Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur | Staatscourant 2025, 43233 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur | Staatscourant 2025, 43233 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Deze publicatie bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst. Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
De publicatie wordt standaard getoond met verschilmarkering. Door te kiezen voor ‘Was’ of ‘Wordt’ kunt u de voormalige of vernieuwde tekst op zichzelf bekijken.
Toon versie van document
Dit document bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst.
Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,
Gelet op artikel 4, eerste en tweede lid, van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEU 2010, L 20);
Gelet op de artikelen 3, tweede lid, en 4, vierde lid, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206);
Gelet op artikelen 2.44, eerste lid, en 16.25a, eerste lid, van de Omgevingswet;
Besluit:
Het besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 25 november 2013, nr. PDN 2013-103 (Stcrt. 2014, 122), houdende aanwijzing van het Habitatrichtlijngebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck, het Vogelrichtlijngebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck en het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck, waarvan een nieuwe tekst op 24 maart 2025 is vastgesteld (Stcrt. 2025, 11198), wordt gewijzigd zoals weergegeven in de bijlage “Bijlage bij artikel I van de wijziging van het Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck”.
w.g. de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,
Jean Rummenie
Plaats: ’s-Gravenhage
Datum: 04 december 2025
Dit wijzigingsbesluit en de daarbij behorende wijzigingen in de nota van toelichting worden gedurende zes weken ter inzage gelegd. De exacte periode en locatie worden vermeld in de kennisgeving die wordt gepubliceerd in de Staatscourant en in de advertentie die wordt gepubliceerd in gedrukte media en op internet. Het aanwijzingsbesluit wordt in zijn geheel gepubliceerd in de Staatscourant en is daarna ook te raadplegen in het Digitaal Stelsel Omgevingswet. Degenen die een zienswijze, als bedoeld in artikel 3:15 van de Algemene wet bestuursrecht, binnen de gestelde termijn naar voren hebben gebracht, kunnen gedurende zes weken ná de bekendmaking beroep instellen bij de rechtbank van het arrondissement waar de woonplaats van degene die beroep instelt onder valt (voor degene die niet in Nederland woont, is dat de rechtbank in Den Haag); zie hiervoor de webpagina https://www.rechtspraak.nl/organisatie-en-contact/organisatie/rechtbanken. Degenen die geen zienswijzen naar voren hebben gebracht, kunnen ten aanzien van alle punten van het wijzigingsbesluit beroep instellen als ze belanghebbende zijn; als ze geen belanghebbende zijn, kunnen ze alleen beroep instellen ten aanzien van punten die inhoudelijk verschillen van het ontwerpbesluit.
A
Artikel 2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als speciale beschermingszone als bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEU L 20)1 wordt aangewezen, overeenkomstig de in de bijlage Gebiedsbegrenzingen bij dit besluit aangegeven geometrische begrenzing, het gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck.
De speciale beschermingszone wordt aangewezen voor de volgende vogelsoorten, welke worden beschermd op grond van artikel 4, eerste lid, van Richtlijn 2009/147/EG:
De speciale beschermingszone wordt aangewezen voor de volgende trekkende vogelsoorten, welke worden beschermd op grond van artikel 4, tweede lid, van Richtlijn 2009/147/EG:
B
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van de Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van Europese Gemeenschappen inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (hierna Habitatrichtlijn) en als speciale beschermingszone in het kader van de Richtlijn 2009/147/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (hierna Vogelrichtlijn). Tezamen vormen deze speciale beschermingszones het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Het besluit bevat de begrenzing en de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied.
Artikel 1 van het besluit regelt de aanwijzing van het gebied onder de Habitatrichtlijn en refereert voor de begrenzing van dit gebied naar de bijlage Gebiedsbegrenzingen. Daarnaast worden de habitattypen en Habitatrichtlijnsoorten opgesomd waarvoor het gebied van belang is en waarvoor het wordt geacht te zijn aangewezen.
Artikel 2 van het besluit regelt de aanwijzing van het gebied onder de Vogelrichtlijn en refereert voor de begrenzing van dit gebied naar de bijlage Gebiedsbegrenzingen. Daarnaast worden de vogelsoorten opgesomd waarvoor het gebied van belang is en waarvoor het wordt geacht te zijn aangewezen.
Artikel 3 van het besluit introduceert de nota van toelichting en benadrukt dat het besluit niet te lezen is zonder de nota van toelichting. Daarnaast wordt in dit deel van het besluit het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck gevormd uit het Habitatrichtlijngebied en het Vogelrichtlijngebied.
Artikel 4 van het besluit regelt de uitgezonderde delen van de in artikel 1 en artikel 2 aangewezen gebieden.
Artikel 5 en artikel 6 van het besluit bepalen dat er voor het gebied instandhoudingsdoelstellingen verwezenlijkt dienen te worden. De doelstelling van artikel 5 heeft betrekking op de in artikel 1 opgesomde soorten en habitattypen. De soorten en habitattypen waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn vastgesteld, zijn geselecteerd aan de hand van de criteria die destijds zijn gebruikt bij de aanmelding van de habitatrichtlijngebieden in 2003. De doelstelling van artikel 6 heeft betrekking op de in artikel 2 opgesomde vogelsoorten. De vogels waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn vastgesteld, zijn geselecteerd aan de hand van de criteria die destijds zijn gebruikt bij de aanwijzing van de Vogelrichtlijngebieden in 2000.
In hoofdstuk 2 van deze nota van toelichting worden de aanwijzingen onder de Habitat- en Vogelrichtlijn kort toegelicht.
Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een gebiedsbeschrijving gegeven en wordt ingegaan op eventuele grenswijzigingen die zijn doorgevoerd nadat het gebied bij de Europese Commissie is aangemeld of die zijn doorgevoerd nadat het gebied als Vogelrichtlijngebied is aangewezen. Tevens wordt in hoofdstuk 3 de bij dit besluit behorende begrenzing toegelicht.
In hoofdstuk 4 wordt een opsomming gegeven van habitattypen en soorten waaraan het gebied zijn betekenis ontleent.
In hoofdstuk 5 worden de algemene instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd en worden de specifieke instandhoudingsdoelstellingen, genoemd in artikel 5 en 6, nader toegelicht. Er wordt aangegeven in welke richting de instandhoudingsdoelstelling zich zal moeten ontwikkelen. Daarvoor worden de termen “behoud”, “uitbreiding” en “verbetering” gebruikt. Voor een habitattype wordt de verdeling gemaakt in oppervlakte en kwaliteit, zodat de aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een habitattype altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de oppervlakte en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit wordt gegeven. Voor soorten is het leefgebied medebepalend en geldt een verdeling in omvang en kwaliteit van het leefgebied. De aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een soort is altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de omvang van het leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit van het leefgebied ten behoeve van “behoud” of “uitbreiding” van de populatie.
Bij de nota van toelichting is een bijlage A gevoegd met illustraties van grenswijzigingen indien van toepassing; die illustraties laten zien welke terreindelen zijn vervallen of zijn toegevoegd als onderdeel van de speciale beschermingszone in de zin van de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn. Anders dan de andere bijlagen bij de toelichting maakt bijlage A geen integraal onderdeel uit van dit besluit, aangezien er sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet enkel nog rechten worden verleend aan de geometrische begrenzing. Bijlage B omvat een nadere onderbouwing van de wijzigingen in Natura 2000-waarden waarvoor het gebied is aangewezen, van de selectie als Habitatrichtlijngebied en van de toewijzing van en wijzigingen in de instandhoudingsdoelstellingen.
C
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 1 van dit besluit voorziet in de aanwijzing van het gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn (verder aangeduid als “Habitatrichtlijngebied”). Het gebied is in mei 2003 aangemeld volgens de procedure zoals opgenomen in artikel 4 van deze richtlijn, waarna het gebied in december 2004 door de Europese Commissie onder de naam “Nieuwkoopse Plassen en de Haeck” en onder nummer NL3000036 is geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio2. Het gebied is aangewezen voor twee prioritaire habitattypen en één prioritaire habitatsoort in de zin van artikel 1 van de Habitatrichtlijn.
Artikel 2 van dit besluit voorziet in de aanwijzing van het gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn (verder aangeduid als “Vogelrichtlijngebied”). Het gebied is op 14 februari 1997 (DN. 97463) aangewezen. Bij de Europese Commissie is dit gebied bekend onder nummer NL9801063.
Met betrekking tot het Vogelrichtlijngebied kan er in dit besluit naast mogelijke grenswijzigingen ook een wijziging plaatsvinden bij de vogelsoorten, waarvoor dit gebied destijds is aangewezen. Deze eventuele wijzigingen worden toegelicht in bijlage B. In dit besluit worden alle vogelsoorten opgesomd waarvoor het gebied wordt geacht te zijn aangewezen.
Artikel 3Sinds het Natura 2000-aanwijzingsbesluit van dit besluit voorziet in de samenvoeging van25 november 2013 zijn de speciale beschermingszones samengevoegd tot één Natura 2000-gebied: Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (landelijk gebiedsnummer 103).
Natura 2000 is het samenhangende Europees ecologisch netwerk bestaande uit de gebieden aangewezen onder de Habitatrichtlijn en onder de Vogelrichtlijn. Dit netwerk moet de betrokken natuurlijke habitattypen en leefgebieden van Habitatrichtlijn- en Vogelrichtlijnsoorten in een gunstige staat van instandhouding behouden of, in voorkomend geval, herstellen. De instandhoudingsdoelstellingen (artikel 5, artikel 6 en hoofdstuk 5) en de begrenzing zijn in algemene zin nader toegelicht in het Natura 2000-doelendocument (2006)3. Dit document geeft het beleidskader van de geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen weer en van de daarbij gehanteerde systematiek. Beschrijvingen van habitattypen en (vogel)soorten waarvoor doelen zijn vastgesteld, zijn opgenomen in het Natura 2000 profielendocument (2008)4. Voor de beschrijving van de grutto als broedvogel is tegelijkertijd met de publicatie van het wijzigingsbesluit van 2025 een profiel gepubliceerd.
Het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck ligt in de provincies Utrecht en Zuid-Holland en behoort tot het grondgebied van de gemeenten Woerden, Alphen aan den Rijn, Bodegraven-Reeuwijk en Nieuwkoop.
D
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Nieuwkoopse Plassen & De Haeck behoort tot het Natura 2000-landschap “Meren en Moerassen”.
De ligging van de habitattypen en van de leefgebieden van de soorten (paragraaf 4.4) waarvoor het gebied is aangewezen, vormt het uitgangspunt voor de begrenzing van de Habitatrichtlijngebieden. Dit is inclusief terreindelen die van mindere kwaliteit zijn. Daarnaast omvat het begrensde gebied ook natuurwaarden die integraal onderdeel uitmaken van de ecosystemen waartoe de betreffende habitattypen en leefgebieden van soorten behoren, alsmede terreindelen die noodzakelijk worden geacht om de betreffende habitattypen en leefgebieden van soorten in stand te houden en te herstellen5.
Bij de keuze en de afbakening van de gebieden is geen rekening gehouden met andere vereisten dan die verband houden met de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna6.
De grenzen van Vogelrichtlijngebieden worden bepaald door het gebruik dat de aanwezige bijlage I-soorten, en/of trekkende watervogels, en/of overige trekkende vogels ervan maken, waarbij wordt uitgegaan van landschapsecologische eenheden en de biotoopeisen van de betrokken vogelsoorten, voor zover het gaat om de soorten die in het besluit van 2013 waren aangewezen (en dus niet om de grutto waarvoor het gebied in 2025 is aangewezen).
Het gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is aangewezen als Vogelrichtlijngebied vanwege de aanwezigheid van open water, moerassen met verlandingsstadia, broekbossen en vochtige graslanden, die als geheel het leefgebied vormen van een aantal in artikel 4 van de richtlijn bedoelde vogelsoorten. Het is een watergebied dat het leefgebied vormt van soorten van bijlage I van de Vogelrichtlijn (art. 4.1) en fungeert tevens als broedgebied, ruigebied, overwinteringsgebied en rustplaats in de trekzone van andere trekvogelsoorten (art. 4.2). De begrenzing van het Vogelrichtlijngebied is zo gekozen dat een in landschappelijk en vogelkundig opzicht samenhangend geheel is ontstaan dat, voorziet in de beschermingsbehoefte met betrekking tot het voortbestaan en/of voortplanten van bedoelde vogelsoorten7.
E
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het gebied is aangewezen voor de volgende natuurlijke habitats opgenomen in bijlage I van de Habitatrichtlijn, waarvoor het gebied een bijdrage levert aan de instandhouding op landelijk niveau. Ten behoeve van de nationale uitwerking van de Habitatrichtlijn is een deel van de habitattypen verdeeld in subtypen, vanwege de zeer ruime variatie in fysieke omstandigheden en soortensamenstelling. De namen van de habitattypen en daarvan afgeleide subtypen zullen verder met hun verkorte namen worden aangeduid. Wijzigingen ten opzichte van de aanmelding als Habitatrichtlijngebied (2003) en/of het ontwerpbesluit (2008) zijn verklaard in bijlage B.1 van deze nota van toelichting.
H3140 | Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Chara spp. vegetaties Verkorte naam Kranswierwateren |
H3150 | Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition Verkorte naam Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden |
H4010 | Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix Verkorte naam Vochtige heiden |
betreft het subtype: | |
H4010B | Vochtige heiden (laagveengebied) |
H6410 | Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige, of lemige kleibodem (Molinion caeruleae) Verkorte naam Blauwgraslanden |
H6430 | Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones Verkorte naam Ruigten en zomen |
betreft de subtypen: | |
H6430A | Ruigten en zomen (moerasspirea) |
H6430B | Ruigten en zomen (harig wilgenroosje) |
H7140 | Overgangs- en trilveen Verkorte naam Overgangs- en trilvenen |
betreft de subtypen: | |
H7140A | Overgangs- en trilvenen (trilvenen) |
H7140B | Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden) |
F
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het gebied is aangewezen voor de volgende soorten opgenomen in bijlage I van de Vogelrichtlijn:
A021 | Roerdomp (Botaurus stellaris) |
A027 | Grote zilverreiger (Egretta alba) |
A029 | Purperreiger (Ardea purpurea) |
A176 | Zwartkopmeeuw (Larus melanocephalus) |
A197 | Zwarte stern (Chlidonias niger) |
Verder is het gebied aangewezen voor de volgende andere geregeld voorkomende trekvogels waarvoor het gebied van betekenis is als broed-, rui- en/of overwinteringsgebied en rustplaatsen in hun trekzones (artikel 4.2):
A041 | Kolgans (Anser albifrons) |
A050 | Smient (Anas penelope) |
A051 | Krakeend (Anas strepera) |
A156 | Grutto (Limosa limosa) |
A292 | Snor (Locustella luscinioides) |
A295 | Rietzanger (Acrocephalus schoenobaenus) |
Wijzigingen ten opzichte van de aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (1997) en/of het ontwerpbesluit (2008) zijn verklaard in bijlage B.2 van deze nota van toelichting.
G
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor niet-prioritaire soorten opgenomen in bijlage II van de Habitatrichtlijn zijn in de eerste stap van het selectieproces in beginsel de “vijf belangrijkste gebieden” geselecteerd. Voor prioritaire soorten15 geldt een aantal van “tien belangrijkste gebieden”. Voor enkele verspreid over het land voorkomende soorten, die in voldoende mate in gebieden zijn vertegenwoordigd welke voor andere waarden zijn opgenomen, zijn geen gebieden geselecteerd16. De betekenis van het gebied is afgemeten aan de omvang van de aanwezige populatie. In een tweede stap zijn eventueel nog extra gebieden toegevoegd met het oog op landelijke dekking, geografische spreiding en grensoverschrijding17. In de onderstaande tabel zijn de habitatsoorten vermeld die bij de aanmelding hebben geleid tot selectie van het gebied en/of de habitatsoorten waarvoor het gebied op grond van de huidige gegevens en omstandigheden aan de selectiecriteria zou voldoen (zie ook bijlage B.3).
Code | Soort | Xa | Yb | Landelijke populatie | % in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | % in Yde gebied | Selectie bij aanmelding |
H1082 | Gestreepte waterroofkever | 5 | 5 | Zie bijlage B.3 | nee | ||
*H1340 | Noordse woelmuis | 10 | 13 | ca. 600 | - | C (<2%) | ja |
Aantal gebieden dat maximaal voor deze soort kan worden geselecteerd volgens het criterium: “behorend tot de X belangrijkste gebieden” voor de betreffende soort.
Aantal gebieden dat op grond van de huidige gegevens en omstandigheden zou voldoen aan het onder (a) genoemde selectiecriterium (Y < X indien er minder dan X gebieden zijn waarin de soort is vastgesteld of voorkomt in differentiërende omvang).
Landelijke voortplantingspopulatie in exemplaren of aantal bezette kilometerhokken (km2).
Populatiegrootte in het onderhavige gebied uitgedrukt als percentage van de landelijke populatie. (Niet ingevuld indien gebied niet één van de X belangrijkste gebieden is.)
Populatiegrootte in het, in rangorde van aflopende betekenis, Yde belangrijkste gebied.
H
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het ecologisch netwerk Natura 2000 moet de betrokken natuurlijke habitats en leefgebieden van soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding behouden of in voorkomend geval herstellen. Onder het begrip “instandhouding” wordt een geheel aan maatregelen verstaan die nodig zijn voor het behoud of herstel van natuurlijke habitats en populaties van wilde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding. Ingevolge artikel 4, vierde lid, Habitatrichtlijn worden bij aanwijzing als Habitatrichtlijngebied “tevens de prioriteiten vast[gesteld] gelet op het belang van de gebieden voor het in een gunstige staat van instandhouding behouden of herstellen van een type natuurlijke habitat […] of van een soort […] alsmede voor de coherentie van Natura 2000 en gelet op de voor dat gebied bestaande dreiging van achteruitgang en vernietiging”.
Deze bepaling is in artikel 3.58, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) nader uitgewerkt. Op grond van dit artikel bestaat de verplichting om in een aanwijzing doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van leefgebieden van vogelsoorten dan wel doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van natuurlijke habitats of populaties van de in het wild levende dier- en plantensoorten op te nemen. Om die reden zijn voor elk Natura 2000-gebied instandhoudingsdoelstellingen ontwikkeld, waarbij per habitattype en per (vogel)soort is uitgegaan van landelijke doelen en de bijdrage die een gebied redelijkerwijs kan leveren voor het bereiken van een gunstige staat van instandhouding op landelijk niveau. Voor zover van toepassing is daarbij aangegeven welke habitattypen en/of (vogel)soorten ten koste mogen gaan van andere habitattypen en (vogel)soorten. Bij broedvogelsoorten met een regionale doelstelling is in de toelichting aangegeven wat in een bepaalde periode de minimale en maximale bijdrage van het betreffende gebied aan het regionale doelniveau is geweest.
Niet alle instandhoudingsdoelstellingen zijn in dit aanwijzingsbesluit gekwantificeerd (daarvoor moet een habitatkaart of beheerplan worden geraadpleegd). In die gevallen is het voor het bepalen van wat in de instandhoudingsdoelstellingen onder “behoud' dan wel “uitbreiding” of “verbetering” moet worden verstaan belangrijk te weten wat de referentiesituatie (of “nulsituatie”) is waarmee deze termen moeten worden vergeleken. Dat is eveneens van belang voor het handhaven van het verslechteringsverbod. De situatie ten tijde van het publiceren van een aanwijzingsbesluit is bepalend voor wat onder “behoud” moet worden verstaan en vanaf welk niveau “uitbreiding” en “verbetering” nagestreefd moet worden. De instandhoudingsdoelstellingen die niet geconcretiseerd zijn moeten dus zó begrepen worden, dat het behoudsniveau van de habitattypen en soorten betrekking heeft op oppervlakte en kwaliteit, respectievelijk omvang en kwaliteit leefgebied en omvang populatie, zoals aanwezig op de datum van aanwijzen. Dit is tevens het niveau van waaraf “uitbreiding” en “verbetering” nagestreefd moet worden. Voor specifiek de grutto geldt 2025 als referentiedatum, aangezien in dat jaar voor de soort een nieuwe instandhoudingsdoelstelling is opgenomen.
Voor een habitattype wordt de verdeling gemaakt in oppervlakte en kwaliteit, zodat de aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een habitattype altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de oppervlakte en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit wordt gegeven.
Voor soorten is het leefgebied medebepalend en geldt een verdeling in omvang en kwaliteit van het leefgebied18. De aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een soort, waarvan het populatiedoel niet is geconcretiseerd met een getal, is altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de omvang van het leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit van het leefgebied voor “behoud” of “uitbreiding” van de populatie. De aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een vogelrichtlijnsoort waarbij het populatiedoel is geconcretiseerd met een getal is het doel in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de omvang van het leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een geconcretiseerde populatieomvang19. In deze formulering wordt er met de woorden “voor” of “met een draagkracht voor” een koppeling aangebracht tussen de doelcomponent leefgebied en de doelcomponent populatie. Dat heeft zijn oorzaak in het feit dat maatregelen in de regel aangrijpen op het leefgebied van de soort en niet op de soort zelf (het directe effect op het leefgebied werkt via het leefgebied indirect door op de soort). Dat laat echter onverlet dat ook de populatieomvang tot de instandhoudingsdoelstelling behoort en niet slechts van ondergeschikt of indicatief belang is20.
In bijlage B.4 van deze nota van toelichting is een overzicht opgenomen van alle gebiedsdoelstellingen per Natura 2000-waarde.
Voor de Natura 2000-gebieden zullen in beheerplannen instandhoudingsmaatregelen worden uitgewerkt die beantwoorden aan de gebiedsspecifieke ecologische vereisten van de betrokken natuurlijke habitats en (vogel)soorten.
Als verdere invulling van het stellen van prioriteiten zijn voor de acht onderscheiden Natura 2000- landschappen21 kernopgaven geformuleerd op grond van de daar voorkomende habitattypen en soorten, de landelijke betekenis van deze waarden binnen het betreffende landschap, de belangrijkste verbeteropgaven en de beïnvloedingsmogelijkheden. Per landschap omvatten ze de belangrijkste behoud- en herstelopgaven. De kernopgaven stellen prioriteiten (“richting geven”) en geven overeenkomsten en verschillen tussen en binnen de gebieden aan. Zij hebben in het bijzonder betrekking op habitattypen en (vogel)soorten die sterk onder druk staan en/of waarvoor Nederland van groot of zeer groot belang is. De kernopgaven worden per Natura 2000-landschap behandeld en opgesomd in hoofdstuk 5 van het Natura 2000 doelendocument (2006).
I
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
A021 | Roerdomp |
Doel | Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 6 paren (territoria). |
Toelichting | De roerdomp is van oudsher een gewone broedvogel van de rietmoerassen. De populatie neemt al decennia lang geleidelijk af. Voor 1970 werden geregeld ten minste 10 territoria vastgesteld. Daarna is het aantal nooit meer boven de 10 gekomen. Het gemiddelde van de jaren 1999-2003 was 2 territoria. Het aantal in de doelstelling is afgeleid van het gemiddelde van de jaren 1992-1996 van 5,8 territoria22. Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding en de negatieve lokale trend is als doel uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied geformuleerd. Het gebied kan onvoldoende draagkracht leveren voor een sleutelpopulatie, maar kan wel bijdragen aan de draagkracht in de regio Hollands-Utrechts Plassengebied ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie. |
A029 | Purperreiger |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 120 paren. |
Toelichting | De purperreiger is al zeker vanaf de jaren veertig broedvogel in dit gebied. In de jaren zestig en zeventig kwamen jaarlijks circa 300 paren tot broeden (maximaal 380 in 1968). Daarna daalde het aantal en vanaf 1980 werd het aantal van 200 broedparen nooit meer overschreden. Het dieptepunt werd bereikt in 1991 met 87 paren (gemiddelde 1999-2003 is 120 paren). Daarna trad weer enige toename op. In 1999-2008 broedden jaarlijks 106-140 paren (gemiddeld 125 paren). Gezien de langdurige stabiele populatie in dit gebied is behoud van het leefgebied en de populatie voldoende. Het gebied levert voldoende draagkracht voor een kolonie van minstens 60 broedparen. |
A156 | Grutto |
Doel | Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van tenminste 35 broedparen. |
Toelichting | De grutto broedt al geruime tijd in dit gebied. Na een lichte toename van de populatie tussen 2010 en 2020 is de populatie afgenomen tot het huidige aantal van 15 broedparen. Het huidige voorkomen van de grutto lijkt nagenoeg beperkt tot het zuidwestelijk deel van de Meijegraslanden, terwijl hij voorheen ook voorkwam in de rest van de Meijegraslanden en in De Haeck. Vanwege de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding van de populatie en de negatieve lokale trend is uitbreiding van de populatie (t.o.v. 2025) noodzakelijk. Gezien het landelijke doel voor de populatie, is het belangrijk dat de potentie voor ten minste 35 broedparen wordt benut, door het leefgebied te verbeteren en in beperkte mate uit te breiden. Daarvoor is het belangrijk dat de draagkracht van het gebied voortdurend toeneemt, zodanig dat er in 2050 35 paren kunnen broeden. Deze populatieomvang is in 2050 haalbaar indien de lokale populatietoename op natuurlijke wijze wordt versterkt door enige aanvulling vanuit de toenemende regionale meta-populatie. Deze populatieomvang is kleiner dan de omvang die in het verleden is voorgekomen. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie. |
A176 | Zwartkopmeeuw |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 9 paren. |
Toelichting | Buiten de Zeeuws-Hollandse delta worden zelden kolonies van zwartkopmeeuwen aangetroffen. Meestal gaat het om één of enkele paartjes in een kokmeeuwenkolonie. In de Nieuwkoopse Plassen bevindt zich de enige “kolonie” buiten de delta. Vestiging vond plaats in 1991 en maximaal werden 21 paren geteld in 1999. Het aantal in het doel is gelijk aan het gemiddelde van de periode 1999-2003. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding is behoud voldoende. Het gebied kan onvoldoende draagkracht leveren voor een sleutelpopulatie en het betreft een geïsoleerde broedplaats. |
A197 | Zwarte stern |
Doel | Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 115 paren. |
Toelichting | De zwarte stern is van oudsher een algemene broedvogel met rond 1950 nog honderden paren (in 1950 mogelijk 300 paren). Mede door het aanbod van vlotjes heeft zich in de jaren 1991- 1995 een populatie van gemiddeld ruim 114 paren kunnen handhaven. Het aantal in de doelstelling is daarvan afgeleid. In de jaren 2004-2008 waren de aantallen 43-72 paren. Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding van de populatie en de negatieve lokale trend is een hersteldoelstelling voor het leefgebied en een populatiedoelstelling op een relatief hoog niveau geformuleerd. Het gebied levert voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie. |
A292 | Snor |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 25 paren. |
Toelichting | De snor is van oudsher een talrijke broedvogel in dit gebied. Eind jaren zestig waren er nog 100-120 territoria in het gebied. Daarna is de populatie sterk afgenomen. In 1982 kwamen ten minste 47 territoria voor. Het aantal in het doel is afgeleid van het voorlopig maximum van 26 territoria in 2006. Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding van de populatie is in dit gebied een populatie op het recente (2006) relatief hoge niveau gewenst. Behoud van het leefgebied is daarvoor voldoende. Het gebied kan onvoldoende draagkracht leveren voor een sleutelpopulatie, maar kan wel een bijdrage gaan leveren aan de draagkracht in de regio Hollands-Utrechts plassengebied ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie. |
A295 | Rietzanger |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 680 paren. |
Toelichting | De rietzanger is van oudsher een zeer talrijke broedvogel met honderden paren. Het is één van de grootste sleutelpopulaties van Nederland. Op basis van recente telgegevens (2006: circa 680 territoria) wordt het aantal geschat op 680 paren. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding met betrekking tot het leefgebied en de populatieomvang, is behoud voldoende. Het gebied levert voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie. |
J
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
De vogelsoorten waarvoor het gebied in 1997 is aangewezen, betreffen een opsomming van vogelsoorten waaraan het gebied zijn natuurwetenschappelijke betekenis ontleent. Bij de aanwijzing van 49 Vogelrichtlijngebieden in 2000 is vastgesteld voor welke soorten op grond van artikel 4 van de Vogelrichtlijn een verplichting bestaat voor het treffen van speciale beschermingsmaatregelen in de vorm van de aanwijzing van gebieden (in de richtlijn aangeduid als “speciale beschermingszones”)23. Dit betreft in de eerste plaats 46 soorten die zijn opgenomen in bijlage I van de Vogelrichtlijn24. Daarnaast zijn gebieden aangewezen voor 51 (andere) trekkende vogelsoorten zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn. Een gebied wordt slechts aangewezen voor de soorten waarvoor het gebied van landelijke betekenis is. Hiervan is in beginsel sprake indien het gebied minstens 1% van de landelijke broedpopulatie herbergt, indien 0,1% van de biogeografische populatie geregeld in het gebied verblijft of indien het gebied in combinatie met andere gebieden voldoende bijdrage kan leveren aan een sleutelpopulatie.
Voor eventuele toevoeging of verwijdering van vogelsoorten is gebruik gemaakt van de cijfers uit SOVON (2000)25, en van SOVON & CBS (2005)26 waarin de ontwikkeling van vogelaantallen in de laatste decennia is beschreven. Dit laatste rapport heeft ook ten grondslag gelegen aan de formulering van de instandhoudingsdoelstellingen voor de Vogelrichtlijnsoorten. Om ecologische redenen, die in voorkomende gevallen hieronder zijn vermeld, is soms van deze algemene criteria afgeweken. Deze werkwijze heeft voor de lijst van vogelsoorten waarvoor dit gebied is aangewezen, de volgende consequenties:
Van de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (1997) zijn de volgende vogelsoorten gehandhaafd: roerdomp (A021), purperreiger (A029, zwarte stern (A197), snor (A292), rietzanger (A295) (als broedvogel) en smient (A050) als niet-broedvogel.
In afwijking van de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (1997), maar conform het ontwerpbesluit (2008), is het gebied niet aangewezen voor de volgende vogelsoorten van bijlage I van de Vogelrichtlijn: bruine kiekendief (A071), kwartelkoning (A122), visdief (A193) en ijsvogel (A229) als broedvogel en lepelaar (A034), visarend (A075) en goudplevier (A140) als niet-broedvogel. De vermelding in het oorspronkelijke aanwijzingsbesluit stamt uit de periode van voor 2000 waarin de gebiedenselectie nog niet werd gebaseerd op aantalscriteria. Het gebied blijkt daaraan na toetsing aan telgegevens niet te voldoen en is daarmee van onvoldoende betekenis voor de instandhouding van de (broed)populaties op landelijke schaal.
In afwijking van de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (1997), maar conform het ontwerpbesluit (2008), is het gebied niet aangewezen voor de volgende soorten trekvogels zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn: rietgans (A039)27, wilde eend (A053), slobeend (A056), tafeleend (A059), kuifeend (A061), meerkoet (A125) (als niet-broedvogel), en aalscholver (A017) als broedvogel. De vermelding in het oorspronkelijke aanwijzingsbesluit stamt uit de periode van voor 2000 waarin de gebiedenselectie nog niet werd gebaseerd op aantalscriteria. Het gebied blijkt daaraan na toetsing aan telgegevens niet te voldoen en is daarmee van onvoldoende betekenis voor de instandhouding van de (broed)populaties op landelijke schaal.
In afwijking van het ontwerpbesluit (2008), maar conform de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (1997) is het gebied niet aangewezen voor de volgende vogelsoort van bijlage I van de Vogelrichtlijn: woudaap (A022). Het gebied voldoet niet aan de ondergrens van gemiddeld één broedpaar in de periodes 1993-1997 of 1999-2003, welke geldt voor opname als begrenzingssoort.
In afwijking van de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (1997) en het ontwerpbesluit (2008) is het gebied niet aangewezen voor de volgende soort trekvogel zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn: grote karekiet (A298). Het gebied herbergde minder dan 1% van de landelijke broedpopulatie van de grote karekiet in de periode 1999-2003 (gemiddelde: 1 broedpaar, 1%-drempel: 3 broedparen).
In aanvulling op de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (1997), maar conform het ontwerpbesluit (2008), is het gebied ook aangewezen voor de volgende vogelsoorten van bijlage I van de Vogelrichtlijn: zwartkopmeeuw (A176) als broedvogel en grote zilverreiger (A027) als niet- broedvogel. Het gemiddeld aantal vogels in het gebied meer bedraagt dan 1% van de Nederlandse broedpopulatie (zwartkopmeeuw). Het gebied voldoet hiermee aan het criterium voor opname van deze soorten. Op grond van toegenomen kennis over aantallen, verspreiding en populatieomvang zijn voor de grote zilverreiger alleen instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor de vijf gebieden met de grootste bijdrage. Dit gebied hoort daarbij en is daarmee van betekenis voor de landelijke staat van instandhouding van deze soort als niet-broedvogel.
In aanvulling op de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (1997), maar conform het ontwerpbesluit (2008), is het gebied ook aangewezen voor de volgende trekvogelsoorten zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn: kolgans (A043) en krakeend (A051) als niet-broedvogel. Het gemiddeld aantal vogels in het gebied meer bedraagt dan 0,1% van de biogeografische populatie (kolgans en krakeend). Het gebied voldoet hiermee aan het criterium voor opname van deze soorten.
In afwijking van de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (1997), maar conform het ontwerpbesluit (2008), zijn de volgende vogelsoorten niet meer opgenomen, omdat deze soorten niet behoren tot de soorten waarvoor Vogelrichtlijngebieden worden aangewezen conform de in 2000 geformuleerde beleidslijn (zie boven): waterral, sprinkhaanrietzanger, rietgors, kleine karekiet, blauwe reiger, kokmeeuw, grote bonte specht, fitis, tjiftjaf, tuinfluiter, zwartkop, spotvogel, winterkoning en wielewaal.
In afwijking van de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (1997), maar conform het ontwerpbesluit (2008), zijn de volgende vogelsoorten die waren vermeld als broedvogel, niet meer opgenomen omdat deze soorten alleen als niet-broedvogel kunnen worden aangewezen conform de in 2000 geformuleerde beleidslijn: krakeend (A051), tafeleend (A059), kuifeend (A061) en wulp (A160).
In aanvulling op het Natura 2000-aanwijzingsbesluit (2013) is in 2025 de volgende trekvogelsoort zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn toegevoegd als broedvogel: grutto (A156). Het gebied herbergde minstens 0,1% van de biogeografische populatie in de periode 2016-2021.
K
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit onderdeel wordt voor elke Natura 2000-waarde waarvoor het onderhavige gebied aan de selectiecriteria voldoet (zie paragraaf 4.3), een overzicht gegeven van alle daarvoor kwalificerende gebieden. Dit gebeurt zoveel mogelijk in de vorm van een tabel met de gebieden die aan de selectiecriteria voldoen, onder vermelding van de relatieve bijdrage. In het geval van habitattypen betreft dit het actuele aandeel van de landelijke oppervlakte dat in het gebied aanwezig is. Indien kwaliteit een rol heeft gespeeld in de bepaling van de gebiedenselectie voor habitattypen is dit tekstueel toegelicht. In het geval van soorten betreft de relatieve bijdrage het aandeel van de landelijke populatie dat (geregeld) in het gebied aanwezig is.
Afhankelijk van de soort wordt dit afgemeten aan getelde aantallen, aantal bezette plekken of kilometerhokken.
Er is gebruik gemaakt van de volgende klasse-indeling:
A1 = 15-30%, A2 = 30-50%, A3 = 50-75% en A4 = >75%
B1 = 2-6% en B2 = 6-15%
C = <2%
In de kolom “Bronvermelding” zijn de terreinbeherende organisaties en andere instanties en bronnen vermeld, waaraan de oppervlaktecijfers en aantallen zijn ontleend, met vermelding van de jaren waarin deze zijn verzameld of gepubliceerd.
H3150 – Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden Landelijke oppervlakte ca. 4.000 ha | |||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Relatieve bijdrage | Bronvermelding |
072 | IJsselmeer | A1 (15-30%) | Aanwijzingsbesluit 2010 |
074 | Zwarte Meer | B2 (6-15%) | Aanwijzingsbesluit 2010 |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | B1 (2-6%) | Provincie Zuid-Holland 2011 |
095 | Oostelijke Vechtplassen | B1 (2-6%) | Aanwijzingsbesluit 2013 |
Voor de aanmelding van Habitatrichtlijngebieden (2003) zijn de vijf volgende gebieden voor dit habitattype geselecteerd: De Wieden (035), Zwarte Meer (074), Naardermeer (094), Oostelijke Vechtplassen (095) en Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (103).
Bij de selectie is over het hoofd gezien dat langs de Friese IJsselmeerkust (IJsselmeer (072)) een aanzienlijke oppervlakte van dit habitattype in de vorm van fonteinkruidvelden aanwezig is (ruim 1.000 ha). Het gebied voldoet hiermee aan het criterium van “belangrijkste gebied”. Andere gebieden met minstens 100 ha van dit habitattype zijn achtereenvolgens: Zwarte Meer (enkele honderden hectaren, fonteinkruiden), Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (rond 200 ha, onder andere krabbenscheer) en Oostelijke Vechtplassen (180 ha, onder andere krabbenscheer). De hierboven genoemde gebieden doen recht aan de ecologische variatie binnen dit habitattype: grote meren met fonteinkruidvelden én plassen met krabbenscheer. Op grond van de beschikbare gegevens kan nog geen vijfde gebied worden benoemd. In het Naardermeer betreffen de met waterplanten begroeide plassen vooral kranswierwateren (H3140) en is het aandeel van het habitattype meren met krabbenscheer en fonteinkruiden hooguit enkele tientallen hectaren.
H4010B – Vochtige heiden, Landelijke oppervlakte ca. 50 ha | |||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Relatieve bijdrage | Bronvermelding |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | A1 (15-30%) | Provincie Zuid-Holland 2011 |
035 | De Wieden | A1 (15-30%) | Provincie Overijssel 2009 |
034 | Weerribben | B2 (6-15%) | Staatsbosbeheer 2010 |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | B1 (R, 2-6%) a | Aanwijzingsbesluit 2013 |
De letter “R” in deze kolom geeft aan dat het gebied is geselecteerd teneinde een voldoende regionale spreiding te verkrijgen binnen het landelijke verspreidingsgebied van het habitattype.
Voor de aanmelding van Habitatrichtlijngebieden (2003) zijn voor het subtype vochtige heiden, laagveengebied drie gebieden geselecteerd: De Wieden (035), Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (092)28 en Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder (090). Met het oog op geografische spreiding is hieraan het gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (103) toegevoegd. De in de Noord-Hollandse gebieden aanwezige oppervlakte is hierbij overschat. Met de huidige kennis zijn de drie gebieden met de grootste oppervlakte van dit subtype: Weerribben (034), De Wieden en Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. De aanwezige oppervlakte in Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder en Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske bedraagt in elk van deze gebieden slechts circa 1 ha. Uit een oogpunt van geografische spreiding en ecologische variatie29 kan Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske hieraan worden toegevoegd. De aanwezige oppervlakte is hier groter dan in het Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder waar dit subtype ook in goede kwaliteit aanwezig is.
H6410 – Blauwgraslanden Landelijke oppervlakte ca. 180 ha | |||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Relatieve bijdrage | Bronvermelding |
015 | Van Oordt’s Mersken | C (<2%) | Aanwijzingsbesluit 2013 |
016 | Wijnjeterper Schar | B1 (2-6%) | Aanwijzingsbesluit 2010 |
037 | Olde Maten & Veerslootslanden | B1 (2-6%) | Aanwijzingsbesluit 2013 |
049 | Dinkelland | B1 (R, 2-6%) a | Aanwijzingsbesluit 2013 |
065 | Binnenveld | B1 (2-6%) | Staatsbosbeheer 2009 |
069 | De Bruuk | B2 (6-15%) | Aanwijzingsbesluit 2013 |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | B2 (6-15%) | Provincie Zuid-Holland 2011 |
132 | Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek | B2 (R, 6-15%) a | Aanwijzingsbesluit 2013 |
De letter “R” in deze kolom geeft aan dat het gebied is geselecteerd teneinde een voldoende regionale spreiding te verkrijgen binnen het landelijke verspreidingsgebied van het habitattype.
Voor de aanmelding van Habitatrichtlijngebieden (2003) zijn voor dit habitattype vijf gebieden geselecteerd: Wijnjeterper Schar en Terwispeler Grootschar (015-016)30, Olde Maten & Veerslootslanden (037), Dinkelland (049), Binnenveld (065)31 en De Bruuk (069). De landelijke oppervlakte van dit habitattype bedraagt ongeveer 180 ha, waarvan waarschijnlijk minder dan de helft van goede kwaliteit is.
Op grond van recente gegevens, met name over het kwaliteitsaspect, herbegrenzing van gebieden, aanpassing van de definitie van het habitattype (onder andere heldere afbakening ten opzichte van kalkmoerassen (H7230) en heischrale graslanden (H6230)) en inschatting van de herstelkansen, worden de volgende gebieden als belangrijkste beschouwd:
In De Bruuk is één van de grootste oppervlakten aanwezig (circa 10 ha), waarvan een groot deel goed ontwikkeld is. De kansen op uitbreiding van de oppervlakte en verbetering van de kwaliteit zijn groot (en deels al in ontwikkeling). Het habitattype komt voor in twee vormen, te weten als blauwgrasland en veldrusschraalland. De laatste vorm is nergens anders in ons land zo goed ontwikkeld.
In het gebied Binnenveld is een aanzienlijke oppervlakte aanwezig (circa 8 ha), waarvan ongeveer de helft goed ontwikkeld is en waar substantiële uitbreiding kan worden gerealiseerd.
Olde Maten & Veerslootslanden herbergt ongeveer 5 ha blauwgrasland, ten dele goed ontwikkeld met bijzondere soorten als knotszegge en parnassia. Het aangrenzende gebied De Wieden (035) heeft weliswaar een grotere oppervlakte maar minder bijzondere soorten. Ook worden de herstelkansen daar lager ingeschat.
In het gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (103) is door de uitbreiding met het aangrenzende voormalig beschermd natuurmonument De Meije de oppervlakte blauwgrasland toegenomen tot ruim 15 ha, waardoor dit Natura 2000-gebied het belangrijkste gebied in het westen van het land is met als bijzondere soort knotszegge.
Wijnjeterper Schar en Terwispeler Grootschar (nu onderdeel van Van Oordt’s Mersken (015)) herbergen in totaal ruim 5 ha blauwgrasland, deels van goede kwaliteit met bijzondere soorten als knotszegge en vlozegge.
Het habitattype blauwgraslanden komt verspreid over het land in diverse Natura 2000-landschappen voor waardoor de ecologische variatie van dit schaarse habitattype in de genoemde belangrijkste gebieden onvoldoende wordt afgedekt. Met het oog op geografische spreiding worden daarom nog twee gebieden in de Natura 2000-landschappen Beekdalen en Rivierengebied toegevoegd:
In Dinkelland zijn in het deelgebied Punthuizen blauwgraslanden (enkele ha) van bijzondere kwaliteit aanwezig, met bijzondere soorten als moeraswespenorchis, wijdbloeiende rus en moerassmele.
Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek (132) bevat een aanzienlijke oppervlakte (ongeveer 10 ha) van deels goede kwaliteit. Het betreft één van de weinige voorbeelden van blauwgrasland met grote pimpernel en draadrus.
H7140B – Overgangs- en trilvenen, Landelijke oppervlakte ca. 1.800 ha | |||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Relatieve bijdrage | Bronvermelding |
034 | Weerribben | B2 (6-15%) | Staatsbosbeheer 2010 |
035 | De Wieden | B2 (6-15%) | Provincie Overijssel 2009 |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | B2 (6-15%) | Provincie Zuid-Holland 2011 |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | B1 (R, 2-6%) a | Aanwijzingsbesluit 2013 |
130 | Langstraat | C (R, <2%) a | Aanwijzingsbesluit 2013 |
De letter “R” in deze kolom geeft aan dat het gebied is geselecteerd teneinde een voldoende regionale spreiding te verkrijgen binnen het landelijke verspreidingsgebied van het subtype.
Voor de aanmelding van Habitatrichtlijngebieden (2003) zijn voor het subtype overgangs- en trilvenen, veenmosrietlanden, drie gebieden geselecteerd: Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder (090), Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (092)32 en Langstraat (130)33. Deze selectie is sterk gericht op kwalitatieve aspecten. Alleen gelet op de aanwezige oppervlakten zijn de drie belangrijkste gebieden: Weerribben (034), De Wieden (035) en Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (103), alle met 6-15% van de landelijke oppervlakte van dit subtype. Vanwege voldoende geografische spreiding kunnen hieraan nog twee gebieden worden toegevoegd: Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske in het brakke veenweidegebied van Noord-Holland en Langstraat in het zuiden van het land.
H7210 – *Galigaanmoerassen Landelijke oppervlakte ca. 100 ha | |||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Relatieve bijdrage | Bronvermelding |
138 | Weerter- en Budelerbergen & Ringselven | A2 (30-50%) | Aanwijzingsbesluit 2013 |
034 | Weerribben | B2 (6-15%) | Staatsbosbeheer 2008 |
002 | Duinen en Lage Land Texel | B1 (2-6%) | Aanwijzingsbesluit 2009 |
061 | Korenburgerveen | B1 (2-6%) | Aanwijzingsbesluit 2013 |
133 | Kampina & Oisterwijkse Vennen | B1 (2-6%) | Aanwijzingsbesluit 2013 |
095 | Oostelijke Vechtplassen | B1 (2-6%) | Aanwijzingsbesluit 2013 |
083 | Botshol | C (<2%) | Aanwijzingsbesluit 2013 |
085 | Zwanenwater & Pettemerduinen | C (<2%) | Aanwijzingsbesluit 2013 |
Voor de aanmelding van Habitatrichtlijngebieden (2003) zijn voor het prioritaire habitattype galigaanmoerassen (H7210) de volgende tien gebieden geselecteerd: Ringselven en Kruispeel34, Alde Feanen (013), Weerribben (034), Korenburgerveen (061), Rottige Meenthe & Brandemeer (018), De Wieden (035), Botshol (083), Nieuwkoopse Plassen & de Haeck (103), Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux (136)35 en Duinen en Lage Land Texel (002)36.
Met de huidige kennis worden de volgende gebieden als de belangrijksten beschouwd. Weerter- en Budelerbergen & Ringselven (138) en Weerribben zijn veruit de belangrijkste gebieden voor dit prioritaire habitattype (respectievelijk 30-50% en 6-15% van de landelijke oppervlakte). Ook de gebieden op de derde tot en met zesde plaats, die elk 2-6% van de landelijke oppervlakte van dit habitat bevatten, leveren een aanzienlijke bijdrage: Duinen en Lage Land Texel, Korenburgerveen, Oostelijke Vechtplassen (095) en Kampina & Oisterwijkse Vennen (133). Door het sterk versnipperde voorkomen van galigaanmoerassen bevatten de overige belangrijkste gebieden elk niet meer dan 2% van de landelijke oppervlakte: Botshol en Zwanenwater & Pettemerduinen (085).
H91D0 – *Hoogveenbossen Landelijke oppervlakte ca. 1.000 ha | |||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Relatieve bijdrage | Bronvermelding |
094 | Naardermeer | A1 (15-30%) | Aanwijzingsbesluit 2013 |
034 | Weerribben | B2 (6-15%) | Staatsbosbeheer 1997 |
035 | De Wieden | B2 (6-15%) | Provincie Overijssel 2009 |
013 | Alde Feanen | B1 (2-6%) | Aanwijzingsbesluit 2013 |
043 | Wierdense Veld | B1 (2-6%) | Landschap Overijssel 2003 |
053 | Buurserzand & Haaksbergerveen | B1 (2-6%) | Aanwijzingsbesluit 2013 |
061 | Korenburgerveen | B1 (2-6%) | Aanwijzingsbesluit 2013 |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | B1 (2-6%) | Provincie Zuid-Holland 2011 |
138 | Weerter- en Budelerbergen & Ringselven | B1 (2-6%) | Aanwijzingsbesluit 2013 |
145 | Maasduinen | B1 (2-6%) | Aanwijzingsbesluit 2013 |
055 | Aamsveen | G (C, <2%) a | Aanwijzingsbesluit 2013 |
064 | Wooldse Veen | G (C, <2%) a | Aanwijzingsbesluit 2013 |
De letter “G” in deze kolom geeft aan dat het gebied is geselecteerd op grond van grensoverschrijding: het gebied vormt een geheel met een gebied aan de andere zijde van de rijksgrens dat door Duitsland ook voor dit habitattype is aangemeld.
Voor het prioritaire habitattype hoogveenbossen zijn voor de aanmelding van Habitatrichtlijngebieden (2003) de volgende tien gebieden als belangrijkste gebieden geselecteerd: Alde Feanen (013), Witterveld (024), Weerribben (034), Buurserzand & Haaksbergerveen (053), Aamsveen (055), Korenburgerveen (061), Naardermeer (094), Oostelijke Vechtplassen (095), Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux (136)37 en Maasduinen (145). Verder is toen als grensoverschrijdend gebied Wooldse Veen (064) toegevoegd.
Op basis van nieuwe informatie blijkt Naardermeer verreweg het belangrijkste gebied te zijn vanwege de grootste oppervlakte van goede kwaliteit met bijzondere veenmossoorten. Andere gebieden met grote oppervlakten en goede kwaliteit zijn Weerribben, De Wieden (035) en Alde Feanen. Tot de tien belangrijkste gebieden voor dit habitattype behoren verder Nieuwkoopse Plassen & de Haeck (103), Wierdense Veld (043), Buurserzand & Haaksbergerveen, Korenburgerveen, Weerter- en Budelerbergen & Ringselven (138) en Maasduinen. De gebieden Aamsveen en Wooldse Veen kunnen worden toegevoegd als grensoverschrijdende gebieden. Witterveld kan nu niet meer tot de tien “belangrijkste” gebieden worden gerekend omdat het merendeel van het berkenbroek daar volgens de huidige opvattingen gerekend wordt tot de habitattypen actieve hoogvenen (H7110A) en herstellende hoogvenen (H7120).
H1082 – Gestreepte waterroofkever
Ten tijde van de aanmelding van Habitatrichtlijngebieden (2003) zijn voor de habitatsoort gestreepte waterroofkever (H1082) twee gebieden geselecteerd: Weerribben (034) en Oostelijke Vechtplassen (095). De soort was toen in nog enkele gebieden bekend, maar het was niet duidelijk of dit ook bestendige populaties betroffen. Inmiddels is uit gerichte inventarisaties gebleken dat de soort ook in enkele andere Habitatrichtlijngebieden bestendig voorkomt. Het gebied Oostelijke Vechtplassen levert de grootste bijdrage aan de landelijke populatie, gezien het grote aaneengesloten leefgebied en het gemak waarmee hier exemplaren gevangen kunnen worden. Ook Weerribben en De Wieden (035) zijn belangrijke gebieden waarin de soort wijdverspreid voorkomt. In Rottige Meenthe & Brandemeer (018) en Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (103) zijn vrij recent populaties gestreepte waterroofkevers ontdekt. Deze twee gebieden vormen hiermee het vierde en vijfde belangrijkste gebied. Kampina & Oisterwijkse Vennen (133) kan hieraan toegevoegd worden vanwege voldoende geografische spreiding. Dit betreft de enige vindplaats van de gestreepte waterroofkever binnen het Natura 2000-netwerk in het zuiden van Nederland. Bovendien betreft dit de enige overgebleven vennenpopulatie in Nederland.
H1340 – *Noordse woelmuis Landelijke populatie ca. 600 kilometerhokken | |||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Relatieve bijdrage | Bronvermelding |
002 | Duinen en Lage Land Texel | B2 (6-15%) | Aanwijzingsbesluit 2009 |
112 | Biesbosch | B2 (6-15%) | Aanwijzingsbesluit 2013 |
115 | Grevelingen | B2 (6-15%) | Aanwijzingsbesluit 2013 |
109 | Haringvliet | B1 (2-6%) | Aanwijzingsbesluit 2013 |
118 | Oosterschelde | B1 (2-6%) | Aanwijzingsbesluit 2010 |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | B1 (2-6%) | Aanwijzingsbesluit 2013 |
095 | Oostelijke Vechtplassen | B1 (2-6%) | Aanwijzingsbesluit 2013 |
114 | Krammer-Volkerak | B1 (2-6%) | Zoogdiervereniging VZZ 2008 |
091 | Polder Westzaan | B1 (2-6%) | Aanwijzingsbesluit 2013 |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | C (<2%) | Zoogdiervereniging VZZ 2008 |
009 | Groote Wielen | C (<2%) | Aanwijzingsbesluit 2011 |
010 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving | C (<2%) | Aanwijzingsbesluit 2011 |
089 | Eilandspolder | C (<2%) | Aanwijzingsbesluit 2013 |
Voor de prioritaire soort noordse woelmuis, waarvan de ondersoort arenicola alleen in Nederland voorkomt (grote internationale verantwoordelijkheid), geldt in de eerste plaats het selectiecriterium “tien belangrijkste gebieden”. Bij de aanmelding van Habitatrichtlijngebieden (2003) waren er acht gebieden waar populaties van redelijke omvang bekend waren die tevens een groot en kwalitatief relatief goed leefgebied tot hun beschikking hadden. Deze acht gebieden zijn achtereenvolgens Duinen en Lage Land Texel (002)38, Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder (090), Polder Westzaan (091), Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (092)39, Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (103), Haringvliet (109), Biesbosch (112), en Grevelingen (115). Omwille van een goede geografische spreiding is bij de aanmelding aan deze acht gebieden nog een negende gebied toegevoegd, namelijk Eilandspolder (089), dat een belangrijk bolwerk vormt voor de populatie in het veenweidegebied van Laag Holland. Met deze negen – kwalitatief beste – gebieden werd de sterk bedreigde metapopulatie uit Friesland nog niet afgedekt. Daarom zijn ten tijde van de aanmelding van Habitatrichtlijngebieden aanvullend nog drie gebieden geselecteerd: IJsselmeer (072)40, Groote Wielen (009) en Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving (010). Voor Zuidwest-Nederland zijn de drie geselecteerde gebieden (Haringvliet, Biesbosch en Grevelingen) uitgebreid met het Krammer-Volkerak (114), dat tevens een verbinding vormt tussen de verschillende leefgebieden in het Deltagebied. Omwille van de geografische verspreiding en duurzame instandhouding zijn bij de aanmelding derhalve 13 gebieden in plaats van 10 gebieden geselecteerd.
Op grond van inventarisatiegegevens uit de periode 1994-2007 zijn, afgemeten aan het aantal bezette kilometerhokken, Duinen en Lage Land Texel (002), Biesbosch en Grevelingen de drie belangrijkste gebieden voor de noordse woelmuis. Daarnaast behoren Haringvliet, Oosterschelde (118), Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske, Oostelijke Vechtplassen (095), Krammer-Volkerak, Polder Westzaan, Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder tot de tien belangrijkste gebieden voor deze soort. Groote Wielen, Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving en Eilandspolder kunnen hieraan worden toegevoegd omwille van het bereiken van voldoende geografische spreiding en dekking (mede gelet op de precaire situatie van de Friese populatie).
L
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
H3140 – Kranswierwateren Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdrage | Besluit |
034 | Weerribben | uitbreiding | verbetering | C | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | uitbreiding | verbetering | C | ontwerpbesluit |
073 | Markermeer & IJmeer | behoud | behoud | A1 | aanwijzingsbesluit |
076 | Veluwerandmeren | behoud | behoud | A3 | aanwijzingsbesluit |
083 | Botshol | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | uitbreiding | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | uitbreiding | verbetering | C | conform ontwerp |
130 | Langstraat | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
132 | Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
146 | Sarsven en De Banen | uitbreiding | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
Het overgrote deel van de landelijke oppervlakte van het habitattype kranswierwateren is opgenomen binnen het Natura 2000-netwerk. De twee gebieden met verreweg de grootste oppervlakten uitgestrekte kranswiervelden zijn de Natura 2000-gebieden Markermeer & IJmeer (073) en Veluwerandmeren (076). De staat van instandhouding van het habitattype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan42. Echter, niet alle gebiedsdoelstellingen sluiten aan bij de landelijke doelstelling. In de gebieden Markermeer & IJmeer, Veluwerandmeren, Botshol (083) en Naardermeer (094) zijn zodanige oppervlaktes, van goede kwaliteit, van dit habitattype aanwezig, dat behoud voldoende is. In de gebieden Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (092), Langstraat (130) en Sarsven en De Banen (146) is de kwaliteit van het habitattype reeds goed. Daarom is er hier op het aspect kwaliteit een behoudsdoelstelling geformuleerd.
H3150 – Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdrage | Besluit |
010 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
018 | Rottige Meenthe & Brandemeer | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | uitbreiding | verbetering | C | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | uitbreiding | verbetering | C | ontwerpbesluit |
036 | Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
037 | Olde Maten & Veerslootslanden | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
038 | Uiterwaarden IJssel | uitbreiding | verbetering | C | ontwerpbesluit |
067 | Gelderse Poort | behoud | verbetering | C | ontwerpbesluit |
071 | Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | A1 | aanwijzingsbesluit x |
074 | Zwarte Meer | uitbreiding | verbetering | B2 | aanwijzingsbesluit |
076 | Veluwerandmeren | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
083 | Botshol | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | uitbreiding | verbetering | B1 | conform ontwerp |
Ongeveer de helft van de landelijke oppervlakte van het habitattype meren met krabbenscheer en fonteinkruiden wordt binnen de Natura 2000-gebieden beschermd (gebaseerd op een schatting van de oppervlakten van zowel begroeide als onbegroeide waterdelen van eutrofe meren en plassen). De landelijke staat van instandhouding van het habitattype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. In verscheidene gebieden wordt afgeweken van de landelijke doelstelling. In Olde Maten & Veerslootslanden (037) zijn behoudsdoelstellingen geformuleerd, omdat uitbreiding van de oppervlakte en verbetering van de kwaliteit al in voldoende mate in andere gebieden in Noordwest-Overijssel (De Wieden (035) en Weerribben (034)) kan worden gerealiseerd. In andere gebieden wordt er van de landelijke doelstelling afgeweken, omdat er nagenoeg geen mogelijkheid (ruimte) is om het habitattype uit te breiden en/of de potentie om de kwaliteit ervan te verbeteren gering is, bijvoorbeeld in Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving (010), Alde Feanen (013) en Botshol (083). In het Naardermeer (094) is door recent herstel een aanzienlijk areaal van het habitattype aanwezig. Behoud is derhalve voldoende.
H4010B – Vochtige heiden, Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdrage | Besluit |
013 | Alde Feanen | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
018 | Rottige Meenthe & Brandemeer | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | uitbreiding | behoud | B2 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | uitbreiding | behoud | A1 | ontwerpbesluit |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | uitbreiding | behoud | B1 | ontwerpbesluit |
091 | Polder Westzaan | uitbreiding | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | uitbreiding | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | uitbreiding | verbetering | A1 | doel aangepast a |
De doelstelling voor Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is aangepast van behoud naar verbetering van de kwaliteit. Een groot deel van de oppervlakte van het habitattype vochtige heiden, laagveengebied (H4010B) is van matige kwaliteit en kan door gepaste herstelmaatregelen worden verbeterd.
De landelijke staat van instandhouding van het habitattype vochtige heiden, laagveengebied (subtype B) is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling is hiermee in lijn gebracht. In het Natura 2000 doelendocument43 was behoud van de kwaliteit als doel gesteld. De uitbreiding van de oppervlakte werd echter gemotiveerd vanuit de noodzakelijke verbetering van structuur en functie, welke onderdeel zijn van de kwaliteit. Gezien de landelijke staat van instandhouding en de goede potenties voor herstel van dit habitattype in een aantal gebieden, is de landelijke doelstelling aangepast naar verbetering van de kwaliteit. In de vier Noord-Nederlandse gebieden, waar de grootste potentie ligt voor het behalen van de landelijke doelstelling, wordt uitbreiding van de oppervlakte nagestreefd en wordt ook kwaliteitsverbetering ten doel gesteld indien hiervoor mogelijkheden zijn in het gebied. In de meeste West-Nederlandse gebieden wordt in tegenstelling tot de landelijke opgave behoud van de oppervlakte en/of kwaliteit beoogd, omdat het in deze gebieden veelal kleine versnipperde oppervlakten betreft waar geen potentie is voor uitbreiding van de oppervlakte en/of verbetering van de kwaliteit.
H6410 – Blauwgraslanden Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdrage | Besluit |
006 | Duinen Schiermonnikoog | uitbreiding | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
015 | Van Oordt’s Mersken | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
016 | Wijnjeterper Schar | behoud | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
018 | Rottige Meenthe & Brandemeer | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
021 | Lieftinghsbroek | behoud | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
025 | Drentsche Aa-gebied | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
028 | Elperstroomgebied | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | behoud | verbetering | B1 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | verbetering | B1 | ontwerpbesluit |
036 | Uiterwaarden Zwarte Water & Vecht | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit x |
037 | Olde Maten & Veerslootslanden | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
041 | Boetelerveld | uitbreiding | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
045 | Springendal & Dal van de Mosbeek | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
046 | Bergvennen & Brecklenkampse Veld | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
047 | Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
048 | Lemselermaten | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit x |
049 | Dinkelland | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
051 | Lonnekermeer | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
057 | Veluwe | uitbreiding | verbetering | C | ontwerpbesluit |
058 | Landgoederen Brummen | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
060 | Stelkampsveld | uitbreiding | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
061 | Korenburgerveen | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
062 | Willinks Weust | uitbreiding | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
065 | Binnenveld | uitbreiding | behoud | B1 | ontwerpbesluit |
069 | De Bruuk | uitbreiding | verbetering | B2 | aanwijzingsbesluit |
084 | Duinen Den Helder – Callantsoog | behoud | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
085 | Zwanenwater & Pettemerduinen | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit x |
087 | Noordhollands Duinreservaat | uitbreiding | verbetering | C | ontwerpbesluit |
094 | Naardermeer | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | uitbreiding | verbetering | B2 | conform ontwerp |
105 | Zouweboezem | uitbreiding | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
116 | Kop van Schouwen | uitbreiding | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
130 | Langstraat | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
131 | Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
132 | Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek | uitbreiding | verbetering | B2 | aanwijzingsbesluit |
133 | Kampina & Oisterwijkse Vennen | behoud | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
135 | Kempenland-West | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit x |
Het habitattype blauwgraslanden komt in verspreid liggende gebieden in kleine oppervlakten voor. Van de circa 180 ha blauwgrasland in Nederland is ongeveer twee derde opgenomen in het Natura 2000-netwerk. De landelijke staat van instandhouding van het habitattype blauwgraslanden is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “zeer ongunstig”44. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Voor het merendeel van de gebieden geldt dat de doelen aansluiten bij de landelijke doelstelling van uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit van het habitattype. In een aantal gevallen is hiervan afgeweken en is er gekozen voor een behoudsdoelstelling voor de oppervlakte of de kwaliteit. De belangrijkste reden met betrekking tot de oppervlakte is dat er buiten het huidig voorkomen in het betreffende gebied niet of nauwelijks uitbreidingsmogelijkheden aanwezig zijn. De landelijke doelstelling ter verbetering van de kwaliteit van dit habitattype kan ook niet in alle gebieden gerealiseerd worden. In het gebied Duinen Schiermonnikoog (006) bijvoorbeeld wordt gezien de geïsoleerde ligging van het gebied geen potentieel herstel van de kwaliteit verwacht. De meest kansrijke gebieden zijn aangewezen voor kwaliteitsverbetering van het habitattype.
H6430A – Ruigten en zomen, Landelijke doelstelling: behoud oppervlakte en kwaliteit | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdrage | Besluit |
010 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | behoud | behoud | B1 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | A1 | ontwerpbesluit |
036 | Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
038 | Uiterwaarden IJssel | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
039 | Vecht- en Beneden-Reggegebied | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
067 | Gelderse Poort | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
070 | Lingegebied & Diefdijk-Zuid | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
072 | Ijsselmeer | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
074 | Zwarte Meer | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
083 | Botshol | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | behoud | C | doel toegevoegd |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | A2 | aanwijzingsbesluit |
152 | Grensmaas | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
De weergegeven relatieve bijdragen betreffen een voorlopige inschatting, omdat er nog onduidelijkheid is over de landelijke oppervlakte van dit subtype.
De landelijke staat van instandhouding van het habitattype ruigten en zomen, moerasspirea (subtype A) is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. De landelijk opgave is gericht op het behoud van de huidige verspreiding van deze ruigten die meestal lintvormige begroeiingen vormen over het gehele rivierengebied. Bijzondere soorten van dit subtype zijn onder meer te verwachten in ruigten en zomen in extensief beheerde beekdalen die incidenteel overstromen met beekwater en in laagveenmoerassen. Alle gebiedsdoelstellingen sluiten aan op de landelijke doelstelling.
H6430B – Ruigten en zomen, Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdrage b | Besluit |
002 | Duinen en Lage Land Texel | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
010 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
034 | Weerribben | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
036 | Uiterwaarden Zwarte water en Vecht | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
038/ 066-068 | Rijntakken | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit x |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
074 | Zwarte Meer | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
076 | Veluwerandmeren | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
089 | Eilandspolder | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
091 | Polder Westzaan | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit x |
100 | Voornes Duin | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
101 | Duinen Goeree & Kwade Hoek | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | behoud | C | conform ontwerp-wijzigingsbesluit |
108 | Oude Maas | uitbreiding | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | uitbreiding | behoud | B | aanwijzingsbesluit |
111 | Hollands Diep | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | uitbreiding | behoud | A | aanwijzingsbesluit |
114 | Krammer-Volkerak | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
115 | Grevelingen | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
124 | Groote Gat | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
Verbetering kwaliteit geldt voor de brakke varianten.
De weergegeven relatieve bijdragen betreffen een voorlopige inschatting, omdat er nog onduidelijkheid is over de landelijke oppervlakte van dit subtype. Klassen zijn slechts globaal geduid (A > 15%, B = 2-15% en C < 2%) omdat kwantitatieve gegevens over het voorkomen van deze zoomvegetaties beperkt beschikbaar zijn. Oppervlakten zijn moeilijk te bepalen omdat het meestal slechts smalle stroken of kleine plekken betreft.
De landelijke staat van instandhouding van het habitattype ruigten en zomen, harig wilgenroosje (subtype B) is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Niet in alle gebieden kan de landelijke doelstelling worden nagestreefd. De doelstelling voor uitbreiding van de oppervlakte wordt enkel nagestreefd in de belangrijkste gebieden voor dit habitattype, zoals Oude Maas (108), Haringvliet (109) en Biesbosch (112).
De landelijke doelstelling voor verbetering van de kwaliteit is alleen neergelegd in gebieden die potentie bieden voor verbetering van de kwaliteit van de brakke variant van dit habitattype.
H7140A – Overgangs- en trilvenen, Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdrage | Besluit |
018 | Rottige Meenthe & Brandemeer | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
025 | Drentsche Aa-gebied | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | uitbreiding | verbetering | B2 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | uitbreiding | behoud | A1 | ontwerpbesluit |
037 | Olde Maten & Veerslootslanden | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit x |
039 | Vecht- en Beneden-Reggegebied | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
045 | Springendal & Dal van de Mosbeek | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
065 | Binnenveld | uitbreiding | verbetering | B1 | ontwerpbesluit |
072 | Ijsselmeer | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
094 | Naardermeer | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | uitbreiding | verbetering | C | conform ontwerp |
130 | Langstraat | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
132 | Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit x |
Bijna drie kwart van de landelijke oppervlakte van het habitattype overgangs- en trilvenen, trilvenen (subtype A) is opgenomen binnen het Natura 2000-netwerk. De landelijke staat van instandhouding van dit subtype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “zeer ongunstig”45. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Bijna alle gebiedsdoelstellingen sluiten aan op de landelijke opgave. In de gebieden Vecht- en Beneden-Reggegebied (039) en IJsselmeer (072) wordt van de landelijke doelstelling afgeweken en zijn er behoudsdoelstellingen geformuleerd, omdat er in deze gebieden slechts geringe oppervlakten van dit subtype aanwezig zijn en er weinig zicht is op herstel.
H7140B – Overgangs- en trilvenen, Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdrage | Besluit |
013 | Alde Feanen | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
018 | Rottige Meenthe & Brandemeer | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
025 | Drentsche Aa-gebied | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | behoud | behoud | B2 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | B2 | ontwerpbesluit |
037 | Olde Maten & Veerslootslanden | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
083 | Botshol | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
089 | Eilandspolder | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
091 | Polder Westzaan | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | uitbreiding | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit x | |
095 | Oostelijke Vechtplassen | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | uitbreiding | verbetering | B2 | conform ontwerp |
118 | Oosterschelde | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
130 | Langstraat | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
Meer dan de helft van de landelijke oppervlakte van het habitattype overgangs- en trilvenen, veenmosrietlanden (subtype B) is opgenomen binnen het Natura 2000-netwerk. De landelijke staat van instandhouding van dit subtype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Niet in alle gebieden kan echter de landelijke doelstelling nagestreefd worden. In het gebied Rottige Meenthe & Brandemeer (018) wordt uitbreiding van de oppervlakte of verbetering van de kwaliteit bijvoorbeeld niet realistisch geacht, gezien de geringe potentie voor herstel van de benodigde kalkrijke kwel. In het gebied De Wieden (035) wordt in tegenstelling tot de landelijke doelstelling behoud van de oppervlakte beoogd. Er is reeds een grote oppervlakte van dit habitattype aanwezig in het gebied en er is geen potentie om deze verder uit te breiden. In het voormalig brakwaterveen Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder (090) is het doel voor dit subtype ook op behoud van de oppervlakte gesteld. Reden hiervoor is dat het habitattype over een relatief grote oppervlakte voorkomt. Ook wordt hier, evenals in het gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (092), behoud van de kwaliteit beoogd. Snelle verzuring en verbossing vergen in deze gebieden reeds grote inspanningen om de kwaliteit te behouden. Ook in de gebieden Eilandspolder (089) en Polder Westzaan (091) wijken de doelstellingen af van de landelijke doelstelling. De kansen voor nieuwvorming zijn onduidelijk en de meeste andere gebieden hebben een beter perspectief voor verbetering van de kwaliteit.
H7210 – *Galigaanmoerassen Landelijke doelstelling: behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdrage | Besluit |
002 | Duinen en Lage Land Texel | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
018 | Rottige Meenthe & Brandemeer | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | uitbreiding | verbetering | B2 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | uitbreiding | verbetering | C | ontwerpbesluit |
061 | Korenburgerveen | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
083 | Botshol | uitbreiding | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
085 | Zwanenwater & Pettemerduinen | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
087 | Noordhollands Duinreservaat | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | behoud | B1 | conform ontwerp |
133 | Kampina & Oisterwijkse Vennen | behoud | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
136 | Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
138 | Weerter- en Budelerbergen & Ringselven | behoud | verbetering | A1 | aanwijzingsbesluit |
142 | Sint Jansberg | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
Het habitattype galigaanmoerassen heeft een sterk versnipperd voorkomen dat doorgaans over kleine oppervlakten voorkomt. Van de circa 100 ha galigaanmoerassen in Nederland is bijna de helft opgenomen in het Natura 2000-netwerk. De landelijke staat van instandhouding van dit habitattype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke kwaliteitsdoelstelling sluit hierop aan. Ondanks dat ook de staat van instandhouding op het aspect oppervlakte matig ongunstig is, geldt voor de oppervlakte landelijk een behoudsdoelstelling. De reden hiervoor is dat het landschapsecologisch nauwelijks uitvoerbaar is om de aanwezige oppervlakten uit te breiden. Slechts in enkele gebieden zijn goede potenties voor uitbreiding van de oppervlakte. In deze gebieden wordt deze mogelijkheid benut en wijkt de doelstelling dan ook af van het landelijk doel. Dit betreft de gebieden Weerribben (034), De Wieden (035) en Oostelijke Vechtplassen (095), waar uitbreiding van de oppervlakte beoogd wordt om het habitattype duurzaam te behouden en de kwaliteit te verbeteren. Ook in het gebied Botshol (083) liggen mogelijkheden voor uitbreiding van de oppervlakte, waarmee het habitattype ook bij verdere verlanding behouden kan worden.
Ook het landelijke doel ter verbetering van de kwaliteit van dit habitattype biedt niet in alle gebieden evenveel potentie. Het meest kansrijk is de kwaliteitsverbetering in het Natura 2000-landschap Meren en Moerassen in combinatie met het habitattype overgangs- en trilvenen, trilvenen (H7140A). De verbeteropgave is daarom onder andere neergelegd in de gebieden Weerribben, De Wieden en Oostelijke Vechtplassen. Ook in de gebieden Kampina & Oisterwijkse Vennen (133) en Weerter- en Budelerbergen & Ringselven (138) zijn goede kansen voor kwaliteitsverbetering. In de overige gebieden wordt behoud van de kwaliteit nagestreefd, in tegenstelling tot het landelijk doel. De belangrijkste redenen hiervoor zijn de aanwezigheid van reeds goede kwaliteit (onder andere Duinen en Lage Land Texel (002), Rottige Meenthe & Brandemeer (018) en Zwanenwater & Pettemerduinen (085)) en de geringe potentie voor kwaliteitsverbetering (onder andere Alde Feanen (013), Noordhollands Duinreservaat (087) en Korenburgerveen (061)).
H91D0 – *Hoogveenbossen Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdrage | Besluit |
013 | Alde Feanen | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
018 | Rottige Meenthe & Brandemeer | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
024 | Witterveld | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
025 | Drentsche Aa-gebied | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
029 | Holtingerveld | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit x |
034 | Weerribben | behoud | verbetering | B2 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | verbetering | B2 | ontwerpbesluit |
053 | Buurserzand & Haaksbergerveen | uitbreiding | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
054 | Witte Veen | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
055 | Aamsveen | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
061 | Korenburgerveen | behoud | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
064 | Wooldse Veen | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
091 | Polder Westzaan | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit x |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
094 | Naardermeer | uitbreiding | behoud | A1 | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | behoud | B1 | conform ontwerp |
136 | Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
138 | Weerter- en Budelerbergen & Ringselven | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
145 | Maasduinen | behoud | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
149 | Meinweg | behoud | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
150 | Roerdal | behoud | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
155 | Brunssummerheide | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
Ongeveer twee derde van de landelijke oppervlakte van het habitattype hoogveenbossen bevindt zich binnen het Natura 2000-netwerk. De landelijke staat van instandhouding van het habitattype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. In de gebieden met de grootste ecologische potentie voor herstel van het habitattype en/of waar de grootste bijdrage aan de landelijke doelstelling gerealiseerd kan worden, wordt uitbreiding van de oppervlakte en/of verbetering van de kwaliteit van het habitattype nagestreefd. In de overige gebieden wordt volstaan met behoud van het habitattype. Bijvoorbeeld in het gebied Maasduinen (145) is het areaal waar het habitattype hoogveenbossen voor kan komen al volledig benut, waardoor er geen mogelijkheden voor uitbreiding zijn.
Ook in het gebied Rottige Meenthe & Brandemeer (018) wordt behoud van het habitattype beoogd. Hier is, gezien de hydrologie, geringe potentie voor het habitattype. In Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (103) komt het habitattype verspreid voor met een relatief grote totaaloppervlakte. Uitbreiding zou ten koste gaan van het karakter van het gebied. In de laagveengebieden Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (092) en Oostelijke Vechtplassen (095) zijn kleine oppervlakten hoogveenbossen aanwezig, evenals in de Limburgse gebieden Meinweg (149) en Roerdal (150). Er is weinig potentie voor ontwikkeling van het habitattype in deze gebieden. In enkele van deze gebieden is echter wel potentie voor kwaliteitsverbetering. In de gebieden met hoogveenkernen komen hoogveenbossen voor rondom de hoogveenkern op de zandbodem (onder andere in de gebieden Witterveld (024), Witte Veen (054), Wooldse Veen (064)).
Aangezien de prioriteit in deze gebieden bij de ontwikkeling van hoogveen ligt en de potenties ter verbetering van de kwaliteit en/of uitbreiding van de oppervlakte beperkt zijn, wordt hier slechts in beperkte mate gestreefd naar uitbreiding en/of kwaliteitsverbetering.
M
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
H1016 – Zeggekorfslak Landelijke doelstelling: behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied ten behoeve van behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
018 | Rottige Meenthe & Brandermeer | behoud | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit x |
037 | Olde Maten & Veerslootslanden | behoud | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit x |
047 | Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | C | ontwerpbesluit |
048 | Lemselermaten | behoud | verbetering | behoud | C | ontwerpbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit x |
095 | Oosterlijke Vechtplassen | behoud | behoud | behoud | B2 | aanwijzingsbesluit x |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | behoud | behoud | C | doel toegevoegd x |
142 | Sint Jansberg | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
148 | Swalmdal | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
150 | Roerdal | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
154 | Geleenbeekdal | behoud | verbetering | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
De staat van instandhouding van de habitatsoort zeggekorfslak is op het aspect leefgebied beoordeeld als “matig ongunstig”. Aangezien de matig ongunstige staat van instandhouding voornamelijk betrekking heeft op de kwaliteit van het leefgebied, sluit de landelijke doelstelling hierop aan46. Alle gebiedsdoelstellingen sluiten op de aspecten populatie en omvang leefgebied aan op de landelijke doelstelling. Op het aspect kwaliteit leefgebied wijken enkele gebieden af van de landelijke doelstelling. De ambitie voor habitattypen en soorten die (deels) een ongunstige staat van instandhouding hebben en waarvan ten tijde van het opstellen van het Natura 2000 doelendocument (2006) verondersteld werd dat zij al lange tijd in zeer beperkte mate in ons land aanwezig waren (waaronder de zeggekorfslak), is destijds over het algemeen klein gehouden en beperkt tot enkele gebieden. In enkele gebieden (onder andere Lemselermaten (048), Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek (047)) zullen maatregelen ten behoeve van verbetering van de kwaliteit van het habitattype vochtige alluviale bossen, beekbegeleidende bossen (H91E0C) naar verwachting leiden tot verbetering van de kwaliteit van het leefgebied van de zeggekorfslak.
H1082 – Gestreepte waterroofkever Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied ten behoeve van uitbreiding populatie | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Besluit |
018 | Rottige Meenthe & Brandermeer | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit x |
034 | Weerribben | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | ontwerpbesluit |
094 | Naardermeer | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | conform ontwerp |
133 | Kampina & Oisterwijkse Vennen | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | aanwijzingsbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de gestreepte waterroofkever is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “zeer ongunstig” en “matig ongunstig”47. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Vrijwel alle gebiedsdoelstellingen sluiten aan op de landelijke opgave. Vanwege beperkte inventarisatiegegevens en onduidelijkheid over de dichtheid van de populaties is het (nog) niet mogelijk de relatieve bijdrage van de afzonderlijke gebieden aan de landelijke populatie weer te geven.
H1134 – Bittervoorn Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied ten behoeve van behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
009 | Groote Wielen | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
018 | Rottige Meenthe & Brandemeer | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | behoud | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
036 | Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
037 | Olde Maten & Veerslootslanden | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
038 | Uiterwaarden IJssel | behoud | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
039 | Vecht- en Beneden-Reggegebied | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
067 | Gelderse Poort | behoud | behoud | behoud | B1 | ontwerpbesluit |
070 | Lingegebied & Diefdijk-Zuid | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
071 | Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
089 | Eilandspolder | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
091 | Polder Westzaan | behoud a | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | behoud | behoud | C | conform ontwerp |
105 | Zouweboezem | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
136 | Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
150 | Roerdal | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
Enige achteruitgang in omvang leefgebied ten gunste van habitattype ruigten en zomen (H6430) is toegestaan48.
De landelijke staat van instandhouding van de bittervoorn is op het aspect leefgebied beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Alle gebiedsdoelstellingen sluiten aan op de landelijke doelstelling.
H1149 – Kleine modderkruiper Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied ten behoeve van behoud populatie | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Besluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
015 | Van Oordt’s Mersken | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
018 | Rottige Meenthe & Brandemeer | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
025 | Drentsche Aa-gebied | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
036 | Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
037 | Olde Maten & Veerslootslanden | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
038 | Uiterwaarden IJssel | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
039 | Vecht- en Beneden-Reggegebied | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
065 | Binnenveld | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
067 | Gelderse Poort | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
070 | Lingegebied & Diefdijk-Zuid | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
071 | Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
074 | Zwarte Meer | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
076 | Veluwerandmeren | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
083 | Botshol | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
089 | Eilandspolder | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
091 | Polder Westzaan | behoud a | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | behoud | behoud | conform ontwerp |
105 | Zouweboezem | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
130 | Langstraat | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
132 | Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
133 | Kampina & Oisterwijkse Vennen | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
135 | Kempenland-West | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
138 | Weerter- en Budelerbergen & Ringselven | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
141 | Oeffelter Meent | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
Enige achteruitgang in omvang leefgebied ten gunste van habitattype ruigten en zomen (H6430) is toegestaan49.
De landelijke staat van instandhouding voor de kleine modderkruiper is op het aspect leefgebied beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Alle gebiedsdoelen sluiten aan op de landelijke opgave. Inventarisatiegegevens van de soort zijn slechts in beperkte mate aanwezig, daarom worden er geen relatieve bijdragen per gebied gegeven. Gezien de ruime verspreiding en het algemene voorkomen van de soort, voldoet de kwaliteit van het leefgebied op het merendeel van de vindplaatsen. Het streven is om het algemeen voorkomen van de kleine modderkruiper in Nederland te bestendigen. Het is met name van belang om de soort in de kern van zijn verspreidingsgebied in hoge aantallen en wijdverspreid te behouden. Net als de grote modderkruiper kan de kleine modderkruiper daarnaast profiteren van de ingeslagen beleidswegen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en het meer ecologisch beheren van wateren door waterschappen.
H1163 – Rivierdonderpad Landelijke doelstelling: behoud/uitbreiding omvang en behoud/verbetering kwaliteit leefgebied [ten behoeve van behoud populatie50] | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Besluit |
009 | Groote Wielen | behoud | behoud | behoud | wijzigingsbesluit |
010 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving | behoud | behoud | behoud | wijzigingsbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
025 | Drentsche Aa-gebied | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
036 | Uiterwaarden Zwarte water en Vecht | behoud | behoud | behoud | wijzigingsbesluit |
038/ 066-068 | Rijntakken | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
039 | Vecht- en Beneden-Reggegebied | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
049 | Dinkelland | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
057 | Veluwe | uitbreiding | behoud | uitbreiding | aanwijzingsbesluit |
071 | Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
073 | Markermeer & IJmeer | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
074 | Zwarte Meer | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
076 | Veluwerandmeren | behoud b | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | behoud | behoud | conform ontwerp-wijzigingsbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
133 | Kampina & Oisterwijkse Vennen | behoud | behoud | behoud | wijzigingsbesluit |
145 | Maasduinen | behoud | behoud | behoud | wijzigingsbesluit |
147 | Leudal | behoud | behoud | behoud | wijzigingsbesluit |
148 | Swalmdal | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
150 | Roerdal | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
152 | Grensmaas | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
157 | Geuldal | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | aanwijzingsbesluit |
167 | Maas bij Eijsden | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied in de grote wateren en uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied in de beken.
Enige achteruitgang in oppervlakte leefgebied ten gunste van broedvogelsoorten roerdomp (A021) of grote karekiet (A298) is toegestaan51.
De landelijke staat van instandhouding van de rivierdonderpad is op het aspect leefgebied als “matig ongunstig”52 beoordeeld en heeft voornamelijk betrekking op in beken voorkomende rivierdonderpadden, waaronder de “beekdonderpad” (Cottus rhenanus). De staat van instandhouding van de “gewone” rivierdonderpad (Cottus perifretum) die een veel ruimere verspreiding heeft in meren, rivieren en beken, wordt, behalve in beken, vooralsnog als gunstig beoordeeld. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Er zijn onvoldoende inventarisatiegegevens over de landelijke verspreiding van de soort op kilometerhokniveau bekend, daarom worden er geen relatieve bijdragen per gebied gegeven. In de beekdalgebieden is een landelijke hersteldoelstelling neergelegd. Alleen in de gebieden Veluwe (057) en Geuldal (157), waar het leefgebied het meest onder druk staat en er mogelijkheden zijn voor herstel van het leefgebied en van de populatie, is een hersteldoelstelling neergelegd.
H1318 – Meervleermuis (zomer) Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied ten behoeve van behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
009 | Groote Wielen | behoud | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
010 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving | behoud | behoud | behoud | B2 | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
018 | Rottige Meenthe & Brandemeer | behoud | behoud | behoud | B2 | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | behoud | behoud | behoud | B2 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | behoud | B1 | ontwerpbesluit |
039 | Vecht- en Beneden-Reggegebied | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
067 | Gelderse Poort | behoud | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | behoud | B1a | aanwijzingsbesluit |
073 | Markermeer & IJmeer | behoud | behoud | behoud | B1a | aanwijzingsbesluit |
074 | Zwarte Meer | behoud | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
076 | Veluwerandmeren | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
083 | Botshol | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | behoud | B1 | ontwerpbesluit |
091 | Polder Westzaan | behoud | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | behoud | behoud | B1 | conform ontwerp |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
De relatieve bijdrage geldt voor het Natura 2000-gebied als geheel, dus voor het Habitatrichtlijngedeelte en het Vogelrichtlijngedeelte gecombineerd.
De landelijke staat van instandhouding van de meervleermuis is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “gunstig”53. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Alle gebiedsdoelstellingen sluiten aan op de landelijke opgave, die gericht is op behoud van foerageergebieden die gebruikt worden door meervleermuizen uit kraamkolonies en verblijfplaatsen in de omgeving van de betreffende Natura 2000- gebieden.
H1340 – *Noordse woelmuis Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied ten behoeve van uitbreiding populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
002 | Duinen en Lage Land Texel | behoud | verbetering | behoud | B2 | aanwijzingsbesluit |
009 | Groote Wielen | uitbreiding | verbetering | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
010 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
072 | IJsselmeer | uitbreiding | behoud | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
089 | Eilandspolder | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
091 | Polder Westzaan | behoud | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | B1 | aanwijzingsbesluit |
100 | Voornes Duin | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
101 | Duinen Goeree & Kwade Hoek | behoud | verbetering | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | behoud | behoud | C | conform ontwerp |
108 | Oude Maas | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
111 | Hollands Diep | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | B2 | aanwijzingsbesluit |
114 | Krammer-Volkerak | behoud | behoud | behoud | B1 | concept-ontwerp |
115 | Grevelingen | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | B2 | aanwijzingsbesluit |
116 | Kop van Schouwen | behoud | verbetering | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
118 | Oosterschelde | uitbreiding | behoud | uitbreiding | B1 | aanwijzingsbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de noordse woelmuis is op het aspect leefgebied beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Landelijke uitbreiding van de populatie wordt vooral beoogd in de Friese gebieden omdat het leefgebied vooral daar sterk versnipperd is geraakt. De doelstellingen uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied en uitbreiding populatie zijn verder neergelegd in gebieden die daarvoor mogelijkheden bieden (bijvoorbeeld in het kader van natuurontwikkeling) of waar duidelijke aanwijzing is dat de soort recent is achteruitgegaan. In Duinen en Lage Land Texel (002) staat het doel voor omvang van het leefgebied op “behoud” omdat de soort al over het gehele eiland voorkomt. Verbetering van de kwaliteit van het leefgebied is vooral nodig om de populatie weerstand te kunnen laten bieden tegen concurrentie met andere diersoorten. In IJsselmeer (072) en Oosterschelde (118) is op het aspect kwaliteit van de landelijke opgave afgeweken. In de Oosterschelde is de kwaliteit al op orde; derhalve is behoud voldoende. In het IJsselmeer is afgeweken omdat hier de mogelijkheden voor verbetering van de kwaliteit beperkt zijn.
H1903 – Groenknolorchis Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit biotoop ten behoeve van uitbreiding populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
002 | Duinen en Lage Land Texel | behoud | behoud | behoud | A1 | aanwijzingsbesluit |
003 | Duinen Vlieland | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
004 | Duinen Terschelling | behoud | behoud | behoud | A1 | aanwijzingsbesluit |
005 | Duinen Ameland | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
006 | Duinen Schiermonnikoog | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
018 | Rottige Meenthe & Brandemeer | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | behoud | behoud | behoud | A1 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | behoud | B2 | ontwerpbesluit |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
088 | Kennemerland-Zuid | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
100 | Voornes Duin | uitbreiding | behoud | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | behoud | behoud | C | doel aangepast a |
115 | Grevelingen | behoud | behoud | behoud | B2 | aanwijzingsbesluit |
116 | Kop van Schouwen | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
122 | Westerschelde & Saeftinghe | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de habitatsoort groenknolorchis is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “matig ongunstig”54. De landelijke opgave sluit hierop aan. De kansen voor uitbreiding van populaties zijn in de meeste gebieden echter beperkt; er is daarom veelal voor een behoudopgave gekozen. In de gebieden Duinen en Lage Land Texel (002), Duinen Vlieland (003), Duinen Terschelling (004), Duinen Schiermonnikoog (006) en Weerribben (034) is voor een behoudopgave gekozen, omdat de biotoop hier in voldoende mate en kwaliteit voorkomt. In de Deltagebieden (Grevelingen (115) en Westerschelde & Saeftinghe (122)), hangen de ontwikkelingen van de populatie samen met de fluctuerende waterstanden en natuurlijke successie. In het IJsselmeer (072) worden de mogelijkheden voor herstel of uitbreiding zeer laag ingeschat. In de gebieden Naardermeer (094), Oostelijke Vechtplassen (095) en Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (103) gaat het om kleine populaties, waarvoor momenteel geen tot weinig uitbreidingsmogelijkheden worden gezien.
H4056 – Platte schijfhoren Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied ten behoeve van behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
018 | Rottige Meenthe & Brandermeer | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | behoud | behoud | behoud | B1 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | behoud | B2 | ontwerpbesluit |
037 | Olde Maten & Veerslootslanden | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | behoud | behoud | B1 | conform ontwerp |
105 | Zouweboezem | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de platte schijfhoren is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke opgave is op “behoud” gesteld. Op langere termijn is meer inzicht nodig in verspreiding, populatiedynamiek en ecologie van de soort om adequate bescherming mogelijk te maken. Daarom zijn, in afwachting van meer informatie, alle gebiedsdoelen op behoud gezet.
Mogelijkerwijs zullen instandhoudingsmaatregelen voor andere waarden (zoals het habitattype meren met krabbenscheer en fonteinkruiden (H3150)) ook bijdragen aan verbetering van het leefgebied van deze aquatische soort.
De belangrijkste voorkomens, afgemeten aan het aantal bezette kilometerhokken, bevinden zich in de Natura 2000-gebieden De Wieden (035), Naardermeer (094), Oostelijke Vechtplassen (095) , Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (103) en de Weerribben (034).
N
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
A021 – Roerdomp Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
002 | Duinen en Lage Land Texel | behoud | behoud | 5 | C | aanwijzingsbesluit |
005 | Duinen Ameland | behoud | behoud | 2 | C | aanwijzingsbesluit |
006 | Duinen Schiermonnikoog | behoud | behoud | 3 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
008 | Lauwersmeer | behoud | behoud | 10 | B1 | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | 6 | C | aanwijzingsbesluit |
014 | Deelen | behoud | behoud | 5 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
020 | Zuidlaardermeergebied | behoud | behoud | 5 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | uitbreiding | verbetering | 10 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | 30 (↑) | B2 | ontwerpbesluit |
036 | Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht | behoud | behoud | 1 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
067 | Gelderse Poort | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
072 | IJsselmeer | uitbreiding | verbetering | 7(↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
074 | Zwarte Meer | uitbreiding | verbetering | 6 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
075 | Ketelmeer & Vossemeer | uitbreiding | verbetering | 5 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
076 | Veluwerandmeren | uitbreiding | verbetering | 5 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
078 | Oostvaardersplassen | behoud | behoud | 40 | B2 | aanwijzingsbesluit |
085 | Zwanenwater & Pettemerduinen | behoud | behoud | 2 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | 10 | B1 | ontwerpbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | 17 | B2 | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | uitbreiding | verbetering | 5 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | uitbreiding | verbetering | 6 (↑) | C | conform ontwerp |
112 | Biesbosch | uitbreiding | verbetering | 10 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
137 | Strabrechtse Heide & Beuven | behoud | behoud | 5 | C | aanwijzingsbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de roerdomp is voor wat betreft de aspecten leefgebied en populatie als “zeer ongunstig” beoordeeld. De landelijke doelstelling sluit hierop aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding tot een populatie van ten minste 400 paren (territoria)”. De doelstelling is conform het Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004 (2000)55.
Bij de roerdomp is het streven tenminste de gewenste minimumpopulatie voor Nederland te herstellen56. Dit betekent dat het beoogde herstel deels zal moeten worden bereikt in gebieden buiten het Natura 2000- netwerk. Voor de gebieden Duinen en Lage Land Texel (002), Duinen Ameland (005), Duinen Schiermonnikoog (006), Lauwersmeer (008), Alde Feanen (013), Deelen (014), Zuidlaardermeergebied (020), De Wieden (035), Oostvaardersplassen (078), Zwanenwater & Pettemerduinen (085), Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder (090), Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (092) en Strabrechtse Heide & Beuven (137) is voor behoud van het leefgebied en/of de populatie gekozen. In de gebieden Duinen Schiermonnikoog, Deelen, Zuidlaardermeergebied, Zwanenwater en Pettemerduinen wordt met behoud van het leefgebied herstel (Duinen Schiermonnikoog) of een kleine uitbreiding van de populatie nagestreefd. De gebieden Duinen en Lage Land Texel en Duinen Ameland en Zwanenwater & Pettemerduinen bieden geen verdere ruimte voor uitbreiding gelet op de beperkte beschikbaarheid van rietmoerassen in de duingebieden. Het gebied Lauwersmeer wijkt af omdat uit tellingen blijkt dat het gemiddeld voorkomen van de soort in dit gebied in het (recente) verleden niet groter is geweest dan het gemiddelde voorkomen waarop de doelstelling is gebaseerd. Het is dus onzeker of het gebied meer broedvogels kan herbergen dan nu het geval is. Voor de gebieden Oostvaardersplassen, Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder, Polder Westzaan en Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske is voor behoud van de populaties en de leefgebieden gekozen, omdat de populaties de laatste jaren reeds sterk toegenomen zijn. Voor het gebied Strabrechtse Heide & Beuven is gekozen voor behoud van de omvang van het leefgebied omdat er geen ruimte is voor uitbreiding vanwege de aanwezigheid van het habitattype zeer zwakgebufferde vennen (H3110). Daarnaast is de populatietrend stabiel.
A029 – Purperreiger Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
013 | Alde Feanen | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
014 | Deelen | behoud | behoud | 5 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | uitbreiding | verbetering | 10 (↑) | C | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | 50 | B2 | ontwerpbesluit |
074 | Zwarte Meer | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | 60 | B2 | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | 50 | B2 | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | behoud | 120 | A1 | conform ontwerp |
105 | Zouweboezem | behoud | behoud | 150 | A1 | aanwijzingsbesluit |
106 | Boezems Kinderdijk | behoud | behoud | 75 (↑) | B2 | aanwijzingsbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de purperreiger is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “zeer ongunstig” en “matig ongunstig”. Voor een soort als deze waarvan het populatieniveau nog ver beneden het historisch niveau verkeert is een herstelopgave gewenst57. De landelijke doelstelling sluit hierop aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel van een populatie van ten minste 600 paren over ten minste 10 kolonies van ten minste 60 paren”. Het gestelde doel is conform het Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004 (2000). Vanuit populatie-ecologisch oogpunt is minstens herstel van de broedvogelpopulatie van de purperreiger gewenst naar een niveau van ten minste 10 sleutelpopulaties, die ieder uit ten minste 20 paren bestaan (Natura 2000 profielendocument (2008)). Van de tien gebieden die zijn aangewezen voor deze soort zijn er acht waarvan de draagkracht is gesteld op 20 of meer broedparen. Hiermee is vanuit populatie-ecologisch oogpunt in voldoende mate bijgedragen aan tenminste het duurzaam voortbestaan van de populatie op landelijk niveau. Een aantal gebiedsdoelstellingen wijkt af van de landelijke doelstelling. In deze gebieden wordt een behoudopgave beoogd. In het gebied Deelen (014) wordt met behoud van het huidige leefgebied een kleine uitbreiding van de populatie nagestreefd omdat het gedurende lange tijd een klein aantal paren betreft. In het gebied Boezems Kinderdijk wordt tevens met behoud van het huidige leefgebied een uitbreiding van de populatie nagestreefd omdat de soort de laatste jaren sterk toegenomen wat duidt op een hogere draagkracht dan voor het gemiddelde aantal broedparen in de periode 1999-2003. In de gebieden De Wieden (035), Nieuwkoopse Plassen & de Haeck (103) en Zouweboezem (105) zijn behoudsdoelstellingen geformuleerd, omdat de populaties purperreigers in deze gebieden sinds de jaren negentig een sterke toename hebben vertoond.
A156 – Grutto Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 50.000 paren | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
1 | Waddenzee | uitbreiding | verbetering | 140 (↑) | C | conform ontwerp |
5 | Duinen Ameland | behoud | behoud | 25 | C | doel aangepasta |
8 | Lauwersmeer | uitbreiding | verbetering | 60 (↑) | C | conform ontwerp |
9 | Groote Wielen | uitbreiding | verbetering | 75 (↑) | C | doel aangepastb |
10 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving | uitbreiding | verbetering | 45 (↑) | C | conform ontwerp |
12 | Sneekermeergebied | uitbreiding | verbetering | 190 (↑) | C | conform ontwerp |
13 | Alde Feanen | uitbreiding | verbetering | 80 (↑) | C | conform ontwerp |
15 | Van Oordt’s Mersken | uitbreiding | verbetering | 90 (↑) | C | conform ontwerp |
20 | Zuidlaardermeergebied | uitbreiding | verbetering | 65 (↑) | C | conform ontwerp |
35 | De Wieden | uitbreiding | verbetering | 360 (↑) | C | conform ontwerp |
38 | Rijntakken | uitbreiding | verbetering | 110 (↑) | C | conform ontwerp |
56 | Arkemheen | uitbreiding | verbetering | 560 (↑) | C | conform ontwerp |
72 | IJsselmeer | uitbreiding | verbetering | 30 (↑) | C | conform ontwerp |
89 | Eilandspolder | uitbreiding | verbetering | 220 (↑) | C | conform ontwerp |
90 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | uitbreiding | verbetering | 480 (↑) | C | conform ontwerp |
92 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | uitbreiding | verbetering | 440 (↑) | C | conform ontwerp |
93 | Polder Zeevang | uitbreiding | verbetering | 750 (↑) | C | conform ontwerp |
102 | De Wilck | Behoud | verbetering | 80 (↑) | C | conform ontwerp |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | uitbreiding | verbetering | 35 (↑) | C | conform ontwerp |
104 | Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein | uitbreiding | verbetering | 110 (↑) | C | conform ontwerp |
107 | Donkse Laagten | behoud | verbetering | 110 (↑) | C | conform ontwerp |
109 | Haringvliet | uitbreiding | verbetering | 60 (↑) | C | conform ontwerp |
110 | Oudeland van Strijen | uitbreiding | verbetering | 130 (↑) | C | conform ontwerp |
118 | Oosterschelde | behoud | behoud | 35 | C | conform ontwerp |
121 | Yerseke en Kapelse Moer | uitbreiding | verbetering | 60 (↑) | C | conform ontwerp |
De doelstelling voor Duinen Ameland is aangepast, omdat bij nader inzien behoud van de huidige situatie het hoogst haalbare is (het beheer van de vochtige randen van de duinen kan niet verbeterd worden ten gunste van de grutto).
De doelstelling voor Groote Wielen is aangepast, omdat bij nader inzien een oostelijke locatie met grasland niet voldoende geschikt gemaakt kan worden als leefgebied voor de grutto, waardoor de maximale populatietoename iets lager is ingeschat.
De landelijke staat van instandhouding van de grutto als broedvogel is beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierbij aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied. Gestreefd wordt naar herstel van een populatieniveau van ten minste 50.000 paren”. De gebiedsdoelen sluiten aan bij de landelijke doelstelling met uitzondering van de gebieden Duinen Ameland, Donkse Laagten, De Wilck en Oosterschelde. In deze gebieden is behoud van de huidige oppervlakte leefgebied het hoogst haalbare. In Duinen Ameland en Oosterschelde is ook verbetering van de kwaliteit van het leefgebied niet mogelijk en is behoud van de populatie het hoogst haalbare.
A176 – Zwartkopmeeuw Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | behoud | 9 | C | conform ontwerp |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | 400R | A1 | aanwijzingsbesluit |
114 | Krammer-Volkerak | behoud | behoud | 400R | A2 | concept-ontwerp |
120 | Zoommeer | behoud | behoud | 400R | C | concept-ontwerp |
122 | Westerschelde & Saeftinghe | behoud | behoud | 400R | B1 | aanwijzingsbesluit |
(R) Betreft een regionale doelstelling.
De landelijke staat van instandhouding van de zwartkopmeeuw is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit daarbij aan: “behoud omvang en kwaliteit van het leefgebied voor behoud populatie van ten minste 500 paren”. Er is slechts een beperkt aantal kolonies van enige omvang aanwezig in het Deltagebied. Buiten de Delta broedt de soort verspreid over heel Nederland in kleine aantallen. In het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (103) bevindt zich de enige “kolonie” buiten het Deltagebied die kwalificeerde op basis van gegevens uit de periode 1999-2003. De gebiedsdoelen sluiten aan bij de landelijke doelstelling.
A197 – Zwarte stern Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
013 | Alde Feanen | uitbreiding | verbetering | 60 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
014 | Deelen | uitbreiding | verbetering | 50 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | uitbreiding | verbetering | 40 (↑) | C | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | 200 (↑) | B2 | ontwerpbesluit |
036 | Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht | uitbreiding | verbetering | 60 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
038 | Uiterwaarden IJssel | behoud | behoud | 50 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
067 | Gelderse Poort | uitbreiding | verbetering | 150 (↑) | B2 | ontwerpbesluit |
068 | Uiterwaarden Waal | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | C | ontwerpbesluit |
094 | Naardermeer | uitbreiding | verbetering | 35 | B1 | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | uitbreiding | verbetering | 110 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | uitbreiding | verbetering | 115 (↑) | B1 | doel aangepast a |
105 | Zouweboezem | uitbreiding | verbetering | 40 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
106 | Boezems Kinderdijk | uitbreiding | verbetering | 40 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
Het aantal in de doelstelling van Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is aangepast van ten minste 100 naar ten minste 115 paren. Vanwege de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding van de populatie en de historische potentie is het aantal geformuleerd op het relatief hoge niveau van de jaren 1991-1995 (gemiddeld ruim 114 paren).
De landelijke staat van instandhouding van de zwarte stern is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “zeer ongunstig” en “matig ongunstig”. Landelijk is een herstelopgave geformuleerd: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel van een populatie van ten minste 2.000 paren”. Het merendeel van de gebiedsdoelstellingen sluit hierop aan. Uitzonderingen zijn: De Wieden (035) en Uiterwaarden IJssel (038). De populatie in het gebied Uiterwaarden IJssel is recent toegenomen. De omvang en kwaliteit van het leefgebied zijn klaarblijkelijk op orde. Verdere uitbreiding van de omvang en verbetering van de kwaliteit van het leefgebied zijn daarom niet nodig.
A292 – Snor Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
008 | Lauwersmeer | behoud | behoud | 25 | C | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | 40 | B1 | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | uitbreiding | verbetering | 100 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | uitbreiding | verbetering | 100 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | 40 | B1 | aanwijzingsbesluit |
074 | Zwarte Meer | uitbreiding | verbetering | 50 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
078 | Oostvaardersplassen | behoud | behoud | 680 | A2 | aanwijzingsbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, … | behoud | behoud | 50 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | 30 | C | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | 150 | B2 | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | behoud | 25 (↑) | C | doel aangepast a |
106 | Boezems Kinderdijk | behoud | behoud | 9 | C | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | 130 | B2 | aanwijzingsbesluit |
De doelstelling van Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is aangepast van “uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied” naar “behoud omvang en kwaliteit leefgebied”. Gezien de toenemende lokale trend wordt verwacht dat uitbreiding van de populatie mogelijk is met behoud van het leefgebied. Het aantal in de doelstelling is om deze reden ook aangepast van 50 naar 25 paren en gebaseerd op recente telgegevens (2006).
De landelijke staat van instandhouding van de snor is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “matig ongunstig”58 en “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit daarop aan: “uitbreiding en verbetering van het leefgebied voor licht herstel van de populatie”59. Herstel wordt nagestreefd in die gebieden waar de lokale trend negatief is en de historische potentie realistisch wordt geacht.
Behoud wordt nagestreefd in die gebieden waar de lokale populatietrend stabiel is of toenemend zodat behoud van het leefgebied voldoende is, of waar onvoldoende trendgegevens beschikbaar zijn om de potenties voor herstel in te schatten. Van de gebieden Lauwersmeer (008), Alde Feanen (013), Boezems Kinderdijk (106) en Biesbosch (112) is de populatieomvang de laatste 10 jaar of langer met fluctuaties stabiel geweest zodat behoud van het leefgebied voldoende is. In deze gebieden ligt de historische potentie dicht bij de actuele toestand. Er is onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat herstel in deze gebieden nodig of reëel is. In de gebieden Oostvaardersplassen (078), Naardermeer (094), Oostelijke Vechtplassen (095) en Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (103) is de populatietrend toenemend zodat behoud van het leefgebied voldoende is. Van de gebieden IJsselmeer (078) en Zouweboezem zijn er onvoldoende trendgegevens beschikbaar om de potenties voor herstel in te schatten. Daarnaast zijn er in het gebied IJsselmeer maar beperkt mogelijkheden om rietvegetaties uit te breiden of in kwaliteit te verbeteren.
A295 – Rietzanger Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
004 | Duinen Terschelling | behoud | behoud | 120 | C | aanwijzingsbesluit |
005 | Duinen Ameland | behoud | behoud | 230 | C | aanwijzingsbesluit |
008 | Lauwersmeer | behoud | behoud | 1.900 | B2 | aanwijzingsbesluit |
009 | Groote Wielen | behoud | behoud | 220 | C | aanwijzingsbesluit |
012 | Sneekermeergebied | behoud | behoud | 370 | C | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | 800 | B1 | aanwijzingsbesluit |
014 | Deelen | behoud | behoud | 200 | C | aanwijzingsbesluit |
019 | Leekstermeergebied | behoud | behoud | 70 | C | aanwijzingsbesluit |
020 | Zuidlaardermeergebied | behoud | behoud | 200 | C | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | behoud | behoud | 900 | B1 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | 3.000 | A1 | ontwerpbesluit |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | 990 | B1 | aanwijzingsbesluit |
074 | Zwarte Meer | behoud | behoud | 270 | C | aanwijzingsbesluit |
078 | Oostvaardersplassen | behoud | behoud | 790 | B1 | aanwijzingsbesluit |
089 | Eilandspolder | behoud | behoud | 230 | C | aanwijzingsbesluit |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | 480 | B1 | ontwerpbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | 800 | B1 | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | 880 | B1 | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | behoud | 680 | C | doel aangepast a |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | 420 | C | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | 260 | C | aanwijzingsbesluit |
Het aantal in de doelstelling van Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is aangepast van 340 naar 680 paren. Dit aantal is gebaseerd op het aantal territoria in het jaar 2006. Voor de periode 1999-2003 waren geen betrouwbare gegevens beschikbaar. Volgens de systematiek kan in dergelijke gevallen worden uitgeweken naar een aansluitende periode waarover betere gegevens beschikbaar zijn.
De landelijke staat van instandhouding van de rietzanger is op de aspecten leefgebied en populatie beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit daarbij aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie van ten minste 20.000 paren”. De gebiedsdoelen sluiten aan bij de landelijke doelstelling.
Met dit wijzigingsbesluit is het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck aangewezen voor de grutto als broedvogel. Het toevoegen dan wel wijzigen van instandhoudingsdoelstellingen voor de grutto is toegepast bij 25 gebieden die reeds eerder zijn aangewezen als Vogelrichtlijngebied. Aanleiding voor de wijzigingen is de noodzaak om nu ook de grutto als broedvogel te beschermen in deze gebieden, nadat de grutto eerder in de meeste van deze gebieden als doortrekker (niet-broedvogel) al was beschermd. Het toevoegen van instandhoudingsdoelstellingen voor broedende grutto’s is één van de noodzakelijke maatregelen die Nederland treft naar aanleiding van de inbreukprocedure die de Europese Commissie in juli 2024 is gestart. De maatregel is onderdeel van een ambitieus maatregelenpakket, dat van toepassing is binnen en vooral buiten Vogelrichtlijngebieden, om tot het noodzakelijke herstel van de populatie te komen (Kamerstuk 335476 nr. 441).
De 25 gebieden voldoen aan het criterium dat in de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000)1 wordt genoemd voor het aanwijzen van vogelsoorten in Vogelrichtlijngebieden, namelijk dat ten minste 0,1% van de internationale (biogeografische) populatie van de grutto als broedvogel in het gebied voorkomt. Het betreft in het geval van de grutto de populatie van de ondersoort limosa (de ondersoort islandica komt in Nederland alleen als doortrekker voor en kan dan wel onderdeel vormen van de instandhoudingsdoelstelling voor de grutto als niet-broedvogel). Of een gebied voldoet aan het genoemde criterium, is bepaald op basis van de door Sovon verzamelde gegevens over de jaren 2016-2021. Concreet betekent dit dat de grutto als broedvogel beschermd wordt indien er in die jaren gemiddeld ten minste 26 broedparen voorkwamen. Het gaat om de volgende 25 Natura 2000-gebieden:
N2k-nr | Natura 2000-gebied |
1 | Waddenzee |
5 | Duinen Ameland |
8 | Lauwersmeer |
9 | Groote Wielen |
10 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving |
12 | Sneekermeergebied |
13 | Alde Feanen |
15 | Van Oordt’s Mersken |
20 | Zuidlaardermeergebied |
35 | De Wieden |
38 | Rijntakken |
56 | Arkemheen |
72 | IJsselmeer |
89 | Eilandspolder |
90 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder |
92 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske |
93 | Polder Zeevang |
102 | De Wilck |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck |
104 | Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein |
107 | Donkse Laagten |
109 | Haringvliet |
110 | Oudeland van Strijen |
118 | Oosterschelde |
121 | Yerseke en Kapelse Moer |
De instandhoudingsdoelstellingen per gebied voor de broedende grutto zijn gebaseerd op het wetenschappelijk advies van Sovon, zoals opgenomen in de gebiedsnotities over de betekenis en potenties van de gebieden als broedgebied van de grutto. Voor dit advies is niet alleen algemene kennis over de grutto en zijn leefgebied gebruikt, maar ook gebiedsspecifieke informatie over de populatietrend en de potenties voor verbetering en uitbreiding van het leefgebied (rekening houdend met wat nodig en mogelijk is ten aanzien van inrichting en beheer).
De wijzigingsbesluiten beperken zich tot wijzigingen ten aanzien van alleen de grutto. Het betreft wijzigingen die het karakter hebben van een actualisering. Reden om alleen te actualiseren voor de grutto is dat niet gewacht kan worden tot een algehele actualisering van alle vogeldoelen plaatsvindt, omdat dat een tijdrovend proces is. De voortdurende afname van de gruttopopulatie noopt tot het met voorrang beschermen van de grutto in bestaande Vogelrichtlijngebieden. Dat is te meer van belang omdat de grutto vooral in Nederland broedt. Dit kan relatief snel gebeuren, omdat alleen bepaald hoeft te worden of de grutto voldoet aan de criteria voor aanwijzing in die gebieden (zie boven), zonder dat de hele procedure voor selectie van gebieden hoeft te worden doorlopen. Bij zo’n volledige actualiserings- en selectieprocedure zou dan ook voor andere aanwezige vogelsoorten bepaald moeten worden of ze zouden moeten worden aangewezen. Deze snelheid is tevens nodig vanwege de inbreukprocedure die de Europese Commissie is gestart vanwege onvoldoende bescherming van de grutto. Het beschermen van de grutto in bestaande Vogelrichtlijngebieden is essentieel voor het beschermen van deze soort.
Met de vaststelling van de bovengenoemde besluiten is voor het eerst ook een landelijk doel voor de grutto als broedvogel vastgesteld en is het landelijk doel voor de grutto als niet-broedvogel geactualiseerd. De landelijke doelen voor de grutto in dit besluit zijn opgesteld via dezelfde werkwijze als voor de Vernieuwde landelijke doelen voor Natura 2000-habitattypen en -soorten (Ministerie van LVVN, in voorbereiding). De landelijke doelen zijn gebaseerd op de ecologische gunstige referentie en de groeipotentie van de soort tot aan 2050. Aangezien de overige vernieuwde landelijke doelen later worden gepubliceerd dan de 25 wijzigingsbesluiten voor de grutto, zijn de vernieuwde landelijke doelen voor de grutto alvast vastgesteld door middel van deze wijzigingsbesluiten.
Het landelijke doel voor de grutto als broedvogel bepaalt mede het ambitieniveau van de instandhoudingsdoelstellingen in de wijzigingsbesluiten. De gebiedsdoelen moeten namelijk, zoveel als mogelijk is, bijdragen aan het behalen van dat landelijke doel. Momenteel komt echter circa 90% van de landelijke broedpopulatie buiten de Vogelrichtlijngebieden voor. Voor het bereiken van het landelijk doel is het dus noodzakelijk dat verreweg de grootste bijdrage aan de toename plaats zal vinden in de rest van Nederland. Daartoe is het noodzakelijk dat het hierboven genoemde ambitieuze maatregelenpakket wordt uitgevoerd.
Het vernieuwde landelijk doel voor de grutto als niet-broedvogel heeft (nog) geen rol gespeeld bij het bepalen van de gebiedsdoelen. Hoewel de landelijke populatie moet toenemen als gevolg van het nemen van maatregelen voor de broedpopulatie, is nog niet duidelijk hoe zich dat gaat vertalen in de verspreiding van de doortrekkende grutto’s over de gebieden. Er is namelijk op gebiedsniveau geen vaste relatie tussen de aantallen broedende en niet-broedende grutto’s. Het is dus nog niet goed mogelijk om de gebiedsdoelen voor de grutto als niet-broedvogel te baseren op een noodzakelijke bijdrage aan het landelijke doel in de toekomst, temeer daar de omvang en de kwaliteit van het leefgebied voor doortrekkende grutto’s niet de beperkende factor is voor de groei van de populatie. Voor de gebiedsdoelen zijn daarom – vooralsnog – de huidige aantallen leidend (behoudsdoelstelling), tenzij er sprake is van een afname ten opzichte van de situatie die is bedoeld in het oorspronkelijke aanwijzingsbesluit. In dat laatste geval is de oorspronkelijke doelstelling (waar nodig met correcties) gehandhaafd, waarbij het noodzakelijk is dat die situatie zo snel mogelijk wordt hersteld, gezien het verslechteringsverbod. De informatie over de huidige situatie en de situatie die is bedoeld in het oorspronkelijke aanwijzingsbesluit, is opgenomen in de bovengenoemde gebiedsnotities van Sovon.
Naast wijzigingen in dit besluit ten behoeve van de aanwijzing van de grutto, hebben er ook redactionele wijzigingen plaatsgevonden in het besluit (die hebben geen rechtsgevolgen).
In het ontwerpbesluit werd nog niet vermeld dat er met de publicatie van het aanwijzingsbesluit ook een profiel is gepubliceerd voor de beschrijving van de grutto als broedvogel. Dit wordt in het definitieve aanwijzingsbesluit wel vermeld.
Op 7 juli 2025 zijn de 25 ontwerp-wijzigingsbesluiten ‘Vogelrichtlijngebieden vanwege aanwijzing van bestaande Natura 2000-gebieden voor de grutto als broedvogel’ gepubliceerd. Deze ontwerp-wijzigingsbesluiten hebben in de periode van 10 juli 2025 tot en met 20 augustus 2025 ter inzage gelegen. Dit heeft ertoe geleid dat er in totaal door 71 organisaties, overheden, verenigingen en personen zienswijzen zijn ingediend. De reacties met een algemeen karakter en de reacties die specifiek betrekking hebben op het ontwerp-wijzigingsbesluit van het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck van 7 juli 2025, worden hieronder besproken. De in de zienswijzen gemaakte opmerkingen zijn steeds cursief gezet waarna het antwoord volgt. Als een zienswijze aanleiding gaf tot wijziging van het besluit ten opzichte van het ontwerp, dan wordt dat expliciet vermeld. In alle andere gevallen is een nadere motivering gegeven.
Bijna alle insprekers onderschrijven het belang van een betere bescherming van de grutto.
Insprekers geven aan dat het aanwijzen in Vogelrichtlijngebieden al aan de EC is gecommuniceerd in het kader van de inbreukprocedure, zonder consultatie van de provincies.
Een inbreukprocedure is een vertrouwelijke procedure tussen de Europese Commissie en de lidstaat Nederland. Het was de provincies bekend dat het aanwijzen van de grutto in bestaande Vogelrichtlijngebieden één van de noodzakelijke maatregelen is.
Insprekers geven aan dat terreinbeheerders, gemeenten, waterschappen, agrariërs en andere stakeholders niet zijn geïnformeerd tijdens het voorbereidende traject voor publicatie van de ontwerpbesluiten. Ze zijn van mening dat goede afstemming via een zorgvuldig proces met voortouwnemers en bevoegde gezagen essentieel is.
Het ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) heeft via de koepels (zoals Unie van Waterschappen, IPO, VNG, LTO en Groene11) belanghebbenden geïnformeerd over de inbreukprocedure en het voornemen om tot ontwerpbesluiten te komen. De publicatie van een ontwerpbesluit is bedoeld om eenieder in de gelegenheid te stellen bij te dragen aan het definitieve besluit. Het is daarom gebruikelijk dat bij de voorbereiding van het ontwerpbesluit alleen overleg plaatsvindt met de overheid die eerstverantwoordelijk is voor een gebied (de ‘voortouwnemer’) en niet met (andere) belanghebbenden. Voor feitelijke informatie is, mede in overleg met de voortouwnemers, contact gezocht met eigenaren, beheerders en waterschappen.
Insprekers zijn van mening dat de inhoud van de gebiedsnotities door Sovon Vogelonderzoek Nederland inhoudelijk niet voldoende zijn voor het bepalen van goed onderbouwde instandhoudingsdoelstellingen. Zij geven daarbij aan dat de notities niet compleet zijn, dat te weinig gebruik is gemaakt van aanwezige gebiedskennis, dat niet voldoende is meegenomen, dat de oplosbaarheid van knelpunten en drukfactoren is overschat en dat mogelijke maatregelen (die waren genoemd als onderbouwing van de mogelijke uitbreiding van de populatie) vaak al uitgevoerd zijn.
De notities die door Sovon zijn opgesteld, zijn zorgvuldig samengesteld en relatief omvangrijk vergeleken met voorbereidende documenten voor andere instandhoudingsdoelstellingen. De teksten zijn niet bedoeld om een compleet overzicht te geven van noodzakelijke maatregelen, maar om een goed onderbouwde inschatting te kunnen maken van de potentie van de gebieden voor de bijdrage aan de landelijk benodigde populatie van de grutto. Daarbij is ook rekening gehouden met mogelijkheden voor maatregelen op de lange termijn, met mogelijkheden voor het treffen van maatregelen buiten de gebieden en met noodzakelijke maatregelen voor soorten en habitattypen die al zijn aangewezen. Daarbij is er, mede na overleg met de voortouwnemers, gebruik gemaakt van kennis van eigenaren, beheerders en waterschappen om conceptversies te verbeteren. Naar aanleiding van zienswijzen is een aantal gebiedsnotities aangepast.
Insprekers geven aan dat zij het proces van de ontwerpbesluiten als onzorgvuldig hebben ervaren omdat zij weinig tijd hebben gekregen om op concepten van gebiedsnotities en ontwerpbesluiten te reageren en omdat niet duidelijk inzichtelijk is gemaakt welke opmerkingen in conceptteksten zijn overgenomen.
De voortouwnemers zijn in november 2024 geïnformeerd over welke maatregelen uitgewerkt zouden worden in het kader van de inbreukprocedure, waaronder het toevoegen van instandhoudingsdoelen voor de grutto aan 25 Vogelrichtlijngebieden. Daarbij is aangegeven dat er binnen een jaar definitieve besluiten moesten zijn gepubliceerd, waardoor er ruim een half jaar de tijd was om de ontwerpbesluiten voor te bereiden. In die periode heeft intensief overleg plaatsgevonden met de voortouwnemers, deels in meerdere rondes, waarbij nieuwe informatie is verwerkt in zowel de gebiedsnotities als de ontwerpbesluiten. Dit was ruim voldoende om de hoogte van de instandhoudingsdoelstellingen goed te onderbouwen.
Een inspreker houdt LVVN graag aan de toezegging dat nadere analyses ook buiten de zienswijzeperiode ingediend kunnen worden.
De later ingediende ‘second opinion’ van deskundigen is betrokken bij het opstellen van de definitieve wijzigingsbesluiten en heeft aanleiding gegeven tot een nadere gedachtewisseling met deze deskundigen, resulterend in enkele aanpassingen van de besluiten.
Insprekers zijn van mening dat de doelstellingen niet onderbouwd en reëel zijn, en dat de implicaties van de gruttodoelen onduidelijk zijn.
De instandhoudingsdoelstellingen worden onderbouwd door gebiedsnotities van Sovon. Daaruit blijkt dat de instandhoudingsdoelstellingen reëel zijn.
De implicaties van de instandhoudingsdoelstellingen zijn inderdaad niet volledig duidelijk. Daarvoor zijn de uitwerkingen in de Natura 2000-beheerplannen nodig.
Insprekers geven aan dat gekwantificeerde slaap-en foerageerdoelen voor de grutto als niet-broedvogel als een verrassing kwamen.
Tegelijk met het toevoegen van de grutto als broedvogel, is voor de gebieden ook gecontroleerd of de doelen voor de grutto als niet-broedvogel juist en volledig zijn. Er is voor gekozen om bij de doelen voor de niet-broedvogels, net als voor de broedvogels, uit te gaan van de actuele situatie, waarbij tevens rekening is gehouden met het verslechteringsverbod dat is ingegaan bij de eerste aanwijzing als Vogelrichtlijngebied. In een deel van de gevallen konden doelen die in eerdere besluiten nog niet gekwantificeerd waren, alsnog gekwantificeerd worden.
Insprekers zijn van mening dat er sprake is van gebrekkige communicatie omdat er geen bekendmaking is aangetroffen in de huis-aan-huisbladen zoals genoemd in de algemene wet bestuursrecht.
In de week vanaf de publicatie van de ontwerp-wijzigingsbesluiten zijn in 175 huis-aan-huisbladen (en het Friesch Dagblad) advertenties geplaatst waarin de besluiten en de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen zijn aangekondigd, zodat in de wijde omgeving van de betreffende gebieden is voldaan aan de wettelijke verplichting.
Insprekers zijn van mening dat eerst het landelijk kader voor de grutto als broedvogel vastgesteld moet worden voordat gebiedsspecifieke doelen geformuleerd kunnen worden. Zij roepen LVVN en andere betrokken overheden op met een landelijke visie te komen. Een inspreker noemt daarbij het Aanvalsplan Grutto.
Het voorgenomen landelijke doel voor de grutto is tegelijkertijd met het publiceren van de ontwerp-wijzigingsbesluiten gepubliceerd. De landelijke visie is voor een belangrijk deel te vinden in het Aanvalsplan Grutto, dat door rijk en provincies is omarmd, aangevuld met de maatregelen zoals genoemd in de Verzamelbrief Natuur van 29 november 2024 en de brief over de inbreukprocedure van 25 maart 2025 (Kamerstuk 33 576, nr. 403 en 441). Deze publicaties dateren van voor de gebiedsspecifieke doelen.
Insprekers zijn van mening dat er eerst concept-beheerplannen opgesteld moeten worden alvorens de besluiten definitief worden.
In het verleden is er inderdaad voor gekozen om via het opstellen van concept-beheerplannen meer duidelijkheid te krijgen over de potenties van de gebieden alvorens de Natura 2000-besluiten definitief te maken. Dat is echter geen standaardwerkwijze. In dit geval zou het te veel tijd hebben gekost en zou de noodzakelijke planning om binnen een jaar definitieve besluiten te publiceren, niet gehaald zijn. In plaats daarvan zijn er gebiedsnotities opgesteld door Sovon.
Insprekers constateren dat er nog geen systematisch proces is ingericht om gebiedspartijen (zoals agrarische collectieven) te betrekken, terwijl zij in veel gevallen een belangrijke partij zijn in het realiseren van weidevogelbeheer. Ze roepen LVVN en andere betrokken overheden op dit alsnog op korte termijn te organiseren, zodat gebiedspartijen kunnen bijdragen aan de concretisering van doelen en maatregelen, en daarvoor middelen en beleidsruimte beschikbaar te stellen.
Het is aan de voortouwnemers om gebiedspartijen te betrekken in een gebiedsproces. In beginsel is dat gebiedsproces onderdeel van het actualiseren van een beheerplan, maar in het geval van de grutto is ook het uitvoeren van het Aanvalsplan Grutto een belangrijke manier om de gebiedspartijen te betrekken (vooral ook buiten de huidige Vogelrichtlijngebieden). Gezien de noodzakelijke groeisnelheid van de gruttopopulatie, is het op korte termijn starten van overleg over de uitwerking van de instandhoudingsdoelstellingen inderdaad zeer wenselijk.
Insprekers merken op dat er in de wijzigingsbesluiten sprake is van het uitbreiden van het leefgebied van de grutto en zijn in dat verband van mening dat iedere claim op agrarische grond buiten de grenzen van de Natura 2000-gebieden onacceptabel is. In dit verband merkt een inspreker op dat het creëren van beter en meer leefgebied voor de grutto binnen bestaande Natura 2000-gebieden dient plaats te vinden, omdat - vanwege de voedselzekerheid - meer agrarische natuur niet mag leiden tot verminderde voedselproductie.
Een instandhoudingsdoelstelling ‘uitbreiding omvang leefgebied’ kan alleen betrekking hebben op het betreffende Natura 2000-gebied. Met de uitbreiding van leefgebied wordt dus bedoeld: het binnen de bestaande begrenzing uitbreiden van leefgebied. Met de wijzigingsbesluiten worden geen gebiedsgrenzen veranderd.
Een inspreker verzoekt LVVN om nieuwe Vogelrichtlijngebieden voor de grutto aan te wijzen en om het proces in gang te zetten om de 12 gebieden die door Sovon in 2024 zijn aangemerkt als concentratiegebieden, aan te wijzen als nieuwe Vogelrichtlijngebieden.
De inzet van LVVN is gericht op een combinatie van vrijwillig weidevogelbeheer (waaronder het Aanvalsplan Grutto) en het vergroten van de populatie grutto's in 25 bestaande Natura 2000-gebieden. LVVN is van mening dat deze inzet voldoende is om de populatie grutto's op het gewenste niveau te krijgen.
Een inspreker geeft aan dat de belangrijkste maatregel voor de grutto het uitbreiden van weidevogelgebieden is en dat hieraan wordt voorbijgegaan. Een andere inspreker is van mening dat in Zuid-Holland ook bescherming van kerngebieden van de grutto (buiten de bestaande Vogelrichtlijngebieden) noodzakelijk is.
Het uitbreiden van weidevogelgebieden is onderdeel van de wijzigingsbesluiten als ‘uitbreiding leefgebied’ het doel is, en daar dus binnen de bestaande Vogelrichtlijngebieden potenties voor zijn. Het is echter duidelijk dat dit in veel grotere mate een opgave is voor buiten deze gebieden, met name in de gebieden van het Aanvalsplan Grutto.
Een inspreker wijst erop dat de Vogelrichtlijngebieden te klein zijn en aanvullende maatregelen in de directe omgeving noodzakelijk zijn.
Het is duidelijk dat de gruttopopulatie in de Vogelrichtlijngebieden meestal onderdeel is van een populatie in de wijdere omgeving. Het versterken van die regionale populatie kan dus in beginsel ook bijdragen aan het halen van het populatiedoel binnen de Vogelrichtlijngebieden. Het is inmiddels landelijk beleid om het agrarisch natuurbeheer rond deze gebieden te stimuleren.
Insprekers geven aan dat - gezien de jarenlange dalende trend en de reeds genomen maatregelen - de opgave om de dalende trend om te buigen zeer moeilijk is. Ook geven zij aan dat de doelen niet realistisch zijn, gezien de voorgenomen groei en het gebruikte ijkpunt (populatieomvang in 2016-2021).
Sovon heeft onderzocht wat er ecologisch haalbaar is in de gebieden. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat het ijkpunt niet gebaseerd is op de meest recente aantallen. Na het nemen van voldoende maatregelen is het mogelijk om de doelen te halen.
Insprekers constateren dat de gestelde instandhoudingsdoelstelling voor de grutto (als broedvogel) in bepaalde gevallen zelfs met de maximaal haalbare populatietoename binnen het gebied niet haalbaar is in 2050. Ze stellen voor om ook een populatiegroei van buiten het gebied mee te laten tellen voor de doelstelling.
Gezien het landelijke doel voor de populatie, zijn de instandhoudingsdoelstellingen zodanig geformuleerd dat de potenties voor uitbreiding van de populatie van de grutto binnen Vogelrichtlijngebieden optimaal worden benut. Daarvoor is het belangrijk dat de draagkracht van de gebieden met een uitbreidingsdoel voor de populatie, voortdurend toeneemt, zodanig dat er in 2050 voldoende draagkracht is voor het ten doel gestelde aantal broedparen. In gevallen waar de maximale groei van de bestaande populatie binnen het gebied niet toereikend is, kan het doel alsnog in 2050 gehaald worden indien de populatie op natuurlijke wijze wordt versterkt door enige aanvulling vanuit de toenemende regionale meta-populatie. Wanneer het populatiedoel onverhoopt in 2050 niet in het gebied is gerealiseerd, kan dat de voortouwnemer niet worden verweten indien de noodzakelijke maatregelen volledig en tijdig zijn genomen.
Een instandhoudingsdoelstelling kan alleen betrekking hebben op het betreffende Natura 2000-gebied. Broedende grutto’s buiten het Vogelrichtlijngebied tellen daarom niet mee voor het behalen van de gebiedsdoelstelling. Het versterken van de regionale populatie is echter wel degelijk belangrijk, niet in het minst vanwege de bijdrage aan het landelijke doel voor de grutto.
De zienswijze gaf aanleiding tot een redactionele verduidelijking in de besluiten op het punt van de haalbaarheid van de populatiedoelen in de instandhoudingsdoelstellingen, als samenvatting van bovenstaande uitleg.
Insprekers vrezen dat de nieuwe gruttodoelen conflicterend zullen zijn met de bestaande doelen in de gebieden. In dit verband vraagt een inspreker om in de aanwijzingsbesluiten duidelijk aan te geven hoe moet worden omgegaan met conflicterende doelen en daarbij ook aan te geven dat een deel van deze doelen in aangrenzende gebieden kan worden gerealiseerd; daarnaast vraagt deze inspreker om duidelijke nationale beleidsregels vast te stellen voor het prioriteren van instandhoudingsmaatregelen in gevallen dat doelen voor de soorten en habitattypen waarvoor een Natura 2000-gebied is aangewezen, met elkaar conflicteren.
Door Sovon is bij het bepalen van de gebiedspotentie voor de grutto rekening gehouden met de bestaande instandhoudingsdoelstellingen. Bijvoorbeeld door locaties met soorten of habitattypen die andere eisen stellen dan grutto’s, niet mee te tellen bij mogelijk geschikt leefgebied. Ook is beoordeeld of uitbreidingsdoelen voor andere soorten en habitattypen noodzakelijkerwijs gerealiseerd zouden moeten worden op locaties met potenties voor de grutto. De gebiedsnotities zijn waar nodig aangepast aan de door gebiedskenners aangedragen informatie op dit punt. De (uiteindelijk) geadviseerde doelen voor de grutto bleken geen conflicten op te leveren met de bestaande instandhoudingsdoelstellingen. Uit bovenstaande volgt dat het realiseren van de gebiedsdoelen in aangrenzende gebieden niet aan de orde is.
Het is vooralsnog niet noodzakelijk om nationale beleidsregels vast te stellen voor het prioriteren van instandhoudingsmaatregelen. In de gebiedsnotities wordt beschreven welke aandachtspunten er zijn bij het nemen van beheermaatregelen voor de grutto, zodat de maatregelen niet ten koste gaan van het behalen van andere instandhoudingsdoelstellingen. De beheerplannen kunnen hierop voortbouwen.
Een inspreker is van mening dat de benodigde omvang van gruttoleefgebied in het gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck conflicteert met bestaand leefgebied voor de purperreiger, met toekomstig leefgebied voor roerdomp en noordse woelmuis en met uitbreiding van blauwgraslanden. Tevens kan volgens deze inspreker het populatiedoel niet worden gehaald vanwege de beperkte omvang van het grasland dat voor weidevogels beheerd wordt; daarbij is, volgens de inspreker, bij de voorbereiding van het ontwerp-wijzigingsbesluit geconcludeerd dat 30 broedparen een passend doel zou zijn, wat anders is dan het gepubliceerde getal van 35 broedparen.
Bij het bepalen van de draagkracht voor gruttoleefgebied in de gebiedsnotitie is rekening gehouden met de genoemde instandhoudingsdoelstellingen en met recente ingrepen die daarvoor zijn uitgevoerd. Het populatiedoel kan grotendeels gehaald worden door kwaliteitsverbetering van bestaand leefgebied in het zuidwesten; daarnaast is slechts een beperkte uitbreiding nodig die gerealiseerd kan worden in de omgeving van het bestaande leefgebied.
Naar aanleiding van aanvullende informatie, voorafgaand aan publicatie van het ontwerp-wijzigingsbesluit, heeft Sovon het conceptadvies bijgesteld naar 30-35 broedparen. Volgens de geldende afrondingsregels voor het gemiddelde van deze bandbreedte, is de instandhoudingsdoelstelling 35 broedparen geworden, wat volgens Sovon een realistische doelstelling is voor dit gebied.
Een inspreker merkt op dat in de ontwerpbesluiten een toelichting ontbreekt over de beperkende factoren per gebied.
In de gebiedsnotities van Sovon worden de beperkende factoren per gebied genoemd, omdat ze relevant zijn voor de onderbouwing van de gebiedspotentie en voor de te nemen maatregelen. Op basis hiervan zijn de instandhoudingsdoelstellingen in de wijzigingsbesluiten geformuleerd. Het is niet nodig om ook in de besluiten de beperkende factoren te noemen.
Insprekers missen in de besluiten een toelichting op de lokale omstandigheden die de huidige lage aantallen broedparen verklaren en bevelen aan deze toe te voegen. Een andere inspreker mist in de ontwerpbesluiten een toelichting over de beperkende factoren per gebied; volgens de inspreker is informatie over deze factoren van belang om duidelijk te maken welke condities nodig zijn voor de doelstellingen.
De omstandigheden die de huidige lage aantallen verklaren en de beperkende factoren per gebied, staan in de gebiedsnotities van Sovon en dat is voldoende, omdat de genoemde onderwerpen primair thuishoren in het beheerplan.
Een inspreker kan zich niet vinden in het geschetste beeld dat intensief landbouwkundig gebruik buiten de reservaatgebieden een drukfactor is.
De inspreker duidt op de gebiedsnotities waarin door Sovon de drukfactoren voor de grutto per gebied zijn beschreven. Dat intensief landbouwkundig gebruik in de omgeving een drukfactor is, heeft vooral te maken met het feit dat dat gebruik leidt tot verdroging in de naastgelegen Vogelrichtlijngebieden.
Een inspreker wijst op grootschalige defensieplannen die in de gebiedsnotities niet als drukfactor worden genoemd.
Waar de inspreker waarschijnlijk op doelt, is het Programma Ruimte voor Defensie (NPRD). Naar zijn aard is een programma niet concreet genoeg om op basis daarvan mogelijke effecten op de grutto in een Vogelrichtlijngebied te kunnen inschatten. Maar ook al zou dat wel zo zijn, dan nog wordt daar bij het bepalen van de instandhoudingsdoelstellingen geen rekening mee gehouden, omdat bij de feiten en omstandigheden waar wél rekening mee wordt gehouden, de fase van een vastgesteld plan moet zijn gepasseerd. Een vastgesteld plan wordt dus als een gegeven beschouwd.
De instandhoudingsdoelstellingen zijn gebaseerd op de gebiedsnotities van Sovon, waarin de potenties voor uitbreiding van de gruttopopulatie zijn ingeschat. Daarbij is rekening gehouden met toekomstige vermindering van potenties voor zover die voortvloeien uit vergunde projecten en vastgestelde plannen. Met programma’s en met plannen die nog niet vaststaan wordt dus geen rekening gehouden.
Bij het vaststellen van plannen zal in het vervolg rekening gehouden moeten worden met de instandhoudingsdoelstelling voor de grutto.
Insprekers stellen dat er sprake is van verdringing van grutto’s door ganzen. Een inspreker pleit er daarom voor om de bestaande instandhoudingsdoelstellingen voor deze verdringende soorten als bovengrens te hanteren zodat er beter kan worden ingegrepen. Deze inspreker stelt dat er meer samenhang en samenwerking moet zijn tussen diverse partijen, waarbij de grutto centraal moet staan, ook als dat leidt tot besluiten die andere doelstellingen ondermijnen; deze prioritering moet vastgelegd worden in de besluiten.
Begrazing door ganzen kan ertoe leiden dat de vegetatie in het voorjaar zeer kort is, waardoor grutto’s het broeden uitstellen. In een korte vegetatie kunnen legsels en kuikens kwetsbaarder zijn voor predatie dan in een vegetatie met meer dekking. Daarentegen is het ook mogelijk dat aanvankelijk korte vegetaties in mei-juni voor de kuikens beter toegankelijk zijn dan onbegraasde vegetaties, waardoor ze juist beter overleven.
De populatieomvang in de instandhoudingsdoelstellingen is geformuleerd als ondergrens. Indien de omvang van een populatie van bijvoorbeeld een ganzensoort zich boven het doel bevindt en de doelstelling voor bijvoorbeeld de grutto daardoor in gevaar komt, is het belangrijk dat maatregelen worden genomen om voorrang te geven aan het doel voor de grutto. Daar is geen maximering van de bestaande instandhoudingsdoelstellingen voor nodig, omdat dit (met voldoende status) in een beheerplan kan worden vastgelegd.
Het voorrang geven aan de grutto ten koste van andere instandhoudingsdoelstellingen is in beginsel mogelijk via een ‘ten gunste van’-formulering (zie het Beleidskader Doelwijziging Natura 2000), maar dat is voor deze besluiten niet aan de orde, omdat er volgens de gebiedsnotities van Sovon geen sprake is van conflicterende doelen.
Een inspreker is van mening dat in de besluiten vastgelegd moet worden dat het realiseren van de doelen een gedeelde verantwoordelijkheid is van alle partijen.
De formele verantwoordelijkheid voor het halen van de instandhoudingsdoelstellingen ligt bij de overheid. Het is niet mogelijk om daar in de aanwijzingsbesluiten van af te wijken. Dat neemt niet weg dat het van grote waarde is als alle partijen die bij een gebied betrokken zijn gezamenlijk verantwoordelijkheid nemen voor het realiseren van de doelen.
Insprekers wijzen erop dat de financiële dekking in de ontwerpbesluiten ontbreekt en dat de gevolgen van het benodigde beheer onduidelijk zijn.
Een aanwijzingsbesluit hoeft, blijkens vaste jurisprudentie, geen financiële paragraaf te bevatten en geen duidelijkheid over het beheer te geven.
Een inspreker stelt dat er informatie ontbreekt over de afweging van belangen rondom de (sociaal-)economische en financiële gevolgen van het aanwijzen van de grutto als doelsoort. Daarnaast stellen meerdere insprekers dat uit jurisprudentie blijkt dat het bevoegd gezag – anders dan bij de aanwijzing van gebieden (waarvoor enkel de ecologische belangen relevant zijn) – bij (actualisatie) van instandhoudingsdoelen rekening dient te houden met onder andere economische overwegingen.
Artikel 2 van de Vogelrichtlijn luidt: "De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om de populatie van de in artikel 1 bedoelde soorten op een niveau te houden of te brengen dat met name beantwoordt aan de ecologische, wetenschappelijke en culturele eisen, waarbij zij tevens rekening houden met economische en recreatieve eisen." Uit vaste jurisprudentie volgt dat ook bij het vaststellen van het ambitieniveau van de instandhoudingsdoelstellingen rekening gehouden kan worden met economische eisen, voor zover dat niveau hoger is dan het minimaal vereiste behoudsniveau. Die doelstellingen op gebiedsniveau moeten echter wel voldoende bijdragen aan het bereiken van het landelijke doel. Voor dat landelijke doel is een verdubbeling van de huidige populatie nodig. De broedvogeldoelen in de 25 gebieden zullen voor die gebieden gezamenlijk leiden tot een toename van 77%. Dit is dus minder dan wat er landelijk nodig is. Bij het bepalen van de potentie is rekening gehouden met de huidige omstandigheden in de gebieden. Een lagere ambitie vanwege economische belangen in de gebieden zou tot een nog lagere bijdrage aan het landelijk doel leiden en daarmee het bereiken van dat doel in gevaar brengen. Dit zou een onjuiste implementatie van de Vogelrichtlijn betekenen.
Een inspreker wijst op het verslechteringsverbod en verzoekt LVVN zich daarvoor in te zetten. Een andere inspreker verzoekt LVVN om zich aan het verslechteringsverbod te committeren en realistische ambities te hebben, gebaseerd op tellingen in plaats van rekenmodellen. Ook is de inspreker van mening dat het toevoegen van een soort op papier geen enkele verbetering brengt, zolang er voor de 25 gebieden niet de nodige maatregelen (ANLb/SNL) in samenhang met het omliggende gebied worden genomen om de condities substantieel te verbeteren.
Het is de primaire taak van de voortouwnemer om het verslechteringsverbod te handhaven. Indien er signalen zijn dat de voortouwnemer dat onvoldoende doet, spreekt LVVN de voortouwnemer daarop aan. De doelen zijn gebaseerd op tellingen en uit de gebiedsnotities van Sovon blijken deze haalbaar te zijn. En inderdaad zijn voor het bereiken van de doelen de genoemde concrete maatregelen nodig.
Een inspreker verzoekt de doelstelling aan te passen naar ‘behoud’ in combinatie met het aanvullend aanwijzen van alle geschikte gebieden die voldoen aan de (juridische) selectiecriteria.
LVVN heeft ervoor gekozen om invulling te geven aan art. 4 van de Vogelrichtlijn door de grutto alleen in bestaande Vogelrichtlijngebieden aan te wijzen en daarbuiten met name via het Aanvalsplan Grutto de belangrijke gruttogebieden zo goed mogelijk te beschermen. Voor het landelijke doel is een verdubbeling van de huidige populatie nodig en dat brengt met zich mee dat ook de potenties in de Vogelrichtlijngebieden optimaal moeten worden benut. Het eventueel aanwijzen van nieuwe Vogelrichtlijngebieden zou daar niets aan veranderen.
Een inspreker is van mening dat falende doelrealisatie niet automatisch mag leiden tot het aanwijzen van extra natuurgebieden ten koste van landbouwgrond. Een andere inspreker verzet zich tegen iedere impliciete claim op agrarische grond daarbuiten; het doortrekken van inspanningen ten behoeve van de gruttopopulatie naar omliggende landbouwgronden kan alleen als de juiste randvoorwaarden aanwezig zijn.
Het mogelijk niet halen van de doelen in de bestaande Vogelrichtlijngebieden zal niet automatisch leiden tot het aanwijzen van extra natuurgebieden. Maatregelen die genomen moeten worden, zullen verder uitgewerkt worden in het beheerplan van de provincie; deze kunnen zich ook uitstrekken tot de omgeving van de Vogelrichtlijngebieden en dan is het inderdaad belangrijk dat daar de juiste randvoorwaarden voor aanwezig zijn.
Een inspreker stelt dat het toevoegen van instandhoudingsdoelstellingen voor broedende grutto's in 25 Natura 2000-gebieden een onjuiste juridische werkwijze is, omdat de criteria voor het selecteren van gebieden om instandhoudingsdoelstellingen aan toe te voegen niet is doorlopen.
Blijkens het Beleidskader Doelwijziging Natura 2000 is het niet nodig om te wachten met toevoegen van instandhoudingsdoelstellingen in bestaande Natura 2000-gebieden totdat de selectiecriteria zijn toegepast voor het bepalen of eventueel nieuwe gebieden moeten worden aangewezen. De noodzaak van het snel toevoegen van de grutto (als broedvogel) in de bestaande besluiten is onderbouwd in de ‘Toelichting bij het wijzigingsbesluit’.
Een inspreker wijst op de recente uitspraak van de Raad van State over het Natura 2000-gebied Bruine Bank dat een Vogelrichtlijngebied ook moet worden aangewezen voor alle vogelsoorten op Bijlage I en voor geregeld voorkomende trekvogels die daar in meer dan verwaarloosbare mate (in significante aantallen) voorkomen. Daarbij is vastgesteld dat de drempelwaarden die de Nederlandse overheid thans gebruikt niet volstaan en dat bij Vogelrichtlijngebieden (net als bij Habitatrichtlijngebieden) moet worden uitgegaan van een veel lagere drempel. Gevolg van deze uitspraak voor de grutto is, volgens de inspreker, dat ook alle andere Vogelrichtlijngebieden in Nederland moeten worden aangewezen waar de soort in meer dan verwaarloosbare mate voorkomt. Daarnaast verzoekt de inspreker om het proces in gang te zetten voor het herzien van de aanwijzingscriteria en het toevoegen van alle andere vogelsoorten op Bijlage I en geregeld voorkomende trekvogels (waaronder alle weidevogels) die in meer dan verwaarloosbare aantallen voorkomen in de bestaande vogelrichtlijngebieden.
Zoals de inspreker aangeeft, is het nodig om de aanwijzingscriteria aan te passen conform de uitspraak van de Raad van State. Dit proces is in gang gezet en zal vervolgens leiden tot toepassing daarvan in de Vogelrichtlijngebieden. De Raad van State heeft het ministerie hiervoor twee jaar de tijd gegeven. Het is dus niet nodig om daarop vooruitlopend de huidige 25 wijzigingsbesluiten aan te passen. Dat zou ook tot een onaanvaardbare vertraging van de vaststelling van deze besluiten leiden, omdat niet op voorhand duidelijk is in welke andere Vogelrichtlijngebieden de grutto in meer dan verwaarloosbare mate voorkomt. Om dit zorgvuldig te kunnen bepalen, zijn de nieuwe criteria nodig.
Insprekers zijn van mening dat de grutto als broedvogel (mogelijk) onterecht wordt aangewezen voor Duinen Ameland, Van Oordt’s Mersken, IJsselmeer en Nieuwkoopse Plassen. Deze gebieden voldoen namelijk niet aan het criterium van 0,1% van de flyway-populatie.
De beoordeling of een gebied voldoet aan dit criterium, dat neerkomt op ten minste 26 territoria, is gebaseerd op het gemiddelde van de telgegevens uit de periode 2016 tot en met 2021. Dit is de periode die ook is gebruikt voor de Sovon-studie ‘Geactualiseerd landelijk overzicht van vogelsoorten met concentraties van (inter)nationaal belang’, die als feitenbasis diende voor de communicatie in de inbreukprocedure over de grutto. Als gevolg van een doorgaande afname van de populatie ligt het actuele aantal over de laatste zes seizoenen (2019-2024) in de genoemde gebieden inmiddels net iets onder de 0,1% van de internationale flyway-populatie. Dit is in de gebiedsnotities toegelicht. Gezien de stand van zaken in de inbreukprocedure en de bovengenoemde uitspraak van de Raad van State, ligt het niet in de rede om, vanwege de geconstateerde verslechtering van de situatie, de grutto als broedvogel in deze gebieden alsnog niet te beschermen.
Insprekers zijn van mening dat het onduidelijk is wat de juridische consequenties zijn als de instandhoudingsdoelstellingen in 2050 niet zijn behaald.
Wanneer een instandhoudingsdoelstelling onverhoopt in 2050 niet in het gebied is gerealiseerd, kan dat de voortouwnemer niet worden verweten indien de noodzakelijke maatregelen volledig en tijdig zijn genomen.
Insprekers geven aan dat de gevolgen van de juridische bescherming van gruttoleefgebied in Vogelrichtlijngebieden voor de deelnemers aan het agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb) niet duidelijk zijn, omdat verplichte maatregelen niet vergoed kunnen worden onder de huidige subsidieregeling. Deze insprekers zijn van mening dat vrijwillig beheer via het ANLb mogelijk moet blijven. Andere insprekers zijn van mening dat er geen belemmeringen opgelegd mogen worden aan agrariërs, maar dat maatregelen op basis van vrijwilligheid genomen moeten kunnen worden. Een inspreker stelt dat een eenzijdige focus op het herstel van leefgebieden voor grutto’s via aanwijzingsbesluiten een negatieve impact kan hebben op effectieve bescherming van weidevogels; deze inspreker stelt daarom voor de noodzakelijke ruimte voor vrijwillig weidevogelbeheer via het ANLb te borgen.
Het is belangrijk dat agrarisch natuurbeheer ook in Vogelrichtlijngebieden doorgang kan vinden. De gruttopopulatie is in veel van de gebieden namelijk (mede) afhankelijk van de vrijwillige, gesubsidieerde inzet van agrariërs.
Het klopt dat verplichte maatregelen niet vergoed kunnen worden op dezelfde basis als onverplichte maatregelen. Beheermaatregelen krijgen echter niet automatisch een verplichtend karakter door een aanwijzingsbesluit (daarin worden geen maatregelen voorgeschreven) en ook niet door het noemen van benodigde maatregelen in een beheerplan. Er is afzonderlijke besluitvorming door de provincie voor nodig om te bepalen of activiteiten waarvoor boeren nu subsidie ontvangen, verplicht worden. Wanneer en in hoeverre dit aan de orde, is nu nog niet duidelijk. Maar juist voor maatregelen die verplicht worden vanwege de gebiedsbescherming vanuit de Vogelrichtlijn, is een alternatieve grondslag voor subsidiëring beschikbaar in de vorm van artikel 72 van Verordening (EU) 2021/2115 (strategische GLB-plannen). Het is de inzet van LVVN om van deze mogelijkheid gebruik te maken.
Insprekers vrezen - vanwege onredelijke doelen - in de toekomst te maken te krijgen met generieke beperkingen.
Uit de gebiedsnotitie van Sovon blijkt dat de instandhoudingsdoelstellingen haalbaar zijn. Er is momenteel geen aanleiding om te denken dat hier generieke beperkingen uit zouden voortvloeien.
Een inspreker is van mening dat afstemming met uitvoerende partijen nodig is en roept de overheid op om een breed overleg te organiseren voor het gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Verplichte maatregelen kunnen door boeren die zich al vrijwillig inspannen, ervaren worden als een ondermijning van die vrijwillige inzet en kunnen daarmee leiden tot een vertrouwensbreuk en verminderd draagvlak.
Het is nadrukkelijk de wens van de overheid dat boeren hun vrijwillig weidevogelbeheer zullen voortzetten. Mede daarom worden de financiële mogelijkheden daarvoor verruimd. Het organiseren van een breed overleg met uitvoerende partijen, tijdens of voorafgaand aan het bijstellen van het beheerplan, kan helpen om het draagvlak te verbeteren.
Insprekers geven aan dat provinciale overheden aanvullend budget nodig hebben voor extra maatregelen die noodzakelijk zullen zijn voor het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen voor de grutto. Een inspreker verzoekt om zorg te dragen voor extra, geoormerkte financiële middelen voor het treffen van de maatregelen die nodig zijn om de instandhoudingsdoelstellingen voor de grutto te realiseren in de betrokken Vogelrichtlijngebieden en ervoor te zorgen dat boeren aanspraak kunnen maken op contracten van tenminste 20 jaar als ze meedoen aan het agrarisch natuurbeheer. Ook andere insprekers pleiten voor langjarige contracten voor agrarisch natuurbeheer, met een adequate vergoeding voor ‘zwaar beheer’.
In de beheerplannen zullen de maatregelen komen te staan die nodig zijn om de instandhoudingsdoelstellingen voor de grutto te realiseren. Dan wordt ook duidelijk wat de financiële consequenties zijn. Aan het agrarisch natuurbeheer is echter door het rijk al een forse financiële impuls gegeven, waarbij reeds op de korte termijn prioriteit ligt bij het uitbreiden en verzwaren van beheer voor weidevogels, met name de grutto. Ook aan het mogelijk maken van langjarige contracten wordt gewerkt.
Een inspreker geeft aan dat bij veel veehouders angst bestaat voor de impact van de aanwijzingen. Daarom pleit de inspreker voor realistische doelstellingen en geen beheerplannen die eenzijdig op de grutto zijn gericht.
De maatregelen die nodig zijn voor het halen van de doelstellingen voor de grutto, zullen duidelijk worden in de beheerplannen. Deze beheerplannen zijn altijd gericht op alle instandhoudingsdoelstellingen van het gebied, dus niet alleen op de grutto. De doelstellingen zullen in de beheerplannen nader worden uitgewerkt. Wat daarbij realistisch is, hangt mede af van de tijd die genomen kan worden voor het treffen van maatregelen: wat op de korte termijn niet realistisch is, kan dat op langere termijn wél zijn. Uit de beschrijving van de instandhoudingsdoelstellingen blijkt dat de genoemde populatiedoelen haalbaar zijn in 25 jaar. Dat is gebaseerd op de gebiedsnotities van Sovon.
Een inspreker is van mening dat het beheer meer moet focussen op wat er goed is voor de grutto in plaats van op plantengemeenschappen, dat agrarisch natuurbeheer moet lonen, dat predatiebeheer beter moet en dat agrariërs niet de schuld mogen krijgen als doelen niet worden behaald in geval de noodzakelijke condities voor succesvol agrarisch gruttobeheer ontbreken of onvoldoende worden gefaciliteerd.
Het is inderdaad belangrijk dat de noodzakelijke beheermaatregelen moeten worden genomen op de locaties die nodig zijn voor de grutto. Het is aan de voortouwnemer om dit in het beheerplan duidelijk te maken. Het financieel mogelijk maken van effectief agrarisch natuurbeheer heeft alle aandacht van rijk en provincies en dat geldt ook voor het voldoende faciliteren van (de condities voor) agrarisch gruttobeheer.
Een inspreker geeft aan dat er mogelijk maatregelen die veel impact zullen hebben, moeten worden toegevoegd aan de beheerplannen.
Dat is inderdaad denkbaar, maar de maatregelen met de meeste impact (zoals maatregelen tegen verdroging op landschapsschaal) zijn al noodzakelijk voor de bestaande instandhoudingsdoelstellingen.
Volgens een inspreker is er weinig tijd voor beheermaatregelen tussen het broedseizoen en de rustperiode en moeten er keuzes gemaakt worden wanneer er voorrang aan de grutto gegeven moet worden.
Bij het opstellen van het beheerplan zal bepaald moeten worden wat nodig is om de beheerder voldoende ruimte te geven om de benodigde maatregelen te nemen in de beperkte tijd die hiervoor beschikbaar is.
Insprekers zijn van mening dat extensief beheer leidt tot verruiging en dat percelen daardoor niet meer geschikt zijn voor weidevogels.
Weidevogels zoals de grutto komen vooral voor in vochtig kruidenrijk grasland met een open en gevarieerde vegetatiestructuur. Dat vergt een extensiever beheer dan bij graslanden die beheerd worden voor een maximale grasproductie. Dat is wat in de gebiedsnotities bedoeld wordt met ‘extensief beheer’. Het is uiteraard niet goed als het beheer zodanig geëxtensiveerd wordt dat gruttoleefgebied door verruiging ongeschikt wordt.
Een inspreker stelt dat hydrologische maatregelen geen zin hebben omdat ze de weidegang verminderen, wat een negatief effect heeft op het leefgebied van de grutto.
Weidevogels komen vooral voor in vochtig kruidenrijk grasland. Het is niet noodzakelijk dat deze graslanden beweid worden, omdat maaien een goed alternatief is. Als er voor beweiding gekozen wordt, blijkt dat in principe goed te combineren met een relatief hoge grondwaterstand, zoals in het verleden in grote delen van Nederland gebruikelijk was.
Een inspreker pleit voor een aanpak van het predatiebeheer zoals bij de bestrijding van muskusratten.
Predatiebeheer zal in veel gevallen noodzakelijk zijn om succesvolle voortplanting van de grutto mogelijk te maken. Net als bij de bestrijding van muskusratten zal dat op een gecoördineerde en voldoende intensieve manier moeten gebeuren, hoewel de concrete methoden daarvan zullen verschillen.
Een inspreker wijst op de schade die agrarische bedrijven kunnen ondervinden door maatregelen die volgen op het wijzigingsbesluit.
In de beheerplannen zullen de benodigde maatregelen opgenomen worden. Pas als de gevolgen daarvan op bedrijfsniveau duidelijk zijn, kan bepaald worden of er eventueel sprake is van schade.
Een inspreker is van mening dat gruttobeheer buiten beschermde gebieden niet bespreekbaar is zonder schadeloosstelling in plaats van onkostenvergoeding.
Aangezien de wijzigingsbesluiten geen betrekking hebben op grutto’s buiten de beschermde gebieden, behoeft deze reactie geen bespreking.
Insprekers zijn van mening dat maatregelen die zijn genoemd in de gebiedsnotities van Sovon kunnen leiden tot kosten of beperkingen bij derden en daarmee grote weerstand kunnen creëren.
De maatregelen die zijn genoemd in de gebiedsnotities betreffen mogelijke maatregelen, ter onderbouwing van de inschatting van de potentie. Uit de Natura 2000-beheerplannen zal blijken welke maatregelen daadwerkelijk nodig zijn. Dat maatregelen kunnen leiden tot kosten, beperkingen en weerstand bij derden is denkbaar, maar kan geen reden zijn om niet aan de wettelijke verplichtingen te voldoen ten aanzien van het beschermen van de grutto in Vogelrichtlijngebieden.
Een inspreker is van mening dat het beter beschermen van de grutto tijdens zijn trek naar het zuiden effectiever zou zijn dan het beschermen in Vogelrichtlijngebieden.
Het is duidelijk dat de grutto ook tijdens de trek goed beschermd moet worden, zowel in West-Afrika als in de EU-landen waarvoor de Vogelrichtlijn geldt. Maar dat ontslaat Nederland niet van de verplichting om ook artikel 4 van de Vogelrichtlijn toe te passen door de grutto in Vogelrichtlijngebieden als broedvogel te beschermen.
Insprekers geven aan dat er een integrale aanpak nodig is waarbij er ook aandacht is voor populatietoename van de grutto buiten Natura 2000-gebieden, met name in het Natuurnetwerk Nederland en in gebieden met agrarisch natuurbeheer. Andere insprekers geven aan dat andere maatregelen, zoals langjarige contracten, herwaardering van grond, omschakelsubsidies en verruiming van de wettelijke mogelijkheden voor predatiebeheer noodzakelijk zijn en meer zullen bijdragen aan de weidevogelstand dan het aanwijzen van de grutto in Vogelrichtlijngebieden.
Het is duidelijk dat een integrale aanpak nodig is om het landelijke doel voor de grutto te halen, alleen al omdat circa 90% van de gruttopopulatie buiten de huidige Vogelrichtlijngebieden voorkomt. Daarop is ook het pakket van (aanvullende) maatregelen gericht, dat in november 2024 is gecommuniceerd met het parlement en de provincies. In 2025 is aan het agrarisch natuurbeheer door het rijk een forse financiële impuls gegeven. Dat neemt niet weg dat ook aan de verplichting moet worden voldaan om de grutto aan te wijzen in Vogelrichtlijngebieden: het nemen van de noodzakelijke maatregelen vanwege artikel 3 van de Vogelrichtlijn (ten behoeve van de nationale populatie) ontslaat een lidstaat niet van de verplichting om ook artikel 4 (gebiedsbescherming) toe te passen.
Een inspreker is van mening dat aanvullende instrumenten, zoals langjarige contracten, herwaardering van landbouwgrond, inrichtingsmaatregelen, omschakelsubsidies, verruiming van mogelijkheden voor predatiebeheer, een aantrekkelijk verdienmodel voor de agrariër en voldoende financiële dekking noodzakelijk zijn.
Deze aspecten maken onderdeel uit van het huidige en nog verder te ontwikkelen beleid.
Een inspreker stelt dat door de toenemende bevolkingsdichtheid voortdurend grond aan de landbouw wordt onttrokken, wat niet zonder gevolgen voor de natuur kan blijven, en samen met ontwikkelingen voor extra natuur in het kader van het Natuurnetwerk Nederland en extensivering leidt tot het ondergraven van voedselzekerheid. De inspreker roept daarom de staatssecretaris van LVVN op, de Europese Commissie er op te wijzen dat wat niet kan, niet kan. Inspreker stelt dat het creëren van zowel betere als nieuwe leefgebieden voor de grutto binnen bestaande Natura 2000-gebieden moet plaatsvinden. Indien dit toch daarbuiten gebeurt, moeten daar adequate vergoedingen voor zijn.
Het aanwijzen van bestaande Vogelrichtlijngebieden vloeit mede voort uit de dialoog die al vele jaren gaande is tussen de Europese Commissie en Nederland over de maatregelen die noodzakelijk zijn voor de grutto. In die dialoog is door Nederland steeds aandacht gevraagd voor de grote ruimtedruk en het belang van de agrarische sector.
Het creëren van zowel betere als nieuwe leefgebieden voor de grutto binnen bestaande Natura 2000-gebieden is precies wat met de wijzigingsbesluiten wordt beoogd.
Het verstrekken van adequate vergoedingen voor agrarisch natuurbeheer is onderdeel van het rijksbeleid, zowel voor binnen als buiten de Natura 2000-gebieden.
Insprekers vragen zich af of het aanwijzen van de grutto als broedvogel in Natura 2000-gebieden wel mogelijk en gerechtvaardigd is, aangezien dit volgens insprekers op basis van de Vogelrichtlijn alleen kan als 25% van de populatie in Natura 2000-gebieden leeft, wat niet het geval is.
In enkele oude aanwijzingsbesluiten, waaronder die van Arkemheen, is in het verleden in bijlage C (Motivering van het besluit op basis van de binnengekomen zienswijzen) een onvolledige weergave gegeven van de criteria voor selectie en begrenzing van Vogelrichtlijngebieden, waardoor op dit punt verwarring is ontstaan. Op p. 15 van de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000), het beleidskader voor de Vogelrichtlijnbesluiten, staan de criteria voor het aanwijzen van trekkende vogelsoorten die niet op Bijlage 1 staan, correct weergegeven. Die criteria komen op het volgende neer: als geregeld minstens 1% van de biogeografische populatie van een trekkende watervogelsoort er broedt, ruit, foerageert en/of rust, dan wordt het gebied geselecteerd. Als de aantallen niet hoog genoeg zijn voor het selecteren van een gebied, dan wordt bepaald of de soort moet worden aangewezen in een om andere redenen geselecteerd gebied. Daarvan is sprake indien van een trekkende watervogel geregeld tenminste 0,1% van de biogeografische populatie in het gebied aanwezig is óf indien van een Rode-Lijstsoort waarvan minstens 25% van de populatie in Vogelrichtlijngebieden voorkomt, geregeld tenminste 1% van de Nederlandse broedpopulatie in een gebied aanwezig is. Inmiddels voldoet de grutto ook als broedvogel aan deze criteria: in drie bestaande Vogelrichtlijngebieden broedt minstens 1% van de biogeografische populatie en in 22 bestaande Vogelrichtlijngebieden broedt minstens 0,1% van de biogeografische populatie.
Dit betreft een geconsolideerde versie van Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979, inclusief wijzigingen die sindsdien op de Richtlijn van toepassing zijn. Met uitzondering van de bijlagen en verwijzingen is de tekst van de Richtlijn inhoudelijk niet gewijzigd. Terug naar link van noot.
Beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 7 december 2004 tot vaststelling, op grond van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad, van de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio (2004/813/EG). PB EU 2004, L 387/1. Laatstelijk vervangen door Uitvoeringsbesluit van de Commissie 2013/26/EU van 16 november 2012 tot vaststelling van een zesde bijgewerkte lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio (PbEU 2013, L 24/ 379). Terug naar link van noot.
Ministerie van LNV (2006): Natura 2000 doelendocument. Duidelijkheid bieden, richting geven en ruimte laten. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Den Haag. Terug naar link van noot.
Ministerie van LNV (2008): Natura 2000 profielendocument. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Den Haag. Terug naar link van noot.
De begrenzingsmethodiek is verder uitgewerkt in het Gebiedendocument (2004). Terug naar link van noot.
Hof van Justitie EG, 7 november 2000, First Corporate Shipping, zaak C-371/98, punten 16 en 25. Terug naar link van noot.
De wijze van begrenzing van Vogelrichtlijngebieden is toegelicht in de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000), bijlage 1, Selectiecriteria en methode van begrenzing. Terug naar link van noot.
Bijlagen I en II laatstelijk aangepast op 20 november 2006, Richtlijn 2006/105/EG, PbEG L 363, 20.12.2006, p. 368-405 (zie ook rectificatie PbEG L 80, 21.3.2007, p. 15). Terug naar link van noot.
Prioritaire habitattypen en habitatsoorten zijn in bijlagen I en II van de Habitatrichtlijn en in dit besluit aangeduid met een sterretje *. Terug naar link van noot.
Soorten waarvoor geen gebieden zijn geselecteerd zijn: zeeprik (H1095), elft (H1102), zalm (H1106), bittervoorn (H1134) en kleine modderkruiper (H1149). Voor de platte schijfhoren (H4056) zijn geen gebieden geselecteerd omdat de soort bij de uitbreiding van de EU in 2004 is toegevoegd aan bijlage II. Terug naar link van noot.
De selectiecriteria zijn verder uitgewerkt in het Verantwoordingsdocument (2003). Terug naar link van noot.
Bij niet-broedvogels wordt daarbij (voor zover bekend) onderscheid gemaakt tussen het leefgebied voor een foeragerende populatie en voor een slapende populatie, omdat de aantallen van die populaties verschillend zijn en omdat het leefgebied voor foerageren en slapen verschillend kan zijn. Terug naar link van noot.
Voor het vaststellen van de instandhoudingsdoelstellingen voor vogels is de volgende afrondingssystematiek gebruikt: 1-20 = niet afronden, 21-100 = afronden op vijftallen, 100-1.000 = afronden op tientallen, >1.000 = afronden op honderdtallen. Terug naar link van noot.
Uit jurisprudentie blijkt dat hierover misverstanden zijn gerezen. Aanleiding hiervoor was kennelijk de toelichting op pagina 63 van het Natura 2000 doelendocument (Ministerie van LNV, 2006), over de betekenis van de aantallen die voor vogels worden genoemd. Die toelichting wekte kennelijk (ten onrechte) de indruk dat de populatieomvang niet tot de instandhoudingsdoelstelling behoort. Terug naar link van noot.
Het Natura 2000-landschap van het gebied waarop dit besluit betrekking heeft staat vermeld in paragraaf 3.2 van deze nota van toelichting. Terug naar link van noot.
Dit betreft aantallen gebaseerd op roepende mannetjes. Dit kan leiden tot overschatting van het aantal feitelijk aanwezige broedende vrouwtjes, omdat een en hetzelfde mannetje op ver van elkaar verwijderde plekken kan roepen waardoor er van verschillende mannetjes sprake lijkt. Terug naar link van noot.
Ministerie van LNV (2000): Nota van Antwoord Vogelrichtlijn, bijlage 1. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Den Haag. Terug naar link van noot.
De Nota van Antwoord (2000) vermeldt 44 soorten van bijlage I waarvoor gebieden kunnen worden aangewezen. Voor één soort zijn geen gebieden aangewezen omdat er geen vaste verblijfplaatsen zijn (lachstern). Sindsdien zijn verder drie soorten aan bijlage I toegevoegd. Voor twee van deze soorten (strandplevier en dwergmeeuw) waren reeds gebieden aangewezen. Voor de dwerggans worden naar aanleiding van een rechterlijke uitspraak gebieden aangewezen. Per saldo zijn en worden er dus voor 46 soorten van bijlage I gebieden aangewezen. Terug naar link van noot.
SOVON (2000): Belangrijke vogelgebieden in Nederland 1993-97. SOVON-informatierapport 2000/01. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek- Ubbergen. Terug naar link van noot.
SOVON & CBS (2005): Trends van vogelaantallen in het Nederlandse Natura 2000 netwerk. SOVON-informatierapport 2005/09. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. Terug naar link van noot.
In de oorspronkelijke aanwijzing nog niet onderverdeeld in Toendra- en Taigarietgans. Terug naar link van noot.
Destijds bekend als Ilperveld/Oostzanerveld/Varkensland. Terug naar link van noot.
Gebieden boven het IJ stellen andere eisen aan de gebiedsspecifieke ecologische vereisten (brakke invloed). Terug naar link van noot.
Dit gebied is bij de samenvoeging van Habitatrichtlijn- en Vogelrichtlijngebieden tot Natura 2000-gebieden in twee delen gesplitst: Wijnjeterper Schar (016) en Terwispeler Grootschar dat gelegen is binnen het Vogelrichtlijngebied Van Oordt’s Mersken (015). Bij de onderbouwing van de selectie worden beide gebieden nog als één Habitatrichtlijngebied beschouwd. Terug naar link van noot.
Destijds bekend als Bennekomse Meent. Terug naar link van noot.
Destijds bekend als Ilperveld/Oostzanerveld/Varkensland. Terug naar link van noot.
Destijds bekend als Langstraat bij Sprang-Capelle. Terug naar link van noot.
Dit gebied is samen met het Habitatrichtlijngebied Weerterbos opgenomen in het Natura 2000-gebied Weerter- en Budelerbergen & Ringselven (138). Terug naar link van noot.
Destijds bekend als Groote Heide - De Plateaux. Terug naar link van noot.
Destijds bekend als Duinen Texel, Waal en Burg, Dijkmanshuizen en de Bol. Terug naar link van noot.
Destijds bekend als Groote Heide - De Plateaux. Terug naar link van noot.
Destijds bekend als Duinen Texel, Waal en Burg, Dijkmanshuizen en de Bol. Terug naar link van noot.
Destijds bekend als Ilperveld/Oostzanerveld/Varkensland. Terug naar link van noot.
Destijds bekend als Friese IJsselmeerkust. Terug naar link van noot.
Landelijk doel gewijzigd: Aanwijzingsbesluiten Natura 2000-gebieden Markermeer & IJmeer en Veluwerandmeren (Stcrt. 2010, 2212). Terug naar link van noot.
Ministerie van LNV (2006): Natura 2000 doelendocument. Duidelijkheid bieden, richting geven en ruimte laten. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Den Haag. Terug naar link van noot.
De beschreven staat van instandhouding wijkt af van de staat van instandhouding zoals gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006). Zie het Natura 2000 profielendocument (2008) voor een nadere uitleg. Terug naar link van noot.
De beschreven staat van instandhouding wijkt af van de staat van instandhouding zoals gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006). Zie het Natura 2000 profielendocument (2008) voor een nadere uitleg. Terug naar link van noot.
Landelijk doel gewijzigd: Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Leekstermeergebied (Stcrt. 2011, 4458). Terug naar link van noot.
De beschreven staat van instandhouding wijkt af van de staat van instandhouding zoals gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006). Zie het Natura 2000 profielendocument (2008) voor een nadere uitleg. Terug naar link van noot.
Nadere toelichting over de “ten gunste formulering” wordt gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006), p. 35/37. Terug naar link van noot.
Nadere toelichting over de “ten gunste formulering” wordt gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006), p. 35/37. Terug naar link van noot.
Uit de toelichting in het Natura 2000 doelendocument (2006) blijkt dat de populatiedoelstelling behoud is, hoewel dat niet expliciet is vermeld in de doelstelling zelf. Terug naar link van noot.
Nadere toelichting over de “ten gunste formulering” wordt gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006), p. 35/37. Terug naar link van noot.
De beschreven staat van instandhouding wijkt af van de staat van instandhouding zoals gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006). Zie het Natura 2000 profielendocument (2008) voor een nadere uitleg. Terug naar link van noot.
De beschreven staat van instandhouding wijkt af van de staat van instandhouding zoals gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006). Zie het Natura 2000 profielendocument (2008) voor een nadere uitleg. Terug naar link van noot.
De beschreven staat van instandhouding wijkt af van de staat van instandhouding zoals gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006). Zie het Natura 2000 profielendocument (2008) voor een nadere uitleg. Terug naar link van noot.
Boer, T. den (2000): Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004. Rapport Directie Natuurbeheer nr. 47. Ministerie van Landbouw Natuurbeheer en Visserij, Wageningen. Terug naar link van noot.
Natura 2000 doelendocument (2006): Tekstkader 4.5.1. Landelijke doelen broedvogels. Terug naar link van noot.
Natura 2000 doelendocument (2006): Tekstkader 4.5.1. Landelijke doelen broedvogels. Terug naar link van noot.
Aanwijzingsbesluiten Natura 2000-gebieden IJsselmeer (072), Zwarte Meer (074) en Oostvaardersplassen (078) (Stcrt. 2010, 2212). Terug naar link van noot.
Aanwijzingsbesluiten Natura 2000-gebieden IJsselmeer (072), Zwarte Meer (074) en Oostvaardersplassen (078) (Stcrt. 2010, 2212). Terug naar link van noot.
https://www.natura2000.nl/sites/default/files/Bibliotheek/Aanwijzing%20Vogelrichtlijngebieden/Nota%20van%20Antwoord%20Vogelrichtlijn%20%282000%29%20Bijlage%201%20Selectie%20en%20begrenzing.pdf Terug naar link van noot.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-43233.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.