakte van het habitattype slikkige rivieroevers wordt binnen de Natura 2000-gebieden beschermd. De landelijke staat van instandhouding voor het habitattype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Door het onbestendige karakter van deze pioniervegetatie (opschietend op tijdelijk droogvallende slikoevers) is het niet mogelijk de actuele voorkomens in kwantitatieve zin te duiden. Diverse gebiedsdoelstellingen wijken, gezien de beperkte potentie van het gebied, af van de landelijke doelstelling. Dit geldt onder andere voor de gebieden Uiterwaarden Lek (082) en Oude Maas (108) waar geen potentie lijkt te zijn voor uitbreiding van de oppervlakte en/of verbetering van de kwaliteit. In de Grensmaas (152), waar het habitattype veelal over aanzienlijke oppervlakte aanwezig is, wordt uitbreiding binnen de bestaande begrenzing niet mogelijk geacht. In het Haringvliet (109) is de kwaliteit van het gebied reeds in goede staat en is behoud van de kwaliteit derhalve voldoende.

H6120 – *Stroomdalgraslanden

Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel oppervlakte

Doel kwaliteit

Relatieve bijdrage

Besluit

036

Uiterwaarden Zwarte Water & Vecht

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit x

038/066-68

Rijntakken

uitbreiding

verbetering

A3

doel aangepast b

039

Vecht- en Beneden-Reggegebied

uitbreiding

verbetering

B2

aanwijzingsbesluit

049

Dinkelland

uitbreiding

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

071

Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

082

Uiterwaarden Lek

uitbreiding

verbetering

B1 a

aanwijzingsbesluit

112

Biesbosch

uitbreiding

behoud

B2 a

aanwijzingsbesluit

141

Oeffelter Meent

uitbreiding

verbetering

B1 a

aanwijzingsbesluit

143

Zeldersche Driessen

uitbreiding

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

145

Maasduinen

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

148

Swalmdal

uitbreiding

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

  • (a)

    Wijziging ten opzichte van aanwijzingsbesluit ten gevolge van correctie landelijke oppervlakte (zie bijlage B3).

  • (b)

    De doelstelling is uitgebreid met een behoudsdoelstelling voor het aspect verspreiding.

Ruim drie kwart van de landelijke oppervlakte stroomdalgraslanden komt voor binnen het Natura 2000- netwerk. De staat van instandhouding van het habitattype stroomdalgraslanden is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. De meeste gebiedsdoelstellingen sluiten aan op de landelijke opgave. Enkele wijken echter af. In de Biesbosch (112) wijkt de doelstelling op het aspect kwaliteit af van de landelijke doelstelling. Het gebied herbergt reeds een aanzienlijk areaal van goede kwaliteit. De doelstelling voor Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem (71) wijkt af van de landelijke doelstelling, omdat er reeds goede kwaliteit aanwezig is en uitbreiding slechts beperkt mogelijk is in vergelijking tot elders in het rivierengebied. Voor Maasduinen (145) geldt een behoudsdoelstelling omdat er weinig mogelijkheden zijn om natuurlijke dynamiek meer ruimte te bieden.

H6430A – Ruigten en zomen, moerasspirea

Landelijke doelstelling: behoud oppervlakte en kwaliteit

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel oppervlakte

Doel kwaliteit

Relatieve bijdrage a

Besluit

010

Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

034

Weerribben

behoud

behoud

B1

aanwijzingsbesluit

035

De Wieden

behoud

behoud

A1

aanwijzingsbesluit

036

Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht

behoud

behoud

B1

aanwijzingsbesluit

038/066-68

Rijntakken

behoud

behoud

C

doel aangepast b

039

Vecht- en Beneden-Reggegebied

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

070

Lingegebied & Diefdijk-Zuid

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

072

IJsselmeer

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

074

Zwarte Meer

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

083

Botshol

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

095

Oosterlijke Vechtplassen

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit x

105

Zouweboezem

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit x

112

Biesbosch

behoud

behoud

A2

aanwijzingsbesluit

152

Grensmaas

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

  • (a)

    De relatieve bijdragen betreffen een inschatting, omdat de landelijke oppervlakte van dit subtype slechts globaal bekend is.

  • (b)

    De doelstelling is uitgebreid met een behoudsdoelstelling voor het aspect verspreiding.

De landelijke staat van instandhouding van het habitattype ruigten en zomen, moerasspirea (subtype A) is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. De landelijk opgave is gericht op het behoud van de huidige verspreiding van deze ruigten die meestal lintvormige begroeiingen vormen over het gehele rivierengebied. Bijzondere soorten van dit subtype zijn onder meer te verwachten in ruigten en zomen in extensief beheerde beekdalen die incidenteel overstromen met beekwater en in laagveenmoerassen. Alle gebiedsdoelstellingen sluiten aan op de landelijke doelstelling.

H6430B – Ruigten en zomen, harig wilgenroosje

Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit a

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel oppervlakte

Doel kwaliteit

Relatieve bijdrage b

Besluit

002

Duinen en Lage Land Texel

behoud

behoud

C

wijzigingsbesluit

010

Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

013

Alde Feanen

behoud

behoud

C

wijzigingsbesluit

034

Weerribben

behoud

behoud

C

wijzigingsbesluit

035

De Wieden

behoud

behoud

C

wijzigingsbesluit

036

Uiterwaarden Zwarte water en Vecht

behoud

behoud

C

wijzigingsbesluit

038/

066-068

Rijntakken

behoud

behoud

C

conform ontwerp-wijzigingsbesluit x

072

IJsselmeer

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

074

Zwarte Meer

behoud

behoud

C

wijzigingsbesluit

076

Veluwerandmeren

behoud

behoud

C

wijzigingsbesluit

089

Eilandspolder

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

090

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

091

Polder Westzaan

uitbreiding

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

092

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

094

Naardermeer

behoud

behoud

C

wijzigingsbesluit

095

Oostelijke Vechtplassen

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit x

100

Voornes Duin

behoud

behoud

C

wijzigingsbesluit

101

Duinen Goeree & Kwade Hoek

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

103

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

behoud

behoud

C

wijzigingsbesluit

108

Oude Maas

uitbreiding

behoud

C

aanwijzingsbesluit

109

Haringvliet

uitbreiding

behoud

B

aanwijzingsbesluit

111

Hollands Diep

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

112

Biesbosch

uitbreiding

behoud

A

aanwijzingsbesluit

114

Krammer-Volkerak

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

115

Grevelingen

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

124

Groote Gat

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

  • (a)

    Verbetering kwaliteit geldt voor de brakke varianten.

  • (b)

    De weergegeven relatieve bijdragen betreffen een voorlopige inschatting, omdat er nog onduidelijkheid is over de landelijke oppervlakte van dit subtype. Klassen zijn slechts globaal geduid (A > 15%, B = 2-15% en C < 2%) omdat kwantitatieve gegevens over het voorkomen van deze zoomvegetaties beperkt beschikbaar zijn. Oppervlakten zijn moeilijk te bepalen omdat het meestal slechts smalle stroken of kleine plekken betreft.

De landelijke staat van instandhouding van het habitattype ruigten en zomen, harig wilgenroosje (subtype B) is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Niet in alle gebieden kan de landelijke doelstelling worden nagestreefd. De doelstelling voor uitbreiding van de oppervlakte wordt enkel nagestreefd in de belangrijkste gebieden voor dit habitattype, zoals Oude Maas (108), Haringvliet (109) en Biesbosch (112).

De landelijke doelstelling voor verbetering van de kwaliteit is alleen neergelegd in gebieden die potentie bieden voor verbetering van de kwaliteit van de brakke variant van dit habitattype.

H6430C – Ruigten en zomen, droge bosranden

Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel oppervlakte

Doel kwaliteit

Relatieve bijdrage

Besluit

038/066-68

Rijntakken

uitbreiding

verbetering

C

doel aangepast a

101

Duinen Goeree & Kwade Hoek

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit x

143

Zeldersche Driessen

uitbreiding

behoud

C

aanwijzingsbesluit

153

Bunder- en Elslooërbos

uitbreiding

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

157

Geuldal

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

160

Savelsbos

uitbreiding

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

  • (a)

    De doelstelling is uitgebreid met een behoudsdoelstelling voor het aspect verspreiding.

De landelijke staat van instandhouding van het habitattype ruigten en zomen, droge bosranden (subtype C) is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als ”matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. De doelstellingen van de meeste gebieden sluiten aan op de landelijke opgave. De doelstelling van het gebied Gelderse Poort wijkt af van de landelijke doelstelling. De ruimte voor de habitattypen stroomdalgraslanden (H6120), droge hardhoutooibossen (H91F0) en ruigten en zomen (H6430) is beperkt. In dit gebied is ervoor gekozen uitbreiding van oppervlakte ten doel te stellen voor de habitattypen droge hardhoutooibossen en stroomdalgraslanden. Er is daardoor geen ruimte om het habitattype ruigten en zomen in oppervlakte te laten toenemen. De kwaliteit van het habitattype is in Gelderse Poort, evenals in het gebied Zeldersche Driessen, goed waardoor behoud van de huidige kwaliteit voldoende is.

H6510A – Glanshaver- en vossenstaarthooilanden, glanshaver

Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel oppervlakte

Doel kwaliteit

Relatieve bijdrage

Besluit

038/066-68

Rijntakken

uitbreiding

verbetering

A1

doel aangepast a

071

Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem

uitbreiding

verbetering

B1

aanwijzingsbesluit

082

Uiterwaarden Lek

uitbreiding

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

112

Biesbosch

behoud

verbetering

B1

aanwijzingsbesluit

132

Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek

uitbreiding

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

136

Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux

uitbreiding

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

141

Oeffelter Meent

uitbreiding

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

150

Roerdal

uitbreiding

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

156

Bemelerberg & Schiepersberg

behoud

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

157

Geuldal

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

159

Sint Pietersberg & Jekerdal

uitbreiding

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

  • (a)

    De doelstelling is uitgebreid met een behoudsdoelstelling voor het aspect verspreiding.

Van het habitattype glanshaver- en vossenstaarthooilanden, glanshaver (subtype A) bevindt ruim een derde van het landelijk areaal zich in Natura 2000-gebieden. Goede kwaliteit en vlakdekkende vegetaties zijn vooral aanwezig in de uiterwaarden, die voor een belangrijk deel in het Natura 2000-netwerk zijn opgenomen. De landelijke staat van instandhouding van dit subtype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. De doelstellingen van de Biesbosch (112) en Bemelerberg & Schiepersberg (156) wijken op het aspect oppervlakte af van de landelijke doelstelling. In de Biesbosch komt het habitattype reeds over een aanzienlijke oppervlakte voor, behoud is hier derhalve voldoende. Van Bemelerberg & Schiepersberg is ingeschat dat in dit gebied weinig ruimte is voor uitbreiding.

H6510B – Glanshaver- en vossenstaarthooilanden, grote vossenstaart

Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel oppervlakte

Doel kwaliteit

Relatieve bijdrage

Besluit

036

Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht

uitbreiding

behoud

A2

aanwijzingsbesluit

038/066-68

Rijntakken

uitbreiding

verbetering

C

doel aangepast a

074

Zwarte Meer

uitbreiding

verbetering

B1

aanwijzingsbesluit

112

Biesbosch

uitbreiding

behoud

B2

aanwijzingsbesluit

132

Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek

uitbreiding

verbetering

B2

aanwijzingsbesluit

  • (a)

    De doelstelling is uitgebreid met een behoudsdoelstelling voor het aspect verspreiding.

Meer dan 75% van de landelijke oppervlakte van het habitattype glanshaver- en vossenstaarthooilanden, grote vossenstaart (subtype B) is opgenomen binnen het Natura 2000-netwerk. De landelijke staat van instandhouding van dit subtype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. De doelstellingen van de meeste gebieden sluiten aan op de landelijke doelstelling. De doelstellingen van de gebieden Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht (036) en Biesbosch (112) wijken op het aspect kwaliteit af van de landelijke doelstelling, omdat het habitattype in deze gebieden reeds in bijzondere kwaliteit voorkomt. Behoud van de huidige kwaliteit is derhalve voldoende.

H9120 – Beuken-eikenbossen met hulst

Landelijke doelstelling: behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel oppervlakte

Doel kwaliteit

Relatieve bijdrage

Besluit

021

Lieftinghsbroek

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

022

Norgerholt

behoud

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

025

Drentsche Aa-gebied

behoud

behoud

C

wijzigingsbesluit x

029

Holtingerveld

behoud

behoud

C

wijzigingsbesluit

030

Dwingelderveld

behoud

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

031

Mantingerbos

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

038/

066-068

Rijntakken

behoud

behoud

C

conform ontwerp-wijzigingsbesluit

039

Vecht- en Beneden-Reggegebied

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

045

Springendal & Dal van de Mosbeek

behoud

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

047

Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek

behoud

behoud

C

wijzigingsbesluit

049

Dinkelland

behoud

behoud

C

wijzigingsbesluit

050

Landgoederen Oldenzaal

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit x

055

Aamsveen

behoud

behoud

C

wijzigingsbesluit x

057

Veluwe

uitbreiding

behoud

A3

aanwijzingsbesluit

058

Landgoederen Brummen

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit x

060

Stelkampsveld

behoud

behoud

C

wijzigingsbesluit

062

Willinks Weust

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit x

063

Bekendelle

behoud

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

128

Brabantse Wal

behoud

verbetering

C

wijzigingsbesluit

129

Ulvenhoutse Bos

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

131

Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen

behoud

verbetering

C

wijzigingsbesluit

133

Kampina & Oisterwijkse Vennen

behoud

behoud

C

wijzigingsbesluit

135

Kempenland–West

behoud

verbetering

C

wijzigingsbesluit

138

Weerter- en Budelerbergen & Ringselven

behoud

verbetering

C

wijzigingsbesluit

142

Sint Jansberg

behoud

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

143

Zeldersche Driessen

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit x

145

Maasduinen

behoud

behoud

C

wijzigingsbesluit

147

Leudal

behoud

verbetering

C

wijzigingsbesluit

148

Swalmdal

behoud

behoud

C

wijzigingsbesluit

149

Meinweg

behoud

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

150

Roerdal

behoud

behoud

C

wijzigingsbesluit

153

Bunder- en Elslooërbos

behoud

verbetering

C

wijzigingsbesluit

154

Geleenbeekdal

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

155

Brunssummerheide

behoud

behoud

C

wijzigingsbesluit

157

Geuldal

behoud

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

160

Savelsbos

behoud

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

Ruim de helft van de landelijke oppervlakte van het habitattype beuken-eikenbossen met hulst is opgenomen binnen het Natura 2000-netwerk. De staat van instandhouding van het habitattype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als respectievelijk “gunstig” en “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan47. In enkele gebieden wordt in tegenstelling tot de landelijke opgave behoud van de kwaliteit beoogd omdat de kwaliteit reeds goed is: Lieftinghsbroek (021), Mantingerbos (031), Ulvenhoutse Bos (129) en Geleenbeekdal (154). In een aantal andere gebieden is de kwaliteit voldoende en zijn er tevens te weinig potenties om de kwaliteit te verbeteren.

H91E0A – *Vochtige alluviale bossen, zachthoutooibossen

Landelijke doelstelling: behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel oppervlakte

Doel kwaliteit

Relatieve bijdrage

Besluit

038/066-68

Rijntakken

behoud

verbetering

B2

doel aangepast c

070

Lingegebied & Diefdijk-Zuid

behoud a

behoud

C

aanwijzingsbesluit

071

Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem

behoud

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

108

Oude Maas

behoud

behoud

B2

aanwijzingsbesluit

109

Haringvliet

behoud

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

111

Hollands Diep

behoud

behoud

B1

aanwijzingsbesluit

112

Biesbosch

behoud b

verbetering

A3 d

aanwijzingsbesluit

114

Krammer-Volkerak

uitbreiding

verbetering

C

concept-ontwerp

152

Grensmaas

behoud

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

  • (a)

    Enige achteruitgang in oppervlakte ten gunste van habitattype kalkmoerassen (H7230) is toegestaan48.

  • (b)

    Enige achteruitgang in oppervlakte ten gunste van habitattype vochtige alluviale bossen, essen-iepenbossen (H91E0B) is toegestaan49.

  • (c)

    Doelstelling aangepast van uitbreiding oppervlakte in behoud oppervlakte, omdat de landelijke staat van instandhouding van dit subtype is vastgesteld als gunstig. De doelstelling is wel uitgebreid met een behoudsdoelstelling voor het aspect verspreiding.

  • (d)

    Aanpassing ten opzichte van aanwijzingsbesluit (zie bijlage B3).

Ongeveer drie kwart van de landelijke oppervlakte van het habitattype vochtige alluviale bossen, zachthoutooibossen (subtype A) bevindt zich binnen het Natura 2000-netwerk. De landelijke staat van instandhouding van dit subtype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als respectievelijk “gunstig” en “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan50.

De landelijke opgave voor het aspect kwaliteit kan niet in alle gebieden worden nagestreefd. In Lingegebied & Diefdijk-Zuid (070) is, gezien het geringe belang van dit gebied voor het type, een behoudsdoelstelling geformuleerd. Een andere reden voor het afwijken van de landelijke doelstelling is dat er al een goede kwaliteit aanwezig is, bijvoorbeeld in Oude Maas (108), waar behoud van de kwaliteit derhalve voldoende is.

H91E0B – *Vochtige alluviale bossen, essen-iepenbossen

Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel oppervlakte

Doel kwaliteit

Relatieve bijdrage

Besluit

038/066-68

Rijntakken

uitbreiding

verbetering

B2

doel aangepast b

070

Lingegebied & Diefdijk-Zuid

behoud a

behoud

C c

aanwijzingsbesluit

112

Biesbosch

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

114

Krammer-Volkerak

uitbreiding

verbetering

C

concept-ontwerp

  • (a)

    Enige achteruitgang in oppervlakte ten gunste van habitattype kalkmoerassen (H7230) is toegestaan51.

  • (b)

    De doelstelling is uitgebreid met een behoudsdoelstelling voor het aspect verspreiding.

  • (c)

    Aanpassing ten opzichte van aanwijzingsbesluit (zie bijlage B3).

De landelijke staat van instandhouding van het subtype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Het habitattype is momenteel uiterst zeldzaam langs de rivieren. In alle gebieden, met uitzondering van Lingegebied & Diefdijk-Zuid (070), wordt herstel van dit subtype nagestreefd. In Lingegebied & Diefdijk-Zuid is, gezien de beperkte potenties voor uitbreiding van de oppervlakte en de reeds goede kwaliteit, een behoudsdoelstelling geformuleerd.

H91E0C – *Vochtige alluviale bossen, beekbegeleidende bossen

Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel oppervlakte

Doel kwaliteit

Relatieve bijdrage

Besluit

025

Drentsche Aa-gebied

uitbreiding

verbetering

B1

aanwijzingsbesluit

028

Elperstroomgebied

behoud

behoud

C

wijzigingsbesluit

036

Uiterwaarden Zwarte water en Vecht

behoud

behoud

C

wijzigingsbesluit

038/

066-068

Rijntakken

uitbreiding

verbetering

B1

conform ontwerp-wijzigingsbesluit

039

Vecht- en Beneden-Reggegebied

uitbreiding

verbetering

B1

aanwijzingsbesluit

045

Springendal & Dal van de Mosbeek

uitbreiding

verbetering

B1

aanwijzingsbesluit

047

Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek

uitbreiding

verbetering

B1

aanwijzingsbesluit

048

Lemselermaten

behoud a

verbetering

B1

aanwijzingsbesluit

049

Dinkelland

behoud

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

050

Landgoederen Oldenzaal

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

053

Buurserzand & Haaksbergerveen

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit x

054

Witte Veen

behoud

behoud

C

wijzigingsbesluit

055

Aamsveen

uitbreiding

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

057

Veluwe

behoud

verbetering

B1

aanwijzingsbesluit

058

Landgoederen Brummen

behoud

verbetering

B1

aanwijzingsbesluit

060

Stelkampsveld

uitbreiding

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

061

Korenburgerveen

behoud

verbetering

B1

aanwijzingsbesluit

062

Willinks Weust

behoud

verbetering

C

wijzigingsbesluit

063

Bekendelle

behoud

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

069

De Bruuk

behoud

verbetering

C

wijzigingsbesluit

070

Lingegebied & Diefdijk-Zuid

behoud b

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

071

Loevestein, Pompveld & Kornsche boezem

behoud

behoud

C

wijzigingsbesluit

105

Zouweboezem

behoud

behoud

C

wijzigingsbesluit

129

Ulvenhoutse Bos

uitbreiding

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

131

Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen

uitbreiding

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

133

Kampina & Oisterwijkse Vennen

behoud

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

134

Regte Heide & Riels Laag

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit x

135

Kempenland-West

behoud

verbetering

B1

aanwijzingsbesluit

136

Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux

uitbreiding

verbetering

B1

aanwijzingsbesluit

137

Strabrechtse Heide & Beuven

behoud

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

142

Sint Jansberg

behoud

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

145

Maasduinen

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

147

Leudal

uitbreiding

verbetering

B1

aanwijzingsbesluit

148

Swalmdal

uitbreiding

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

149

Meinweg

behoud

verbetering

B1

aanwijzingsbesluit

150

Roerdal

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

152

Grensmaas

behoud

verbetering

C

wijzigingsbesluit

153

Bunder- en Elslooërbos

behoud

verbetering

B1

aanwijzingsbesluit

154

Geleenbeekdal

uitbreiding

verbetering

B1

aanwijzingsbesluit

157

Geuldal

behoud

verbetering

B1

aanwijzingsbesluit

161

Noorbeemden & Hoogbos

behoud

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

  • (a)

    Enige achteruitgang in oppervlakte ten gunste van habitattypen kalkmoerassen (H7230) of overgangs- en trilvenen (H7140) is toegestaan52.

  • (b)

    Enige achteruitgang in oppervlakte ten gunste van habitattype kalkmoerassen (H7230) is toegestaan. De doelstelling is aangepast van “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit” naar “behoud omvang en verbetering kwaliteit” omdat in het gebied weinig tot geen mogelijkheden zijn voor uitbreiding van de oppervlakte.

Ruim de helft van de landelijke oppervlakte van het habitattype vochtige alluviale bossen, beekbegeleidende bossen (subtype C) bevindt zich binnen het Natura 2000-netwerk. De landelijke staat van instandhouding van het subtype beekbegeleidende bossen is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Niet alle gebiedsdoelstellingen sluiten aan op de landelijke doelstelling. Alleen in gebieden waar potenties zijn, wordt uitbreiding van de oppervlakte en/of verbetering van de kwaliteit nagestreefd, bijvoorbeeld in de gebieden Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen (131) en Leudal (147). In sommige gebieden, zoals Bunder- en Elslooërbos (153), is reeds een zodanige oppervlakte van het habitattype aanwezig waardoor behoud van de oppervlakte voldoende is.

H91F0 – Droge hardhoutooibossen

Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel oppervlakte

Doel kwaliteit

Relatieve bijdrage

Besluit

036

Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht

uitbreiding

verbetering

B2

aanwijzingsbesluit

038/066-68

Rijntakken

uitbreiding

verbetering

A3

doel aangepast a

143

Zeldersche Driessen

behoud

behoud

B1

aanwijzingsbesluit

  • (a)

    De doelstelling is uitgebreid met een behoudsdoelstelling voor het aspect verspreiding.

Ongeveer drie kwart van de landelijke oppervlakte van het habitattype droge hardhoutooibossen bevindt zich binnen het Natura 2000-netwerk. De landelijke staat van instandhouding van het habitattype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Alle gebiedsdoelstellingen sluiten aan op de landelijke doelstelling, met uitzondering van Zeldersche Driessen (143). In dit gebied bestaat geen ruimte voor uitbreiding.

V

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

B.4.3 Vogelrichtlijn: broedvogels

A004 – Dodaars

Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

004

Duinen Terschelling

behoud

behoud

20

C

aanwijzingsbesluit

027

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

behoud

behoud

40

C

aanwijzingsbesluit

030

Dwingelderveld

behoud

behoud

55

B1

aanwijzingsbesluit

038/066-68

Rijntakken

behoud

behoud

45

C

doel aangepast a

078

Oostvaardersplassen

behoud

behoud

140

B2

aanwijzingsbesluit

127

Markiezaat

behoud

behoud

30

C

aanwijzingsbesluit

128

Brabantse Wal

behoud

verbetering

40

C

aanwijzingsbesluit

133

Kampina & Oisterwijkse Vennen

behoud

behoud

30

C

aanwijzingsbesluit

139

Deurnsche Peel & Mariapeel

behoud

behoud

35

C

aanwijzingsbesluit

140

Groote Peel

behoud

behoud

40

C

aanwijzingsbesluit

145

Maasduinen

behoud

behoud

50

B1

aanwijzingsbesluit

  • (a)

    Het aantal in de doelstelling is aangepast van ten minste 40 paren voor de Gelderse Poort naar ten minste 45 paren voor de Rijntakken als geheel. Het aantal voor de Rijntakken is afgeleid van het gemiddelde van de peiljaren 1999-2003 van ten minste 47 paren.

De landelijke staat van instandhouding van de dodaars is op de aspecten leefgebied en populatie beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie van ten minste 2.000 paren”. Alle gebiedsdoelstellingen sluiten aan bij de landelijke doelstelling, met uitzondering van Brabantse Wal (128).

A017 – Aalscholver

Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

003

Duinen Vlieland

behoud

behoud

870

B1

aanwijzingsbesluit

013

Alde Feanen

behoud

behoud

910

B1

aanwijzingsbesluit

035

De Wieden

behoud

behoud

1.000

B1

aanwijzingsbesluit

038/66-68

Rijntakken

behoud

behoud

660

C

doel aangepast a

072

IJsselmeer

behoud

behoud

8.000 R

B2

aanwijzingsbesluit

073

Markermeer & IJmeer

behoud

behoud

8.000 R

C

aanwijzingsbesluit

078

Oostvaardersplassen

behoud

behoud

8.000 R

A1

aanwijzingsbesluit

079

Lepelaarplassen

behoud

behoud

8.000R

B2

aanwijzingsbesluit

085

Zwanenwater & Pettemerduinen

behoud

behoud

790

B1

aanwijzingsbesluit

094

Naardermeer

behoud

behoud

1.800

B2

aanwijzingsbesluit

100

Voornes Duin

behoud

behoud

1.100

B1

aanwijzingsbesluit

112

Biesbosch

behoud

behoud

310

C

aanwijzingsbesluit

119

Veerse Meer

behoud

behoud

300

B1

aanwijzingsbesluit

  • (a)

    De aantallen in de doelstellingen van Uiterwaarden IJssel en Gelderse Poort zijn aangepast van respectievelijk 280 en 230 paren naar 660 paren voor de Rijntakken als geheel. Het aantal voor de Rijntakken is afgeleid van het gemiddelde van de peiljaren 1999-2003 van 664 paren.

(R) Betreft een regionale doelstelling.

De landelijke staat van instandhouding van de aalscholver is voor zowel leefgebied als populatie als “gunstig” beoordeeld. De landelijke doelstelling sluit hierop aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud van het actuele nationale populatieniveau van ten minste 20.000 paren”. Het gemiddelde aantal broedparen in Nederland in 1999-2003 werd naar boven afgerond tot 21.000 paren. Dit was relatief hoog ten opzichte van de periode vanaf 1994 door tijdelijke opleving in het IJsselmeergebied in 2002 en 2003. Daarom is als landelijk doel gekozen voor een doelniveau van 20.000 paren. De gebiedsdoelen sluiten aan op de landelijke behoudopgave. De som van de populatieaantallen in de gebiedsdoelen is lager dan de landelijke doelstelling van 20.000 paren. De regionale doelstelling voor het IJsselmeergebied (8.000 broedparen) is eveneens lager dan de som van de gemiddelden 1999-2003 (9.600 broedparen) van Oostvaardersplassen (078), IJsselmeer (71) en Lepelaarplassen (079)59. De beide hiervoor genoemde afwijkingen zijn acceptabel omdat verwacht wordt dat de populatie aalscholvers als gevolg van ecologische ontwikkelingen verder zal afnemen60. Het gemiddelde aantal van het IJsselmeergebied neemt af in de richting van 8.000 broedparen. Omdat een verbetering van de waterkwaliteit wordt voorzien zal de voedselbeschikbaarheid verder afnemen. Het is daarom niet te verwachten dat het aantal van 9.600 broedparen weer bereikt zal worden.

A021 – Roerdomp

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

002

Duinen en Lage Land Texel

behoud

behoud

5

C

aanwijzingsbesluit

005

Duinen Ameland

behoud

behoud

2

C

aanwijzingsbesluit

006

Duinen Schiermonnikoog

behoud

behoud

3 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

008

Lauwersmeer

behoud

behoud

10

B1

aanwijzingsbesluit

013

Alde Feanen

behoud

behoud

6

C

aanwijzingsbesluit

014

Deelen

behoud

behoud

5 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

020

Zuidlaardermeergebied

behoud

behoud

5 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

034

Weerribben

uitbreiding

verbetering

14 (↑)

B1

aanwijzingsbesluit

035

De Wieden

behoud

behoud

30 (↑)

B2

aanwijzingsbesluit

036

Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht

behoud

behoud

1 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

038/66-68

Rijntakken

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

B1

doel aangepast a

072

IJsselmeer

uitbreiding

verbetering

7(↑)

B1

aanwijzingsbesluit

074

Zwarte Meer

uitbreiding

verbetering

6 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

075

Ketelmeer & Vossemeer

uitbreiding

verbetering

5 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

076

Veluwerandmeren

uitbreiding

verbetering

5 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

078

Oostvaardersplassen

behoud

behoud

40

B2

aanwijzingsbesluit

085

Zwanenwater & Pettemerduinen

behoud

behoud

2 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

090

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder

behoud

behoud

10

B1

ontwerpbesluit

092

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

behoud

behoud

17

B2

Aanwijzingsbesluit

095

Oostelijke Vechtplassen

uitbreiding

verbetering

5 (↑)

C

Aanwijzingsbesluit

103

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

uitbreiding

verbetering

6 (↑)

C

Aanwijzingsbesluit

112

Biesbosch

uitbreiding

verbetering

10 (↑)

C

Aanwijzingsbesluit

137

Strabrechtse Heide & Beuven

behoud

behoud

5

C

aanwijzingsbesluit

  • (a)

    Het aantal in de doelstelling van Gelderse Poort is aangepast van ten minste 20 paren (territoria) in ten minste 20 paren (territoria) voor de Rijntakken als geheel. Het aantal in de doelstelling is afgeleid van de historische potentie, het gemiddelde van de jaren 1989- 1993 van 21,4 territoria in het belangrijkste deelgebied (Gelderse Poort).

De landelijke staat van instandhouding van de roerdomp is voor wat betreft de aspecten leefgebied en populatie als “zeer ongunstig” beoordeeld. De landelijke doelstelling sluit hierop aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding tot een populatie van ten minste 400 paren (territoria)”. De doelstelling is conform het Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004 (2000)61.

Bij de roerdomp is het streven tenminste de gewenste minimumpopulatie voor Nederland te herstellen62. Dit betekent dat het beoogde herstel deels zal moeten worden bereikt in gebieden buiten het Natura 2000- netwerk. Een aantal gebiedsdoelstellingen wijkt af van de landelijke doelstelling. In deze gebieden wordt een behoudopgave beoogd. In de gebieden Duinen Schiermonnikoog (006), Deelen (014) en Zuidlaardermeergebied (020) wordt met behoud van het leefgebied herstel (Duinen Schiermonnikoog) of een kleine uitbreiding van de populatie nagestreefd. De gebieden Duinen en Lage Land Texel (002) en Duinen Ameland (005) bieden geen verdere ruimte voor uitbreiding gelet op de beperkte beschikbaarheid van rietmoerassen in de duingebieden. Het gebied Lauwersmeer (008) wijkt af omdat uit tellingen blijkt dat het gemiddeld voorkomen van de soort in dit gebied in het (recente) verleden niet groter is geweest dan het gemiddelde voorkomen waarop de doelstelling is gebaseerd. Het is dus onzeker of het gebied meer broedvogels kan herbergen dan nu het geval is. Het gebied Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht (036) biedt geen verdere ruimte voor uitbreiding gelet op de beperkte aanwezigheid van rietmoerassen. Voor het gebied Oostvaardersplassen (078) is voor behoud van de populatie en het leefgebied gekozen, omdat de populaties de laatste jaren reeds sterk toegenomen zijn.

A022 – Woudaap

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

038/66-68

Rijntakken

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

B2

doel aangepast a

078

Oostvaardersplassen

uitbreiding

verbetering

3 (↑)

B2

aanwijzingsbesluit

095

Oostelijke Vechtplassen

uitbreiding

verbetering

10 (↑)

A1

aanwijzingsbesluit

103

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

uitbreiding

verbetering

5 (↑)

B1

aanwijzingsbesluit

137

Strabrechtse Heide & Beuven

behoud

behoud

2 (↑)

B2

aanwijzingsbesluit

  • (a)

    De instandhoudingsdoelstelling van de Gelderse Poort is aangepast zodat de reikwijdte van de doelstelling is verruimd tot die van de Rijntakken (Uiterwaarden IJssel, Uiterwaarden Neder-Rijn, Gelderse Poort en Uiterwaarden Waal).

De landelijke staat van instandhouding van de woudaap (broedvogel) is beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierbij aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied. Gestreefd wordt naar herstel van een populatieniveau van ten minste 200 paren”. Er zijn voor de woudaap in het bijzonder extra inspanningen nodig om de gewenste minimum populatie te bereiken63. In de toelichting bij de landelijke instandhoudingsdoelstelling is onderkend dat er nog niet van een werkelijk duurzame populatie kan worden gesproken wanneer de instandhoudingsdoelstellingen per gebied zijn gerealiseerd. Voor de realisatie van de landelijke doelstelling zal een deel moeten worden gerealiseerd in niet voor de soort aangewezen Natura 2000-gebieden. De doelstellingen van de gebieden sluiten aan bij de landelijke doelstelling, met uitzondering van het gebied Strabrechtse Heide & Beuven (137).

A119 – Porseleinhoen

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

003

Duinen Vlieland

behoud

behoud

4

C

aanwijzingsbesluit

005

Duinen Ameland

behoud

behoud

2

C

aanwijzingsbesluit

008

Lauwersmeer

behoud

behoud

15

B2

aanwijzingsbesluit

009

Groote Wielen

behoud

behoud

4 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

010

Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving

behoud

behoud

1 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

012

Sneekermeergebied

behoud

behoud

2 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

013

Alde Feanen

uitbreiding

verbetering

15 (↑)

B1

aanwijzingsbesluit

019

Leekstermeergebied

behoud

behoud

2 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

020

Zuidlaardermeergebied

uitbreiding

verbetering

15

B2

aanwijzingsbesluit

023

Fochteloërveen

behoud

behoud

20 (↑)

B1

aanwijzingsbesluit

033

Bargerveen

behoud

behoud

15 (↑)

B1

aanwijzingsbesluit

034

Weerribben

uitbreiding

verbetering

30 (↑)

B1

aanwijzingsbesluit

035

De Wieden

behoud

behoud

19

B2

aanwijzingsbesluit

036

Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht

behoud

behoud

10 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

038/66-68

Rijntakken

uitbreiding

verbetering

40 (↑)

B1

doel aangepast a

072

IJsselmeer

uitbreiding

verbetering

18 (↑)

B1

aanwijzingsbesluit

074

Zwarte Meer

uitbreiding

verbetering

7 (↑)

B1

aanwijzingsbesluit

075

Ketelmeer & Vossemeer

uitbreiding

verbetering

4 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

078

Oostvaardersplassen

uitbreiding

verbetering

40 (↑)

B2

aanwijzingsbesluit

095

Oostelijke Vechtplassen

behoud

behoud

8

B1

aanwijzingsbesluit

105

Zouweboezem

uitbreiding

verbetering

5 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

106

Boezems Kinderdijk

behoud

behoud

1

C

aanwijzingsbesluit

112

Biesbosch

behoud

behoud

5 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

140

Groote Peel

uitbreiding

verbetering

5 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

  • (a)

    Het aantal in de doelstellingen van Uiterwaarden IJssel, Uiterwaarden Neder-Rijn, Gelderse Poort en Uiterwaarden Waal is aangepast van respectievelijk ten minste 20-, 10-, 10-, 10- paren naar ten minste 40 paren voor de Rijntakken als geheel. Het aantal is afgeleid van de som (37 paren) van de maxima van de afzonderlijke deelgebieden (respectievelijk 16-,12-,6-,3 paren) tijdens de periode 1999-2011. Oudere trendgegevens (voor 1999) zijn incompleet en daarom minder geschikt als basis voor de populatiedoelstelling.

De landelijke staat van instandhouding van het porseleinhoen is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “zeer ongunstig” en “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling is dan ook gericht op uitbreiding van de omvang en verbetering van de kwaliteit van het leefgebied voor herstel van een populatie van ten minste 400 paren. De aantallen van het porseleinhoen vertonen jaarlijks grote schommelingen als gevolg van weersomstandigheden zodat een doelstelling op basis van het gemiddelde niet doelmatig is. Er is daarom gekozen voor een populatieniveau in gunstige jaren, de jaren waarin in het late voorjaar sprake is van hoge waterstanden in het leefgebied, wat de belangrijkste voorwaarde is om tot broeden over te gaan. De herstelopgave volgt het Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004 (2000)64. Er zijn voor het porseleinhoen extra inspanningen nodig om de gewenste landelijke minimumpopulatie te bereiken65. Er is een beleidskeuze gemaakt om strategisch te lokaliseren door de opgave voor herstel van plas-dras situaties voor onder andere het porseleinhoen te leggen in het landschap Meren en Moerassen, waaronder het gebied IJsselmeer (072). Daarnaast liggen er potenties in het rivierengebied.

Behoud wordt nagestreefd in die gebieden waar de historische potentie niet meer haalbaar is, waar de lokale populatietrend stabiel of toenemend is zodat behoud van het leefgebied voldoende is, of waar onvoldoende trendgegevens beschikbaar zijn om de potenties voor herstel in te schatten. De gebieden Duinen Vlieland (003), Duinen Ameland (005) bieden onvoldoende potentie voor verdere verbetering van het leefgebied en de daarmee samenhangende populatieontwikkeling. In het gebied Boezems Kinderdijk (106) is de lokale populatietrend stabiel. In het gebied Lauwersmeer (008) is de lokale populatietrend toenemend. Van de gebieden Groote Wielen (009), Sneekermeergebied (012), Leekstermeergebied (019) en Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht (036) zijn onvoldoende trendgegevens beschikbaar. Voor Groote Wielen, Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving (010), Sneekermeergebied, Leekstermeergebied en Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht is ingeschat dat het behoud van het leefgebied voldoende is voor een (kleine) toename van de populatie.

A122 – Kwartelkoning

Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

012

Sneekermeergebied

behoud

behoud

2 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

019

Leekstermeergebied

behoud

behoud

5 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

035

De Wieden

uitbreiding

verbetering

13 (↑)

B1

aanwijzingsbesluit

036

Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht

behoud

behoud

5

C

aanwijzingsbesluit

038/66-68

Rijntakken

uitbreiding

verbetering

160 (↑)

B2

doel aangepast a

  • (a)

    Het aantal in de doelstellingen van Uiterwaarden IJssel, Uiterwaarden Neder-Rijn, Gelderse Poort en Uiterwaarden Waal is aangepast van respectievelijk ten minste 60-, 40-, 40-, 30- paren naar ten minste 160 paren voor de Rijntakken als geheel. Het aantal in de doelstelling is afgeleid van de som (158 paren) van de maxima van de afzonderlijke deelgebieden (respectievelijk 64-,32-,29-,33 paren) tijdens de periode 1999-2011. De aantallen voor het jaar 1999 zijn lager en deels incompleet. Met name voor de deelgebieden Uiterwaarden Neder-Rijn en Gelderse Poort zijn in afwijking van de afzonderlijke ontwerp aanwijzingsbesluiten lagere aantallen gebruikt die meer in overeenstemming zijn met de historische trend.

De landelijke staat van instandhouding van de kwartelkoning is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “gunstig” en “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hier gedeeltelijk op aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie van ten minste 400 paren”. De matig ongunstige staat van instandhouding op het aspect leefgebied wordt vooral veroorzaakt door de ongunstige situatie in landbouwgebieden, waar de soort sterk van het maaibeheer afhankelijk is66. Ondanks dat de landelijke doelstelling op behoud van de kwaliteit en de omvang van het leefgebied en de populatie is gericht, zijn voor meerdere gebieden herstelopgaven voor het leefgebied en/of de populatie gesteld. Eén van de belangrijkste aanleidingen daarvoor is het verlies van broedgebied in de akkerbouwgebieden van het Oldambt (provincie Groningen). Dit gebied is momenteel één van de belangrijkste broedgebieden van Nederland, maar gelet op het agrarische karakter van het Oldambt zijn de mogelijkheden voor duurzame bescherming van de kwartelkoning hier beperkt67. Om te compenseren voor eventueel verlies van broedgebied wordt in enkele Natura 2000-gebieden ingezet op uitbreiding en/of verbetering van het leefgebied en/of herstel van de populatie. In de gebieden Sneekermeergebied (012) en Leekstermeergebied (019) wordt met behoud van het leefgebied een klein herstel van de populatie nagestreefd.

A153 – Watersnip

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

033

Bargerveen

behoud

behoud

16

C

aanwijzingsbesluit

034

Weerribben

behoud

behoud

160

B2

aanwijzingsbesluit

035

De Wieden

behoud

behoud

150 (↑)

B2

aanwijzingsbesluit

038/66-68

Rijntakken

behoud

behoud

17

C

doel toegevoegd x

092

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

uitbreiding

verbetering

60 (↑)

B1

aanwijzingsbesluit

De landelijke staat van instandhouding van de watersnip is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “zeer ongunstig” en “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit daarop aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel van de populatie van ten minste 4.000 broedparen”. Het beoogde herstel van de landelijke populatie zal grotendeels moeten worden bereikt door maatregelen in gebieden buiten het Natura 2000-netwerk. Met de voorziene maatregelen in het kader van de Planologische Kernbeslissing (PKB) Ruimte voor de Rivier zal het rivierengebied een substantiële bijdrage kunnen gaan leveren voor onder andere de watersnip68.

A156 – Grutto

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 50.000 paren

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

1

Waddenzee

uitbreiding

verbetering

140 (↑)

C

conform ontwerp

5

Duinen Ameland

behoud

behoud

25

C

doel aangepasta

8

Lauwersmeer

uitbreiding

verbetering

60 (↑)

C

conform ontwerp

9

Groote Wielen

uitbreiding

verbetering

75 (↑)

C

doel aangepastb

10

Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving

uitbreiding

verbetering

45 (↑)

C

conform ontwerp

12

Sneekermeergebied

uitbreiding

verbetering

190 (↑)

C

conform ontwerp

13

Alde Feanen

uitbreiding

verbetering

80 (↑)

C

conform ontwerp

15

Van Oordt’s Mersken

uitbreiding

verbetering

90 (↑)

C

conform ontwerp

20

Zuidlaardermeergebied

uitbreiding

verbetering

65 (↑)

C

conform ontwerp

35

De Wieden

uitbreiding

verbetering

360 (↑)

C

conform ontwerp

38

Rijntakken

uitbreiding

verbetering

110 (↑)

C

conform ontwerp

56

Arkemheen

uitbreiding

verbetering

560 (↑)

C

conform ontwerp

72

IJsselmeer

uitbreiding

verbetering

30 (↑)

C

conform ontwerp

89

Eilandspolder

uitbreiding

verbetering

220 (↑)

C

conform ontwerp

90

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder

uitbreiding

verbetering

480 (↑)

C

conform ontwerp

92

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

uitbreiding

verbetering

440 (↑)

C

conform ontwerp

93

Polder Zeevang

uitbreiding

verbetering

750 (↑)

C

conform ontwerp

102

De Wilck

behoud

verbetering

80 (↑)

C

conform ontwerp

103

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

uitbreiding

verbetering

35 (↑)

C

conform ontwerp

104

Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein

uitbreiding

verbetering

110 (↑)

C

conform ontwerp

107

Donkse Laagten

behoud

verbetering

110 (↑)

C

conform ontwerp

109

Haringvliet

uitbreiding

verbetering

60 (↑)

C

conform ontwerp

110

Oudeland van Strijen

uitbreiding

verbetering

130 (↑)

C

conform ontwerp

118

Oosterschelde

behoud

behoud

35

C

conform ontwerp

121

Yerseke en Kapelse Moer

uitbreiding

verbetering

60 (↑)

C

conform ontwerp

  • (a)

    De doelstelling voor Duinen Ameland is aangepast, omdat bij nader inzien behoud van de huidige situatie het hoogst haalbare is (het beheer van de vochtige randen van de duinen kan niet verbeterd worden ten gunste van de grutto).

  • (b)

    De doelstelling voor Groote Wielen is aangepast, omdat bij nader inzien een oostelijke locatie met grasland niet voldoende geschikt gemaakt kan worden als leefgebied voor de grutto, waardoor de maximale populatietoename iets lager is ingeschat.

De landelijke staat van instandhouding van de grutto als broedvogel is beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierbij aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied. Gestreefd wordt naar herstel van een populatieniveau van ten minste 50.000 paren”. De gebiedsdoelen sluiten aan bij de landelijke doelstelling met uitzondering van de gebieden Duinen Ameland, Donkse Laagten, De Wilck en Oosterschelde. In deze gebieden is behoud van de huidige oppervlakte leefgebied het hoogst haalbare. In Duinen Ameland en Oosterschelde is ook verbetering van de kwaliteit van het leefgebied niet mogelijk en is behoud van de populatie het hoogst haalbare.

A197 – Zwarte stern

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

013

Alde Feanen

uitbreiding

verbetering

60 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

014

Deelen

uitbreiding

verbetering

50 (↑)

B1

aanwijzingsbesluit

034

Weerribben

uitbreiding

verbetering

40 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

035

De Wieden

uitbreiding

verbetering

200 (↑)

B2

aanwijzingsbesluit

036

Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht

uitbreiding

verbetering

60 (↑)

B1

aanwijzingsbesluit

038/66-68

Rijntakken

uitbreiding

verbetering

240 (↑)

B1

doel aangepast a

094

Naardermeer

uitbreiding

verbetering

35 (↑)

B1

aanwijzingsbesluit

095

Oostelijke Vechtplassen

uitbreiding

verbetering

110 (↑)

B1

aanwijzingsbesluit

103

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

uitbreiding

verbetering

100 (↑)

B1

aanwijzingsbesluit

105

Zouweboezem

uitbreiding

verbetering

40 (↑)

B1

aanwijzingsbesluit

106

Boezems Kinderdijk

uitbreiding

verbetering

40 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

  • (a)

    Het aantal in de doelstellingen van Uiterwaarden IJssel, Gelderse Poort en Uiterwaarden Waal is aangepast van respectievelijk ten minste 50-, 150-, en 20- paren naar ten minste 230 paren voor de Rijntakken als geheel. Het aantal in de doelstelling is afgeleid van de som (232 paren) van de maxima van de afzonderlijke deelgebieden (respectievelijk 65-, 150-, en 17 paren) tijdens de periode 1986-2011. Omdat het gemiddelde aantal van de peiljaren 1999-2003 (186 paren) in meerdere jaren (2000, 2003, 2004, 2005, 2008, 2010) is overschreden kan het gebied een hogere bijdrage leveren aan het herstel van de landelijke populatie. Met name voor het deelgebied Uiterwaarden IJssel is in afwijking van het ontwerp aanwijzingsbesluit een hoger populatieaantal gekozen gezien de maxima sinds 2000 (64 en 82 paren in respectievelijk 2010 en 2011). De opgave voor het leefgebied van Uiterwaarden IJssel is gewijzigd van behoud omvang en kwaliteit leefgebied in uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied voor de Rijntakken als geheel. De doelstelling voor het leefgebied binnen Uiterwaarden IJssel is in overeenstemming gebracht met de landelijke doelstelling.

De landelijke staat van instandhouding van de zwarte stern is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “zeer ongunstig” en “matig ongunstig”. Landelijk is een herstelopgave geformuleerd: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel van een populatie van ten minste 2.000 paren”. Het merendeel van de gebiedsdoelstellingen sluit hierop aan.

A229 – IJsvogel

Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

035

De Wieden

behoud

behoud

10

C

aanwijzingsbesluit

038

Rijntakken

behoud

behoud

25

C

doel aangepast a

057

Veluwe

behoud

behoud

30

B1

ontwerpbesluit

095

Oostelijke Vechtplassen

behoud

behoud

10

C

aanwijzingsbesluit

112

Biesbosch

behoud

behoud

20

B1

aanwijzingsbesluit

  • (a)

    Het aantal in de doelstellingen van Uiterwaarden IJssel, Uiterwaarden Neder-Rijn en Gelderse Poort is aangepast van respectievelijk ten minste 10-, 5-, en 10- paren naar ten minste 25 paren voor de Rijntakken als geheel.

De landelijke staat van instandhouding van de ijsvogel is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie van ten minste 200 paren (binnen een termijn van 5 jaren na strenge winters)”69. Alle gebiedsdoelstellingen sluiten aan op de landelijke doelstelling.

A249 – Oeverzwaluw

Landelijke doelstelling: behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor behoud populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

038/66-68

Rijntakken

behoud

behoud

680

B1

doel aangepast a

145

Maasduinen

behoud

behoud

120

C

aanwijzingsbesluit

  • (a)

    Het aantal in de doelstelling van Uiterwaarden Neder-Rijn en Gelderse Poort is aangepast van respectievelijk ten minste 80 en 420 paren naar ten minste 680 paren voor de Rijntakken als geheel. Het aantal voor de Rijntakken is afgeleid van de som van de gemiddelden van de afzonderlijke deelgebieden in de jaren 1999-2003. Dit zijn voor Uiterwaarden Neder-Rijn, Gelderse Poort en Uiterwaarden Waal respectievelijk 75-, 420-, en 183 broedparen.

De landelijke staat van instandhouding van de oeverzwaluw is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie van ten minste 20.000 paren”. De gebiedsdoelen sluiten aan bij de landelijke doelstelling.

A272 – Blauwborst

Landelijke doelstelling: behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor behoud populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

008

Lauwersmeer

behoud

behoud

120

C

aanwijzingsbesluit

033

Bargerveen

behoud

behoud

150

C

aanwijzingsbesluit

038/66-68

Rijntakken

behoud

behoud

95

C

doel aangepast a

078

Oostvaardersplassen

behoud

behoud

190

C

aanwijzingsbesluit

109

Haringvliet

behoud

behoud

410

B1

aanwijzingsbesluit

112

Biesbosch

behoud

behoud

1.300

A1

aanwijzingsbesluit

122

Westerschelde & Saeftinghe

behoud

behoud

450

B1

aanwijzingsbesluit

139

Deurnsche Peel & Mariapeel

behoud

behoud

350

B1

aanwijzingsbesluit

140

Groote Peel

behoud

behoud

200

B1

aanwijzingsbesluit

  • (a)

    Het aantal in de doelstelling van Gelderse Poort is aangepast van ten minste 80 naar ten minste 95 paren voor de Rijntakken als geheel. Het aantal is gelijk aan de som van de gemiddelden van de afzonderlijke deelgebieden in de jaren 1999-2003. Voor Uiterwaarden IJssel, Uiterwaarden Neder-Rijn, Gelderse Poort en Uiterwaarden Waal zijn dat respectievelijk ten minste 8-, 8-, 75-, en 4 broedparen.

De landelijke staat van instandhouding van de blauwborst is op de aspecten leefgebied en populatie beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit daarbij aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud van een totaal van 6.500 paren”. De huidige populatie is groter dan ooit eerder in de vorige eeuw en groter dan het gewenste basisniveau vanuit populatie-ecologische optiek. Het aantal van 6.500 paren is conform het Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004 (2000)70. De gebiedsdoelstellingen sluiten aan bij de landelijke doelstelling.

A298 – Grote karekiet

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

034

Weerribben

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

035

De Wieden

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

B1

aanwijzingsbesluit

036

Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht

uitbreiding

verbetering

2 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

038/66-68

Rijntakken

uitbreiding

verbetering

70 (↑)

B1

doel aangepast a

074

Zwarte Meer

uitbreiding

verbetering

40 (↑)

B2

aanwijzingsbesluit

075

Ketelmeer & Vossemeer

uitbreiding

verbetering

40 (↑)

B2

aanwijzingsbesluit

076

Veluwerandmeren

uitbreiding

verbetering

40 (↑)

B2

aanwijzingsbesluit

078

Oostvaardersplassen

behoud

behoud

3 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

094

Naardermeer

uitbreiding

verbetering

10 (↑)

B1

aanwijzingsbesluit

095

Oostelijke Vechtplassen

behoud

behoud

50

A1

aanwijzingsbesluit

103

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

uitbreiding

verbetering

5 (↑)

C

aanwijzingsbesluit

  • (a)

    Het aantal in de doelstelling van Gelderse Poort is gewijzigd van 40 paren in 70 paren voor de Rijntakken als geheel. Het aantal is afgeleid van de som van de maxima van Uiterwaarden IJssel, Uiterwaarden Neder-Rijn, Gelderse Poort en Uiterwaarden Waal in de jaren 1980-2011 (respectievelijk 11 paren in 1990, 2 paren in 1993, 57 paren in 1991 en 1 paar in 1991). Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding op het aspect populatie en de historische potentie kan het gebied een relatief hoge bijdrage leveren aan de landelijke populatiedoelstelling.

De landelijke staat van instandhouding van de grote karekiet is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel van een populatie van ten minste 500 paren”. In het gebied Oostvaardersplassen (078) wordt van de landelijke doelstelling afgeweken. In de Oostvaardersplassen wordt met behoud van het leefgebied een kleine uitbreiding van de populatie verwacht.

W

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

B.4.4 Vogelrichtlijn: niet-broedvogels

De doelniveaus van niet-broedvogels zijn meestal uitgedrukt als seizoensgemiddelde of als (gemiddeld) seizoensmaximum. Deze gemiddelden, die worden bepaald aan de hand van maandelijkse tellingen, worden als volgt berekend71:

Het seizoensgemiddelde is het gemiddelde aantal in een gebied aanwezige vogels over het gehele seizoen, berekend aan de hand van maandelijks uitgevoerde tellingen over een reeks seizoenen (1999/2000- 2003/2004).

Het (gemiddeld) seizoensmaximum is het gemiddelde van het grootste getelde aantal (piekaantal) per seizoen (juli t/m juni van het volgende jaar) berekend over een reeks van achtereenvolgende seizoenen (meestal vijf seizoenen: 1999/2000-2003/2004).

Bij voorkeur is het doelniveau uitgedrukt als seizoensgemiddelde omdat dit een indicatie geeft voor het gebruik van een gebied over het gehele seizoen. Bij onvoldoende beschikbaarheid van jaarrondtellingen moet soms worden teruggevallen op het seizoensmaximum.

A130 – Scholekster

Landelijke doelstelling: behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage*

Besluit

001

Waddenzee

behoud

verbetering

140.000-

160.000 (↑)

sf, A4

aanwijzingsbesluit

007

Noordzeekustzone

behoud

behoud

3.300 a

s, C

aanwijzingsbesluit

038/66-68

Rijntakken

behoud

behoud

340

sf, C

doel aangepast b

101

Duinen Goeree & Kwade Hoek

behoud

behoud

790

sf, C

aanwijzingsbesluit

113

Voordelta

behoud

behoud

2.500

sf, C

aanwijzingsbesluit

115

Grevelingen

behoud

behoud

560

sf, C

aanwijzingsbesluit

118

Oosterschelde

behoud

behoud

24.000

sf, A1

aanwijzingsbesluit

122

Westerschelde & Saeftinghe

behoud

behoud

7.500

sf, B1

aanwijzingsbesluit

* Het gebied vervult hoofdzakelijk een slaapplaatsfunctie (s), foerageerfunctie (f) of beide (sf).

  • (a)

    De populatieschatting is gebaseerd op het gemiddelde seizoensmaximum over de periode 1999/2000-2003/2004.

De staat van instandhouding voor de scholekster is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “zeer ongunstig” en “matig ongunstig”, waarbij de laatste voornamelijk betrekking heeft op de kwaliteit van het leefgebied en niet op de omvang. De landelijke doelstelling sluit hierop aan72. In Nederland is de populatie scholeksters fors afgenomen (bij een internationale toename) in relatie tot verminderd voedselaanbod in de intergetijdengebieden (schelpdieren). Alleen voor de Waddenzee (001) is een verbeteropgave geformuleerd voor de kwaliteit van het leefgebied, vanwege het relatief grote belang van dit gebied en omdat de mogelijkheden voor verbetering van de kwaliteit in het Deltagebied, in dit geval de gebieden Duinen Goeree & Kwade Hoek (101), Voordelta (113), Grevelingen (115), Oosterschelde (118) en Westerschelde & Saeftinghe (122), beperkt zijn (met name door zandhonger in de Oosterschelde, welke leidt tot een afname van het foerageergebied). In de Natura 2000-gebieden Uiterwaarden IJssel (038), Duinen Goeree & Kwade Hoek, Voordelta en Grevelingen zijn bovendien geen aanwijzingen voor afname van de populatie of voor vermindering van de kwaliteit van het leefgebied (zelfs aantalstoename in de gebieden Uiterwaarden IJssel en Duinen Goeree & Kwade Hoek sinds respectievelijk 1980/1981 en 1990/1991). Voor de Westerschelde is de trend op lange termijn neutraal, in tegenstelling tot de Waddenzee. Daarom is voor de Westerschelde voor behoud gekozen. Voor de Noordzeekustzone (007) zijn onvoldoende telgegevens bekend voor een trendanalyse. Er is daarom eveneens een behoudopgave geformuleerd.

A156 – Grutto

Landelijke doelstelling: Behoud van omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 15.000 vogels (seizoensgemiddelde)

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage73

Besluit

1

Waddenzee

behoud

behoud

1.300↑

f, A1

conform ontwerp

1

Waddenzee

behoud

behoud

6.400 (max)

s, n.n.b.

conform ontwerp

8

Lauwersmeer

behoud

verbetering

270↑

f, B1

conform ontwerp

8

Lauwersmeer

behoud

verbetering

1.100 (max)↑

s, n.n.b.

conform ontwerp

9

Groote Wielen

behoud

verbetering

110↑

f, C

conform ontwerp

9

Groote Wielen

behoud

behoud

670 (max)

s, n.n.b.

conform ontwerp

10

Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving

behoud

verbetering

45↑

f, C

conform ontwerp

10

Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving

behoud

behoud

630 (max)

s, n.n.b.

conform ontwerp

11

Witte en Zwarte Brekken

behoud

behoud

940 (max)

s, n.n.b.

conform ontwerp

12

Sneekermeergebied

behoud

verbetering

150↑

f, C

conform ontwerp

12

Sneekermeergebied

behoud

behoud

2.100 (max)

s, n.n.b.

conform ontwerp

13

Alde Feanen

behoud

behoud

130

f, C

conform ontwerp

13

Alde Feanen

behoud

behoud

4.200 (max)

s, n.n.b.

conform ontwerp

15

Van Oordt’s Mersken

behoud

behoud

12

f, C

conform ontwerp

15

Van Oordt's Mersken

behoud

behoud

100 (max)

s, n.n.b.

conform ontwerp

20

Zuidlaardermeergebied

behoud

behoud

18

f, C

conform ontwerp

36

Uiterwaarden Zwarte water en Vecht

behoud

behoud

80

sf, C

Aanwijzingsbesluit

38

Rijntakken

behoud

verbetering

670↑

f, C

conform ontwerp

38

Rijntakken

behoud

verbetering

6.400 (max)↑

s, n.n.b.

conform ontwerp

56

Arkemheen

uitbreiding

verbetering

130↑

f, C

conform ontwerp

56

Arkemheen

behoud

behoud

350 (max)

s, n.n.b.

conform ontwerp

72

IJsselmeer

uitbreiding

verbetering

290↑

f, C

conform ontwerp

72

IJsselmeer

uitbreiding

verbetering

2.200 (max)↑

s, n.n.b.

conform ontwerp

74

Zwarte Meer

behoud

behoud

behoud

s, n.n.b.

aanwijzingsbesluit

75

Ketelmeer & Vossemeer

behoud

behoud

20

sf, C

aanwijzingsbesluit

78

Oostvaardersplassen

behoud

behoud

90

sf, C

aanwijzingsbesluit

79

Lepelaarplassen

behoud

behoud

5

sf, C

aanwijzingsbesluit

89

Eilandspolder

behoud

behoud

35

f, C

conform ontwerp

89

Eilandspolder

behoud

behoud

520 (max)

s, n.n.b.

conform ontwerp

90

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder

behoud

behoud

230↑

f, C

conform ontwerp

90

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder

behoud

verbetering

1.500 (max)

s, n.n.b.

Doel aangepasta

92

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

behoud

verbetering

110↑

f, C

conform ontwerp

92

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

behoud

behoud

1.100 (max)↑

s, n.n.b.

conform ontwerp

93

Polder Zeevang

behoud

verbetering

90↑

f, C

conform ontwerp

93

Polder Zeevang

behoud

verbetering

790 (max)↑

s, n.n.b.

conform ontwerp

102

De Wilck

behoud

verbetering

25↑

f, C

conform ontwerp

102

De Wilck

behoud

behoud

150 (max)

s, n.n.b.

conform ontwerp

104

Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein

behoud

verbetering

25↑

f, C

conform ontwerp

104

Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein

behoud

behoud

230 (max)

s, n.n.b.

conform ontwerp

107

Donkse Laagten

behoud

behoud

25

f, C

conform ontwerp

107

Donkse Laagten

behoud

behoud

260 (max)

s, n.n.b.

conform ontwerp

109

Haringvliet

uitbreiding

verbetering

290↑

f, C

conform ontwerp

109

Haringvliet

uitbreiding

verbetering

1.500 (max)↑

s, n.n.b

conform ontwerp

110

Oudeland van Strijen

behoud

verbetering

20↑

f, C

conform ontwerp

112

Biesbosch

behoud

behoud

60

sf, C

conform ontwerp

114

Krammer-Volkerak

behoud

behoud

20

sf, C

ontwerpbesluit

118

Oosterschelde

behoud

verbetering

180↑

f, C

conform ontwerp

118

Oosterschelde

behoud

verbetering

770 (max)↑

s, n.n.b.

conform ontwerp

  • (a)

    In het ontwerpbesluit was onterecht de slapende populatie van het gehele Natura 2000-gebied meegeteld, terwijl de instandhoudingsdoelstelling uitsluitend het Vogelrichtlijngebied betreft. Het doel is hierop aangepast.

De landelijke staat van instandhouding van de grutto als niet-broedvogel wordt als ‘zeer ongunstig’ beoordeeld vanwege een ‘zeer ongunstige’ beoordeling van de aspecten ‘populatie’ en ‘toekomstperspectief’. Het aspect ‘leefgebied’ heeft een ‘matig ongunstige’ beoordeling. De landelijke doelstelling sluit hierbij aan. Ondanks de landelijke zeer ongunstige staat van instandhouding, geldt voor de meeste gebieden een behoudopgave voor zowel omvang als kwaliteit van het leefgebied. De reden hiervoor is dat de afnemende trend wordt veroorzaakt door ontwikkelingen in de omstandigheden voor de grutto als broedvogel die grotendeels buiten het Natura 2000-netwerk liggen. Indien voor een gebied een uitbreidings- en/of verbeterdoelstelling is geformuleerd, is er na het Natura-2000 aanwijzingsbesluit verslechtering opgetreden. Om die reden is het noodzakelijk om de situatie voor de grutto als niet-broedvogel ten tijde van het Natura 2000-aanwijzingsbesluit te herstellen en daarna minstens te behouden.

Overige niet-broedvogelsoorten

Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie

Vogelsoort

Aantal

gebieden

Landelijke

doelstelling

Populatie Rijntakken

(max)

Relatieve

bijdrage *

Besluit

A005 Fuut (a);(i)

21

10.900

570

sf, B1

doel aangepast (k)

A017 Aalscholver (g)

23

24.500

1.300

sf, B1

doel aangepast (k)

A037 Kleine zwaan (b)

26

4.820

100

sf, C

doel aangepast (k)

A038 Wilde zwaan (c)

4

360

30

sf, B2

doel aangepast (k)

A039 Toendrarietgans(g)

12

34.100

125 (gem)

2.800 (max)

f, C

s

wijzigingsbesluit (l) (f)

A041 Kolgans (g);(h)

33

218.300

35.400 (gem)

180.100 (max)

f, A1

s

wijzigingsbesluit (l) (f)

A043 Grauwe gans (g);(h)

28

86.300

8300 (gem)

21.500 (max)

f, B2

s

wijzigingsbesluit (l) (f)

A045 Brandgans (g);(h)

26

140.900

920 (gem)

5.200 (max)

f, C s

wijzigingsbesluit (l) (f)

A048 Bergeend (g)

15

48.900

120

sf, B2

doel toegevoegd

A050 Smient (g);(h)

43

258.200

17.900

fs, B2

wijzigingsbesluit (l)(f)

A051 Krakeend (g);(h)

32

10.200

340

f, C

doel aangepast (k)

A052 Wintertaling (d)

23

21.000

1.100

f, C

doel aangepast (k)

A053 Wilde eend (g)

13

128.000

6.100

f, C

doel aangepast (k)

A054 Pijlstaart (c)

22

7.850

130

f, C

doel aangepast (k)

A056 Slobeend (g);(i)

36

5.750

400

f, C

doel aangepast (k)

A059 Tafeleend (e)

15

20.900

990

f, B1

doel aangepast (k)

A061 Kuifeend (c);(i)

19

75.700

2.300

f, C

doel aangepast (k)

A068 Nonnetje (a)

15

690

40

f, B1

doel aangepast (k)

A125 Meerkoet (g);(i)

20

89.700

8.100

f, B2

doel aangepast (k)

A140 Goudplevier (j)

12

32.300

140

f, C

doel toegevoegd

A142 Kievit (c)

8

75.500

8.100

f, B2

doel aangepast (k)

A151 Kemphaan(b)

6

39.500

1000

B1

doel toegevoegd

A156 Grutto (f)

20

6.000

690

C

doel aangepast (k)

A160 Wulp (g)

14

101.100

850

sf, C

doel aangepast (k)

A162 Tureluur (c)

9

18.480

65

sf, C

doel aangepast (k)

(*) Het gebied vervult hoofdzakelijk een slaapplaatsfunctie (s), foerageerfunctie (f) of beide (sf). De relatieve bijdrage is alleen berekend als het landelijke doel en het gebiedsdoel beide zijn gebaseerd op dezelfde waarde (óf seizoensmaximum óf seizoensgemiddelde).

  • (a)

    Fuut en nonnetje: ondanks de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is landelijk een behoudsdoelstelling geformuleerd voor deze soorten vanwege slechte stuurbaarheid van vermoedelijke oorzaken (Natura 2000 doelendocument, 2006).

  • (b)

    Kleine zwaan en kemphaan: ondanks de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is landelijk een behoudsdoelstelling geformuleerd. De recente afname is verbonden aan een afname op internationaal niveau en mogelijk aan enkele andere slecht stuurbare factoren (Natura 2000 doelendocument, 2006).

  • (c)

    Wilde zwaan, pijlstaart, kuifeend, kievit en tureluur: ondanks de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is landelijk een behoudsdoelstelling voor deze soorten geformuleerd, omdat deze staat van instandhouding alleen gebaseerd is op toekomstverwachting (Natura 2000 doelendocument, 2006).

  • (d)

    Wintertaling: ondanks de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding op het aspect populatie is landelijk een behoudsdoelstelling voor deze soort geformuleerd. De staat van instandhouding is gebaseerd op een populatieafname die niet leidt tot een waarde van minder dan 75% van de draagkrachtindicatie (Natura 2000 doelendocument, 2006).

  • (e)

    Tafeleend: ondanks de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is landelijk een behoudsdoelstelling voor de tafeleend geformuleerd, vanwege slecht stuurbare oorzaken en enige compensatie door toename in de randmeren (Natura 2000 doelendocument, 2006).

  • (f)

    Grutto: de grutto heeft gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding op landelijk niveau een opgave voor uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied. Aangezien deze opgave niet te realiseren is binnen het Natura 2000-netwerk is in alle gebieden een behoudopgave voor de grutto geformuleerd (Natura 2000 doelendocument, 2006).

    Toendrarietgans, kolgans, grauwe gans, brandgans, smient: de instandhoudingsdoelstellingen van besluit PDN/2014-38|038/066-068 Rijntakken van 23 april 2014 zijn aangepast. Door een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State behoort de foerageerfunctie van het gebied tot de instandhoudingsdoelstellingen. De populatiedoelen voor de foerageerfunctie zijn afgeleid van de seizoensgemiddelden in de periode 1999/2000-2003/2004 voor de Rijntakken. De populatiedoelen voor de slaapfunctie van toendrarietgans, kolgans, grauwe gans en brandgans zijn afgeleid van SOVON (2013) en gecorrigeerd voor de aantallen in Meinerswijk. Dit deelgebied behoort niet tot het Natura 2000-gebied Rijntakken. In samenhang met de wijziging van de doelstelling voor ganzen en de smient is de doelcomponent ‘verspreiding’ van de slaap- en rustfunctie uit de doelstelling verwijdend.

  • (g)

    Aalscholver, toendrarietgans, kolgans, grauwe gans, brandgans, smient, krakeend, wilde eend, slobeend, meerkoet en wulp: de staat van instandhouding van de soort is beoordeeld als “gunstig”74.

  • (h)

    Kolgans, grauwe gans, brandgans, smient en krakeend: enige afname landelijk veroorzaakt door extensivering van landgebruik (onder andere door natuurontwikkeling) is aanvaardbaar.

  • (i)

    Fuut, slobeend, kuifeend en meerkoet: enige afname landelijk als gevolg van herstel van zout-zoet overgangen is aanvaardbaar.

  • (j)

    Goudplevier: de goudplevier heeft landelijk een opgave voor uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied. De verslechtering van de kwaliteit van het leefgebied is niet zichtbaar in de trend, deze laat een toename zien binnen het Natura 2000-netwerk. Dit betreft echter minder dan de helft van de Nederlandse vogels en is een gevolg van verschuivingen in de ligging van de pleisterplaatsen. Incidentele tellingen buiten het monitoringsnetwerk suggereren dat de kwaliteit van het leefgebied buiten het Natura 2000-netwerk is afgenomen. Herstelopgaven binnen het netwerk zijn in dit licht niet geformuleerd (Natura 2000 doelendocument, 2006).

  • (k)

    De aantallen in de doelstelling zijn opnieuw berekend en hebben betrekking op het gehele Vogelrichtlijngebied Rijntakken. De aantallen zijn afgeleid van de notitie “Informatie over vogelsoorten in N2000 gebieden Rijntakken” (SOVON 2012).

  • (l)

    Toendrarietgans, kolgans, grauwe gans, brandgans, smient: de instandhoudingsdoelstellingen van besluit PDN/2014-38|038/066-068 Rijntakken van 23 april 2014 zijn aangepast. Door een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State behoort de foerageerfunctie van het gebied tot de instandhoudingsdoelstellingen.70 De populatiedoelen voor de foerageerfunctie zijn afgeleid van de seizoensgemiddelden in de periode 1999/2000-2003/2004 voor de Rijntakken.71 De populatiedoelen voor de slaapfunctie van toendrarietgans, kolgans, grauwe gans en brandgans zijn afgeleid van SOVON (2013)72 en gecorrigeerd voor de aantallen in Meinerswijk. Dit deelgebied behoort niet tot het Natura 2000-gebied Rijntakken. In samenhang met de wijziging van de doelstelling voor ganzen en de smient is de doelcomponent ‘verspreiding’ van de slaap- en rustfunctie uit de doelstelling verwijdend.

X

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op de selectie- en begrenzingscriteria die bij de aanwijzing van het Vogelrichtlijngebied IJssel gebruikt zijn (2000).

Onderstaande paragrafen zijn opgenomen inafkomstig uit de Notanota van toelichting van het Vogelrichtlijnbesluit.

Y

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op de selectie- en begrenzingscriteria die bij de aanwijzing van het Vogelrichtlijngebied Neder-Rijn gebruikt zijn (2000).

Onderstaande paragrafen zijn opgenomen inafkomstig uit de Notanota van toelichting van het Vogelrichtlijnbesluit.

Z

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op de selectie- en begrenzingscriteria die bij de aanwijzing van het Vogelrichtlijngebied Gelderse Poort gebruikt zijn (2000).

Onderstaande paragrafen zijn opgenomen inafkomstig uit de Notanota van toelichting van het Vogelrichtlijnbesluit.

AA

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting op de selectie- en begrenzingscriteria die bij de aanwijzing van het Vogelrichtlijngebied Waal gebruikt zijn (2000).

Onderstaande paragrafen zijn opgenomen inafkomstig uit de Notanota van toelichting van het Vogelrichtlijnbesluit.

Toelichting bij wijzigingsbesluit Rijntakken

1. Wijzigingen

1.1 Instandhoudingsdoelstellingen grutto

Met dit wijzigingsbesluit is het Natura 2000-gebied Rijntakken aangewezen voor de grutto als broedvogel en is de instandhoudingsdoelstelling voor de grutto als niet-broedvogel aangepast. Het toevoegen dan wel wijzigen van instandhoudingsdoelstellingen voor de grutto is toegepast bij 25 gebieden die reeds eerder zijn aangewezen als Vogelrichtlijngebied. Aanleiding voor de wijzigingen is de noodzaak om nu ook de grutto als broedvogel te beschermen in deze gebieden, nadat de grutto eerder in de meeste van deze gebieden als doortrekker (niet-broedvogel) al was beschermd. Het toevoegen van instandhoudingsdoelstellingen voor broedende grutto’s is één van de noodzakelijke maatregelen die Nederland treft naar aanleiding van de inbreukprocedure die de Europese Commissie in juli 2024 is gestart. De maatregel is onderdeel van een ambitieus maatregelenpakket, dat van toepassing is binnen en vooral buiten Vogelrichtlijngebieden, om tot het noodzakelijke herstel van de populatie te komen (Kamerstuk 33576 nr. 441).

Met dit wijzigingsbesluit is ook de instandhoudingsdoelstelling voor de grutto als niet-broedvogel aangepast. In dit besluit zijn de doelen voor zowel de slaap- als de foerageerfunctie kwantitatief opgenomen.

1.2 Criteria voor gebiedsselectie en instandhoudingsdoelstellingen

De 25 gebieden voldoen aan het criterium dat in de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000)1 wordt genoemd voor het aanwijzen van vogelsoorten in Vogelrichtlijngebieden, namelijk dat ten minste 0,1% van de internationale (biogeografische) populatie van de grutto als broedvogel in het gebied voorkomt. Het betreft in het geval van de grutto de populatie van de ondersoort limosa (de ondersoort islandica komt in Nederland alleen als doortrekker voor en kan dan wel onderdeel vormen van de instandhoudingsdoelstelling voor de grutto als niet-broedvogel). Of een gebied voldoet aan het genoemde criterium, is bepaald op basis van de door Sovon verzamelde gegevens over de jaren 2016-2021. Concreet betekent dit dat de grutto als broedvogel beschermd wordt indien er in die jaren gemiddeld ten minste 26 broedparen voorkwamen. Het gaat om de volgende 25 Natura 2000-gebieden: 

N2k- nr

 

Natura 2000-gebied 

1 

Waddenzee 

5 

Duinen Ameland 

8 

Lauwersmeer      

9 

Groote Wielen 

10 

Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving 

12 

Sneekermeergebied      

13 

Alde Feanen     

15 

Van Oordt’s Mersken 

20 

Zuidlaardermeergebied 

35 

De Wieden 

38 

Rijntakken 

56 

Arkemheen 

72 

IJsselmeer      

89 

Eilandspolder 

90 

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder 

92 

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske 

93 

Polder Zeevang 

102 

De Wilck 

103 

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck 

104 

Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein  

107 

Donkse Laagten 

109 

Haringvliet      

110 

Oudeland van Strijen 

118 

Oosterschelde 

121 

Yerseke en Kapelse Moer 

De instandhoudingsdoelstellingen per gebied voor de broedende grutto zijn gebaseerd op het wetenschappelijk advies van Sovon, zoals opgenomen in de gebiedsnotities over de betekenis en potenties van de gebieden als broedgebied van de grutto. Voor dit advies is niet alleen algemene kennis over de grutto en zijn leefgebied gebruikt, maar ook gebiedsspecifieke informatie over de populatietrend en de potenties voor verbetering en uitbreiding van het leefgebied (rekening houdend met wat nodig en mogelijk is ten aanzien van inrichting en beheer).

1.3 Onderbouwing voor wijzigingen voor alleen de grutto

De wijzigingsbesluiten beperken zich tot wijzigingen ten aanzien van alleen de grutto. Het betreft wijzigingen die het karakter hebben van een actualisering. Reden om alleen te actualiseren voor de grutto is dat niet gewacht kan worden tot een algehele actualisering van alle vogeldoelen plaatsvindt, omdat dat een tijdrovend proces is. De voortdurende afname van de gruttopopulatie noopt tot het met voorrang beschermen van de grutto in bestaande Vogelrichtlijngebieden. Dat is te meer van belang omdat de grutto vooral in Nederland broedt. Dit kan relatief snel gebeuren, omdat alleen bepaald hoeft te worden of de grutto voldoet aan de criteria voor aanwijzing in die gebieden (zie boven), zonder dat de hele procedure voor selectie van gebieden hoeft te worden doorlopen. Bij zo’n volledige actualiserings- en selectieprocedure zou dan ook voor andere aanwezige vogelsoorten bepaald moeten worden of ze zouden moeten worden aangewezen. Deze snelheid is tevens nodig vanwege de inbreukprocedure die de Europese Commissie is gestart vanwege onvoldoende bescherming van de grutto. Het beschermen van de grutto in bestaande Vogelrichtlijngebieden is essentieel voor het beschermen van deze soort.

1.4 Landelijk doel

Met de vaststelling van de bovengenoemde besluiten is voor het eerst ook een landelijk doel voor de grutto als broedvogel vastgesteld en is het landelijk doel voor de grutto als niet-broedvogel geactualiseerd. De landelijke doelen voor de grutto in dit besluit zijn opgesteld via dezelfde werkwijze als voor de Vernieuwde landelijke doelen voor Natura 2000-habitattypen en -soorten (Ministerie van LVVN, in voorbereiding). De landelijke doelen zijn gebaseerd op de ecologische gunstige referentie en de groeipotentie van de soort tot aan 2050. Aangezien de overige vernieuwde landelijke doelen later worden gepubliceerd dan de 25 wijzigingsbesluiten voor de grutto, zijn de vernieuwde landelijke doelen voor de grutto alvast vastgesteld door middel van deze wijzigingsbesluiten.

Het landelijke doel voor de grutto als broedvogel bepaalt mede het ambitieniveau van de instandhoudingsdoelstellingen in de wijzigingsbesluiten. De gebiedsdoelen moeten namelijk, zoveel als mogelijk is, bijdragen aan het behalen van dat landelijke doel. Momenteel komt echter circa 90% van de landelijke broedpopulatie buiten de Vogelrichtlijngebieden voor. Voor het bereiken van het landelijk doel is het dus noodzakelijk dat verreweg de grootste bijdrage aan de toename plaats zal vinden in de rest van Nederland. Daartoe is het noodzakelijk dat het hierboven genoemde ambitieuze maatregelenpakket wordt uitgevoerd.

Het vernieuwde landelijk doel voor de grutto als niet-broedvogel heeft (nog) geen rol gespeeld bij het bepalen van de gebiedsdoelen. Hoewel de landelijke populatie moet toenemen als gevolg van het nemen van maatregelen voor de broedpopulatie, is nog niet duidelijk hoe zich dat gaat vertalen in de verspreiding van de doortrekkende grutto’s over de gebieden. Er is namelijk op gebiedsniveau geen vaste relatie tussen de aantallen broedende en niet-broedende grutto’s. Het is dus nog niet goed mogelijk om de gebiedsdoelen voor de grutto als niet-broedvogel te baseren op een noodzakelijke bijdrage aan het landelijke doel in de toekomst, temeer daar de omvang en de kwaliteit van het leefgebied voor doortrekkende grutto’s niet de beperkende factor is voor de groei van de populatie. Voor de gebiedsdoelen zijn daarom – vooralsnog – de huidige aantallen leidend (behoudsdoelstelling), tenzij er sprake is van een afname ten opzichte van de situatie die is bedoeld in het oorspronkelijke aanwijzingsbesluit. In dat laatste geval is de oorspronkelijke doelstelling (waar nodig met correcties) gehandhaafd, waarbij het noodzakelijk is dat die situatie zo snel mogelijk wordt hersteld, gezien het verslechteringsverbod. De informatie over de huidige situatie en de situatie die is bedoeld in het oorspronkelijke aanwijzingsbesluit, is opgenomen in de bovengenoemde gebiedsnotities van Sovon.

1.5 Redactionele wijzigingen

Naast wijzigingen in dit besluit ten behoeve van de aanwijzing van de grutto, hebben er ook redactionele wijzigingen plaatsgevonden in het besluit (die hebben geen rechtsgevolgen).

1.6 Wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbesluit

In het ontwerpbesluit werd nog niet vermeld dat er met de publicatie van het aanwijzingsbesluit ook een profiel is gepubliceerd voor de beschrijving van de grutto als broedvogel. Dit wordt in het definitieve aanwijzingsbesluit wel vermeld.

2. Beantwoording zienswijzen

2.1 Inleiding

Op 7 juli 2025 zijn de 25 ontwerp-wijzigingsbesluiten ‘Vogelrichtlijngebieden vanwege aanwijzing van bestaande Natura 2000-gebieden voor de grutto als broedvogel’ gepubliceerd. Deze ontwerp-wijzigingsbesluiten hebben in de periode van 10 juli 2025 tot en met 20 augustus 2025 ter inzage gelegen. Dit heeft ertoe geleid dat er in totaal door 71 organisaties, overheden, verenigingen en personen zienswijzen zijn ingediend. De reacties met een algemeen karakter en de reacties die specifiek betrekking hebben op het ontwerp-wijzigingsbesluit van het Natura 2000-gebied Rijntakken van 7 juli 2025, worden hieronder besproken. De in de zienswijzen gemaakte opmerkingen zijn steeds cursief gezet waarna het antwoord volgt. Als een zienswijze aanleiding gaf tot wijziging van het besluit ten opzichte van het ontwerp, dan wordt dat expliciet vermeld. In alle andere gevallen is een nadere motivering gegeven.

Bijna alle insprekers onderschrijven het belang van een betere bescherming van de grutto.

2.2 Reacties over de procedure

Insprekers geven aan dat het aanwijzen in Vogelrichtlijngebieden al aan de EC is gecommuniceerd in het kader van de inbreukprocedure, zonder consultatie van de provincies.

Een inbreukprocedure is een vertrouwelijke procedure tussen de Europese Commissie en de lidstaat Nederland. Het was de provincies bekend dat het aanwijzen van de grutto in bestaande Vogelrichtlijngebieden één van de noodzakelijke maatregelen is.

Insprekers geven aan dat terreinbeheerders, gemeenten, waterschappen, agrariërs en andere stakeholders niet zijn geïnformeerd tijdens het voorbereidende traject voor publicatie van de ontwerpbesluiten. Ze zijn van mening dat goede afstemming via een zorgvuldig proces met voortouwnemers en bevoegde gezagen essentieel is.

Het ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) heeft via de koepels (zoals Unie van Waterschappen, IPO, VNG, LTO en Groene11) belanghebbenden geïnformeerd over de inbreukprocedure en het voornemen om tot ontwerpbesluiten te komen. De publicatie van een ontwerpbesluit is bedoeld om eenieder in de gelegenheid te stellen bij te dragen aan het definitieve besluit. Het is daarom gebruikelijk dat bij de voorbereiding van het ontwerpbesluit alleen overleg plaatsvindt met de overheid die eerstverantwoordelijk is voor een gebied (de ‘voortouwnemer’) en niet met (andere) belanghebbenden. Voor feitelijke informatie is, mede in overleg met de voortouwnemers, contact gezocht met eigenaren, beheerders en waterschappen.

Insprekers zijn van mening dat de inhoud van de gebiedsnotities door Sovon Vogelonderzoek Nederland inhoudelijk niet voldoende zijn voor het bepalen van goed onderbouwde instandhoudingsdoelstellingen. Zij geven daarbij aan dat de notities niet compleet zijn, dat te weinig gebruik is gemaakt van aanwezige gebiedskennis, dat niet voldoende is meegenomen, dat de oplosbaarheid van knelpunten en drukfactoren is overschat en dat mogelijke maatregelen (die waren genoemd als onderbouwing van de mogelijke uitbreiding van de populatie) vaak al uitgevoerd zijn.

De notities die door Sovon zijn opgesteld, zijn zorgvuldig samengesteld en relatief omvangrijk vergeleken met voorbereidende documenten voor andere instandhoudingsdoelstellingen. De teksten zijn niet bedoeld om een compleet overzicht te geven van noodzakelijke maatregelen, maar om een goed onderbouwde inschatting te kunnen maken van de potentie van de gebieden voor de bijdrage aan de landelijk benodigde populatie van de grutto. Daarbij is ook rekening gehouden met mogelijkheden voor maatregelen op de lange termijn, met mogelijkheden voor het treffen van maatregelen buiten de gebieden en met noodzakelijke maatregelen voor soorten en habitattypen die al zijn aangewezen. Daarbij is er, mede na overleg met de voortouwnemers, gebruik gemaakt van kennis van eigenaren, beheerders en waterschappen om conceptversies te verbeteren. Naar aanleiding van zienswijzen is een aantal gebiedsnotities aangepast.

Insprekers geven aan dat zij het proces van de ontwerpbesluiten als onzorgvuldig hebben ervaren omdat zij weinig tijd hebben gekregen om op concepten van gebiedsnotities en ontwerpbesluiten te reageren en omdat niet duidelijk inzichtelijk is gemaakt welke opmerkingen in conceptteksten zijn overgenomen.

De voortouwnemers zijn in november 2024 geïnformeerd over welke maatregelen uitgewerkt zouden worden in het kader van de inbreukprocedure, waaronder het toevoegen van instandhoudingsdoelen voor de grutto aan 25 Vogelrichtlijngebieden. Daarbij is aangegeven dat er binnen een jaar definitieve besluiten moesten zijn gepubliceerd, waardoor er ruim een half jaar de tijd was om de ontwerpbesluiten voor te bereiden. In die periode heeft intensief overleg plaatsgevonden met de voortouwnemers, deels in meerdere rondes, waarbij nieuwe informatie is verwerkt in zowel de gebiedsnotities als de ontwerpbesluiten. Dit was ruim voldoende om de hoogte van de instandhoudingsdoelstellingen goed te onderbouwen.

Een inspreker houdt LVVN graag aan de toezegging dat nadere analyses ook buiten de zienswijzeperiode ingediend kunnen worden.

De later ingediende ‘second opinion’ van deskundigen is betrokken bij het opstellen van de definitieve wijzigingsbesluiten en heeft aanleiding gegeven tot een nadere gedachtewisseling met deze deskundigen, resulterend in enkele aanpassingen van de besluiten.

Insprekers zijn van mening dat de doelstellingen niet onderbouwd en reëel zijn, en dat de implicaties van de gruttodoelen onduidelijk zijn.

De instandhoudingsdoelstellingen worden onderbouwd door gebiedsnotities van Sovon. Daaruit blijkt dat de instandhoudingsdoelstellingen reëel zijn.

De implicaties van de instandhoudingsdoelstellingen zijn inderdaad niet volledig duidelijk. Daarvoor zijn de uitwerkingen in de Natura 2000-beheerplannen nodig.

Insprekers geven aan dat gekwantificeerde slaap-en foerageerdoelen voor de grutto als niet-broedvogel als een verrassing kwamen.

Tegelijk met het toevoegen van de grutto als broedvogel, is voor de gebieden ook gecontroleerd of de doelen voor de grutto als niet-broedvogel juist en volledig zijn. Er is voor gekozen om bij de doelen voor de niet-broedvogels, net als voor de broedvogels, uit te gaan van de actuele situatie, waarbij tevens rekening is gehouden met het verslechteringsverbod dat is ingegaan bij de eerste aanwijzing als Vogelrichtlijngebied. In een deel van de gevallen konden doelen die in eerdere besluiten nog niet gekwantificeerd waren, alsnog gekwantificeerd worden.

Insprekers zijn van mening dat er sprake is van gebrekkige communicatie omdat er geen bekendmaking is aangetroffen in de huis-aan-huisbladen zoals genoemd in de algemene wet bestuursrecht.

In de week vanaf de publicatie van de ontwerp-wijzigingsbesluiten zijn in 175 huis-aan-huisbladen (en het Friesch Dagblad) advertenties geplaatst waarin de besluiten en de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen zijn aangekondigd, zodat in de wijde omgeving van de betreffende gebieden is voldaan aan de wettelijke verplichting.

Insprekers zijn van mening dat eerst het landelijk kader voor de grutto als broedvogel vastgesteld moet worden voordat gebiedsspecifieke doelen geformuleerd kunnen worden. Zij roepen LVVN en andere betrokken overheden op met een landelijke visie te komen. Een inspreker noemt daarbij het Aanvalsplan Grutto.

Het voorgenomen landelijke doel voor de grutto is tegelijkertijd met het publiceren van de ontwerp-wijzigingsbesluiten gepubliceerd. De landelijke visie is voor een belangrijk deel te vinden in het Aanvalsplan Grutto, dat door rijk en provincies is omarmd, aangevuld met de maatregelen zoals genoemd in de Verzamelbrief Natuur van 29 november 2024 en de brief over de inbreukprocedure van 25 maart 2025 (Kamerstuk 33 576, nr. 403 en 441). Deze publicaties dateren van voor de gebiedsspecifieke doelen.

Insprekers zijn van mening dat er eerst concept-beheerplannen opgesteld moeten worden alvorens de besluiten definitief worden.

In het verleden is er inderdaad voor gekozen om via het opstellen van concept-beheerplannen meer duidelijkheid te krijgen over de potenties van de gebieden alvorens de Natura 2000-besluiten definitief te maken. Dat is echter geen standaardwerkwijze. In dit geval zou het te veel tijd hebben gekost en zou de noodzakelijke planning om binnen een jaar definitieve besluiten te publiceren, niet gehaald zijn. In plaats daarvan zijn er gebiedsnotities opgesteld door Sovon.

Insprekers constateren dat er nog geen systematisch proces is ingericht om gebiedspartijen (zoals agrarische collectieven) te betrekken, terwijl zij in veel gevallen een belangrijke partij zijn in het realiseren van weidevogelbeheer. Ze roepen LVVN en andere betrokken overheden op dit alsnog op korte termijn te organiseren, zodat gebiedspartijen kunnen bijdragen aan de concretisering van doelen en maatregelen, en daarvoor middelen en beleidsruimte beschikbaar te stellen.

Het is aan de voortouwnemers om gebiedspartijen te betrekken in een gebiedsproces. In beginsel is dat gebiedsproces onderdeel van het actualiseren van een beheerplan, maar in het geval van de grutto is ook het uitvoeren van het Aanvalsplan Grutto een belangrijke manier om de gebiedspartijen te betrekken (vooral ook buiten de huidige Vogelrichtlijngebieden). Gezien de noodzakelijke groeisnelheid van de gruttopopulatie, is het op korte termijn starten van overleg over de uitwerking van de instandhoudingsdoelstellingen inderdaad zeer wenselijk.

2.3 Reacties over de begrenzing

Insprekers merken op dat er in de wijzigingsbesluiten sprake is van het uitbreiden van het leefgebied van de grutto en zijn in dat verband van mening dat iedere claim op agrarische grond buiten de grenzen van de Natura 2000-gebieden onacceptabel is. In dit verband merkt een inspreker op dat het creëren van beter en meer leefgebied voor de grutto binnen bestaande Natura 2000-gebieden dient plaats te vinden, omdat - vanwege de voedselzekerheid - meer agrarische natuur niet mag leiden tot verminderde voedselproductie.

Een instandhoudingsdoelstelling ‘uitbreiding omvang leefgebied’ kan alleen betrekking hebben op het betreffende Natura 2000-gebied. Met de uitbreiding van leefgebied wordt dus bedoeld: het binnen de bestaande begrenzing uitbreiden van leefgebied. Met de wijzigingsbesluiten worden geen gebiedsgrenzen veranderd.

Een inspreker verzoekt LVVN om nieuwe Vogelrichtlijngebieden voor de grutto aan te wijzen en om het proces in gang te zetten om de 12 gebieden die door Sovon in 2024 zijn aangemerkt als concentratiegebieden, aan te wijzen als nieuwe Vogelrichtlijngebieden.

De inzet van LVVN is gericht op een combinatie van vrijwillig weidevogelbeheer (waaronder het Aanvalsplan Grutto) en het vergroten van de populatie grutto's in 25 bestaande Natura 2000-gebieden. LVVN is van mening dat deze inzet voldoende is om de populatie grutto's op het gewenste niveau te krijgen.

Een inspreker geeft aan dat de belangrijkste maatregel voor de grutto het uitbreiden van weidevogelgebieden is en dat hieraan wordt voorbijgegaan.

Het uitbreiden van weidevogelgebieden is onderdeel van de wijzigingsbesluiten als ‘uitbreiding leefgebied’ het doel is, en daar dus binnen de bestaande Vogelrichtlijngebieden potenties voor zijn. Het is echter duidelijk dat dit in veel grotere mate een opgave is voor buiten deze gebieden, met name in de gebieden van het Aanvalsplan Grutto.

Een inspreker wijst erop dat de Vogelrichtlijngebieden te klein zijn en aanvullende maatregelen in de directe omgeving noodzakelijk zijn.

Het is duidelijk dat de gruttopopulatie in de Vogelrichtlijngebieden meestal onderdeel is van een populatie in de wijdere omgeving. Het versterken van die regionale populatie kan dus in beginsel ook bijdragen aan het halen van het populatiedoel binnen de Vogelrichtlijngebieden. Het is inmiddels landelijk beleid om het agrarisch natuurbeheer rond deze gebieden te stimuleren.

2.4 Reacties over de instandhoudingsdoelstellingen

Een inspreker verzoekt de populatiedoelen voor Rijntakken aan te passen conform de inschatting van Sovon.  

De instandhoudingsdoelstellingen voor de grutto zijn volledig in lijn met de adviezen die Sovon in de gebiedsnotities heeft opgenomen.  

Insprekers geven aan dat - gezien de jarenlange dalende trend en de reeds genomen maatregelen - de opgave om de dalende trend om te buigen zeer moeilijk is. Ook geven zij aan dat de doelen niet realistisch zijn, gezien de voorgenomen groei en het gebruikte ijkpunt (populatieomvang in 2016-2021).

Sovon heeft onderzocht wat er ecologisch haalbaar is in de gebieden. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat het ijkpunt niet gebaseerd is op de meest recente aantallen. Na het nemen van voldoende maatregelen is het mogelijk om de doelen te halen.

Insprekers constateren dat de gestelde instandhoudingsdoelstelling voor de grutto (als broedvogel) in bepaalde gevallen zelfs met de maximaal haalbare populatietoename binnen het gebied niet haalbaar is in 2050. Ze stellen voor om ook een populatiegroei van buiten het gebied mee te laten tellen voor de doelstelling.

Gezien het landelijke doel voor de populatie, zijn de instandhoudingsdoelstellingen zodanig geformuleerd dat de potenties voor uitbreiding van de populatie van de grutto binnen Vogelrichtlijngebieden optimaal worden benut. Daarvoor is het belangrijk dat de draagkracht van de gebieden met een uitbreidingsdoel voor de populatie, voortdurend toeneemt, zodanig dat er in 2050 voldoende draagkracht is voor het ten doel gestelde aantal broedparen. In gevallen waar de maximale groei van de bestaande populatie binnen het gebied niet toereikend is, kan het doel alsnog in 2050 gehaald worden indien de populatie op natuurlijke wijze wordt versterkt door enige aanvulling vanuit de toenemende regionale meta-populatie. Wanneer het populatiedoel onverhoopt in 2050 niet in het gebied is gerealiseerd, kan dat de voortouwnemer niet worden verweten indien de noodzakelijke maatregelen volledig en tijdig zijn genomen.

Een instandhoudingsdoelstelling kan alleen betrekking hebben op het betreffende Natura 2000-gebied. Broedende grutto’s buiten het Vogelrichtlijngebied tellen daarom niet mee voor het behalen van de gebiedsdoelstelling. Het versterken van de regionale populatie is echter wel degelijk belangrijk, niet in het minst vanwege de bijdrage aan het landelijke doel voor de grutto.

De zienswijze gaf aanleiding tot een redactionele verduidelijking in de besluiten op het punt van de haalbaarheid van de populatiedoelen in de instandhoudingsdoelstellingen, als samenvatting van bovenstaande uitleg.

Insprekers vrezen dat de nieuwe gruttodoelen conflicterend zullen zijn met de bestaande doelen in de gebieden. In dit verband vraagt een inspreker om in de aanwijzingsbesluiten duidelijk aan te geven hoe moet worden omgegaan met conflicterende doelen en daarbij ook aan te geven dat een deel van deze doelen in aangrenzende gebieden kan worden gerealiseerd; daarnaast vraagt deze inspreker om duidelijke nationale beleidsregels vast te stellen voor het prioriteren van instandhoudingsmaatregelen in gevallen dat doelen voor de soorten en habitattypen waarvoor een Natura 2000-gebied is aangewezen, met elkaar conflicteren.

Door Sovon is bij het bepalen van de gebiedspotentie voor de grutto rekening gehouden met de bestaande instandhoudingsdoelstellingen. Bijvoorbeeld door locaties met soorten of habitattypen die andere eisen stellen dan grutto’s, niet mee te tellen bij mogelijk geschikt leefgebied. Ook is beoordeeld of uitbreidingsdoelen voor andere soorten en habitattypen noodzakelijkerwijs gerealiseerd zouden moeten worden op locaties met potenties voor de grutto. De gebiedsnotities zijn waar nodig aangepast aan de door gebiedskenners aangedragen informatie op dit punt. De (uiteindelijk) geadviseerde doelen voor de grutto bleken geen conflicten op te leveren met de bestaande instandhoudingsdoelstellingen. Uit bovenstaande volgt dat het realiseren van de gebiedsdoelen in aangrenzende gebieden niet aan de orde is.

Het is vooralsnog niet noodzakelijk om nationale beleidsregels vast te stellen voor het prioriteren van instandhoudingsmaatregelen. In de gebiedsnotities wordt beschreven welke aandachtspunten er zijn bij het nemen van beheermaatregelen voor de grutto, zodat de maatregelen niet ten koste gaan van het behalen van andere instandhoudingsdoelstellingen. De beheerplannen kunnen hierop voortbouwen.

Een inspreker merkt op dat in de ontwerpbesluiten een toelichting ontbreekt over de beperkende factoren per gebied.

In de gebiedsnotities van Sovon worden de beperkende factoren per gebied genoemd, omdat ze relevant zijn voor de onderbouwing van de gebiedspotentie en voor de te nemen maatregelen. Op basis hiervan zijn de instandhoudingsdoelstellingen in de wijzigingsbesluiten geformuleerd. Het is niet nodig om ook in de besluiten de beperkende factoren te noemen.

Insprekers missen in de besluiten een toelichting op de lokale omstandigheden die de huidige lage aantallen broedparen verklaren en bevelen aan deze toe te voegen. Een andere inspreker mist in de ontwerpbesluiten een toelichting over de beperkende factoren per gebied; volgens de inspreker is informatie over deze factoren van belang om duidelijk te maken welke condities nodig zijn voor de doelstellingen.

De omstandigheden die de huidige lage aantallen verklaren en de beperkende factoren per gebied, staan in de gebiedsnotities van Sovon en dat is voldoende, omdat de genoemde onderwerpen primair thuishoren in het beheerplan.

Een inspreker kan zich niet vinden in het geschetste beeld dat intensief landbouwkundig gebruik buiten de reservaatgebieden een drukfactor is.

De inspreker duidt op de gebiedsnotities waarin door Sovon de drukfactoren voor de grutto per gebied zijn beschreven. Dat intensief landbouwkundig gebruik in de omgeving een drukfactor is, heeft vooral te maken met het feit dat dat gebruik leidt tot verdroging in de naastgelegen Vogelrichtlijngebieden.

Een inspreker wijst op grootschalige defensieplannen die in de gebiedsnotities niet als drukfactor worden genoemd.

Waar de inspreker waarschijnlijk op doelt, is het Programma Ruimte voor Defensie (NPRD). Naar zijn aard is een programma niet concreet genoeg om op basis daarvan mogelijke effecten op de grutto in een Vogelrichtlijngebied te kunnen inschatten. Maar ook al zou dat wel zo zijn, dan nog wordt daar bij het bepalen van de instandhoudingsdoelstellingen geen rekening mee gehouden, omdat bij de feiten en omstandigheden waar wél rekening mee wordt gehouden, de fase van een vastgesteld plan moet zijn gepasseerd. Een vastgesteld plan wordt dus als een gegeven beschouwd.

De instandhoudingsdoelstellingen zijn gebaseerd op de gebiedsnotities van Sovon, waarin de potenties voor uitbreiding van de gruttopopulatie zijn ingeschat. Daarbij is rekening gehouden met toekomstige vermindering van potenties voor zover die voortvloeien uit vergunde projecten en vastgestelde plannen. Met programma’s en met plannen die nog niet vaststaan wordt dus geen rekening gehouden.

Bij het vaststellen van plannen zal in het vervolg rekening gehouden moeten worden met de instandhoudingsdoelstelling voor de grutto.

Insprekers stellen dat er sprake is van verdringing van grutto’s door ganzen. Een inspreker pleit er daarom voor om de bestaande instandhoudingsdoelstellingen voor deze verdringende soorten als bovengrens te hanteren zodat er beter kan worden ingegrepen. Deze inspreker stelt dat er meer samenhang en samenwerking moet zijn tussen diverse partijen, waarbij de grutto centraal moet staan, ook als dat leidt tot besluiten die andere doelstellingen ondermijnen; deze prioritering moet vastgelegd worden in de besluiten.

Begrazing door ganzen kan ertoe leiden dat de vegetatie in het voorjaar zeer kort is, waardoor grutto’s het broeden uitstellen. In een korte vegetatie kunnen legsels en kuikens kwetsbaarder zijn voor predatie dan in een vegetatie met meer dekking. Daarentegen is het ook mogelijk dat aanvankelijk korte vegetaties in mei-juni voor de kuikens beter toegankelijk zijn dan onbegraasde vegetaties, waardoor ze juist beter overleven.

De populatieomvang in de instandhoudingsdoelstellingen is geformuleerd als ondergrens. Indien de omvang van een populatie van bijvoorbeeld een ganzensoort zich boven het doel bevindt en de doelstelling voor bijvoorbeeld de grutto daardoor in gevaar komt, is het belangrijk dat maatregelen worden genomen om voorrang te geven aan het doel voor de grutto. Daar is geen maximering van de bestaande instandhoudingsdoelstellingen voor nodig, omdat dit (met voldoende status) in een beheerplan kan worden vastgelegd.

Het voorrang geven aan de grutto ten koste van andere instandhoudingsdoelstellingen is in beginsel mogelijk via een ‘ten gunste van’-formulering (zie het Beleidskader Doelwijziging Natura 2000), maar dat is voor deze besluiten niet aan de orde, omdat er volgens de gebiedsnotities van Sovon geen sprake is van conflicterende doelen.

Een inspreker is van mening dat in de besluiten vastgelegd moet worden dat het realiseren van de doelen een gedeelde verantwoordelijkheid is van alle partijen.

De formele verantwoordelijkheid voor het halen van de instandhoudingsdoelstellingen ligt bij de overheid. Het is niet mogelijk om daar in de aanwijzingsbesluiten van af te wijken. Dat neemt niet weg dat het van grote waarde is als alle partijen die bij een gebied betrokken zijn gezamenlijk verantwoordelijkheid nemen voor het realiseren van de doelen.

Insprekers wijzen erop dat de financiële dekking in de ontwerpbesluiten ontbreekt en dat de gevolgen van het benodigde beheer onduidelijk zijn.

Een aanwijzingsbesluit hoeft, blijkens vaste jurisprudentie, geen financiële paragraaf te bevatten en geen duidelijkheid over het beheer te geven.

Een inspreker stelt dat er informatie ontbreekt over de afweging van belangen rondom de (sociaal-)economische en financiële gevolgen van het aanwijzen van de grutto als doelsoort. Daarnaast stellen meerdere insprekers dat uit jurisprudentie blijkt dat het bevoegd gezag – anders dan bij de aanwijzing van gebieden (waarvoor enkel de ecologische belangen relevant zijn) – bij (actualisatie) van instandhoudingsdoelen rekening dient te houden met onder andere economische overwegingen.

Artikel 2 van de Vogelrichtlijn luidt: "De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om de populatie van de in artikel 1 bedoelde soorten op een niveau te houden of te brengen dat met name beantwoordt aan de ecologische, wetenschappelijke en culturele eisen, waarbij zij tevens rekening houden met economische en recreatieve eisen." Uit vaste jurisprudentie volgt dat ook bij het vaststellen van het ambitieniveau van de instandhoudingsdoelstellingen rekening gehouden kan worden met economische eisen, voor zover dat niveau hoger is dan het minimaal vereiste behoudsniveau. Die doelstellingen op gebiedsniveau moeten echter wel voldoende bijdragen aan het bereiken van het landelijke doel. Voor dat landelijke doel is een verdubbeling van de huidige populatie nodig. De broedvogeldoelen in de 25 gebieden zullen voor die gebieden gezamenlijk leiden tot een toename van 77%. Dit is dus minder dan wat er landelijk nodig is. Bij het bepalen van de potentie is rekening gehouden met de huidige omstandigheden in de gebieden. Een lagere ambitie vanwege economische belangen in de gebieden zou tot een nog lagere bijdrage aan het landelijk doel leiden en daarmee het bereiken van dat doel in gevaar brengen. Dit zou een onjuiste implementatie van de Vogelrichtlijn betekenen.

Een inspreker wijst op het verslechteringsverbod en verzoekt LVVN zich daarvoor in te zetten. Een andere inspreker verzoekt LVVN om zich aan het verslechteringsverbod te committeren en realistische ambities te hebben, gebaseerd op tellingen in plaats van rekenmodellen. Ook is de inspreker van mening dat het toevoegen van een soort op papier geen enkele verbetering brengt, zolang er voor de 25 gebieden niet de nodige maatregelen (ANLb/SNL) in samenhang met het omliggende gebied worden genomen om de condities substantieel te verbeteren.

Het is de primaire taak van de voortouwnemer om het verslechteringsverbod te handhaven. Indien er signalen zijn dat de voortouwnemer dat onvoldoende doet, spreekt LVVN de voortouwnemer daarop aan. De doelen zijn gebaseerd op tellingen en uit de gebiedsnotities van Sovon blijken deze haalbaar te zijn. En inderdaad zijn voor het bereiken van de doelen de genoemde concrete maatregelen nodig.

Een inspreker verzoekt de doelstelling aan te passen naar ‘behoud’ in combinatie met het aanvullend aanwijzen van alle geschikte gebieden die voldoen aan de (juridische) selectiecriteria.

LVVN heeft ervoor gekozen om invulling te geven aan art. 4 van de Vogelrichtlijn door de grutto alleen in bestaande Vogelrichtlijngebieden aan te wijzen en daarbuiten met name via het Aanvalsplan Grutto de belangrijke gruttogebieden zo goed mogelijk te beschermen. Voor het landelijke doel is een verdubbeling van de huidige populatie nodig en dat brengt met zich mee dat ook de potenties in de Vogelrichtlijngebieden optimaal moeten worden benut. Het eventueel aanwijzen van nieuwe Vogelrichtlijngebieden zou daar niets aan veranderen.

Een inspreker is van mening dat falende doelrealisatie niet automatisch mag leiden tot het aanwijzen van extra natuurgebieden ten koste van landbouwgrond. Een andere inspreker verzet zich tegen iedere impliciete claim op agrarische grond daarbuiten; het doortrekken van inspanningen ten behoeve van de gruttopopulatie naar omliggende landbouwgronden kan alleen als de juiste randvoorwaarden aanwezig zijn.

Het mogelijk niet halen van de doelen in de bestaande Vogelrichtlijngebieden zal niet automatisch leiden tot het aanwijzen van extra natuurgebieden. Maatregelen die genomen moeten worden, zullen verder uitgewerkt worden in het beheerplan van de provincie; deze kunnen zich ook uitstrekken tot de omgeving van de Vogelrichtlijngebieden en dan is het inderdaad belangrijk dat daar de juiste randvoorwaarden voor aanwezig zijn.

Een inspreker stelt dat het toevoegen van instandhoudingsdoelstellingen voor broedende grutto's in 25 Natura 2000-gebieden een onjuiste juridische werkwijze is, omdat de criteria voor het selecteren van gebieden om instandhoudingsdoelstellingen aan toe te voegen niet is doorlopen.

Blijkens het Beleidskader Doelwijziging Natura 2000 is het niet nodig om te wachten met toevoegen van instandhoudingsdoelstellingen in bestaande Natura 2000-gebieden totdat de selectiecriteria zijn toegepast voor het bepalen of eventueel nieuwe gebieden moeten worden aangewezen. De noodzaak van het snel toevoegen van de grutto (als broedvogel) in de bestaande besluiten is onderbouwd in de ‘Toelichting bij het wijzigingsbesluit’.

Een inspreker wijst op de recente uitspraak van de Raad van State over het Natura 2000-gebied Bruine Bank dat een Vogelrichtlijngebied ook moet worden aangewezen voor alle vogelsoorten op Bijlage I en voor geregeld voorkomende trekvogels die daar in meer dan verwaarloosbare mate (in significante aantallen) voorkomen. Daarbij is vastgesteld dat de drempelwaarden die de Nederlandse overheid thans gebruikt niet volstaan en dat bij Vogelrichtlijngebieden (net als bij Habitatrichtlijngebieden) moet worden uitgegaan van een veel lagere drempel. Gevolg van deze uitspraak voor de grutto is, volgens de inspreker, dat ook alle andere Vogelrichtlijngebieden in Nederland moeten worden aangewezen waar de soort in meer dan verwaarloosbare mate voorkomt. Daarnaast verzoekt de inspreker om het proces in gang te zetten voor het herzien van de aanwijzingscriteria en het toevoegen van alle andere vogelsoorten op Bijlage I en geregeld voorkomende trekvogels (waaronder alle weidevogels) die in meer dan verwaarloosbare aantallen voorkomen in de bestaande vogelrichtlijngebieden. In het geval van het gebied Rijntakken wijst ook een andere inspreker op dit onderwerp.

Zoals insprekers aangeven, is het nodig om de aanwijzingscriteria aan te passen conform de uitspraak van de Raad van State. Dit proces is in gang gezet en zal vervolgens leiden tot toepassing daarvan in de Vogelrichtlijngebieden. De Raad van State heeft het ministerie hiervoor twee jaar de tijd gegeven. Het is dus niet nodig om daarop vooruitlopend de huidige 25 wijzigingsbesluiten aan te passen. Dat zou ook tot een onaanvaardbare vertraging van de vaststelling van deze besluiten leiden, omdat niet op voorhand duidelijk is in welke andere Vogelrichtlijngebieden de grutto in meer dan verwaarloosbare mate voorkomt. Om dit zorgvuldig te kunnen bepalen, zijn de nieuwe criteria nodig.

2.5 Reacties over de rechtsgevolgen

Insprekers zijn van mening dat het onduidelijk is wat de juridische consequenties zijn als de instandhoudingsdoelstellingen in 2050 niet zijn behaald.

Wanneer een instandhoudingsdoelstelling onverhoopt in 2050 niet in het gebied is gerealiseerd, kan dat de voortouwnemer niet worden verweten indien de noodzakelijke maatregelen volledig en tijdig zijn genomen.

Insprekers geven aan dat de gevolgen van de juridische bescherming van gruttoleefgebied in Vogelrichtlijngebieden voor de deelnemers aan het agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb) niet duidelijk zijn, omdat verplichte maatregelen niet vergoed kunnen worden onder de huidige subsidieregeling. Deze insprekers zijn van mening dat vrijwillig beheer via het ANLb mogelijk moet blijven. Andere insprekers zijn van mening dat er geen belemmeringen opgelegd mogen worden aan agrariërs, maar dat maatregelen op basis van vrijwilligheid genomen moeten kunnen worden. Een inspreker stelt dat een eenzijdige focus op het herstel van leefgebieden voor grutto’s via aanwijzingsbesluiten een negatieve impact kan hebben op effectieve bescherming van weidevogels; deze inspreker stelt daarom voor de noodzakelijke ruimte voor vrijwillig weidevogelbeheer via het ANLb te borgen.

Het is belangrijk dat agrarisch natuurbeheer ook in Vogelrichtlijngebieden doorgang kan vinden. De gruttopopulatie is in veel van de gebieden namelijk (mede) afhankelijk van de vrijwillige, gesubsidieerde inzet van agrariërs.

Het klopt dat verplichte maatregelen niet vergoed kunnen worden op dezelfde basis als onverplichte maatregelen. Beheermaatregelen krijgen echter niet automatisch een verplichtend karakter door een aanwijzingsbesluit (daarin worden geen maatregelen voorgeschreven) en ook niet door het noemen van benodigde maatregelen in een beheerplan. Er is afzonderlijke besluitvorming door de provincie voor nodig om te bepalen of activiteiten waarvoor boeren nu subsidie ontvangen, verplicht worden. Wanneer en in hoeverre dit aan de orde, is nu nog niet duidelijk. Maar juist voor maatregelen die verplicht worden vanwege de gebiedsbescherming vanuit de Vogelrichtlijn, is een alternatieve grondslag voor subsidiëring beschikbaar in de vorm van artikel 72 van Verordening (EU) 2021/2115 (strategische GLB-plannen). Het is de inzet van LVVN om van deze mogelijkheid gebruik te maken.

Insprekers vrezen - vanwege onredelijke doelen - in de toekomst te maken te krijgen met generieke beperkingen.

Uit de gebiedsnotitie van Sovon blijkt dat de instandhoudingsdoelstellingen haalbaar zijn. Er is momenteel geen aanleiding om te denken dat hier generieke beperkingen uit zouden voortvloeien.

Een inspreker geeft aan dat er geen externe werking van het besluit uit mag gaan.

In aanwijzingsbesluiten kan voor de grutto geen uitzondering worden gemaakt op het juridisch vereiste dat de aanwijzingsbesluiten een externe werking hebben.

2.6 Reacties over de relatie met beheerplannen

Insprekers geven aan dat provinciale overheden aanvullend budget nodig hebben voor extra maatregelen die noodzakelijk zullen zijn voor het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen voor de grutto. Een inspreker verzoekt om zorg te dragen voor extra, geoormerkte financiële middelen voor het treffen van de maatregelen die nodig zijn om de instandhoudingsdoelstellingen voor de grutto te realiseren in de betrokken Vogelrichtlijngebieden en ervoor te zorgen dat boeren aanspraak kunnen maken op contracten van tenminste 20 jaar als ze meedoen aan het agrarisch natuurbeheer. Ook andere insprekers pleiten voor langjarige contracten voor agrarisch natuurbeheer, met een adequate vergoeding voor ‘zwaar beheer’.

In de beheerplannen zullen de maatregelen komen te staan die nodig zijn om de instandhoudingsdoelstellingen voor de grutto te realiseren. Dan wordt ook duidelijk wat de financiële consequenties zijn. Aan het agrarisch natuurbeheer is echter door het rijk al een forse financiële impuls gegeven, waarbij reeds op de korte termijn prioriteit ligt bij het uitbreiden en verzwaren van beheer voor weidevogels, met name de grutto. Ook aan het mogelijk maken van langjarige contracten wordt gewerkt.

Een inspreker geeft aan dat bij veel veehouders angst bestaat voor de impact van de aanwijzingen. Daarom pleit de inspreker voor realistische doelstellingen en geen beheerplannen die eenzijdig op de grutto zijn gericht.

De maatregelen die nodig zijn voor het halen van de doelstellingen voor de grutto, zullen duidelijk worden in de beheerplannen. Deze beheerplannen zijn altijd gericht op alle instandhoudingsdoelstellingen van het gebied, dus niet alleen op de grutto. De doelstellingen zullen in de beheerplannen nader worden uitgewerkt. Wat daarbij realistisch is, hangt mede af van de tijd die genomen kan worden voor het treffen van maatregelen: wat op de korte termijn niet realistisch is, kan dat op langere termijn wél zijn. Uit de beschrijving van de instandhoudingsdoelstellingen blijkt dat de genoemde populatiedoelen haalbaar zijn in 25 jaar. Dat is gebaseerd op de gebiedsnotities van Sovon.

Een inspreker is van mening dat het beheer meer moet focussen op wat er goed is voor de grutto in plaats van op plantengemeenschappen, dat agrarisch natuurbeheer moet lonen, dat predatiebeheer beter moet en dat agrariërs niet de schuld mogen krijgen als doelen niet worden behaald in geval de noodzakelijke condities voor succesvol agrarisch gruttobeheer ontbreken of onvoldoende worden gefaciliteerd.

Het is inderdaad belangrijk dat de noodzakelijke beheermaatregelen moeten worden genomen op de locaties die nodig zijn voor de grutto. Het is aan de voortouwnemer om dit in het beheerplan duidelijk te maken. Het financieel mogelijk maken van effectief agrarisch natuurbeheer heeft alle aandacht van rijk en provincies en dat geldt ook voor het voldoende faciliteren van (de condities voor) agrarisch gruttobeheer.

Een inspreker geeft aan dat er mogelijk maatregelen die veel impact zullen hebben, moeten worden toegevoegd aan de beheerplannen.

Dat is inderdaad denkbaar, maar de maatregelen met de meeste impact (zoals maatregelen tegen verdroging op landschapsschaal) zijn al noodzakelijk voor de bestaande instandhoudingsdoelstellingen.

Volgens een inspreker is er weinig tijd voor beheermaatregelen tussen het broedseizoen en de rustperiode en moeten er keuzes gemaakt worden wanneer er voorrang aan de grutto gegeven moet worden.

Bij het opstellen van het beheerplan zal bepaald moeten worden wat nodig is om de beheerder voldoende ruimte te geven om de benodigde maatregelen te nemen in de beperkte tijd die hiervoor beschikbaar is.

Insprekers zijn van mening dat extensief beheer leidt tot verruiging en dat percelen daardoor niet meer geschikt zijn voor weidevogels.

Weidevogels zoals de grutto komen vooral voor in vochtig kruidenrijk grasland met een open en gevarieerde vegetatiestructuur. Dat vergt een extensiever beheer dan bij graslanden die beheerd worden voor een maximale grasproductie. Dat is wat in de gebiedsnotities bedoeld wordt met ‘extensief beheer’. Het is uiteraard niet goed als het beheer zodanig geëxtensiveerd wordt dat gruttoleefgebied door verruiging ongeschikt wordt.

Een inspreker stelt dat hydrologische maatregelen geen zin hebben omdat ze de weidegang verminderen, wat een negatief effect heeft op het leefgebied van de grutto.

Weidevogels komen vooral voor in vochtig kruidenrijk grasland. Het is niet noodzakelijk dat deze graslanden beweid worden, omdat maaien een goed alternatief is. Als er voor beweiding gekozen wordt, blijkt dat in principe goed te combineren met een relatief hoge grondwaterstand, zoals in het verleden in grote delen van Nederland gebruikelijk was.

Een inspreker pleit voor een aanpak van het predatiebeheer zoals bij de bestrijding van muskusratten.

Predatiebeheer zal in veel gevallen noodzakelijk zijn om succesvolle voortplanting van de grutto mogelijk te maken. Net als bij de bestrijding van muskusratten zal dat op een gecoördineerde en voldoende intensieve manier moeten gebeuren, hoewel de concrete methoden daarvan zullen verschillen.

2.7 Reacties over schade

Een inspreker wijst op de schade die agrarische bedrijven kunnen ondervinden door maatregelen die volgen op het wijzigingsbesluit.

In de beheerplannen zullen de benodigde maatregelen opgenomen worden. Pas als de gevolgen daarvan op bedrijfsniveau duidelijk zijn, kan bepaald worden of er eventueel sprake is van schade.

Een inspreker is van mening dat gruttobeheer buiten beschermde gebieden niet bespreekbaar is zonder schadeloosstelling in plaats van onkostenvergoeding.

Aangezien de wijzigingsbesluiten geen betrekking hebben op grutto’s buiten de beschermde gebieden, behoeft deze reactie geen bespreking.

2.8 Overige reacties

Insprekers zijn van mening dat maatregelen die zijn genoemd in de gebiedsnotities van Sovon kunnen leiden tot kosten of beperkingen bij derden en daarmee grote weerstand kunnen creëren.

De maatregelen die zijn genoemd in de gebiedsnotities betreffen mogelijke maatregelen, ter onderbouwing van de inschatting van de potentie. Uit de Natura 2000-beheerplannen zal blijken welke maatregelen daadwerkelijk nodig zijn. Dat maatregelen kunnen leiden tot kosten, beperkingen en weerstand bij derden is denkbaar, maar kan geen reden zijn om niet aan de wettelijke verplichtingen te voldoen ten aanzien van het beschermen van de grutto in Vogelrichtlijngebieden.

Een inspreker is van mening dat het beter beschermen van de grutto tijdens zijn trek naar het zuiden effectiever zou zijn dan het beschermen in Vogelrichtlijngebieden.

Het is duidelijk dat de grutto ook tijdens de trek goed beschermd moet worden, zowel in West-Afrika als in de EU-landen waarvoor de Vogelrichtlijn geldt. Maar dat ontslaat Nederland niet van de verplichting om ook artikel 4 van de Vogelrichtlijn toe te passen door de grutto in Vogelrichtlijngebieden als broedvogel te beschermen.

Insprekers geven aan dat er een integrale aanpak nodig is waarbij er ook aandacht is voor populatietoename van de grutto buiten Natura 2000-gebieden, met name in het Natuurnetwerk Nederland en in gebieden met agrarisch natuurbeheer. Andere insprekers geven aan dat andere maatregelen, zoals langjarige contracten, herwaardering van grond, omschakelsubsidies en verruiming van de wettelijke mogelijkheden voor predatiebeheer noodzakelijk zijn en meer zullen bijdragen aan de weidevogelstand dan het aanwijzen van de grutto in Vogelrichtlijngebieden.

Het is duidelijk dat een integrale aanpak nodig is om het landelijke doel voor de grutto te halen, alleen al omdat circa 90% van de gruttopopulatie buiten de huidige Vogelrichtlijngebieden voorkomt. Daarop is ook het pakket van (aanvullende) maatregelen gericht, dat in november 2024 is gecommuniceerd met het parlement en de provincies. In 2025 is aan het agrarisch natuurbeheer door het rijk een forse financiële impuls gegeven. Dat neemt niet weg dat ook aan de verplichting moet worden voldaan om de grutto aan te wijzen in Vogelrichtlijngebieden: het nemen van de noodzakelijke maatregelen vanwege artikel 3 van de Vogelrichtlijn (ten behoeve van de nationale populatie) ontslaat een lidstaat niet van de verplichting om ook artikel 4 (gebiedsbescherming) toe te passen.

Een inspreker is van mening dat aanvullende instrumenten, zoals langjarige contracten, herwaardering van landbouwgrond, inrichtingsmaatregelen, omschakelsubsidies, verruiming van mogelijkheden voor predatiebeheer, een aantrekkelijk verdienmodel voor de agrariër en voldoende financiële dekking noodzakelijk zijn.

Deze aspecten maken onderdeel uit van het huidige en nog verder te ontwikkelen beleid.

Een inspreker stelt dat door de toenemende bevolkingsdichtheid voortdurend grond aan de landbouw wordt onttrokken, wat niet zonder gevolgen voor de natuur kan blijven, en samen met ontwikkelingen voor extra natuur in het kader van het Natuurnetwerk Nederland en extensivering leidt tot het ondergraven van voedselzekerheid. De inspreker roept daarom de staatssecretaris van LVVN op, de Europese Commissie er op te wijzen dat wat niet kan, niet kan. Inspreker stelt dat het creëren van zowel betere als nieuwe leefgebieden voor de grutto binnen bestaande Natura 2000-gebieden moet plaatsvinden. Indien dit toch daarbuiten gebeurt, moeten daar adequate vergoedingen voor zijn.

Het aanwijzen van bestaande Vogelrichtlijngebieden vloeit mede voort uit de dialoog die al vele jaren gaande is tussen de Europese Commissie en Nederland over de maatregelen die noodzakelijk zijn voor de grutto. In die dialoog is door Nederland steeds aandacht gevraagd voor de grote ruimtedruk en het belang van de agrarische sector.

Het creëren van zowel betere als nieuwe leefgebieden voor de grutto binnen bestaande Natura 2000-gebieden is precies wat met de wijzigingsbesluiten wordt beoogd.

Het verstrekken van adequate vergoedingen voor agrarisch natuurbeheer is onderdeel van het rijksbeleid, zowel voor binnen als buiten de Natura 2000-gebieden.

Insprekers vragen zich af of het aanwijzen van de grutto als broedvogel in Natura 2000-gebieden wel mogelijk en gerechtvaardigd is, aangezien dit volgens insprekers op basis van de Vogelrichtlijn alleen kan als 25% van de populatie in Natura 2000-gebieden leeft, wat niet het geval is.

In enkele oude aanwijzingsbesluiten, waaronder die van Arkemheen, is in het verleden in bijlage C (Motivering van het besluit op basis van de binnengekomen zienswijzen) een onvolledige weergave gegeven van de criteria voor selectie en begrenzing van Vogelrichtlijngebieden, waardoor op dit punt verwarring is ontstaan. Op p. 15 van de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000), het beleidskader voor de Vogelrichtlijnbesluiten, staan de criteria voor het aanwijzen van trekkende vogelsoorten die niet op Bijlage 1 staan, correct weergegeven. Die criteria komen op het volgende neer: als geregeld minstens 1% van de biogeografische populatie van een trekkende watervogelsoort er broedt, ruit, foerageert en/of rust, dan wordt het gebied geselecteerd. Als de aantallen niet hoog genoeg zijn voor het selecteren van een gebied, dan wordt bepaald of de soort moet worden aangewezen in een om andere redenen geselecteerd gebied. Daarvan is sprake indien van een trekkende watervogel geregeld tenminste 0,1% van de biogeografische populatie in het gebied aanwezig is óf indien van een Rode-Lijstsoort waarvan minstens 25% van de populatie in Vogelrichtlijngebieden voorkomt, geregeld tenminste 1% van de Nederlandse broedpopulatie in een gebied aanwezig is. Inmiddels voldoet de grutto ook als broedvogel aan deze criteria: in drie bestaande Vogelrichtlijngebieden broedt minstens 1% van de biogeografische populatie en in 22 bestaande Vogelrichtlijngebieden broedt minstens 0,1% van de biogeografische populatie.

w.g. de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,

Jean Rummenie

Plaats: ’s-Gravenhage

Datum: 04 december 2025

  • 1

    Dit betreft een geconsolideerde versie van Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979, inclusief wijzigingen die sindsdien op de richtlijn van toepassing zijn. Met uitzondering van de bijlagen en verwijzingen is de tekst van de richtlijn inhoudelijk niet gewijzigd Terug naar link van noot.

  • 1

    Dit betreft een geconsolideerde versie van Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979, inclusief wijzigingen die sindsdien op de Richtlijn van toepassing zijn. Met uitzondering van de bijlagen en verwijzingen is de tekst van de Richtlijn inhoudelijk niet gewijzigd. Terug naar link van noot.

  • 2

    Uit jurisprudentie blijkt dat hierover misverstanden zijn gerezen. Aanleiding hiervoor was kennelijk de toelichting op pagina 63 van het Natura 2000 doelendocument (Ministerie van LNV, 2006), over de betekenis van de aantallen die voor vogels worden genoemd. Die toelichting wekte kennelijk (ten onrechte) de indruk dat de populatieomvang niet tot de instandhoudingsdoelstelling behoort. Terug naar link van noot.

  • 2

    Beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 7 december 2004 tot vaststelling, op grond van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad, van de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio (2004/813/EG). PB EU 2004, L 387/1. Terug naar link van noot.

  • 3

    Uitvoeringsbesluit (EU)2015/2373 van de commissie van 26 november 2015 tot vaststelling van een negende bijgewerkte lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio. Pb EU 2015 L 338/688. Terug naar link van noot.

  • 4

    Ministerie van LNV (2006): Natura 2000 doelendocument. Duidelijkheid bieden, richting geven en ruimte laten. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Den Haag. Terug naar link van noot.

  • 5

    Ministerie van LNV (2008): Natura 2000 profielendocument. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Den Haag. Terug naar link van noot.

  • 6

    De begrenzingsmethodiek is verder uitgewerkt in het Gebiedendocument (2004). Terug naar link van noot.

  • 7

    Hof van Justitie EG, 7 november 2000, First Corporate Shipping, zaak C-371/98, punten 16 en 25. Terug naar link van noot.

  • 8

    De wijze van begrenzing van Vogelrichtlijngebieden is toegelicht in de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000), bijlage 1, Selectiecriteria en methode van begrenzing. Terug naar link van noot.

  • 9

    Samenvoeging Natura 2000-gebieden. Juridische, bestuurlijke en ecologische (on)mogelijkheden, kansen en risico’s. Alterra-rapport 2348. Terug naar link van noot.

  • 10

    Conform artikel 15 van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (Stb. 2004, 31) is dit besluit, wat betreft de kadastrale percelen die geheel of gedeeltelijk binnen het aangewezen gebied zijn gelegen, in de kadastrale registratie als beperking ingeschreven. Terug naar link van noot.

  • 11

    Deze wijziging is niet beschreven in het aanwijzingsbesluit van Ketelmeer & Vossemeer (Stcrt. 2009, 19769). Terug naar link van noot.

  • 12

    Aanwijzing Ketelmeer & Vossemeer (Stcrt 2009, 19769). Terug naar link van noot.

  • 13

    Wijzigingsbesluit Natura 2000-gebied Rijntakken, kenmerk DN&B/2017-038|038/066-068 Rijntakken (wijziging). Terug naar link van noot.

  • 14

    Provincie Gelderland, Notitie “Overnachtingshaven Lobith”, ADC-Toets Natuurbeschermingswet 1998, Toets ontheffingsverlening Flora- en faunawet en Toets beleid Gelders Natuurnetwerk/Groene Ontwikkelingszone, april 2016. Terug naar link van noot.

  • 15

    Prioritaire habitattypen en habitatsoorten zijn in bijlagen I en II van de Habitatrichtlijn en in dit besluit aangeduid met een sterretje *. Terug naar link van noot.

  • 16

    Bijlagen I en II laatstelijk aangepast op 20 november 2006, Richtlijn 2006/105/EG, PbEG L 363, 20.12.2006, p. 368-405 (zie ook rectificatie PbEG L 80, 21.3.2007, p. 15). Terug naar link van noot.

  • 17

    Bijlagen I en II laatstelijk aangepast op 20 november 2006, Richtlijn 2006/105/EG, PbEG L 363, 20.12.2006, p. 368-405 (zie ook rectificatie PbEG L 80, 21.3.2007, p. 15). Terug naar link van noot.

  • 18

    Prioritaire habitattypen en habitatsoorten zijn in bijlagen I en II van de Habitatrichtlijn en in dit besluit aangeduid met een sterretje *. Terug naar link van noot.

  • 19

    De selectiecriteria zijn verder uitgewerkt in het Verantwoordingsdocument (2003). Terug naar link van noot.

  • 20

    Prioritaire habitattypen en habitatsoorten zijn in bijlagen I en II van de Habitatrichtlijn en in dit besluit aangeduid met een sterretje *. Terug naar link van noot.

  • 21

    Soorten waarvoor geen gebieden zijn geselecteerd zijn: zeeprik (H1095), elft (H1102), zalm (H1106), bittervoorn (H1134) en kleine modderkruiper (H1149). Voor de platte schijfhoren (H4056) zijn geen gebieden geselecteerd omdat de soort bij de uitbreiding van de EU in 2004 is toegevoegd aan bijlage II. Terug naar link van noot.

  • 22

    De selectiecriteria zijn verder uitgewerkt in het Verantwoordingsdocument (2003). Terug naar link van noot.

  • 23

    Bij niet-broedvogels wordt daarbij (voor zover bekend) onderscheid gemaakt tussen het leefgebied voor een foeragerende populatie en voor een slapende populatie, omdat de aantallen van die populaties verschillend zijn en omdat het leefgebied voor foerageren en slapen verschillend kan zijn. Terug naar link van noot.

  • 24

    Voor het vaststellen van de instandhoudingsdoelstellingen en actuele aantallen voor vogels is de volgende afrondingssystematiek gebruikt: 1-20 = niet afronden, 21-100 = afronden op vijftallen, 100-1.000 = afronden op tientallen, >1.000 = afronden op honderdtallen. Terug naar link van noot.

  • 25

    Uit jurisprudentie blijkt dat hierover misverstanden zijn gerezen. Aanleiding hiervoor was kennelijk de toelichting op pagina 63 van het Natura 2000 doelendocument (Ministerie van LNV, 2006), over de betekenis van de aantallen die voor vogels worden genoemd. Die toelichting wekte kennelijk (ten onrechte) de indruk dat de populatieomvang niet tot de instandhoudingsdoelstelling behoort. Terug naar link van noot.

  • 26

    Het Natura 2000-landschap van het gebied waarop dit besluit betrekking heeft staat vermeld in paragraaf 3.2 van deze nota van toelichting. Terug naar link van noot.

  • 27

    Van het deelgebied Uiterwaarden Waal zijn in de aangegeven jaren geen goede telgegevens beschikbaar. Het gemiddelde aantal betreft dan ook een onderschatting. Terug naar link van noot.

  • 28

    In het Natura 2000-aanwijzingsbesluit van 2014 stond een instandhoudingsdoelstelling van 690 grutto’s. Dit aantal was gebaseerd op het gemiddelde seizoensgemiddelde foeragerende grutto’s in de periode 1999/2000-2003/2004. Uit nieuw beschikbare gegevens blijkt echter dat 670 het gemiddelde seizoensgemiddelde foeragerende grutto’s in de periode 1999/2000-2003/2004 was. De instandhoudingsdoelstelling voor de foeragerende populatie grutto‘s in Rijntakken is daarom in het besluit van 2025 gecorrigeerd. Terug naar link van noot.

  • 29

    Voor slapende grutto’s was de behoudsdoelstelling in het besluit van 2014 nog niet gekwantificeerd; dat is met het besluit van 2025 alsnog gebeurd. Terug naar link van noot.

  • 30

    SOVON (2000): Belangrijke vogelgebieden in Nederland 1993-97. SOVON-informatierapport 2000/01. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek- Ubbergen. Terug naar link van noot.

  • 31

    Ministerie van LNV (2000): Nota van Antwoord Vogelrichtlijn, bijlage 1, selectiecriteria en methode van begrenzing. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Den Haag. Terug naar link van noot.

  • 32

    SOVON & CBS (2005): Trends van vogelaantallen in het Nederlandse Natura 2000 netwerk. SOVON-informatierapport 2005/09. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. Terug naar link van noot.

  • 47

    Landelijk doel gewijzigd: Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Ulvenhoutse Bos (Stcrt. 2010, 2212). Terug naar link van noot.

  • 48

    Nadere toelichting over de “ten gunste formulering” wordt gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006), p. 35/37. Terug naar link van noot.

  • 49

    Nadere toelichting over de “ten gunste formulering” wordt gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006), p. 35/37. Terug naar link van noot.

  • 50

    Landelijk doel gewijzigd: Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Oude Maas (Stcrt. 2011, 4458). Terug naar link van noot.

  • 51

    Nadere toelichting over de “ten gunste formulering” wordt gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006), p. 35/37. Terug naar link van noot.

  • 52

    Nadere toelichting over de “ten gunste formulering” wordt gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006), p. 35/37. Terug naar link van noot.

  • 59

    Het gebied Markermeer & IJmeer ontbreekt in SOVON & CBS (2005) voor de aalscholver omdat aan dit gebied nu (na de publicatie van de gegevens in 2005) een instandhoudingsdoelstelling is toegevoegd. Terug naar link van noot.

  • 60

    Eerden, M. van en Rijn, S. van (2008): Handen af van de aalscholver, de aalscholver als indicator van natuur-, water- en visserijbeheer. Vakblad Natuur Bos en Landschap, p. 23-26. Terug naar link van noot.

  • 61

    Boer, T. den (2000): Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004. Rapport Directie Natuurbeheer nr. 47. Ministerie van Landbouw Natuurbeheer en Visserij, Wageningen. Terug naar link van noot.

  • 62

    Natura 2000 doelendocument (2006): Tekstkader 4.5.1. Landelijke doelen broedvogels (“gemaakte keuze”). Terug naar link van noot.

  • 63

    Natura 2000 doelendocument (2006): Tekstkader 4.5.1. Landelijke doelen broedvogels (“gemaakte keuze”). Terug naar link van noot.

  • 64

    Boer, T. den (2000): Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004. Rapport Directie Natuurbeheer nr. 47. Ministerie van Landbouw Natuurbeheer en Visserij, Wageningen. Terug naar link van noot.

  • 65

    Natura 2000 doelendocument (2006): Tekstkader 4.5.1. Landelijke doelen broedvogels (“gemaakte keuze”). Terug naar link van noot.

  • 66

    Zie ook Natura 2000 profielendocument (2008): Kwartelkoning (A122). Terug naar link van noot.

  • 67

    Zie ook Natura 2000 profielendocument (2008): Kwartelkoning (A122). Terug naar link van noot.

  • 68

    Natura 2000 doelendocument (2006), pagina 140. Terug naar link van noot.

  • 69

    Natura 2000 doelendocument (2006), pagina 197. Terug naar link van noot.

  • 70

    Boer, T. den (2000): Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004. Rapport Directie Natuurbeheer nr. 47. Ministerie van Landbouw Natuurbeheer en Visserij, Wageningen. Terug naar link van noot.

  • 71

    Voorbeeld voor een seizoen met de volgende telresultaten (juli-juni): 0, 0, 0, 100, 100, 200, 100, 100, 0, 0, 0, 0. Het seizoensmaximum bedraagt in dit geval 200, het seizoensgemiddelde 50 (som van alle maandcijfers gedeeld door 12). Terug naar link van noot.

  • 72

    Landelijk doel gewijzigd: Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Waddenzee (Stcrt. 2009, 38). Terug naar link van noot.

  • 73

    Het gebied vervult hoofdzakelijk een slaapplaatsfunctie (s), foerageerfunctie (f) of beide (sf). Relatieve bijdrage is alleen berekend als het landelijke doel en het gebiedsdoel beide zijn gebaseerd op dezelfde waarde (óf seizoensmaximum óf seizoensgemiddelde). Terug naar link van noot.

  • 74

    De beschreven staat van instandhouding van de meerkoet wijkt af van de staat van instandhouding zoals gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006) (onder andere aanwijzingsbesluit IJsselmeer, Stcrt. 2010, 2212). Terug naar link van noot.

  • 70

    Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, 10 februari 2016, nr. 201404167/1/R2. Terug naar link van noot.

  • 71

    Roomen van M., E. van Winden, D. Zoetebier en A. Boele. SOVON-notitie 14‑09‑2012. Informatie over vogelsoorten in N2000 gebieden Rijntakken. Terug naar link van noot.

  • 72

    Klaassen O., van Winden E., van Roomen M. & Schoppers J. 2013. Aantallen van ganzen op slaapplaatsen in toekomstig Natura 2000-gebied Rijntakken in 1999-2004 en 2007-2013. Sovon-rapport 2013/46. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen. Terug naar link van noot.

  • 1

    https://www.natura2000.nl/sites/default/files/Bibliotheek/Aanwijzing%20Vogelrichtlijngebieden/Nota%20van%20Antwoord%20Vogelrichtlijn%20%282000%29%20Bijlage%201%20Selectie%20en%20begrenzing.pdf Terug naar link van noot.

Naar boven