Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur | Staatscourant 2025, 43229 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur | Staatscourant 2025, 43229 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Deze publicatie bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst. Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
De publicatie wordt standaard getoond met verschilmarkering. Door te kiezen voor ‘Was’ of ‘Wordt’ kunt u de voormalige of vernieuwde tekst op zichzelf bekijken.
Toon versie van document
Dit document bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst.
Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur:
Gelet op artikel 4, eerste en tweede lid, van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEU 2010, L 20);
Gelet op de artikelen 3, tweede lid, en 4, vierde lid, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206);
Gelet op artikelen 2.44, eerste lid, en 16.25a, eerste lid, van de Omgevingswet;
Besluit:
Het besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 23 december 2009, nr. PDN 2009-072 (Stcrt. 2010, 2212), houdende aanwijzing van het Habitatrichtlijngebied IJsselmeer, het Vogelrichtlijngebied IJsselmeer en het Natura 2000-gebied IJsselmeer, waarvan een nieuwe tekst op 3 april 2025 is vastgesteld (Stcrt. 2025, 12624), wordt gewijzigd zoals weergegeven in de bijlage “Bijlage bij artikel I van de wijziging van het Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied IJsselmeer”.
w.g. de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,
Jean Rummenie
Plaats: ’s-Gravenhage
Datum: 04 december 2025
Dit wijzigingsbesluit en de daarbij behorende wijzigingen in de nota van toelichting worden gedurende zes weken ter inzage gelegd. De exacte periode en locatie worden vermeld in de kennisgeving die wordt gepubliceerd in de Staatscourant en in de advertentie die wordt gepubliceerd in gedrukte media en op internet. Het aanwijzingsbesluit wordt in zijn geheel gepubliceerd in de Staatscourant en is daarna ook te raadplegen in het Digitaal Stelsel Omgevingswet. Degenen die een zienswijze, als bedoeld in artikel 3:15 van de Algemene wet bestuursrecht, binnen de gestelde termijn naar voren hebben gebracht, kunnen gedurende zes weken ná de bekendmaking beroep instellen bij de rechtbank van het arrondissement waar de woonplaats van degene die beroep instelt onder valt (voor degene die niet in Nederland woont, is dat de rechtbank in Den Haag); zie hiervoor de webpagina https://www.rechtspraak.nl/organisatie-en-contact/organisatie/rechtbanken. Degenen die geen zienswijzen naar voren hebben gebracht, kunnen ten aanzien van alle punten van het wijzigingsbesluit beroep instellen als ze belanghebbende zijn; als ze geen belanghebbende zijn, kunnen ze alleen beroep instellen ten aanzien van punten die inhoudelijk verschillen van het ontwerpbesluit.
A
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het gebied IJsselmeer is aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van Europese Gemeenschappen inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (hierna Habitatrichtlijn) en als speciale beschermingszones in het kader van Richtlijn 2009/147/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (hierna Vogelrichtlijn). Tezamen vormen deze speciale beschermingszones het Natura 2000-gebied IJsselmeer. Het besluit bevat de begrenzing en de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied.
Artikel 1 van het besluit regelt de aanwijzing van het gebied onder de Habitatrichtlijn en refereert voor de begrenzing van dit gebied naar de bijlage Gebiedsbegrenzingen. Daarnaast worden de habitattypen en Habitatrichtlijnsoorten opgesomd waarvoor het gebied van belang is en waarvoor het wordt geacht te zijn aangewezen.
Artikel 2 van het besluit regelt de aanwijzing van het gebied onder de Vogelrichtlijn en refereert voor de begrenzing van dit gebied naar de bijlage Gebiedsbegrenzingen. Daarnaast worden de vogelsoorten opgesomd waarvoor het gebied van belang is en waarvoor het wordt geacht te zijn aangewezen.
Artikel 3 van het besluit introduceert de nota van toelichting en benadrukt dat het besluit niet te lezen is zonder de nota van toelichting. Daarnaast wordt in dit deel van het besluit het Natura 2000-gebied IJsselmeer gevormd uit het Habitatrichtlijngebied en het Vogelrichtlijngebied.
Artikel 4 van het besluit regelt de uitgezonderde delen van de in artikel 1 en artikel 2 aangewezen gebieden.
Artikel 5 en artikel 6 van het besluit bepalen dat er voor het gebied instandhoudingsdoelstellingen verwezenlijkt dienen te worden. De doelstelling van artikel 5 heeft betrekking op de in artikel 1 opgesomde soorten en habitattypen. De soorten en habitattypen waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn vastgesteld, zijn geselecteerd aan de hand van de criteria die destijds zijn gebruikt bij de aanmelding van de Habitatrichtlijngebieden in 2003. De doelstelling van artikel 6 heeft betrekking op de in artikel 2 opgesomde vogelsoorten. De vogels waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn vastgesteld, zijn geselecteerd aan de hand van de criteria die destijds zijn gebruikt bij de aanwijzing van de Vogelrichtlijngebieden in 2000.
In hoofdstuk 2 van deze nota van toelichting worden de aanwijzingen onder de Habitat- en Vogelrichtlijn kort toegelicht.
Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een gebiedsbeschrijving gegeven en wordt ingegaan op eventuele grenswijzigingen die zijn doorgevoerd nadat het gebied bij de Europese Commissie is aangemeld of die zijn doorgevoerd nadat het gebied als Vogelrichtlijngebied is aangewezen. Tevens wordt in hoofdstuk 3 de bij dit besluit behorende begrenzing toegelicht.
In hoofdstuk 4 wordt een opsomming gegeven van habitattypen en soorten waaraan het gebied zijn betekenis ontleent.
In hoofdstuk 5 worden de algemene instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd en worden de specifieke instandhoudingsdoelstellingen, genoemd in artikel 5 en 6, nader toegelicht. Er wordt aangegeven in welke richting de habitattypen en soorten zich zullen moeten ontwikkelen. Daarvoor worden de termen “behoud”, “uitbreiding” en “verbetering” gebruikt. Voor een habitattype wordt de verdeling gemaakt in oppervlakte en kwaliteit, zodat de aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een habitattype altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van oppervlakte en van “behoud” of “verbetering” van kwaliteit wordt gegeven. Voor soorten is het leefgebied medebepalend en geldt een verdeling in omvang en kwaliteit leefgebied. De aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een soort is altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van omvang leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van kwaliteit van leefgebied ten behoeve van “behoud” of “uitbreiding” van de populatie.
Bij de nota van toelichting is een bijlage A gevoegd met illustraties van grenswijzigingen indien van toepassing; die illustraties laten zien welke terreindelen na de eerste aanwijzing zijn vervallen of zijn toegevoegd als onderdeel van de speciale beschermingszone in de zin van de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn. Anders dan de andere bijlage bij de toelichting maakt bijlage A geen integraal onderdeel uit van dit besluit, aangezien er sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet enkel nog rechten worden verleend aan de geometrische begrenzing.
Bijlage B omvat een nadere onderbouwing van wijzigingen in Natura 2000-waarden waarvoor het gebied is aangewezen, van de selectie als Habitatrichtlijngebied en van de toewijzing van en wijzigingen in de instandhoudingsdoelstellingen.
Er is een appendix toegevoegd aan dit besluit waarin een toelichting wordt gegeven op de selectie- en begrenzingscriteria die bij de aanwijzing van het Vogelrichtlijngebied IJsselmeer gebruikt zijn. Deze paragrafen komen uit de nota van toelichting van het Vogelrichtlijnbesluit.
B
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 1 van dit besluit voorziet in de aanwijzing van het gebied IJsselmeer als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn (verder aangeduid als “Habitatrichtlijngebied”). Het gebied is in mei 2003 aangemeld volgens de procedure zoals opgenomen in artikel 4 van deze richtlijn, waarna het gebied in december 2004 door de Europese Commissie onder de naam “Friese IJsselmeerkust” en onder nummer NL1000002 op de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio is geplaatst. Het gebied is aangewezen voor één prioritaire habitatsoort in de zin van artikel 1 van de Habitatrichtlijn.
Artikel 2 van dit besluit voorziet in de aanwijzing van het gebied IJsselmeer als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn (verder aangeduid als “Vogelrichtlijngebied”). Het gebied is op 6 mei 1998 (DN.981308) onder de naam “Friese IJsselmeerkust” en op 24 maart 2000 (N/2000/333) onder de naam “IJsselmeer” aangewezen. Bij de Europese Commissie zijn de gebieden Friese IJsselmeerkust en IJsselmeer bekend onder nummer NL9803028.
Met betrekking tot het Vogelrichtlijngebied kan er in dit besluit naast mogelijke grenswijzigingen ook een wijziging plaatsvinden bij de vogelsoorten, waarvoor dit gebied destijds is aangewezen. Deze eventuele wijzigingen worden toegelicht in bijlage B. In dit besluit worden alle vogelsoorten opgesomd waarvoor het gebied wordt geacht te zijn aangewezen.
Artikel 3 van dit besluit voorziet in de samenvoeging van de speciale beschermingszones tot één Natura 2000-gebied: IJsselmeer (landelijk gebiedsnummer 072).
Sinds het Natura 2000-aanwijzingsbesluit van 23 december 2009 zijn de speciale beschermingszones samengevoegd tot één Natura 2000-gebied: IJsselmeer (landelijk gebiedsnummer 072).
Natura 2000 is het samenhangende Europees ecologisch netwerk bestaande uit de gebieden aangewezen onder de Habitatrichtlijn en onder de Vogelrichtlijn. Dit netwerk moet de betrokken natuurlijke habitattypen en leefgebieden van Habitatrichtlijn- en Vogelrichtlijnsoorten in een gunstige staat van instandhouding behouden of, in voorkomend geval, herstellen. De instandhoudingsdoelstellingen (artikel 5, artikel 6 en hoofdstuk 5) en de begrenzing zijn in algemene zin nader toegelicht in het Natura 2000 doelendocument (2006)2. Dit document geeft het beleidskader van de geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen weer en de daarbij gehanteerde systematiek. Beschrijvingen van habitattypen en (vogel)soorten waarvoor doelen zijn vastgesteld, zijn opgenomen in het Natura 2000 profielendocument (2008)3. Voor de beschrijving van de grutto als broedvogel is tegelijkertijd met de publicatie van het wijzigingsbesluit van 2025 een profiel gepubliceerd.
Het Natura 2000-gebied IJsselmeer ligt in de provincies Flevoland, Fryslân en Noord- Holland en behoort tot het grondgebied van de gemeenten GaasterlânSúdwest-SleatFryslân, Lemsterland, Nijefurd, WûnseradielDe Fryske Marren, Dronten, Lelystad, Noordoostpolder, Urk, Andijk, Enkhuizen, Medemblik, Wervershoof, Wieringen en WieringermeerHollands Kroon.
C
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
IJsselmeer behoort tot het Natura 2000-landschap “Meren en Moerassen”.
De ligging van de habitattypen en van de leefgebieden van de soorten (paragraaf 4.4) waarvoor het gebied is aangewezen, vormt het uitgangspunt voor de begrenzing van de Habitatrichtlijngebieden. Dit is inclusief terreindelen die van mindere kwaliteit zijn. Daarnaast omvat het begrensde gebied ook natuurwaarden die integraal onderdeel uitmaken van de ecosystemen waartoe de betreffende habitattypen en leefgebieden van soorten behoren, alsmede terreindelen die noodzakelijk worden geacht om de betreffende habitattypen en leefgebieden van soorten in stand te houden en te herstellen4.
Bij de keuze en de afbakening van de gebieden is geen rekening gehouden met andere vereisten dan die verband houden met de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna5.
De grenzen van Vogelrichtlijngebieden worden bepaald door het gebruik dat de aanwezige bijlage I-soorten, en/of trekkende watervogels, en/of overige trekkende vogels ervan maken, waarbij wordt uitgegaan van landschapsecologische eenheden en de biotoopeisen van de betrokken vogelsoorten, voor zover het gaat om de soorten die in het besluit van 2009 waren aangewezen (en dus niet om de grutto als broedvogel waarvoor het gebied in 2025 is aangewezen). Het IJsselmeer is aangewezen als Vogelrichtlijngebied onder de Vogelrichtlijn vanwege de aanwezigheid van een uitgestrekt zoetwatermeer met plaatselijk moerassige oeverzones dat als geheel het leefgebied vormt van een aantal in artikel 4 van de richtlijn bedoelde vogelsoorten.
Het is een watergebied dat het leefgebied vormt van soorten van Bijlage I van de Vogelrichtlijn (art. 4.1) en tevens fungeert als broed-, rui-, overwinteringsgebied en rustplaats in de trekzone van andere trekvogelsoorten (art. 4.2). De begrenzing van het Vogelrichtlijngebied is zo gekozen dat een in landschappelijk en vogelkundig opzicht samenhangend geheel is ontstaan dat in samenhang met de Vogelrichtlijngebieden Waddenzee, Ketelmeer & Vossemeer en Markermeer, voorziet in de beschermingsbehoefte met betrekking tot het voortbestaan en/ of voortplanten van bedoelde vogelsoorten6.
D
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
In artikel 1 en 2 is een opsomming gegeven van de waarden waaraan het gebied zijn betekenis als Habitatrichtlijngebied en Vogelrichtlijngebied ontleent. Wat betreft de aanwijzing als Habitatrichtlijngebied wordt in paragrafen 4.2.1 en 4.2.2 een lijst gegeven van de habitattypen (met vermelding van de aanwezige subtypen) en soorten waarvoor het gebied is aangewezen9. Paragraaf 4.2.3 vermeldt de vogelsoorten waarvoor het gebied onder de Vogelrichtlijn is aangewezen. Op alle vermelde habitattypen en (vogel)soorten is een instandhoudingsdoelstelling van toepassing (zie artikel 5, artikel 6 en hoofdstuk 5).
Vervolgens wordt inIn paragraaf 4.3 wordt vermeld welke selectiecriteria op het Habitatrichtlijngebied van toepassing zijn en wordt onderbouwd waarom het gebied als Habitatrichtlijngebied is geselecteerd. Van elk habitattype en van elke soort waarvoor het gebied aan de selectiecriteria voldoet, wordt in bijlage B.3 in tekst en/of tabelvorm de betekenis (relatieve bijdrage) van het gebied afgezet tegen de betekenis van de andere Habitatrichtlijngebieden die aan de selectiecriteria voldoen. Tenslotte beschrijft paragraaf 4.4 de verspreiding van habitattypen en soorten binnen het gebied, ter onderbouwing van de gevolgde gebiedsbegrenzing.
E
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het gebied is aangewezen voor de volgende soorten opgenomen in bijlage I van de Vogelrichtlijn:
A021 | Roerdomp (Botaurus stellaris) |
A034 | Lepelaar (Platalea leucorodia) |
A037 | Kleine zwaan (Cygnus columbianus) |
A045 | Brandgans (Branta leucopsis) |
A068 | Nonnetje (Mergus albellus) |
A081 | Bruine kiekendief (Circus aeruginosus) |
A119 | Porseleinhoen (Porzana porzana) |
A132 | Kluut (Recurvirostra avosetta) |
A140 | Goudplevier (Pluvialis apricaria) |
A151 | Kemphaan (Philomachus pugnax) |
A177 | Dwergmeeuw (Larus minutus) |
A190 | Reuzenstern (Sterna caspia) |
A193 | Visdief (Sterna hirundo) |
A197 | Zwarte stern (Chlidonias niger) |
Verder is het gebied aangewezen voor de volgende andere geregeld voorkomende trekvogels waarvoor het gebied van betekenis is als broed-, rui- en/of overwinteringsgebied en rustplaatsen in hun trekzones (artikel 4.2):
A005 | Fuut (Podiceps cristatus) |
A017 | Aalscholver (Phalacrocorax carbo) |
A039 | Toendrarietgans (Anser fabalis ssp. rossicus) |
A040 | Kleine rietgans (Anser brachyrhynchus) |
A041 | Kolgans (Anser albifrons) |
A043 | Grauwe gans (Anser anser) |
A048 | Bergeend (Tadorna tadorna) |
A050 | Smient (Anas penelope) |
A051 | Krakeend (Anas strepera) |
A052 | Wintertaling (Anas crecca) |
A053 | Wilde eend (Anas platyrhynchos) |
A054 | Pijlstaart (Anas acuta) |
A056 | Slobeend (Anas clypeata) |
A059 | Tafeleend (Aythya ferina) |
A061 | Kuifeend (Aythya fuligula) |
A062 | Topper (Aythya marila) |
A067 | Brilduiker (Bucephala clangula) |
A070 | Grote zaagbek (Mergus merganser) |
A125 | Meerkoet (Fulica atra) |
A137 | Bontbekplevier (Charadrius hiaticula) |
A156 | Grutto (Limosa limosa) |
A160 | Wulp (Numenius arquata) |
A292 | Snor (Locustella luscinioides) |
A295 | Rietzanger (Acrocephalus schoenobaenus) |
Wijzigingen ten opzichte van de aanwijzingen als Vogelrichtlijngebied (1998 en 2000) en/of het ontwerpbesluit (2007) zijn verklaard in bijlage B.2 van deze nota van toelichting.
F
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het ecologisch netwerk Natura 2000 moet de betrokken natuurlijke habitats en leefgebieden van soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding behouden of in voorkomend geval herstellen. Onder het begrip “instandhouding” wordt een geheel aan maatregelen verstaan die nodig zijn voor het behoud of herstel van natuurlijke habitats en populaties van wilde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding. Ingevolge artikel 4, vierde lid, Habitatrichtlijn worden bij aanwijzing als Habitatrichtlijngebied “tevens de prioriteiten vast[gesteld] gelet op het belang van de gebieden voor het in een gunstige staat van instandhouding behouden of herstellen van een type natuurlijke habitat […] of van een soort […] alsmede voor de coherentie van Natura 2000 en gelet op de voor dat gebied bestaande dreiging van achteruitgang en vernietiging”.
Deze bepaling is in artikel 3.58, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) nader uitgewerkt. Op grond van dit artikel bestaat de verplichting om in een aanwijzing doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van leefgebieden van vogelsoorten dan wel doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van natuurlijke habitats of populaties van de in het wild levende dier- en plantensoorten op te nemen. Om die reden zijn voor elk Natura 2000-gebied instandhoudingsdoelstellingen ontwikkeld, waarbij per habitattype en per (vogel)soort is uitgegaan van landelijke doelen en de bijdrage die een gebied redelijkerwijs kan leveren voor het bereiken van een gunstige staat van instandhouding op landelijk niveau. Tevens is daarbij aangegeven welke habitattypen en/of (vogel)soorten ten koste mogen gaan van andere habitattypen en (vogel)soorten. Bij broedvogelsoorten met een regionale doelstelling is in de toelichting aangegeven wat in een bepaalde periode de minimale en maximale bijdrage van het betreffende gebied aan het regionale doelniveau is geweest.
Niet alle instandhoudingsdoelstellingen zijn in dit aanwijzingsbesluit gekwantificeerd (daarvoor moet een habitatkaart of beheerplan worden geraadpleegd). In die gevallen is het voor het bepalen van wat in de instandhoudingsdoelstellingen onder “behoud' dan wel “uitbreiding” of “verbetering” moet worden verstaan belangrijk te weten wat de referentiesituatie (of “nulsituatie”) is waarmee deze termen moeten worden vergeleken. Dat is eveneens van belang voor het handhaven van het verslechteringsverbod. De situatie ten tijde van het publiceren van een aanwijzingsbesluit is bepalend voor wat onder “behoud” moet worden verstaan en vanaf welk niveau “uitbreiding” en “verbetering” nagestreefd moet worden. De instandhoudingsdoelstellingen die niet geconcretiseerd zijn moeten dus zó begrepen worden, dat het behoudsniveau van de habitattypen en soorten betrekking heeft op oppervlakte en kwaliteit, respectievelijk omvang en kwaliteit leefgebied en omvang populatie, zoals aanwezig op de datum van aanwijzen. Dit is tevens het niveau van waaraf “uitbreiding” en “verbetering” nagestreefd moet worden. Voor specifiek de grutto geldt 2025 als referentiedatum, aangezien in dat jaar voor de soort een nieuwe en een aangepaste instandhoudingsdoelstelling zijn opgenomen.
Voor een habitattype wordt de verdeling gemaakt in oppervlakte en kwaliteit, zodat de aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een habitattype altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de oppervlakte en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit wordt gegeven.
Voor soorten is het leefgebied medebepalend en geldt een verdeling in omvang en kwaliteit van het leefgebied18. De aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een soort, waarvan het populatiedoel niet is geconcretiseerd met een getal, is altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de omvang van het leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit van het leefgebied voor “behoud” of “uitbreiding” van de populatie. De aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een vogelrichtlijnsoort waarbij het populatiedoel is geconcretiseerd met een getal is het doel in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de omvang van het leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een geconcretiseerde populatieomvang19. In deze formulering wordt er met de woorden “voor” of “met een draagkracht voor” een koppeling aangebracht tussen de doelcomponent leefgebied en de doelcomponent populatie. Dat heeft zijn oorzaak in het feit dat maatregelen in de regel aangrijpen op het leefgebied van de soort en niet op de soort zelf (het directe effect op het leefgebied werkt via het leefgebied indirect door op de soort). Dat laat echter onverlet dat ook de populatieomvang tot de instandhoudingsdoelstelling behoort en niet slechts van ondergeschikt of indicatief belang is20.
In bijlage B.4 van deze nota van toelichting is een overzicht opgenomen van alle gebiedsdoelstellingen per habitattype en per (vogel)soort.
Voor de Natura 2000-gebieden zullen in beheerplannen instandhoudingsmaatregelen worden uitgewerkt die beantwoorden aan de gebiedsspecifieke ecologische vereisten van de betrokken natuurlijke habitats en (vogel)soorten.
Als verdere invulling van het stellen van prioriteiten zijn voor de acht onderscheiden Natura 2000-landschappen21 kernopgaven geformuleerd op grond van de daar voorkomende habitattypen en soorten, de landelijke betekenis van deze waarden binnen het betreffende landschap, de belangrijkste verbeteropgaven en de beïnvloedingsmogelijkheden. Per landschap omvatten ze de belangrijkste behoud- en herstelopgaven. De kernopgaven stellen prioriteiten (“richting geven”) en geven overeenkomsten en verschillen tussen en binnen de gebieden aan. Zij hebben in het bijzonder betrekking op habitattypen en (vogel)soorten die sterk onder druk staan en/of waarvoor Nederland van groot of zeer groot belang is. De kernopgaven worden per Natura 2000-landschap behandeld en opgesomd in hoofdstuk 5 van het Natura 2000 doelendocument (2006).
G
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
A017 | Aalscholver |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan de draagkracht voor de populatie van het IJsselmeergebied van ten minste 8.000 paren. |
Toelichting | De regionale doelstelling van het IJsselmeergebied heeft betrekking op de volgende gebieden: IJsselmeer, Markermeer & IJmeer, Oostvaardersplassen en Lepelaarplassen. De populatie is alleen op regionaal niveau gedefinieerd vanwege het sterk wisselende voorkomen per gebied. In de periode 1999- 2008 broedde minimaal 26% en maximaal 78% van het regionale doelniveau van het IJsselmeergebied in het onderhavige gebied. Naast de duizenden aalscholvers die vanuit kolonies in omliggende Natura 2000- gebieden voedsel komen zoeken, is er sinds 1990 ook een kolonie gevestigd binnen de grenzen van het gebied in De Ven bij Enkhuizen. Deze kolonie groeit gestaag en bereikte in 2004 het (voorlopige) maximum van4.500 paren. Daarmee was het één van de grootste kolonies van Nederland. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding is behoud voldoende. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie. |
A021 | Roerdomp |
Doel | Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 7 paren (territoria). |
Toelichting | Roerdompen broeden verspreid in rietmoerassen en brede (riet)moerasoevers langs de kust. Jaarlijks worden er 3-9 territoria vastgesteld. De aantallen fluctueren enigszins zonder een eenduidige trend. Het gebied levert onvoldoende draagkracht voor een zelfstandige sleutelpopulatie, maar draagt wel bij aan de draagkracht in de regio Friesland en in mindere mate aan die van Noord-Holland ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie. |
A034 | Lepelaar |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 25 paren. |
Toelichting | De populatie in dit gebied heeft zich ontwikkeld van 6 broedparen in 1997 tot 51 broedparen in 2006. Het voorlopige maximum was 66 broedparen in 2002. Het gewenste doelniveau is gebaseerd op het vijfjarig gemiddelde van de jaren 1999-2003 van 26,6 broedparen. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie. |
A081 | Bruine kiekendief |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 25 paren. |
Toelichting. | Langs de Friese IJsselmeerkust is de bruine kiekendief van oudsher een broedvogel. De populatieomvang varieerde tussen 14 broedparen in 1997 en 26 broedparen in 2000 en 2002. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding is behoud voldoende. Het gewenste doelniveau is gelijk aan het vijfjarig gemiddelde van de jaren 1999-2003. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie |
A119 | Porseleinhoen |
Doel | Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 18 paren. |
Toelichting | Het aantal paren fluctueert sterk door afhankelijkheid van de geschiktheid van het lokale habitat (met name plas-dras moeras en grasland in de vestigingsperiode mei-juni). Gezien de landelijke zeer ongunstige staat van instandhouding is herstel van een populatie op het recente relatief hoge niveau gewenst. Goede jaren waren 1998 en 2000 met respectievelijk 18 en 17 broedparen. Het gewenste doelniveau heeft betrekking op gunstige jaren. Het betreft een relatief geïsoleerde populatie en er is onvoldoende draagkracht voor een zelfstandige sleutelpopulatie. |
A137 | Bontbekplevier |
Doel | Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 13 paren. |
Toelichting | De bontbekplevier broedt van oudsher langs de kusten van het IJsselmeer. Na de afsluiting zijn de aantallen sterk teruggelopen, al broeden ze ook tegenwoordig nog op geschikte broedlocaties, in de vorm van rustige, schaars begroeide, zandige, liefst schelpenrijke, of stenige oeverzones. Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is herstel van een populatie op het relatief hoge niveau gewenst. In het jaar 2000 zijn 13 broedparen geteld. Het gebied heeft een functie in de gedeeltelijke compensatie van het verlies in de Waddenzee waardoor de populatie landelijk stabiel blijft. De populatie vormt een belangrijke stapsteen, maar er is onvoldoende draagkracht voor een zelfstandige sleutelpopulatie. |
A151 | Kemphaan |
Doel | Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 20 paren. |
Toelichting | De kemphaan is van oorsprong een talrijke broedvogel van vochtige tot natte graslanden met in 1987 nog 42 paren. De populatie is, in lijn met de algehele tendens in Nederland, sterk afgenomen. Sinds 1992 fluctueert het aantal paren sterk met een duidelijk neergaande trend (0-8 paren). Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is uitbreiding van de populatie gewenst. Bij de vaststelling van de hoogte van de draagkracht is rekening gehouden met het gegeven dat delen van het broedgebied langs de Friese IJsselmeerkust niet tot het Natura 2000-gebied behoren. Het gebied levert onvoldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie maar draagt wel bij aan de draagkracht in de regio Friesland ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie. |
A156 | Grutto |
Doel | Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 30 broedparen. |
Toelichting | De grutto broedt al geruime tijd in dit gebied. De populatie heeft een negatieve trend tot een huidige populatie van 20 broedparen. De soort broedt op de buitendijkse gronden van de Friese IJsselmeerkust tussen Makkum en Hindeloopen. Vanwege de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding van de populatie en de negatieve lokale trend is uitbreiding van de populatie (t.o.v. 2025) noodzakelijk. Gezien het landelijke doel voor de populatie, is het belangrijk dat de potentie voor ten minste 30 broedparen wordt benut, door het leefgebied op bestaande locaties te verbeteren en in beperkte mate uit te breiden. Daarvoor is het belangrijk dat de draagkracht van het gebied voortdurend toeneemt, zodanig dat er in 2050 30 paren kunnen broeden. Deze populatieomvang is in 2050 haalbaar. Deze populatieomvang is kleiner dan de omvang die in het verleden is voorgekomen. Het gebied levert voldoende draagkracht voor een zelfstandige sleutelpopulatie. |
A193 | Visdief |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 3.300 paren. |
Toelichting | De visdief is van oudsher een talrijke broedvogel langs de kusten van het IJsselmeer, zowel op platen en eilandjes als op buitendijks grasland. Met de terugval in de landelijke populatie in de jaren zestig namen ook de aantallen in het IJsselmeer af, al was de terugval minder dramatisch dan elders in Nederland. Begin jaren tachtig broedden weer circa 2.000 paren in het gebied (maximaal 2.455 in 1982), waarna een geleidelijke afname inzette tot circa 1.300 paren begin jaren negentig. Na de aanleg van vogeleiland de Kreupel groeide de populatie uit tot ruim 5.000 paren (maximaal 5.380 in 2008), goed voor ruim 25% van de Nederlandse populatie. Deze groei ging deels ten koste van andere broedlocaties in IJsselmeer en Waddenzee. In 2009 zakte het aantal broedparen op de Kreupel weer in tot net onder de 2.000 paren. De laatste tien jaar broedden er jaarlijks gemiddeld 3.338 paren in het IJsselmeer. Het hiervan afgeleide doelniveau van 3.300 heeft betrekking op gunstige jaren, waarbij voldaan wordt aan de voorwaarde dat er voldoende broedgelegenheid aanwezig is op en rond de Kreupel. De aantalsmatige verdeling van de broedkolonies in het IJsselmeer en de Waddenzee lijkt namelijk samen te hangen met aanbod aan ruimte voor nestplaatsen. Vanwege onzekerheid over de bijdrage van de Kreupel aan de totale draagkracht van het hele gebied op langere termijn zal, gelet op de plotselinge afname in 2009, de doelstelling in 2015 worden geëvalueerd. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie. |
A292 | Snor |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 40 paren. |
Toelichting | De meeste paren van de snor broeden op de Makkumerwaarden. Elders langs de Friese en West-Friese kust is slechts een enkel paartje te vinden. Essentieel zijn rietmoerassen en brede (riet)moerasoevers met een flink aandeel vitaal waterriet. Goede telgegevens ontbreken voor een groot deel, zodat van de ontwikkeling van deze populatie weinig bekend is. In de periode 1999-2003 wordt het gemiddeld aantal paren geschat op 43. Ondanks de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding wordt behoud van het leefgebied niet ten doel gesteld aangezien onvoldoende trendgegevens beschikbaar zijn om herstel in te schatten. Het gebied levert onvoldoende draagkracht voor een zelfstandige sleutelpopulatie, maar draagt wel bij aan de draagkracht in de regio Friese meren ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie. |
A295 | Rietzanger |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 990 paren. |
Toelichting | De rietzanger is langs de Friese IJsselmeerkust van oudsher een broedvogel van rietmoerassen en brede (riet)moerasoevers, met een zwaartepunt op de Makkumerwaarden. Het gewenste niveau voor een sleutelpopulatie van 100 paren wordt hier jaarlijks gehaald. Langs de Noord-Hollandse kust is het aantal broedparen geringer. Zij behoren tot de populatie van Noord-Holland-Noord. In de periode 1999-2003 wordt het gemiddeld aantal paren geschat op 990. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding, met betrekking tot het leefgebied en de populatieomvang, is behoud voldoende. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie. |
H
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
A005 | Fuut |
Doel | Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 2.200 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen futen zijn van nationale betekenis en waren in de jaren tachtig ook van internationale betekenis. Het IJsselmeer heeft voor de fuut met name functie als foerageergebied en ruigebied. Het gebied levert de grootste bijdrage in Nederland na Grevelingen (voorheen leverde het IJsselmeer de grootste bijdrage) en is vooral van belang in de maanden augustus-oktober (ruiperiode). Voorheen vormde het IJsselmeer een belangrijke ruiconcentratie van circa 10.000 vogels voor de Friese zuidwesthoek, deze populatie is in de loop van de jaren negentig nagenoeg verdwenen. Een nieuwe concentratie heeft zich in de ruitijd ontwikkeld aan de westkant van het meer, met een zwaartepunt ten noorden van Enkhuizen, maar de aantallen zijn aanzienlijk lager (circa 1.000 vogels). De afname komt overeen met die van andere visetende watervogels en is geconcentreerd rond 1992, toen het bestand van de belangrijkste prooisoort, spiering, afnam. De draagkrachtinschatting is gebaseerd op telgegevens (maandgemiddelden) over de periode juli 1980 tot en met juni 1992. Voor het IJsselmeer geldt dat er onzekerheden zijn met betrekking tot de ontwikkelingen van de kwaliteit van het leefgebied, in het bijzonder de beschikbaarheid van spiering als voedsel. Deze onzekerheden betreffen daarmee ook de te verwachten |
A017 | Aalscholver |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 8.100 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen aalscholvers zijn van internationale en grote nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. De draagkrachtindicatie heeft betrekking op de foerageerfunctie. Het IJsselmeer levert de grootste bijdrage in Nederland. Hoge aantallen komen voor in de maanden maart-oktober. Het gebied is ook van toenemend belang als overwinteringsgebied. Zowel op de lange termijn als recent, is er sprake van een sterke toename. Dat laatste mede als gevolg van de vestiging van een kolonie in De Ven bij Andijk en één op het nieuw aangelegde eiland De Kreupel, die in korte tijd is uitgegroeid tot de grootste kolonie van Nederland. Er is een duidelijke relatie met de populatie van het Markermeer en de Oostvaardersplassen/Lepelaarplassen, die juist in aantal is afgenomen. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. |
A034 | Lepelaar |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 30 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen lepelaars zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied. Recent is de populatie sterk toegenomen. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. |
A037 | Kleine zwaan |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 20 vogels (seizoensgemiddelde) voor het foerageergebied en gemiddeld 1.600 vogels (seizoensmaximum) voor het gebied als slaapplaats. |
Toelichting | Aantallen kleine zwanen zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. Het gebied levert als slaapplaats een relatief grote bijdrage. De soort is vooral aanwezig van oktober-december, sterk geconcentreerd langs de Friese kust, waar ze foerageren op waterplanten. Sinds de jaren tachtig is de populatie toegenomen, maar momenteel is bij de foeragerende vogels geen sprake van een duidelijke trend. De landelijke afname van de kleine zwaan (staat van instandhouding matig ongunstig) is deels verbonden aan fluctuaties in de omvang van de internationale populatie en heeft in het IJsselmeergebied mogelijk tevens te maken met concurrentie met andere soorten (knobbelzwaan). Behoud van de huidige situatie is voldoende, de waarschijnlijke oorzaak van de landelijk ongunstige staat van instandhouding is niet gelegen in dit gebied. |
A039 | Toendrarietgans |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied. |
Toelichting | Aantallen toendrarietganzen zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als slaapplaats, het gebied levert als slaapplaats een relatief grote bijdrage. Gegevens zijn niet toereikend voor een trendanalyse. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. |
A040 | Kleine rietgans |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 30 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen kleine rietganzen zijn van grote internationale en grote nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en levert een grote bijdrage als slaapplaatsfunctie voor vogels die onder andere |
A041 | Kolgans |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 4.400 vogels (seizoensgemiddelde) voor het foerageergebied en gemiddeld 19.000 vogels (seizoensmaximum) voor het gebied als slaapplaats. |
Toelichting | Aantallen kolganzen zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. Het IJsselmeer is één van de grootste slaapplaatsen voor kolganzen in Nederland. De soort is aanwezig in november-februari, vrijwel uitsluitend langs de (gehele) Friese kust. De populatie is toegenomen, al zijn aantallen foeragerende vogels van jaar op jaar sterk fluctuerend, recent is er geen duidelijke trend. Er is een relatie met de foerageergebieden op binnendijkse graslanden. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. |
A043 | Grauwe gans |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 580 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Het gebied heeft voor de grauwe gans met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. De draagkrachtindicatie heeft betrekking op de foerageerfunctie. De soort is het hele jaar present, vooral langs de gehele Friese kust en vooroever Andijk. Het aantalsverloop vertoont een sterk positieve trend, ook bij de vogels die in het gebied foerageren. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. De doelstelling heeft geen betrekking op de eventuele functie van het gebied als broedgebied voor deze soort. |
A045 | Brandgans |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 1.500 vogels (seizoensgemiddelde) voor het foerageergebied en gemiddeld 26.200 (seizoensmaximum) voor het gebied als slaapplaats. |
Toelichting | Aantallen brandganzen zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. Het IJsselmeer is één van de grootste slaapplaatsen voor brandganzen in Nederland. De soort is aanwezig van oktober-april, met een accent op februari-april, vlak voor de wegtrek en vrijwel alleen langs de Friese kust. Er is een relatie met foerageergebieden op binnendijkse graslanden. Het aantalsverloop vertoont een positieve trend met een sterke toename in maart en april. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. De doelstelling heeft geen betrekking op de eventuele functie van het gebied als broedgebied voor deze soort. |
A048 | Bergeend |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 210 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Het gebied heeft voor de bergeend met name een functie als foerageergebied. De soort is het hele jaar present, met een piek in oktober/november als het lagere winterpeil is ingesteld en op droogvallende grond of in ondiep water gefoerageerd kan worden. Aantallen zijn afgenomen sinds de eerste helft van de jaren negentig, maar lijken recent weer toe te nemen. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. |
A050 | Smient |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 10.300 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen smienten zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als slaapplaats en als foerageergebied. De draagkrachtindicatie heeft betrekking op de slaapplaatsfunctie. Het IJsselmeer is het zesde belangrijkste gebied in Nederland (binnen het Natura 2000-netwerk) op grond van seizoensgemiddelden. De smient is een overwinteraar en vooral aanwezig van oktober-maart, zowel langs de Friese westkust als langs de kusten van Noord-Holland (met name Andijk). Er is een relatie met foerageergebieden op binnendijkse graslanden. Aantallen vertonen een doorgaande toename, vooral in september-november. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. De doelstelling heeft geen betrekking op de eventuele functie van het gebied als broedgebied voor deze soort. |
A051 | Krakeend |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 200 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen krakeenden zijn van internationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied. De soort is het hele jaar present, maar met een piek in augustus/september. In die periode komt de krakeend vooral voor langs het noordelijk deel van de Friese westkust, Steile Bank en vooroever Andijk en in de rest van het jaar verspreid. Aantallen fluctueren, er is geen duidelijke trend. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. |
A052 | Wintertaling |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 280 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Het gebied heeft voor de wintertaling met name een functie als foerageergebied. De soort is vooral aanwezig in de trektijd, augustus- november en maart. In die periode komt de wintertaling voor langs de Friese westkust, Steile Bank, baai van Lemmer en vooroever Andijk. Aantallen zijn recent afgenomen. De soort verkeert landelijk in een matig ongunstige staat van instandhouding, maar op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd. |
A053 | Wilde eend |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 3.800 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Het gebied heeft voor de wilde eend met name een functie als foerageergebied. Het IJsselmeer is het zevende belangrijkste gebied in Nederland (binnen het Natura 2000-netwerk) op grond van seizoensgemiddelden. De soort is vooral een wintergast (september- februari) en komt voor verspreid over het gehele gebied, minder langs de Houtrib- en Afsluitdijk. De belangrijkste concentraties bevinden zich langs de Friese westkust, Steile Bank en vooroever Andijk. Er is geen duidelijke positieve of negatieve trend. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding |
A054 | Pijlstaart |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 60 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Het gebied heeft voor de pijlstaart met name een functie als foerageergebied. De soort is vooral doortrekker in september-november en in maart. Het voorkomen is beperkt tot de Friese kust en de vooroever Andijk. Aantallen zijn laag en fluctueren sterk. Er is geen duidelijke trend. Behoud van de huidige situatie is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd. |
A056 | Slobeend |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 60 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Het gebied heeft voor de slobeend met name een functie als foerageergebied. De soort is het talrijkst in de nazomer (augustus). Het voorkomen is nagenoeg beperkt tot de Friese kust (met name Makkumer Noordwaard) en de vooroever Andijk. Er is geen duidelijke trend, mogelijk licht positief, maar met sterke fluctuaties. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. |
A059 | Tafeleend |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 310 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen tafeleenden waren in de periode 1993-1997 van internationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied. Voorheen leverde het IJsselmeer een zeer grote bijdrage als overwinteringsgebied (met name oktober-december), maar rond 1995, juist in de wintermaanden, zijn aantallen zeer sterk afgenomen. Deze afname is veel sterker dan bij kuifeenden (A061) en is waarschijnlijk mede te verklaren door de aanzuigende werking van de randmeren, waar aanpak van eutrofiëring rond die tijd resulteerde in een verbetering van het leefgebied, terwijl die in het IJsselmeer nauwelijks veranderde. Behoud van de huidige situatie is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd. |
A061 | Kuifeend |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 11.300 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen kuifeenden zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied. Na het Markermeer & IJmeer levert het IJsselmeer in Nederland de grootste bijdrage. De aantallen in de ruiperiode (juli-oktober) vertonen een beperkte doorgaande toename in deelgebieden langs de Afsluitdijk en vooral bij de zuidelijke helft van de Houtribdijk en voor Lelystad. Overwinterende aantallen waren toegenomen tot begin jaren negentig, daarna weer enigszins afgenomen, waarschijnlijk in relatie tot toe-, respectievelijk afname van het aantal driehoeksmosselen, bij beide was sprake van enige ruimtelijke variatie in trends. De afname is elders in het IJsselmeergebied (randmeren) gecompenseerd. Behoud van de huidige situatie is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd. |
A062 | Topper |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 15.800 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen toppers zijn van zeer grote nationale en grote internationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort onder andere een functie als foerageergebied. Het IJsselmeer levert als overwinteringsgebied in Nederland de grootste bijdrage, maar het belang wordt mogelijk overschat door een ondertelling van concentraties in zoute wateren. In 1988 was er sprake van een sterke toename in aantallen, waarschijnlijk in samenhang met verslechteringen in het leefgebied in de Waddenzee. Omstreeks 1995 namen de aantallen weer af tot het oude niveau. Behoud van de huidige situatie is voldoende ondanks de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding, want in tegenstelling tot de zoute wateren heeft de recente afname in het IJsselmeer niet geleid tot lagere aantallen dan voor de hierboven beschreven tijdelijke toename. |
A067 | Brilduiker |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 310 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen brilduikers zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied. De soort is een overwinteraar, aanwezig van november-maart in wisselende aantallen (moeilijk telbare soort). Begin jaren tachtig is de populatie sterk afgenomen, daarna min of meer stabiel gebleven met recent mogelijk een lichte afname. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. |
A068 | Nonnetje |
Doel | Uitbreiding omvang en/of kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor behoud van een populatie van gemiddeld 180 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen nonnetjes zijn van nationale en internationale betekenis. Het IJsselmeer heeft voor het nonnetje met name functie als foerageergebied. Het IJsselmeer en Markermeer & IJmeer leveren de grootste bijdrage in Nederland en herbergen samen meer dan de helft van de Nederlandse vogels in het monitoringsnetwerk. Na afname in het Markermeer levert het IJsselmeer nu de grootste bijdrage. De soort is een overwinteraar, aanwezig van december-maart en tijdens strenge winters (wanneer de Oostzee dichtvriest) in verhoogde aantallen. Het |
A070 | Grote zaagbek |
Doel | Uitbreiding omvang en/of kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 1.850 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen grote zaagbekken zijn van internationale en grote nationale betekenis. Het IJsselmeer heeft voor de grote zaagbek onder andere functie als foerageergebied. Het IJsselmeer levert de grootste bijdrage in Nederland met gemiddeld ongeveer de helft van de vogels in het monitoringsnetwerk. De soort is een overwinteraar, aanwezig van november-maart en tijdens strenge winters (wanneer de Oostzee dichtvriest) in verhoogde aantallen. Het |
A125 | Meerkoet |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 3.600 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Het gebied heeft voor de meerkoet met name een functie als foerageergebied. Het gebied levert de grootste bijdrage na de Veluwerandmeren en het Markermeer & IJmeer, op grond van seizoensmaxima. Rond 1990 was er sprake van verhoogde aantallen, sinds circa 1993 zijn er lagere aantallen, weliswaar stabiel. Het aantalsverloop vertoont een doorgaande toename in de maanden juli-september, (wanneer er onder andere op waterplanten wordt gefoerageerd) en is in de maanden daarna min of meer stabiel (wanneer onder andere op driehoeksmosselen en gras wordt gefoerageerd), met uitzondering van de piek rond 1990. |
A132 | Kluut |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 20 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Het gebied heeft voor de kluut met name een functie als foerageergebied. Aantallen fluctueren sterk, in de IJsselmeerregio zijn de aantallen sterk afgenomen. Behoud van de huidige situatie is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd. |
A140 | Goudplevier |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 9.700 vogels (seizoensmaximum). |
Toelichting. | Aantallen goudplevieren zijn van nationale en internationale betekenis Binnen het Natura 2000-netwerk levert het gebied de grootste bijdrage na de Waddenzee. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als slaapplaats en als foerageergebied. Behoud van de huidige situatie is voldoende, de waarschijnlijke oorzaak van de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is niet gelegen in dit gebied. |
A151 | Kemphaan |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 2.100 vogels (seizoensmaximum) voor het foerageergebied en gemiddeld 17.300 vogels (seizoensmaximum) voor het gebied als slaapplaats. |
Toelichting | Aantallen kemphanen zijn van internationale en zeer grote nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. Het IJsselmeer levert als slaapplaats in Nederland de grootste bijdrage. Aantallen van vogels die overdag aanwezig zijn, fluctueren sterk. Van de aantallen die het gebied gebruiken als slaapplaats is onvoldoende bekend. In de regio is sprake van een negatieve tendens. De kemphaan verkeert landelijk in een matig ongunstige staat van instandhouding. Er is geen landelijke herstelopgave van toepassing, dus handhaving van de huidige situatie is voldoende. |
A156 | Grutto |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 290 vogels (seizoensgemiddelde) voor het foerageergebied en gemiddeld 2.200 vogels (seizoensmaximum) voor het gebied als slaapplaats. |
Toelichting | Aantallen grutto’s zijn van internationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. Het gebied levert als foerageergebied en slaapplaats één van de grootste bijdragen in Nederland. Er is geen duidelijke trend in de foeragerende aantallen. De landelijke staat van instandhouding is zeer ongunstig op grond van de band tussen de trekvogelaantallen en de afnemende broedvogelpopulatie. Handhaving van de huidige situatie is voldoende omdat de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding vooral betrekking heeft op gebieden buiten het Natura 2000-netwerk. |
A156 | Grutto |
Doel | Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een foeragerende populatie van gemiddeld 290 vogels (seizoensgemiddelde) en uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een slapende populatie van gemiddeld 2.200 vogels (seizoensmaximum). |
Toelichting | Aantallen grutto’s (inclusief IJslandse grutto’s) zijn van internationaal en nationaal belang. De populatie foeragerende grutto’s heeft een gemiddeld seizoensgemiddelde van 100 individuen in de periode 2017/2018-2022/2023. In dezelfde periode bedroeg het gemiddelde seizoensmaximum van de in het gebied slapende grutto's 970 vogels. Voorafgaand aan deze periode was er een negatieve trend. De verspreiding buiten de broedperiode is ruimer dan alleen de graslanden van het broedgebied, ook andere oeverzones en zandbanken voor de kust worden gebruikt. De rust- en slaapplaatsen bevinden zich op natte locaties (plas-dras). De recente beoordeling van de landelijke staat van instandhouding is ongunstig voor de aspecten kwaliteit leefgebied en omvang populatie. Het is noodzakelijk dat het leefgebied en de populatie zo snel mogelijk worden hersteld tot een populatieaantal van ten minste 290 foeragerende vogels en 2.200 slapende/rustende vogels. De uitbreiding en verbetering van het leefgebied is alleen noodzakelijk voor zover er verslechtering heeft plaatsgevonden van het leefgebied sinds de aanwijzing als Vogelrichtlijngebied. Een verdere verbetering van de kwaliteit van het leefgebied respectievelijk uitbreiding van de populatie is niet noodzakelijk, omdat de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding vooral betrekking heeft op gebieden buiten het Natura 2000-netwerk. |
A160 | Wulp |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 310 vogels (seizoensgemiddelde) voor het foerageergebied en gemiddeld 3.500 vogels (seizoensmaximum) voor het gebied als slaapplaats. |
Toelichting | Het gebied heeft voor de wulp met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. Het IJsselmeer is de grootste binnenlandse slaapplaats. Vanaf 1994 zijn de aantallen toegenomen. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. |
A177 | Dwergmeeuw |
Doel | Uitbreiding omvang en/of kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 85 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen dwergmeeuwen zijn van grote nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort onder andere een functie als foerageergebied. Mogelijk levert het IJsselmeer de grootste bijdrage in Nederland. De soort is het hele jaar in het gebied aanwezig, maar vooral in de wintermaanden (september-januari). Het zwaartepunt van de verspreiding is in het noorden van het gebied. Aantallen in de tellingen wisselen sterk en vertegenwoordigen slechts een (klein) deel van de aanwezige vogels, omdat deze soort moeilijk telbaar is door het voorkomen midden op het meer en een concentratie achter schepen. Specifieke tellingen vanaf het water leverden bijvoorbeeld in 1982/1983 ongeveer 5.000 vogels op. De reguliere tellingen in de jaren negentig vallen gemiddeld aanzienlijk lager uit dan in de jaren tachtig. De landelijke staat van instandhouding is matig ongunstig op onderdeel leefgebied, in het bijzonder vanwege de verslechterde voedselsituatie voor visetende watervogels in het IJsselmeer rond 1992. De draagkrachtinschatting is gebaseerd op telgegevens (maandgemiddelden) over de periode juli 1980 tot en met juni 1992. Voor het IJsselmeer geldt dat er onzekerheden zijn met betrekking tot de ontwikkelingen van de kwaliteit van het leefgebied, in het bijzonder de beschikbaarheid van spiering als voedsel. Deze onzekerheden betreffen daarmee ook de te verwachten aantalontwikkeling. Mogelijkheden voor verbetering van de kwaliteit van het leefgebied worden nader onderzocht in de Autonome Neerwaartse Trendstudie IJG (ANT). Deze studie moet antwoord geven op de vraag in hoeverre herstel van de spieringstand realistisch is. Verbetering van de kwaliteit van het leefgebied is nodig voor het behalen van een landelijk gunstige staat van instandhouding. Daarom is voor de dwergmeeuw een verbeterdoelstelling geformuleerd. Indien uit de ANT studie blijkt dat de verbeterdoelen niet realiseerbaar zijn zal deze uitkomst mede beoordeeld worden in de evaluatie van het doelendocument in 2015. |
A190 | Reuzenstern |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 40 vogels (seizoensmaximum). |
Toelichting | Aantallen reuzensterns zijn van zeer grote nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als slaapplaats en als foerageergebied. Het IJsselmeer levert voor deze soort verreweg de grootste bijdrage in Nederland. De soort is een doortrekker, vooral aanwezig in augustus en september. De aantallen zijn toegenomen. In de reguliere tellingen zijn sinds 1999 jaarlijks 5-8 vogels geteld. Specifieke tellingen komen aanzienlijk hoger uit, bijvoorbeeld 60 vogels in de Makkumer- en Workumerwaard in augustus 2002. Andere belangrijke rustplaatsen zijn de Steile Bank en omgeving en in de nabije toekomst mogelijk het nieuwe eiland De Kreupel. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. |
A197 | Zwarte stern |
Doel | Uitbreiding omvang en/of kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 73.200 vogels (seizoensmaximum) voor het gebied als foerageergebied. |
Toelichting | Aantallen zwarte sterns zijn van internationale en grote nationale betekenis. Het gebied heeft voor de soort met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. Mogelijk levert het IJsselmeer voor deze soort in Nederland de grootste bijdrage. De soort is een doortrekker, met name aanwezig in de nazomer, met een sterke piek in augustus. Tijdens de najaarstrek levert het IJsselmeer één van de grootste bijdragen in Nederland, waarbij het vrijwel de hele Nederlandse populatie herbergt. Aansluitend hierop is het seizoensmaximum in het doelniveau gericht op de landelijke gewenste doelstelling van de soort. Aantallen in de dagtellingen wisselen sterk en vertegenwoordigen slechts een (klein) deel van de aanwezige vogels, omdat ze moeilijk telbaar zijn door het voorkomen midden op het meer. Slaapplaatsen herbergen tienduizenden vogels (tot 100.000). De belangrijkste slaapplaats voor vogels die op het IJsselmeer foerageren is sinds 2003 De Kreupel. Slaapplaatsen binnen het gebied zijn vaak tijdelijk vanwege vegetatiesuccessie (Oostvaardersplassen, recenter het Naviduct). Op grond van de reguliere tellingen zijn aantallen afgenomen; sinds 1996 zijn de aantallen veel stabieler op een aanzienlijk lager niveau dan daarvoor. Het gebied draagt aanzienlijk bij aan de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding door middel van de verslechterde voedselsituatie. De draagkrachtinschatting is gebaseerd op telgegevens (maandgemiddelden) over de periode juli 1980 tot en met juni 1992. Voor het IJsselmeer geldt dat er onzekerheden zijn met betrekking tot de ontwikkelingen van de kwaliteit van het leefgebied, in het bijzonder de beschikbaarheid van spiering als voedsel. Deze onzekerheden betreffen daarmee ook de te verwachten aantalontwikkeling. Mogelijkheden voor verbetering van de kwaliteit van het leefgebied worden nader onderzocht in de Autonome Neerwaartse Trendstudie IJG (ANT). Deze studie moet antwoord geven op de vraag in hoeverre herstel van de spieringstand realistisch is. Verbetering van de kwaliteit van het leefgebied is nodig voor het behalen van een landelijk gunstige staat van instandhouding. Daarom is voor de zwarte stern een verbeterdoelstelling geformuleerd. Indien uit de ANT studie blijkt dat de verbeterdoelen niet realiseerbaar zijn zal deze uitkomst mede beoordeeld worden in de evaluatie van het doelendocument in 2015. |
I
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
De vogelsoorten waarvoor het gebied Friese IJsselmeerkust in 1998 is aangewezen, betreffen een opsomming van vogelsoorten waaraan het gebied zijn natuurwetenschappelijke betekenis ontleent. Niet eerder dan bij de aanwijzing van 49 Vogelrichtlijngebieden in 2000 is vastgesteld voor welke soorten op grond van artikel 4 van de Vogelrichtlijn een verplichting bestaat voor het treffen van speciale beschermingsmaatregelen in de vorm van de aanwijzing van gebieden (in de richtlijn aangeduid als “speciale beschermingszones”)22. Dit betreft in de eerste plaats 46 soorten die zijn opgenomen in bijlage I van de Vogelrichtlijn23. Daarnaast zijn gebieden aangewezen voor 51 (andere) trekkende vogelsoorten zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn.
De vogelsoorten waarvoor het gebied IJsselmeer in 2000 is aangewezen, zijn indertijd ontleend aan SOVON (2000)24. De numerieke criteria die daarin zijn opgenomen zijn ontleend aan de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000)25. Een gebied wordt slechts aangewezen voor de soorten waarvoor het gebied van landelijke betekenis is. Hiervan is in beginsel sprake indien het gebied minstens 1% van de landelijke broedpopulatie herbergt, indien 0,1% van de biogeografische populatie geregeld in het gebied verblijft of indien het gebied in combinatie met andere gebieden voldoende bijdrage kan leveren aan een sleutelpopulatie.
Voor eventuele toevoeging of verwijdering van vogelsoorten is gebruik gemaakt van SOVON & CBS (2005)26 waarin de ontwikkeling van vogelaantallen in de laatste decennia is beschreven. Dit rapport heeft ten grondslag gelegen aan de formulering van de instandhoudingsdoelstellingen voor de Vogelrichtlijnsoorten. In bijlage 1 van dit rapport zijn de verschillen aangegeven tussen de soortenlijsten per gebied die in beide aangehaalde rapporten zijn opgenomen. Om ecologische redenen, die in voorkomende gevallen hieronder zijn vermeld, is soms van deze algemene criteria afgeweken. Deze werkwijze heeft voor de lijst van vogelsoorten waarvoor dit gebied is aangewezen, de volgende consequenties:
Van de oorspronkelijke aanwijzingen (1998 en 2000) zijn de volgende vogelsoorten als broedvogels gehandhaafd: aalscholver (017), roerdomp (A021), bruine kiekendief (A081), porseleinhoen (A119), bontbekplevier (A137), kemphaan (A151), visdief (A193), snor (A292) en rietzanger (A295).
Van de oorspronkelijke aanwijzingen (1998 en 2000) zijn de volgende vogelsoorten als niet-broedvogels gehandhaafd: fuut (A005), aalscholver, lepelaar (A034), kleine zwaan (A037), kleine rietgans (A040), kolgans (A041), grauwe gans (A043), brandgans (A045), bergeend (A048), smient (A050), krakeend (A051), wintertaling (A052), wilde eend (A053), pijlstaart (A054), slobeend (A056), tafeleend (A059), kuifeend (A061), topper (A062), brilduiker (A067), nonnetje (A068), grote zaagbek (A070), meerkoet (A125), kluut (A132), goudplevier (A140), kemphaan, grutto (A156), wulp (A160), dwergmeeuw (A177), reuzenstern (A190) en zwarte stern (A197).
In aanvulling op de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied IJsselmeer (2000), maar conform het ontwerpbesluit (2007), is het gebied ook aangewezen voor de volgende trekvogelsoort zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn: toendrarietgans (A039) als niet-broedvogel. Het gemiddeld aantal vogels in het gebied meer bedraagt dan 0,1% van de biogeografische populatie. Het gebied voldoet hiermee aan het criterium voor opname van deze soort.
In afwijking van de aanwijzing van de Friese IJsselmeerkust (1998), maar conform het ontwerpbesluit (2007), zijn zes vogelsoorten van bijlage I niet meer opgenomen: wilde zwaan (A038), blauwe kiekendief (A082), kwartelkoning (A122), kraanvogel (A127), kluut (A132) en velduil (A222). De vermelding in het oorspronkelijke aanwijzingsbesluit stamt uit de periode van voor 2000 waarin de soortkeuze nog niet werd gebaseerd op aantalscriteria. Het gebied blijkt daaraan na toetsing aan telgegevens niet te voldoen is daarmee van onvoldoende betekenis voor de instandhouding van de broedpopulatie op landelijke schaal (blauwe kiekendief, kwartelkoning, kluut en velduil) of van onvoldoende betekenis voor de instandhouding van de biogeografische populatie (wilde zwaan en kraanvogel).
In afwijking van de oorspronkelijke aanwijzing van IJsselmeer (2000) maar conform het ontwerpbesluit (2007), is het gebied niet aangewezen voor de volgende twee vogelsoorten van bijlage I van de Vogelrichtlijn: kleine zilverreiger (A026) en slechtvalk (A103) als niet- broedvogels. Op grond van toegenomen kennis over aantallen, verspreiding en populatieomvang zijn voor deze soorten alleen instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor de vijf gebieden met de grootste bijdrage. Dit gebied valt daarbuiten en is slechts van geringe betekenis voor de landelijke staat van instandhouding van deze soorten als niet- broedvogel.
In afwijking van de aanwijzing van de Friese IJsselmeerkust (1998), maar conform het ontwerpbesluit (2007), is het gebied niet aangewezen voor de volgende trekvogelsoort zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn: watersnip (A153) als broedvogel. In de peilperiode 1993-1997 noch in de periode 1999-2003 overschreed de soort de minimumwaarde (1% van de landelijke broedpopulatie) die wordt gesteld aan opname.
In afwijking van de oorspronkelijke aanwijzing van IJsselmeer (2000), maar conform het ontwerpbesluit (2007), is het gebied niet aangewezen voor de volgende trekvogelsoort zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn: scholekster (A130) als niet-broedvogel. De scholekster kwalificeerde in 1993-1997 als zogenaamde begrenzingssoort, maar in 1999- 2003 niet meer als gevolg van een sterke afname. Ondanks de landelijke verbeteropgave is de soort verwijderd omdat de oorzaken van landelijke populatieafname niet in dit gebied gelegen zijn.
In aanvulling op het ontwerpbesluit (2007), maar conform de oorspronkelijke aanwijzingen (1998 en 2000) is het gebied ook aangewezen voor de volgende vogelsoort van bijlage I: lepelaar (A034) als broedvogel. Op basis van gemiddeld voorkomen in de periode 1999- 2003 voldoet het gebied aan de criteria voor opname van de soort (voorkomen 1% van de nationale broedpopulatie in het gebied).
In afwijking van de aanwijzing van de Friese IJsselmeerkust (1998), maar conform het ontwerpbesluit (2007), zijn de volgende vogelsoorten niet meer opgenomen, omdat deze soorten niet behoren tot de soorten waarvoor Vogelrichtlijngebieden worden aangewezen conform de in 2000 geformuleerde beleidslijn (zie boven): zomertaling, klein waterhoen, kleinst waterhoen, kwak, sprinkhaanrietzanger, grasmus, baardmannetje.
In afwijking van de aanwijzing van de Friese IJsselmeerkust (1998), maar conform het ontwerpbesluit (2007), zijn de volgende vogelsoorten, die waren vermeld als broedvogel, niet meer opgenomen, omdat voor deze soorten alleen voor niet-broedvogels gebieden kunnen worden aangewezen conform de in 2000 geformuleerde beleidslijn (zie boven): slobeend (A056), grutto (A156) en tureluur (A162).
In aanvulling op het Natura 2000-aanwijzingsbesluit (2009) is in 2025 de volgende trekvogelsoort zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn toegevoegd als broedvogel: grutto (A156). Het gebied herbergde minstens 0,1% van de biogeografische populatie in de periode 2016-2021.
J
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
H1330B – Schorren en zilte graslanden, binnendijks Landelijke doelstelling: behoud oppervlakte en behoud kwaliteit | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdrage | Besluit |
001 | Waddenzee | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
002 | Duinen en Lage Land Texel | behoud | behoud | B2 | aanwijzingsbesluit |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | C | conform ontwerp-wijzigingsbesluit |
114 | Krammer-Volkerak | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
115 | Grevelingen | behoud | behoud | A2 | aanwijzingsbesluit |
117 | Manteling van Walcheren | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
118 | Oosterschelde | uitbreiding | behoud | B2 | aanwijzingsbesluit |
121 | Yerseke & Kapelse Moer | behoud | behoud | A1 | aanwijzingsbesluit |
122 | Westerschelde & Saeftinghe | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
123 | Zwin & Kievittepolder | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
124 | Groote Gat | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
Van het habitattype schorren en zilte graslanden, binnendijks (H1330B) is bijna driekwart van de landelijke oppervlakte opgenomen in het Natura 2000-netwerk. De landelijke staat van instandhouding van het subtype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als respectievelijk “gunstig” en “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling wijkt af op het aspect kwaliteit, omdat de matig ongunstige staat van instandhouding van de kwaliteit het gevolg is van de ongunstige situatie in het Noord-Hollandse veenweidegebied (Polder Westzaan (091)). Door vermindering van zoute kwel staan de betreffende zilte vegetaties daar sterk onder druk. Daarom is alleen in Polder Westzaan een hersteldoelstelling neergelegd. In de Oosterschelde (118) ligt een opgave voor uitbreiding van de oppervlakte, omdat de oppervlakte aan kwelders in dit gebied sterk afwijkt van de natuurlijke situatie.
H3140 – Kranswierwateren Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdrage | Besluit |
034 | Weerribben | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
035 | De Wieden | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | B2 | conform ontwerp-wijzigingsbesluit |
073 | Markermeer & IJmeer | behoud | behoud | A1 | aanwijzingsbesluit |
074 | Zwarte Meer | behoud | behoud | B2 | wijzigingsbesluit |
076 | Veluwerandmeren | behoud | behoud | A3 | aanwijzingsbesluit |
083 | Botshol | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | uitbreiding | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
097 | Meijendel & Berkheide | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
130 | Langstraat | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
132 | Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
136 | Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit x |
146 | Sarsven en De Banen | uitbreiding | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
Het overgrote deel van de landelijke oppervlakte van het habitattype kranswierwateren is opgenomen binnen het Natura 2000-netwerk. De twee gebieden met verreweg de grootste oppervlakten uitgestrekte kranswiervelden zijn de Natura 2000-gebieden Markermeer & IJmeer (073) en Veluwerandmeren (076). De staat van instandhouding van het habitattype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan29. Echter, niet alle gebiedsdoelstellingen sluiten aan bij de landelijke doelstelling. In de gebieden IJsselmeer (072), Markermeer & IJmeer (073), Zwarte Meer (074), Veluwerandmeren (076), Botshol (083), Naardermeer (094) en Meijendel & Berkheide (097) zijn zodanige oppervlaktes, van goede kwaliteit, van dit habitattype aanwezig, dat behoud voldoende is. In de gebieden Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (092), Langstraat (130) en Sarsven en De Banen (146) is de kwaliteit van het habitattype reeds goed. Daarom is er hier op het aspect kwaliteit een behoudsdoelstelling geformuleerd.
H3150 – Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit | |||||
N2k- nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdrage | Besluit |
009 | Groote Wielen | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
010 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en … | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | verbetering | C | ontwerpbesluit |
018 | Rottige Meenthe & Brandemeer | uitbreiding | verbetering | B1 | ontwerpbesluit |
034 | Weerribben | uitbreiding | verbetering | C | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | uitbreiding | verbetering | C | ontwerpbesluit |
036 | Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht | uitbreiding | verbetering | C | ontwerpbesluit |
037 | Olde Maten & Veerslootslanden | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
038 | Uiterwaarden IJssel | uitbreiding | verbetering | C | ontwerpbesluit |
067 | Gelderse Poort | behoud | verbetering | C | ontwerpbesluit |
071 | Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem | uitbreiding | verbetering | C | ontwerpbesluit |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | A1 | doel toegevoegd x |
074 | Zwarte Meer | uitbreiding | verbetering | B2 | conform ontwerp |
076 | Veluwerandmeren | behoud | behoud | B1 | conform ontwerp |
083 | Botshol | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | uitbreiding | verbetering | B1 | ontwerpbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | uitbreiding | verbetering | B1 | ontwerpbesluit |
130 | Langstraat | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
Ongeveer de helft van de landelijke oppervlakte van het habitattype meren met krabbenscheer en fonteinkruiden wordt binnen de Natura 2000-gebieden beschermd (gebaseerd op een schatting van de oppervlakten van zowel begroeide als onbegroeide waterdelen van eutrofe meren en plassen). De landelijke staat van instandhouding van het habitattype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als ”matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan.
In verscheidene gebieden wordt afgeweken van de landelijke doelstelling. In Olde Maten & Veerslootslanden (037) zijn behoudsdoelstellingen geformuleerd, omdat uitbreiding van de oppervlakte en verbetering van de kwaliteit al in voldoende mate in andere gebieden in Noordwest-Overijssel (De Wieden en Weerribben) kan worden gerealiseerd. In andere gebieden wordt er van de landelijke doelstelling afgeweken, omdat er geen mogelijkheid (ruimte) is om het habitattype uit te breiden en/of potentie om de kwaliteit ervan te verbeteren, bijvoorbeeld in Alde Feanen (013), Gelderse Poort (067) en Botshol (083). In het Naardermeer (094) is door recent herstel een aanzienlijk areaal van het habitattype aanwezig. Behoud is derhalve voldoende.
H6430A – Ruigten en zomen, Landelijke doelstelling: behoud oppervlakte en behoud kwaliteit | |||||
N2k- nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdragea | Besluit |
010 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en … | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
034 | Weerribben | behoud | behoud | B1 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | A1 | ontwerpbesluit |
036 | Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht | behoud | behoud | B1 | ontwerpbesluit |
038 | Uiterwaarden IJssel | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
039 | Vecht- en Beneden-Reggegebied | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
067 | Gelderse Poort | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
070 | Lingegebied & Diefdijk-Zuid | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | C | conform ontwerp |
074 | Zwarte Meer | behoud | behoud | C | conform ontwerp |
083 | Botshol | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
104 | Broekvelden, Vettenbroek & Polder … | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | A2 | ontwerpbesluit |
152 | Grensmaas | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
De weergegeven relatieve bijdragen betreffen een voorlopige inschatting, omdat er nog onduidelijkheid is over de landelijke oppervlakte van dit subtype.
De landelijke staat van instandhouding van het habitattype ruigten en zomen, moerasspirea (subtype A) is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Alle gebiedsdoelstellingen sluiten aan op de landelijke doelstelling.
H6430B – Ruigten en zomen, Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en behoud/verbetering kwaliteit | |||||
N2k- nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdrageb | Besluit |
010 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en … | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
038 | Uiterwaarden IJssel | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | C | conform ontwerp |
082 | Uiterwaarden Lek | uitbreiding | behoud | C | ontwerpbesluit |
089 | Eilandspolder | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
091 | Polder Westzaan | uitbreiding | verbetering | C | ontwerpbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & … | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
101 | Duinen Goeree & Kwade Hoek | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
108 | Oude Maas | uitbreiding | behoud | C | ontwerpbesluit |
109 | Haringvliet | uitbreiding | verbetering | B1 | ontwerpbesluit |
111 | Hollands Diep | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
112 | Biesbosch | uitbreiding | behoud | A3 | ontwerpbesluit |
114 | Krammer-Volkerak | behoud c | behoud | C | concept-ontwerp |
115 | Grevelingen | behoud | behoud | B1 | ontwerpbesluit |
124 | Groote Gat | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
Verbetering kwaliteit geldt voor de brakke varianten.
De weergegeven relatieve bijdragen betreffen een voorlopige inschatting, omdat er nog onduidelijkheid is over de landelijke oppervlakte van dit subtype.
Waarschijnlijk kan dit subtype bij de huidige voortschrijdende verzoeting niet behouden blijven, maar zullen hiervoor (minder bedreigde) zoete vormen ruigten en zomen, moerasspirea (subtype A) in de plaats komen.
De landelijke staat van instandhouding van het habitattype ruigten en zomen, harig wilgenroosje (subtype B) is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Niet in alle gebieden kan de landelijke doelstelling worden nagestreefd. De doelstelling voor uitbreiding van de oppervlakte wordt enkel nagestreefd in de belangrijkste gebieden voor dit habitattype, zoals Oude Maas (108), Haringvliet (109) en Biesbosch (112).
De landelijke doelstelling voor verbetering van de kwaliteit is alleen neergelegd in gebieden die van belang zijn voor de brakke variant van dit habitattype. Slechts in twee van deze “brakke” gebieden is echter potentie voor kwaliteitsverbetering: Polder Westzaan (091) en Haringvliet (109). In de andere gebieden wordt behoud van de kwaliteit beoogd.
H7140A – Overgangs- en trilvenen, Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit | |||||
N2k- nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdrage | Besluit |
018 | Rottige Meenthe & Brandemeer | uitbreiding | verbetering | B1 | ontwerpbesluit |
025 | Drentsche Aa-gebied | uitbreiding | verbetering | B1 | ontwerpbesluit |
034 | Weerribben | uitbreiding | verbetering | B2 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | uitbreiding | behoud | A1 | ontwerpbesluit |
039 | Vecht- en Beneden-Reggegebied | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
045 | Springendal & Dal van de Mosbeek | uitbreiding | verbetering | C | ontwerpbesluit |
048 | Lemselermaten | uitbreiding | verbetering | C | ontwerpbesluit |
065 | Binnenveld | uitbreiding | verbetering | B1 | ontwerpbesluit |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | C | conform ontwerp |
094 | Naardermeer | uitbreiding | verbetering | C | ontwerpbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | uitbreiding | verbetering | B1 | ontwerpbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | uitbreiding | verbetering | C | ontwerpbesluit |
130 | Langstraat | uitbreiding | verbetering | B1 | ontwerpbesluit |
Bijna drie kwart van de landelijke oppervlakte van het habitattype overgangs- en trilvenen, trilvenen (subtype A) is opgenomen binnen het Natura 2000-netwerk. De landelijke staat van instandhouding van dit subtype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “zeer ongunstig”30. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Bijna alle gebiedsdoelstellingen sluiten aan op de landelijke opgave. In de gebieden Vecht- en Beneden-Reggegebied (039) en IJsselmeer (072) wordt van de landelijke doelstelling afgeweken en zijn er behoudsdoelstellingen geformuleerd, omdat er in deze gebieden slechts geringe oppervlakten van dit subtype aanwezig zijn.
K
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
A017 – Aalscholver Landelijke doelstelling: behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor behoud populatie | ||||||
N2k- nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
003 | Duinen Vlieland | behoud | behoud | 870 | B1 | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | 800 | B1 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | 1.000 | B1 | ontwerpbesluit |
038 | Uiterwaarden IJssel | behoud | behoud | 280 | C | ontwerpbesluit |
067 | Gelderse Poort | behoud | behoud | 230 | C | ontwerpbesluit |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | 8.000R | B2 | conform ontwerp |
073 | Markermeer & IJmeer | behoud | behoud | 8.000R | C | doel toegevoegd |
078 | Oostvaardersplassen | behoud | behoud | 8.000R | A1 | conform ontwerp |
079 | Lepelaarplassen | behoud | behoud | 8.000R | B2 | conform ontwerp |
085 | Zwanenwater & Pettemerduinen | behoud | behoud | 300 | B1 | ontwerpbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | 1.500 | B2 | ontwerpbesluit |
100 | Voornes Duin | behoud | behoud | 1.100 | B1 | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | 310 | C | ontwerpbesluit |
119 | Veerse Meer | behoud | behoud | 300 | B1 | ontwerpbesluit |
(R) Betreft een regionale doelstelling.
De landelijke staat van instandhouding van de aalscholver is voor zowel leefgebied als populatie als “gunstig” beoordeeld. De landelijke doelstelling luidt dan ook: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud van het actuele nationale populatieniveau van ten minste 20.000 paren verdeeld over ten minste 20 kolonies van ten minste 100 paren”. Het gemiddelde aantal broedparen in Nederland in 1999-2003 werd naar boven afgerond tot 21.000 paren. Dit was relatief hoog ten opzichte van de periode vanaf 1994 door tijdelijke opleving in het IJsselmeergebied in 2002 en 2003. Daarom is als landelijk doel gekozen voor een doelniveau van 20.000 paren. De gebiedsdoelen sluiten aan op de landelijke behoudopgave. De som van de populatie aantallen in de gebiedsdoelen is lager dan de landelijke doelstelling van 20.000 paren. De regionale doelstelling voor het IJsselmeergebied (8.000 broedparen) is eveneens lager dan de som van de gemiddelden 1999-2003 (9.600 broedparen) van Oostvaardersplassen, IJsselmeer en Lepelaarplassen35. De beide hiervoor genoemde afwijkingen zijn acceptabel omdat verwacht wordt dat de populatie aalscholvers als gevolg van ecologische ontwikkelingen verder zal afnemen36. Het gemiddelde aantal van het IJsselmeergebied neemt af in de richting van 8.000 broedparen. Omdat een verbetering van de waterkwaliteit wordt voorzien zal de voedselbeschikbaarheid verder afnemen. Het is daarom niet te verwachten dat het aantal van 9.600 broedparen weer bereikt zal worden.
A021 – Roerdomp Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie | ||||||
N2k- nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
002 | Duinen en Lage Land Texel | behoud | behoud | 5 | C | aanwijzingsbesluit |
005 | Duinen Ameland | behoud | behoud | 2 | C | aanwijzingsbesluit |
006 | Duinen Schiermonnikoog | behoud | behoud | 3 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
008 | Lauwersmeer | behoud | behoud | 10 | B1 | ontwerpbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | 4 | C | ontwerpbesluit |
014 | Deelen | behoud | behoud | 5 (↑) | C | conform ontwerp |
020 | Zuidlaardermeergebied | behoud | behoud | 5 (↑) | C | ontwerpbesluit |
034 | Weerribben | uitbreiding | verbetering | 10 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | 30 (↑) | B2 | ontwerpbesluit |
036 | Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht | uitbreiding | verbetering | 1 | C | ontwerpbesluit |
067 | Gelderse Poort | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
072 | IJsselmeer | uitbreiding | verbetering | 7 (↑) | B1 | conform ontwerp |
074 | Zwarte Meer | uitbreiding | verbetering | 6 (↑) | C | conform ontwerp |
075 | Ketelmeer & Vossemeer | uitbreiding | verbetering | 5 (↑) | C | conform ontwerp |
076 | Veluwerandmeren | uitbreiding | verbetering | 5 (↑) | C | conform ontwerp |
078 | Oostvaardersplassen | behoud | behoud | 40 | B2 | conform ontwerp |
085 | Zwanenwater & Pettemerduinen | behoud | behoud | 2 (↑) | C | ontwerpbesluit |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | 10 | B1 | ontwerpbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, … | behoud | behoud | 15 | B2 | ontwerpbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | uitbreiding | verbetering | 5 (↑) | C | ontwerpbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | uitbreiding | verbetering | 6 (↑) | C | ontwerpbesluit |
105 | Zouweboezem | uitbreiding | verbetering | 5 (↑) | C | ontwerpbesluit |
112 | Biesbosch | uitbreiding | verbetering | 10 (↑) | C | ontwerpbesluit |
137 | Strabrechtse Heide & Beuven | behoud | behoud | 5 | C | ontwerpbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de roerdomp is voor wat betreft de aspecten populatie en leefgebied als “zeer ongunstig” beoordeeld. De landelijke doelstelling omvat een herstelopgave voor zowel leefgebied als populatie: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding tot een populatie van ten minste 400 paren (territoria)”. De doelstelling is conform het Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004 (2000)37.
Bij de roerdomp is het streven tenminste de gewenste minimumpopulatie voor Nederland te herstellen38. Dit betekent dat het beoogde herstel deels zal moeten worden bereikt in gebieden buiten het Natura 2000-netwerk. De Waddeneilanden bieden geen verdere ruimte voor uitbreiding gelet op de beperkte beschikbaarheid van rietmoerassen in de duingebieden, hier is dan ook voor een behoudopgave gekozen. In het gebied Duinen Schiermonnikoog (006) wordt met het huidige leefgebied herstel van de populatie beoogd. Het gebied Lauwersmeer (008) wijkt af omdat uit tellingen blijkt dat het gemiddeld voorkomen van de soort in dit gebied in het (recente) verleden niet groter is geweest dan het gemiddelde voorkomen waarop de doelstelling is gebaseerd. Het is dus onzeker of het gebied meer broedvogels kan herbergen dan nu het geval is. In het gebied Deelen (014) is er recent sprake van een toename van het aantal territoria in het bestaande leefgebied. Daarom wordt hier met behoud van het leefgebied uitbreiding van de populatie nagestreefd. In het gebied Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht (036) wordt met uitbreiding en verbetering van het leefgebied gestreefd om het huidige gemiddelde aantal territoria te behouden. Voor de gebieden Oostvaardersplassen (078), Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder (090) en Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (092) is voor behoud van de populatie en het leefgebied gekozen, omdat de populatie de laatste jaren reeds sterk toegenomen is. In de gebieden Zuidlaardermeergebied (020), De Wieden (035) en Zwanenwater & Pettemerduinen (085) wordt met het huidige leefgebied een kleine uitbreiding of herstel van de populatie beoogd.
A034 – Lepelaar Landelijke doelstelling: behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor behoud populatie | ||||||
N2k- nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
001 | Waddenzee | behoud | behoud | 430 | A2 | aanwijzingsbesluit |
002 | Duinen en Lage Land Texel | behoud | behoud | 120 | B2 | aanwijzingsbesluit |
003 | Duinen Vlieland | behoud | behoud | 170 | B2 | aanwijzingsbesluit |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | 25 | C | doel toegevoegd |
078 | Oostvaardersplassen | behoud | behoud | 160 | B2 | doel aangepast a |
079 | Lepelaarplassen | behoud | behoud | 20 | C | conform ontwerp |
085 | Zwanenwater & Pettemerduinen | behoud | behoud | 70 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
100 | Voornes Duin | behoud | behoud | 100 | B2 | aanwijzingsbesluit |
114 | Krammer-Volkerak | behoud | behoud | 8 | C | concept-ontwerp |
119 | Veerse Meer | behoud | behoud | 10 | C | ontwerpbesluit |
127 | Markiezaat | behoud | behoud | 20 (↑) | C | ontwerpbesluit |
Het aantal voor Oostvaardersplassen is aangepast conform het gemiddelde van de periode 1999-2003.
De landelijke staat van instandhouding van de lepelaar is op de aspecten leefgebied en populatie beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling luidt dan ook: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud van een populatie van ten minste 1.000 paren verdeeld over ten minste 20 kolonies van ten minste 40 paren”. De gebiedsdoelstellingen sluiten hierop aan met uitzondering van Zwanenwater & Pettemerduinen (085) en Markiezaat (127). De som van de gebiedsdoelen is nu 1.135 broedparen, zodat de ondergrens van het gewenste landelijke populatieniveau is overschreden. Dat is in overeenstemming met het beleid: er is een veilige marge ingebouwd voor het populatieniveau, omdat Nederland als noordelijkste uitloper van het broedgebied in Europa een belangrijk deel van de Europese populatie binnen de landsgrenzen heeft.
A081 – Bruine kiekendief Landelijke doelstelling: behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor behoud populatie | ||||||
N2k- nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
001 | Waddenzee | behoud | behoud | 30 | B1 | aanwijzingsbesluit |
002 | Duinen en Lage Land Texel | behoud | behoud | 30 | B1 | aanwijzingsbesluit |
003 | Duinen Vlieland | behoud | behoud | 20 | C | aanwijzingsbesluit |
004 | Duinen Terschelling | behoud | behoud | 45 | B1 | aanwijzingsbesluit |
005 | Duinen Ameland | behoud | behoud | 40 | B1 | aanwijzingsbesluit |
006 | Duinen Schiermonnikoog | behoud | behoud | 25 | B1 | aanwijzingsbesluit |
008 | Lauwersmeer | behoud | behoud | 20 | C | ontwerpbesluit |
013 | Alde Feanen | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | C | ontwerpbesluit |
014 | Deelen | uitbreiding | verbetering | 5 | C | conform ontwerp |
035 | De Wieden | behoud | behoud | 20 | C | ontwerpbesluit |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | 25 | C | doel aangepast a |
078 | Oostvaardersplassen | behoud | behoud | 40 | B1 | conform ontwerp |
092 | Ilperveld, Varkensland, … | behoud | behoud | 15 | C | ontwerpbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | 20 | C | ontwerpbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | 30 | B1 | ontwerpbesluit |
114 | Krammer-Volkerak | behoud | behoud | 13 | C | concept-ontwerp |
115 | Grevelingen | behoud | behoud | 20 | C | ontwerpbesluit |
118 | Oosterschelde | behoud | behoud | 19 | C | doel toegevoegd |
122 | Westerschelde & Saeftinghe | behoud | behoud | 20 | C | conform ontwerp |
De landelijke staat van instandhouding van de bruine kiekendief is op de aspecten leefgebied en populatie als “gunstig” beoordeeld. Gezien de belangrijke functie van Nederland als noordwestelijk bolwerk in het broedgebied in Europa is een veilige marge ingebouwd in het voor Nederland na te streven populatieniveau. Het doel heeft betrekking op behoud van het huidige niveau. De landelijke doelstelling staat dan ook zowel voor omvang als kwaliteit van het leefgebied op behoud met een landelijk doelniveau van 1.300 broedparen. Voor de realisatie van de landelijke doelstelling zal aansluiting nodig zijn van nationaal beleid zoals de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur.
De gebiedsdoelstellingen sluiten aan op de landelijke doelstelling, met uitzondering van de gebieden Alde Feanen (013) en Deelen (014). Vanwege de voor de regio unieke potentie voor een sleutelpopulatie is er voor het gebied Alde Feanen gekozen voor een hersteldoelstelling. Vanwege de recente afname van de populatie in gebied Deelen is hier een beperkte herstelopgave geformuleerd, zodat de soort in het gebied behouden kan blijven.
A119 – Porseleinhoen Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie | ||||||
N2k- nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
003 | Duinen Vlieland | behoud | behoud | 4 | C | aanwijzingsbesluit |
005 | Duinen Ameland | behoud | behoud | 2 | C | aanwijzingsbesluit |
008 | Lauwersmeer | behoud | behoud | 15 | B2 | ontwerpbesluit |
009 | Groote Wielen | behoud | behoud | 4 (↑) | C | ontwerpbesluit |
010 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en … | uitbreiding | verbetering | 1 (↑) | C | ontwerpbesluit |
012 | Sneekermeergebied | behoud | behoud | 2 (↑) | C | ontwerpbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | 20 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
019 | Leekstermeergebied | behoud | behoud | 2 (↑) | C | ontwerpbesluit |
020 | Zuidlaardermeergebied | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | B2 | ontwerpbesluit |
023 | Fochteloërveen | behoud | behoud | 20 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
033 | Bargerveen | behoud | behoud | 15 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
034 | Weerribben | uitbreiding | verbetering | 30 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | 20 | B2 | ontwerpbesluit |
036 | Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht | behoud | behoud | 10 (↑) | C | ontwerpbesluit |
038 | Uiterwaarden IJssel | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
066 | Uiterwaarden Neder-Rijn | uitbreiding | verbetering | 10 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
067 | Gelderse Poort | uitbreiding | verbetering | 10 (↑) | C | ontwerpbesluit |
068 | Uiterwaarden Waal | uitbreiding | verbetering | 10 (↑) | C | ontwerpbesluit |
072 | IJsselmeer | uitbreiding | verbetering | 18 (↑) | B1 | doel aangepast a |
074 | Zwarte Meer | uitbreiding | verbetering | 7 (↑) | B1 | doel aangepast b |
075 | Ketelmeer & Vossemeer | uitbreiding | verbetering | 4 (↑) | C | doel aangepast a |
078 | Oostvaardersplassen | uitbreiding | verbetering | 40 (↑) | B2 | conform ontwerp |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | 8 | B1 | ontwerpbesluit |
105 | Zouweboezem | behoud | behoud | 9 (↑) | C | ontwerpbesluit |
106 | Boezems Kinderdijk | behoud | behoud | 1 | C | ontwerpbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | 5 (↑) | C | ontwerpbesluit |
140 | Groote Peel | uitbreiding | verbetering | 5 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
De doelstellingen voor IJsselmeer en Ketelmeer & Vossemeer zijn aangepast, omdat gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding herstel van de populatie op het niveau in gunstige jaren gewenst is. Dit betekent voor het leefgebied dat er voldoende aanwezig moet zijn om voor het gestelde aantal paren als broedplek te kunnen dienen bij gunstige zomerwaterstanden. Het gewenste doelniveau heeft betrekking op gunstige jaren.
De doelstelling voor het Zwarte Meer is aangepast, omdat het populatieniveau van minstens 7 broedparen sinds 1999 niet meer is voorgekomen. In de jaren 2003 tot en met 2005 kwamen er jaarlijks 2 broedparen voor39. De doelstelling voor het leefgebied is daarom in overeenstemming gebracht met de landelijke doelstelling.
De landelijke staat van instandhouding van het porseleinhoen is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “zeer ongunstig” en “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling is dan ook gericht op uitbreiding van de omvang en verbetering van de kwaliteit van het leefgebied voor herstel van een populatie van ten minste 400 paren. De aantallen van het porseleinhoen vertonen jaarlijks grote schommelingen als gevolg van weersomstandigheden zodat een doelstelling op basis van het gemiddelde niet zinvol is. Er is daarom gekozen voor een populatieniveau in gunstige jaren, de jaren waarin de zomermaanden een gunstige waterstand hebben. De herstelopgave volgt het Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004 (2000). Er zijn voor het porseleinhoen extra inspanningen nodig om de gewenste landelijke minimumpopulatie te bereiken40. Er is een beleidskeuze gemaakt om strategisch te lokaliseren door de opgave voor herstel van plas-dras situaties voor onder andere het porseleinhoen te leggen in het landschap Meren en Moerassen, waaronder het gebied IJsselmeer (072). Daarnaast liggen er potenties in het rivierengebied, waar de soort momenteel matig vertegenwoordigd is (met uitzondering van het noordelijke deel van de IJssel). Van de gebieden Bargerveen (033), Fochteloërveen (023) en Biesbosch (112) is ingeschat dat het behoud van het leefgebied voldoende is om de populatie te laten toenemen. De gebieden Duinen Vlieland (003), Duinen Ameland (005) en Lauwersmeer (008) bieden onvoldoende potentie voor verbetering van het leefgebied en de daarmee samenhangende populatieontwikkeling. De doelstellingen van de gebieden De Wieden (035) en Oostelijke Vechtplassen (095) wijken af omdat in deze gebieden recent reeds herstel van de populatie is opgetreden. De doelstelling van Boezems Kinderdijk (106) wijkt af vanwege de stabiele lokale trend.
A137 – Bontbekplevier Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor behoud populatie | ||||||
N2k- nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
001 | Waddenzee | behoud | behoud | 60 | A1 | aanwijzingsbesluit |
002 | Duinen en Lage Land Texel | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
004 | Duinen Terschelling | uitbreiding | verbetering | 10 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
007 | Noordzeekustzone | behoud | behoud | 20 | B1 | aanwijzingsbesluit |
008 | Lauwersmeer | behoud | behoud | 4 | C | ontwerpbesluit |
072 | IJsselmeer | uitbreiding | verbetering | 13 (↑) | B1 | doel aangepast a |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | 100R (↑) | C | ontwerpbesluit |
114 | Krammer-Volkerak | behoud | behoud | 100R (↑) | B1 | concept-ontwerp |
115 | Grevelingen | behoud | behoud | 100R (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
118 | Oosterschelde | behoud | behoud | 100R (↑) | B2 | conform ontwerp |
122 | Westerschelde & Saeftinghe | behoud | behoud | 100R (↑) | B1 | conform ontwerp |
127 | Markiezaat | behoud | behoud | 100R (↑) | C | ontwerpbesluit |
De doelstelling voor IJsselmeer is aangepast, omdat de landelijke doelstelling is gericht op uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied om de negatieve trend in de Waddenzee gedeeltelijk te kunnen compenseren. Het aantal is gebaseerd op de historische potentie van het gebied in het jaar 2000.
(R) Betreft een regionale doelstelling.
De landelijke staat van instandhouding van de bontbekplevier is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “matig ongunstig”41. De landelijke doelstelling voor de bontbekplevier luidt “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor behoud populatie van ten minste 400 paren”. De som van de gebiedsdoelen is 227 broedparen, en dat is 57% van het landelijke doelniveau. De doelstellingen van de gebieden Waddenzee (001), Noordzeekustzone (007), Lauwersmeer (008), Haringvliet (109), Krammer-Volkerak (114), Grevelingen (115), Oosterschelde (118), Westerschelde & Saeftinghe (122) en Markiezaat (127) wijken af van de landelijke doelstelling. De gebieden Waddenzee en Noordzeekustzone worden niet gezien als gebieden met de beste potenties voor herstel van de leefgebieden van locale populaties. In het gebied Lauwersmeer is geen mogelijkheid het leefgebied van de soort te vergroten of te verbeteren. In de Deltagebieden wordt een licht herstel van de populatie nagestreefd, om achteruitgang van de landelijke populatie buiten de Natura 2000-gebieden (veelal tijdelijke populaties) op te vangen. Naar verwachting zal dit herstel van de populatie kunnen plaatsvinden middels behoud van het leefgebied. Voor het gebied Haringvliet is de doelstelling passend bij de afspraken die met betrekking tot de “kier” zijn gemaakt en voor Krammer- Volkerak geldt dat de doelstelling afhankelijk is gesteld van de uitkomsten van de inrichtingsvariant zoet of zout42. Het gebied Oosterschelde wijkt af van de landelijke doelstelling omdat er sprake is van een min of meer stabiele stand.
A151 – Kemphaan Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie | ||||||
N2k- nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
008 | Lauwersmeer | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
009 | Groote Wielen | uitbreiding | verbetering | 10 (↑) | C | ontwerpbesluit |
012 | Sneekermeergebied | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | 10 (↑) | C | ontwerpbesluit |
015 | Van Oordt’s Mersken | uitbreiding | verbetering | 10 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
072 | IJsselmeer | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | C | conform ontwerp |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | uitbreiding | verbetering | 25 (↑) | B2 | ontwerpbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, … | uitbreiding | verbetering | 5 (↑) | C | ontwerpbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de kemphaan als broedvogel is op de aspecten leefgebied en populatie beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling luidt dan ook: “uitbreiding omvang en kwaliteit leefgebied voor herstel populatie van ten minste 1.000 hennen verdeeld over ten minste 10 sleutelpopulaties”. Er is een beleidskeuze gemaakt om de opgave voor herstel van plas-dras situaties voor onder andere de kemphaan strategisch te lokaliseren door deze te leggen in het landschap Meren en Moerassen, en onder andere in de gebieden: IJsselmeer (072; deelgebied Friese IJsselmeerkust), Alde Feanen (013), Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (092) en Lauwersmeer (008). Alleen in Alde Feanen wordt van de landelijke verbeteropgave voor het aspect leefgebied afgeweken; in dit gebied wordt met behoud van het huidige leefgebied een uitbreiding van de populatie beoogd.
A156 – Grutto Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 50.000 paren | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
1 | Waddenzee | uitbreiding | verbetering | 140 (↑) | C | conform ontwerp |
5 | Duinen Ameland | behoud | behoud | 25 | C | doel aangepasta |
8 | Lauwersmeer | uitbreiding | verbetering | 60 (↑) | C | conform ontwerp |
9 | Groote Wielen | uitbreiding | verbetering | 75 (↑) | C | doel aangepastb |
10 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving | uitbreiding | verbetering | 45 (↑) | C | conform ontwerp |
12 | Sneekermeergebied | uitbreiding | verbetering | 190 (↑) | C | conform ontwerp |
13 | Alde Feanen | uitbreiding | verbetering | 80 (↑) | C | conform ontwerp |
15 | Van Oordt’s Mersken | uitbreiding | verbetering | 90 (↑) | C | conform ontwerp |
20 | Zuidlaardermeergebied | uitbreiding | verbetering | 65 (↑) | C | conform ontwerp |
35 | De Wieden | uitbreiding | verbetering | 360 (↑) | C | conform ontwerp |
38 | Rijntakken | uitbreiding | verbetering | 110 (↑) | C | conform ontwerp |
56 | Arkemheen | uitbreiding | verbetering | 560 (↑) | C | conform ontwerp |
72 | IJsselmeer | uitbreiding | verbetering | 30 (↑) | C | conform ontwerp |
89 | Eilandspolder | uitbreiding | verbetering | 220 (↑) | C | conform ontwerp |
90 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | uitbreiding | verbetering | 480 (↑) | C | conform ontwerp |
92 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | uitbreiding | verbetering | 440 (↑) | C | conform ontwerp |
93 | Polder Zeevang | uitbreiding | verbetering | 750 (↑) | C | conform ontwerp |
102 | De Wilck | behoud | verbetering | 80 (↑) | C | conform ontwerp |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | uitbreiding | verbetering | 35 (↑) | C | conform ontwerp |
104 | Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein | uitbreiding | verbetering | 110 (↑) | C | conform ontwerp |
107 | Donkse Laagten | behoud | verbetering | 110 (↑) | C | conform ontwerp |
109 | Haringvliet | uitbreiding | verbetering | 60 (↑) | C | conform ontwerp |
110 | Oudeland van Strijen | uitbreiding | verbetering | 130 (↑) | C | conform ontwerp |
118 | Oosterschelde | behoud | behoud | 35 | C | conform ontwerp |
121 | Yerseke en Kapelse Moer | uitbreiding | verbetering | 60 (↑) | C | conform ontwerp |
De doelstelling voor Duinen Ameland is aangepast, omdat bij nader inzien behoud van de huidige situatie het hoogst haalbare is (het beheer van de vochtige randen van de duinen kan niet verbeterd worden ten gunste van de grutto).
De doelstelling voor Groote Wielen is aangepast, omdat bij nader inzien een oostelijke locatie met grasland niet voldoende geschikt gemaakt kan worden als leefgebied voor de grutto, waardoor de maximale populatietoename iets lager is ingeschat.
De landelijke staat van instandhouding van de grutto als broedvogel is beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierbij aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied. Gestreefd wordt naar herstel van een populatieniveau van ten minste 50.000 paren”. De gebiedsdoelen sluiten aan bij de landelijke doelstelling met uitzondering van de gebieden Duinen Ameland, Donkse Laagten, De Wilck en Oosterschelde. In deze gebieden is behoud van de huidige oppervlakte leefgebied het hoogst haalbare. In Duinen Ameland en Oosterschelde is ook verbetering van de kwaliteit van het leefgebied niet mogelijk en is behoud van de populatie het hoogst haalbare.
A193 – Visdief Landelijke doelstelling: behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor herstel populatie | ||||||
N2k- nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
001 | Waddenzee | behoud | behoud | 5.300 | A1 | aanwijzingsbesluit |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | 3.300 | B2 | doel aangepast a |
073 | Markermeer & IJmeer | behoud | behoud | 630 | B1 | conform ontwerp |
077 | Eemmeer & Gooimeer Zuidoever | behoud | behoud | 280 | B1 | doel aangepast b |
092 | Ilperveld, Varkensland, … | behoud | behoud | 180 | C | ontwerpbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | 6500R (↑) | B2 | ontwerpbesluit |
114 | Krammer-Volkerak | behoud | behoud | 6500R (↑) | C | concept-ontwerp |
115 | Grevelingen | behoud | behoud | 6500R (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
118 | Oosterschelde | behoud | behoud | 6500R (↑) | B1 | conform ontwerp |
120 | Zoommeer | behoud | behoud | 6500R (↑) | C | concept-ontwerp |
122 | Westerschelde & Saeftinghe | behoud | behoud | 6500R (↑) | B2 | conform ontwerp |
De doelstelling voor IJsselmeer is aangepast, omdat het aantal paren in recente jaren (2004-2008) flink is toegenomen (maximaal 5.380 broedparen in 2008) door de aanleg van vogeleiland de Kreupel in 2004. Er is gekozen om het gemiddelde van de laatste tien jaar (1999-2008) als behoudsdoel te stellen, waarmee de aantallen vóór aanleg en na aanleg van de Kreupel gemiddeld zijn aangezien het niet zeker is of de huidige populatie zich in hoge aantallen zal handhaven of dat de populatie zich zal stabiliseren op een wat lager niveau. Het aantal heeft betrekking op gunstige jaren.
Het aantal voor Eemmeer & Gooimeer Zuidoever is aangepast conform het gemiddeld aantal broedparen (1999- 2003) op het eiland De Visdief. Dit wijkt af van het gemiddelde genoemd in SOVON & CBS (2005) omdat hierin ook buiten het gebied nestelende paren zijn meegeteld. Tevens is de tekst, die onder het kopje “Doel” in paragraaf 5.3 van de nota van toelichting van het betreffende besluit, na de behoudopgave vermeld staat, verwijderd. Deze tekst is abusievelijk in het doel opgenomen.
(R) Betreft een regionale doelstelling.
De landelijke staat van instandhouding van de visdief is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “matig ongunstig”. Na een sterke terugval rond de jaren zestig vindt sindsdien voortdurend herstel plaats, al lijkt dit momenteel te stagneren. De landelijke doelstelling is behoud van het leefgebied dat plaats biedt aan de herstellende populatie van uiteindelijk 20.000 broedparen.
Het regiodoel voor het Deltagebied sluit hierop aan: behoud van het huidige leefgebied voor herstel van de populatie van ten minste 6.500 broedparen. In de Waddenzee (001) wordt het stoppen van de neergaande trend ten doel gesteld. In het IJsselmeer (072) heeft de draagkracht betrekking op gunstige jaren en bestaat er nog onzekerheid over de draagkracht van de Kreupel op langere termijn (zie paragraaf 5.5 van de nota van toelichting). In het Markermeer & IJmeer (073), Eemmeer & Gooimeer Zuidoever (077) en Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (092) is de bijdrage aan de landelijke doelstelling relatief klein en worden de potenties laag ingeschat. Ongeveer drie kwart van de landelijke opgave ligt binnen het Natura 2000-netwerk.
A292 – Snor Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie | ||||||
N2k- nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
008 | Lauwersmeer | behoud | behoud | 25 | C | ontwerpbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | 40 | B1 | ontwerpbesluit |
014 | Deelen | doel vervallen | ||||
034 | Weerribben | uitbreiding | verbetering | 100 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | uitbreiding | verbetering | 100 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | 40 | B1 | conform ontwerp |
074 | Zwarte Meer | uitbreiding | verbetering | 50 (↑) | C | conform ontwerp |
075 | Ketelmeer & Vossemeer | doel vervallen | ||||
078 | Oostvaardersplassen | behoud | behoud | 680 | A2 | conform ontwerp |
092 | Ilperveld, Varkensland, … | uitbreiding | verbetering | 50 (↑) | C | ontwerpbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | 30 | C | ontwerpbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | 150 | B2 | ontwerpbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | uitbreiding | verbetering | 50 (↑) | C | ontwerpbesluit |
105 | Zouweboezem | behoud | behoud | 20 (↑) | C | ontwerpbesluit |
106 | Boezems Kinderdijk | behoud | behoud | 9 | C | ontwerpbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | 130 | B2 | ontwerpbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de snor is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “matig ongunstig” en “zeer ongunstig”. De beoordeling van het aspect populatie is aangepast ten opzichte van de beoordeling zoals vermeld in het Natura 2000 doelendocument (2006). Het landelijke gemiddelde in de periode 1999-2003 (1.900 paren) is iets lager dan het doelniveau (2.000 paren), waarmee de staat van instandhouding als matig ongunstig beoordeeld moet worden. De landelijke doelstelling is gericht op uitbreiding en verbetering van het leefgebied voor licht herstel van de populatie. De gestelde doelstelling van 2.000 broedparen is conform het Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004 (2000). Het herstel wordt met name nagestreefd bij populaties die het afgelopen decennium zijn afgenomen. Behoud wordt nagestreefd in gebieden waar de populatie al op het gewenste niveau ligt, waar onvoldoende trendgegevens beschikbaar zijn om de potenties voor herstel in te schatten of waar herstel reeds is ingezet en behoud van het leefgebied voldoende is.
Daarnaast zijn in de betreffende gebieden maar beperkt mogelijkheden om rietvegetaties uit te breiden of in kwaliteit te verbeteren. Het gaat om de gebieden Lauwersmeer (008), Alde Feanen (013), IJsselmeer (072), Oostvaardersplassen (078), Naardermeer (094), Oostelijke Vechtplassen (095), Zouweboezem (105), Boezems Kinderdijk (106) en Biesbosch (112).
A295 – Rietzanger Landelijke doelstelling: behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor behoud populatie | ||||||
N2k- nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
004 | Duinen Terschelling | behoud | behoud | 120 | C | aanwijzingsbesluit |
005 | Duinen Ameland | behoud | behoud | 230 | C | aanwijzingsbesluit |
008 | Lauwersmeer | behoud | behoud | 1.900 | B2 | ontwerpbesluit |
009 | Groote Wielen | behoud | behoud | 220 | C | ontwerpbesluit |
012 | Sneekermeergebied | behoud | behoud | 370 | C | ontwerpbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | 800 | B1 | ontwerpbesluit |
014 | Deelen | behoud | behoud | 200 | C | conform ontwerp |
019 | Leekstermeergebied | behoud | behoud | 10 | C | ontwerpbesluit |
020 | Zuidlaardermeergebied | behoud | behoud | 200 | C | ontwerpbesluit |
034 | Weerribben | behoud | behoud | 900 | B1 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | 3.000 | A1 | ontwerpbesluit |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | 990 | B1 | conform ontwerp |
074 | Zwarte Meer | behoud | behoud | 270 | C | conform ontwerp |
078 | Oostvaardersplassen | behoud | behoud | 790 | B1 | doel aangepast a |
089 | Eilandspolder | behoud | behoud | 230 | C | ontwerpbesluit |
090 | Wormer- en Jisperveld & … | behoud | behoud | 480 | B1 | ontwerpbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, … | behoud | behoud | 800 | B1 | ontwerpbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | 880 | B1 | ontwerpbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De … | behoud | behoud | 340 | C | ontwerpbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | 420 | C | ontwerpbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | 260 | C | ontwerpbesluit |
Het aantal voor Oostvaardersplassen is aangepast conform het gemiddelde van de periode 1999-2003.
De landelijke staat van instandhouding van de rietzanger is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “gunstig”. De Nederlandse broedpopulatie vertoonde sinds 1981 (1981-2003) een matige toename. Landelijk is daarom een behoudopgave geformuleerd. De gebiedsdoelen van de aangewezen leefgebieden sluiten hierop aan. Ruim 60% van de landelijke opgave ligt binnen het Natura 2000-netwerk.
L
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
De doelniveaus van niet-broedvogels zijn meestal uitgedrukt als seizoensgemiddelde of als (gemiddeld) seizoensmaximum. Deze gemiddelden, die worden bepaald aan de hand van maandelijkse tellingen, worden als volgt berekend43:
Het seizoensgemiddelde is het gemiddelde aantal in een gebied aanwezige vogels over het gehele seizoen, berekend aan de hand van maandelijks uitgevoerde tellingen over een reeks seizoenen (1999/2000-2003/2004).
Het (gemiddeld) seizoensmaximum is het gemiddelde van het grootste getelde aantal (piekaantal) per seizoen (juli t/m juni van het volgende jaar) berekend over een reeks van achtereenvolgende seizoenen (meestal vijf seizoenen: 1999/2000-2003/2004).
Bij voorkeur is het doelniveau uitgedrukt als seizoensgemiddelde omdat dit een indicatie geeft voor het gebruik van een gebied over het gehele seizoen. Bij onvoldoende beschikbaarheid van jaarrondtellingen moet soms worden teruggevallen op het seizoensmaximum.
A062 – Topper Landelijke doelstelling: behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor behoud populatie | ||||||
N2k- nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage* | Besluit |
001 | Waddenzee | behoud | verbetering | 3.100 | f, A1 | aanwijzingsbesluit |
007 | Noordzeekustzone | behoud | behoud | geen | f, B1-B2 | aanwijzingsbesluit |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | 15.800 | f, A4 | conform ontwerp |
073 | Markermeer & IJmeer | behoud | behoud | 70 | f, C | conform ontwerp |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | 120 | f, C | ontwerpbesluit |
113 | Voordelta | behoud | behoud | 80 | f, C | aanwijzingsbesluit |
*Het gebied vervult hoofdzakelijk een slaapplaatsfunctie (s), foerageerfunctie (f) of beide (sf).
De staat van instandhouding van de topper is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “zeer ongunstig” en “matig ongunstig". De landelijke doelstelling sluit hier deels op aan; de zeer ongunstige staat van de populatie resulteert niet in een herstelopgave in de vorm van een draagkrachtschatting die hoger is dan de huidige aantallen, omdat de aantallen van voor 1988 ook relatief laag waren en omdat er geen aanwijzingen zijn voor potentiële duurzaamheid van de verhoogde aantallen rond 1990. Betreffende de omvang van het leefgebied is eveneens een behoudopgave gesteld omdat de matig ongunstige staat van instandhouding op het aspect leefgebied uitsluitend een kwaliteitsprobleem betreft44. Dit wordt veroorzaakt door de afname in de zoute wateren die mogelijk met aanbod van schelpdieren te maken heeft. Het aantal toppers in Nederland is in de periode 1988-1996 tijdelijk hoger geweest door de aanwezigheid van grote aantallen op het IJsselmeer (072).
Deze toename betrof vooral vogels die normaal buiten Nederland overwinteren maar in deze periode uitweken naar met name het IJsselmeer. De oorzaak hiervoor was zeer waarschijnlijk buiten Nederland gelegen en niet zozeer door een (tijdelijk) verhoogde draagkracht van het IJsselmeer zelf. De ongunstige staat van instandhouding van de Topper is gebaseerd op het feit dat landelijk gezien de aantallen na deze periode lager waren dan ervoor. In het IJsselmeer zelf was dit niet het geval, en in de afzonderlijke zoute gebieden (Noordzeekustzone (007), Haringvliet (109) en Voordelta (113)) was de negatieve tendens mede door het geringe aantal beschikbare tellingen niet significant. De oorzaak voor de zeer ongunstige staat van instandhouding van de topper is evenmin gelegen in het Markermeer & IJmeer (073). Daarom is voor de verbeteropgave volstaan met verbetering van de kwaliteit van het leefgebied in de Waddenzee (001).
A156 – Grutto Landelijke doelstelling: Behoud van omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 15.000 vogels (seizoensgemiddelde) | ||||||
N2k- nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage45 | Besluit |
1 | Waddenzee | behoud | behoud | 1.300↑ | f, A1 | conform ontwerp |
1 | Waddenzee | behoud | behoud | 6.400 (max) | s, n.n.b. | conform ontwerp |
8 | Lauwersmeer | behoud | verbetering | 270↑ | f, B1 | conform ontwerp |
8 | Lauwersmeer | behoud | verbetering | 1.100 (max)↑ | s, n.n.b. | conform ontwerp |
9 | Groote Wielen | behoud | verbetering | 110↑ | f, C | conform ontwerp |
9 | Groote Wielen | behoud | behoud | 670 (max) | s, n.n.b. | conform ontwerp |
10 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving | behoud | verbetering | 45↑ | f, C | conform ontwerp |
10 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving | behoud | behoud | 630 (max) | s, n.n.b. | conform ontwerp |
11 | Witte en Zwarte Brekken | behoud | behoud | 940 (max) | s, n.n.b. | conform ontwerp |
12 | Sneekermeergebied | behoud | verbetering | 150↑ | f, C | conform ontwerp |
12 | Sneekermeergebied | behoud | behoud | 2.100 (max) | s, n.n.b. | conform ontwerp |
13 | Alde Feanen | behoud | behoud | 130 | f, C | conform ontwerp |
13 | Alde Feanen | behoud | behoud | 4.200 (max) | s, n.n.b. | conform ontwerp |
15 | Van Oordt’s Mersken | behoud | behoud | 12 | f, C | conform ontwerp |
15 | Van Oordt's Mersken | behoud | behoud | 100 (max) | s, n.n.b. | conform ontwerp |
20 | Zuidlaardermeergebied | behoud | behoud | 18 | f, C | conform ontwerp |
36 | Uiterwaarden Zwarte water en Vecht | behoud | behoud | 80 | sf, C | aanwijzingsbesluit |
38 | Rijntakken | behoud | verbetering | 670↑ | f, C | conform ontwerp |
38 | Rijntakken | behoud | verbetering | 6.400 (max)↑ | s, n.n.b. | conform ontwerp |
56 | Arkemheen | uitbreiding | verbetering | 130↑ | f, C | conform ontwerp |
56 | Arkemheen | behoud | behoud | 350 (max) | s, n.n.b. | conform ontwerp |
72 | IJsselmeer | uitbreiding | verbetering | 290↑ | f, C | conform ontwerp |
72 | IJsselmeer | uitbreiding | verbetering | 2.200 (max)↑ | s, n.n.b. | conform ontwerp |
74 | Zwarte Meer | behoud | behoud | behoud | s, n.n.b. | aanwijzingsbesluit |
75 | Ketelmeer & Vossemeer | behoud | behoud | 20 | sf, C | aanwijzingsbesluit |
78 | Oostvaardersplassen | behoud | behoud | 90 | sf, C | aanwijzingsbesluit |
79 | Lepelaarplassen | behoud | behoud | 5 | sf, C | aanwijzingsbesluit |
89 | Eilandspolder | behoud | behoud | 35 | f, C | conform ontwerp |
89 | Eilandspolder | behoud | behoud | 520 (max) | s, n.n.b. | conform ontwerp |
90 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | 230↑ | f, C | conform ontwerp |
90 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | verbetering | 1.500 (max) | s, n.n.b. | doel aangepasta |
92 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | verbetering | 110↑ | f, C | conform ontwerp |
92 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | 1.100 (max)↑ | s, n.n.b. | conform ontwerp |
93 | Polder Zeevang | behoud | verbetering | 90↑ | f, C | conform ontwerp |
93 | Polder Zeevang | behoud | verbetering | 790 (max)↑ | s, n.n.b. | conform ontwerp |
102 | De Wilck | behoud | verbetering | 25↑ | f, C | conform ontwerp |
102 | De Wilck | behoud | behoud | 150 (max) | s, n.n.b. | conform ontwerp |
104 | Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein | behoud | verbetering | 25↑ | f, C | conform ontwerp |
104 | Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein | behoud | behoud | 230 (max) | s, n.n.b. | conform ontwerp |
107 | Donkse Laagten | behoud | behoud | 25 | f, C | conform ontwerp |
107 | Donkse Laagten | behoud | behoud | 260 (max) | s, n.n.b. | conform ontwerp |
109 | Haringvliet | uitbreiding | verbetering | 290↑ | f, C | conform ontwerp |
109 | Haringvliet | uitbreiding | verbetering | 1.500 (max)↑ | s, n.n.b | conform ontwerp |
110 | Oudeland van Strijen | behoud | verbetering | 20↑ | f, C | conform ontwerp |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | 60 | sf, C | conform ontwerp |
114 | Krammer-Volkerak | behoud | behoud | 20 | sf, C | conform ontwerp |
118 | Oosterschelde | behoud | verbetering | 180↑ | f, C | conform ontwerp |
118 | Oosterschelde | behoud | verbetering | 770 (max)↑ | s, n.n.b. | conform ontwerp |
In het ontwerpbesluit was onterecht de slapende populatie van het gehele Natura 2000-gebied meegeteld, terwijl de instandhoudingsdoelstelling uitsluitend het Vogelrichtlijngebied betreft. Het doel is hierop aangepast.
De landelijke staat van instandhouding van de grutto als niet-broedvogel wordt als ‘zeer ongunstig’ beoordeeld vanwege een ‘zeer ongunstige’ beoordeling van de aspecten ‘populatie’ en ‘toekomstperspectief’. Het aspect ‘leefgebied’ heeft een ‘matig ongunstige’ beoordeling. De landelijke doelstelling sluit hierbij aan. Ondanks de landelijke zeer ongunstige staat van instandhouding, geldt voor de meeste gebieden een behoudopgave voor zowel omvang als kwaliteit van het leefgebied. De reden hiervoor is dat de afnemende trend wordt veroorzaakt door ontwikkelingen in de omstandigheden voor de grutto als broedvogel die grotendeels buiten het Natura 2000-netwerk liggen. Indien voor een gebied een uitbreidings- en/of verbeterdoelstelling is geformuleerd, is er na het Natura-2000 aanwijzingsbesluit verslechtering opgetreden. Om die reden is het noodzakelijk om de situatie voor de grutto als niet-broedvogel ten tijde van het Natura 2000-aanwijzingsbesluit te herstellen en daarna minstens te behouden.
Overige niet-broedvogelsoorten Landelijke doelstelling: behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied | |||||
Vogelsoort | Aantal gebieden | Landelijke doelstelling | Populatie IJsselmeer | Relatieve bijdrage* | Besluit |
A005 Fuut a,j | 24 | 10.900 | 1.300 | f, B2 | conform ontwerp |
A017 Aalscholver h | 26 | 24.500 | 8.100 | sf, A2 | conform ontwerp |
A034 Lepelaar h | 22 | 1.225 | 30 | f, B1 | conform ontwerp |
A037 Kleine zwaan b | 29 | 4.820 | 20/1.600 (max) l | sf | conform ontwerp |
A039 Toendrarietgans h | 10 | 34.100 | behoud | s | conform ontwerp |
A040 Kleine rietgansh | 4 | 8.000 | 30 | sf, C | conform ontwerp |
A041 Kolgans h,i | 36 | 218.300 | 4.400/19.000 (max) l | sf | conform ontwerp |
A043 Grauwe gans h,i | 31 | 86.300 | 580 | sf, C | conform ontwerp |
A045 Brandgans h,i | 26 | 140.900 | 1.500/26.200 (max) l | sf | conform ontwerp |
A048 Bergeend h | 14 | 48.900 | 210 | f, C | conform ontwerp |
A050 Smient h,i | 45 | 258.200 | 10.300 | sf, B1 | conform ontwerp |
A051 Krakeend h,i | 35 | 10.200 | 200 | f, C | conform ontwerp |
A052 Wintertaling d | 24 | 21.000 | 280 | f, C | conform ontwerp |
A053 Wilde eend h | 13 | 128.000 | 3.800 | f, B1 | conform ontwerp |
A054 Pijlstaart c | 25 | 7.850 | 60 | f, C | conform ontwerp |
A056 Slobeend h,j | 38 | 5.750 | 60 | f, C | conform ontwerp |
A059 Tafeleend e | 18 | 20.900 | 310 | f, C | conform ontwerp |
A061 Kuifeend c,j | 21 | 75.700 | 11.300 | f, B2 | conform ontwerp |
A067 Brilduiker h,j | 10 | 4.380 | 310 | f, B2 | conform ontwerp |
A068 Nonnetje a | 18 | 690 | 180 | f, A1 | conform ontwerp |
A070 Grote zaagbek e | 7 | 1.800 | 1.300 | f, A3 | conform ontwerp |
A125 Meerkoet h,j | 23 | 89.700 | 3.600 | f, B1 | conform ontwerp |
A132 Kluut c,j | 17 | 9.510 | 20 | f, C | conform ontwerp |
A140 Goudplevier g | 11 | 32.300 | 9.700 (max) | sf | conform ontwerp |
A151 Kemphaan b | 5 | 39.500 | 2.100 (max)/17.300 (max) l | sf | conform ontwerp |
|
|
|
|
|
|
A160 Wulp h | 17 | 101.100 | 310/3.500 (max) l | sf | conform ontwerp |
A177 Dwergmeeuw a | 4 | behoud | 50 | f | conform ontwerp |
A190 Reuzenstern h | 3 | 100 | 40 (max) | sf, A2 | conform ontwerp |
A197 Zwarte stern e | 4 | 49.700 k | 49.700 (max) | f, A4 | doel aangepast |
*Het gebied vervult hoofdzakelijk een slaapplaatsfunctie (s), foerageerfunctie (f) of beide (sf). Relatieve bijdrage is alleen berekend als het landelijke doel en het gebiedsdoel beide zijn gebaseerd op dezelfde waarde (òf seizoensmaximum óf seizoensgemiddelde).
Fuut, nonnetje en dwergmeeuw: ondanks de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is landelijk een behoudsdoelstelling geformuleerd voor deze soorten vanwege slechte stuurbaarheid van vermoedelijke oorzaken (Natura 2000 doelendocument, 2006).
Kleine zwaan en kemphaan: ondanks de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is landelijk een behoudsdoelstelling voor deze soort geformuleerd. De recente afname is verbonden aan een afname op internationaal niveau en mogelijk aan enkele andere slecht stuurbare factoren (Natura 2000 doelendocument, 2006).
Pijlstaart, kuifeend en kluut: ondanks de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is landelijk een behoudsdoelstelling voor deze soorten geformuleerd, omdat deze staat van instandhouding alleen gebaseerd is op toekomstverwachting (Natura 2000 doelendocument, 2006).
Wintertaling: ondanks de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding op het aspect populatie is landelijk een behoudsdoelstelling voor deze soort geformuleerd. De staat van instandhouding is gebaseerd op een populatie-afname die niet leidt tot een waarde van minder dan 75% van de draagkrachtindicatie (Natura 2000 doelendocument, 2006).
Tafeleend, grote zaagbek en zwarte stern: ondanks de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is landelijk een behoudsdoelstelling voor deze soorten geformuleerd, vanwege slecht stuurbare oorzaken en enige compensatie door toename in de randmeren (Natura 2000 doelendocument, 2006).
Grutto: de grutto heeft landelijk een opgave voor uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied. Aangezien deze opgave niet te realiseren is binnen het Natura 2000-netwerk is in alle gebieden een behoudopgave voor de grutto geformuleerd (Natura 2000 doelendocument, 2006).
Zwarte stern: in afwijking van het ontwerpbesluit (2007) is het aantal in de doelstelling aangepast in 49.700 vogels (seizoensmaximum) voor de functie van het gebied als foerageergebied. Het aantal met betrekking tot de slaapplaatsfunctie is vervallen.
Goudplevier: de goudplevier heeft landelijk een opgave voor uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied. De verslechtering van de kwaliteit van het leefgebied is niet zichtbaar in de trend, deze laat een toename zien binnen het Natura 2000-netwerk. Dit betreft echter minder dan de helft van de Nederlandse vogels en is een gevolg van verschuivingen in de ligging van de pleisterplaatsen. Incidentele tellingen buiten het monitoringsnetwerk suggereren dat de kwaliteit van het leefgebied buiten het Natura 2000-netwerk is afgenomen. Herstelopgaven binnen het netwerk zijn in dit licht niet geformuleerd (Natura 2000 doelendocument, 2006).
Aalscholver, lepelaar, toendrarietgans, kleine rietgans, kolgans, grauwe gans, brandgans, bergeend, smient, krakeend, wilde eend, slobeend, brilduiker, meerkoet, wulp en reuzenstern: de staat van instandhouding van deze soorten is beoordeeld als “gunstig”46.
Kolgans, grauwe gans, brandgans, smient en krakeend: enige afname landelijk veroorzaakt door extensivering van landgebruik (onder andere door natuurontwikkeling) is aanvaardbaar.
Fuut, slobeend, kuifeend, brilduiker, meerkoet en kluut: enige afname landelijk als gevolg van herstel van zout- zoet overgangen is aanvaardbaar.
Zwarte stern: de landelijke instandhoudingsdoelstellingen voor deze soorten zijn gebaseerd op het gemiddelde seizoensmaximum over de periode 1993/1994-2003/2004.
Eerste getal betreft de foerageerfunctie, tweede getal de slaapfunctie. Relatieve bijdrage is gebaseerd op de foerageerfunctie.
Zwarte stern: in afwijking van het ontwerpbesluit (2007) is het aantal in de doelstelling aangepast in 49.700 vogels (seizoensmaximum) voor de functie van het gebied als foerageergebied. Het aantal met betrekking tot de slaapplaatsfunctie is vervallen.
Met dit ontwerp-wijzigingsbesluit is het Natura 2000-gebied IJsselmeer aangewezen voor de grutto als broedvogel en is de instandhoudingsdoelstelling voor de grutto als niet-broedvogel aangepast. Het toevoegen dan wel wijzigen van instandhoudingsdoelstellingen voor de grutto is toegepast bij 25 gebieden die reeds eerder zijn aangewezen als Vogelrichtlijngebied. Aanleiding voor de wijzigingen is de noodzaak om nu ook de grutto als broedvogel te beschermen in deze gebieden, nadat de grutto eerder in de meeste van deze gebieden als doortrekker (niet-broedvogel) al was beschermd. Het toevoegen van instandhoudingsdoelstellingen voor broedende grutto’s is één van de noodzakelijke maatregelen die Nederland treft naar aanleiding van de inbreukprocedure die de Europese Commissie in juli 2024 is gestart. De maatregel is onderdeel van een ambitieus maatregelenpakket, dat van toepassing is binnen en vooral buiten Vogelrichtlijngebieden, om tot het noodzakelijke herstel van de populatie te komen (Kamerstuk 33576 nr. 441).
Met dit wijzigingsbesluit is ook de instandhoudingsdoelstelling voor de grutto als niet-broedvogel aangepast. In dit besluit zijn de doelen voor zowel de slaap- als de foerageerfunctie kwantitatief opgenomen.
De 25 gebieden voldoen aan het criterium dat in de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000)1 wordt genoemd voor het aanwijzen van vogelsoorten in Vogelrichtlijngebieden, namelijk dat ten minste 0,1% van de internationale (biogeografische) populatie van de grutto als broedvogel in het gebied voorkomt. Het betreft in het geval van de grutto de populatie van de ondersoort limosa (de ondersoort islandica komt in Nederland alleen als doortrekker voor en kan dan wel onderdeel vormen van de instandhoudingsdoelstelling voor de grutto als niet-broedvogel). Of een gebied voldoet aan het genoemde criterium, is bepaald op basis van de door Sovon verzamelde gegevens over de jaren 2016-2021. Concreet betekent dit dat de grutto als broedvogel beschermd wordt indien er in die jaren gemiddeld ten minste 26 broedparen voorkwamen. Het gaat om de volgende 25 Natura 2000-gebieden:
N2k-nr | Natura 2000-gebied |
1 | Waddenzee |
5 | Duinen Ameland |
8 | Lauwersmeer |
9 | Groote Wielen |
10 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving |
12 | Sneekermeergebied |
13 | Alde Feanen |
15 | Van Oordt’s Mersken |
20 | Zuidlaardermeergebied |
35 | De Wieden |
38 | Rijntakken |
56 | Arkemheen |
72 | IJsselmeer |
89 | Eilandspolder |
90 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder |
92 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske |
93 | Polder Zeevang |
102 | De Wilck |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck |
104 | Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein |
107 | Donkse Laagten |
109 | Haringvliet |
110 | Oudeland van Strijen |
118 | Oosterschelde |
121 | Yerseke en Kapelse Moer |
De instandhoudingsdoelstellingen per gebied voor de broedende grutto zijn gebaseerd op het wetenschappelijk advies van Sovon, zoals opgenomen in de gebiedsnotities over de betekenis en potenties van de gebieden als broedgebied van de grutto. Voor dit advies is niet alleen algemene kennis over de grutto en zijn leefgebied gebruikt, maar ook gebiedsspecifieke informatie over de populatietrend en de potenties voor verbetering en uitbreiding van het leefgebied (rekening houdend met wat nodig en mogelijk is ten aanzien van inrichting en beheer).
De wijzigingsbesluiten beperken zich tot wijzigingen ten aanzien van alleen de grutto. Het betreft wijzigingen die het karakter hebben van een actualisering. Reden om alleen te actualiseren voor de grutto is dat niet gewacht kan worden tot een algehele actualisering van alle vogeldoelen plaatsvindt, omdat dat een tijdrovend proces is. De voortdurende afname van de gruttopopulatie noopt tot het met voorrang beschermen van de grutto in bestaande Vogelrichtlijngebieden. Dat is te meer van belang omdat de grutto vooral in Nederland broedt. Dit kan relatief snel gebeuren, omdat alleen bepaald hoeft te worden of de grutto voldoet aan de criteria voor aanwijzing in die gebieden (zie boven), zonder dat de hele procedure voor selectie van gebieden hoeft te worden doorlopen. Bij zo’n volledige actualiserings- en selectieprocedure zou dan ook voor andere aanwezige vogelsoorten bepaald moeten worden of ze zouden moeten worden aangewezen. Deze snelheid is tevens nodig vanwege de inbreukprocedure die de Europese Commissie is gestart vanwege onvoldoende bescherming van de grutto. Het beschermen van de grutto in bestaande Vogelrichtlijngebieden is essentieel voor het beschermen van deze soort.
Met de vaststelling van de bovengenoemde besluiten is voor het eerst ook een landelijk doel voor de grutto als broedvogel vastgesteld en is het landelijk doel voor de grutto als niet-broedvogel geactualiseerd. De landelijke doelen voor de grutto in dit besluit zijn opgesteld via dezelfde werkwijze als voor de Vernieuwde landelijke doelen voor Natura 2000-habitattypen en -soorten (Ministerie van LVVN, in voorbereiding). De landelijke doelen zijn gebaseerd op de ecologische gunstige referentie en de groeipotentie van de soort tot aan 2050. Aangezien de overige vernieuwde landelijke doelen later worden gepubliceerd dan de 25 wijzigingsbesluiten voor de grutto, zijn de vernieuwde landelijke doelen voor de grutto alvast vastgesteld door middel van deze wijzigingsbesluiten.
Het landelijke doel voor de grutto als broedvogel bepaalt mede het ambitieniveau van de instandhoudingsdoelstellingen in de wijzigingsbesluiten. De gebiedsdoelen moeten namelijk, zoveel als mogelijk is, bijdragen aan het behalen van dat landelijke doel. Momenteel komt echter circa 90% van de landelijke broedpopulatie buiten de Vogelrichtlijngebieden voor. Voor het bereiken van het landelijk doel is het dus noodzakelijk dat verreweg de grootste bijdrage aan de toename plaats zal vinden in de rest van Nederland. Daartoe is het noodzakelijk dat het hierboven genoemde ambitieuze maatregelenpakket wordt uitgevoerd.
Het vernieuwde landelijk doel voor de grutto als niet-broedvogel heeft (nog) geen rol gespeeld bij het bepalen van de gebiedsdoelen. Hoewel de landelijke populatie moet toenemen als gevolg van het nemen van maatregelen voor de broedpopulatie, is nog niet duidelijk hoe zich dat gaat vertalen in de verspreiding van de doortrekkende grutto’s over de gebieden. Er is namelijk op gebiedsniveau geen vaste relatie tussen de aantallen broedende en niet-broedende grutto’s. Het is dus nog niet goed mogelijk om de gebiedsdoelen voor de grutto als niet-broedvogel te baseren op een noodzakelijke bijdrage aan het landelijke doel in de toekomst, temeer daar de omvang en de kwaliteit van het leefgebied voor doortrekkende grutto’s niet de beperkende factor is voor de groei van de populatie. Voor de gebiedsdoelen zijn daarom – vooralsnog – de huidige aantallen leidend (behoudsdoelstelling), tenzij er sprake is van een afname ten opzichte van de situatie die is bedoeld in het oorspronkelijke aanwijzingsbesluit. In dat laatste geval is de oorspronkelijke doelstelling (waar nodig met correcties) gehandhaafd, waarbij het noodzakelijk is dat die situatie zo snel mogelijk wordt hersteld, gezien het verslechteringsverbod. De informatie over de huidige situatie en de situatie die is bedoeld in het oorspronkelijke aanwijzingsbesluit, is opgenomen in de bovengenoemde gebiedsnotities van Sovon.
Naast wijzigingen in dit besluit ten behoeve van de aanwijzing van de grutto, hebben er ook redactionele wijzigingen plaatsgevonden in het besluit (die hebben geen rechtsgevolgen).
In het ontwerpbesluit werd nog niet vermeld dat er met de publicatie van het aanwijzingsbesluit ook een profiel is gepubliceerd voor de beschrijving van de grutto als broedvogel. Dit wordt in het definitieve aanwijzingsbesluit wel vermeld.
Op 7 juli 2025 zijn de 25 ontwerp-wijzigingsbesluiten ‘Vogelrichtlijngebieden vanwege aanwijzing van bestaande Natura 2000-gebieden voor de grutto als broedvogel’ gepubliceerd. Deze ontwerp-wijzigingsbesluiten hebben in de periode van 10 juli 2025 tot en met 20 augustus 2025 ter inzage gelegen. Dit heeft ertoe geleid dat er in totaal door 71 organisaties, overheden, verenigingen en personen zienswijzen zijn ingediend. De reacties met een algemeen karakter en de reacties die specifiek betrekking hebben op het ontwerp-wijzigingsbesluit van het Natura 2000-gebied IJsselmeer van 7 juli 2025, worden hieronder besproken. De in de zienswijzen gemaakte opmerkingen zijn steeds cursief gezet waarna het antwoord volgt. Als een zienswijze aanleiding gaf tot wijziging van het besluit ten opzichte van het ontwerp, dan wordt dat expliciet vermeld. In alle andere gevallen is een nadere motivering gegeven.
Bijna alle insprekers onderschrijven het belang van een betere bescherming van de grutto.
Insprekers geven aan dat het aanwijzen in Vogelrichtlijngebieden al aan de EC is gecommuniceerd in het kader van de inbreukprocedure, zonder consultatie van de provincies.
Een inbreukprocedure is een vertrouwelijke procedure tussen de Europese Commissie en de lidstaat Nederland. Het was de provincies bekend dat het aanwijzen van de grutto in bestaande Vogelrichtlijngebieden één van de noodzakelijke maatregelen is.
Insprekers geven aan dat terreinbeheerders, gemeenten, waterschappen, agrariërs en andere stakeholders niet zijn geïnformeerd tijdens het voorbereidende traject voor publicatie van de ontwerpbesluiten. Ze zijn van mening dat goede afstemming via een zorgvuldig proces met voortouwnemers en bevoegde gezagen essentieel is.
Het ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) heeft via de koepels (zoals Unie van Waterschappen, IPO, VNG, LTO en Groene11) belanghebbenden geïnformeerd over de inbreukprocedure en het voornemen om tot ontwerpbesluiten te komen. De publicatie van een ontwerpbesluit is bedoeld om eenieder in de gelegenheid te stellen bij te dragen aan het definitieve besluit. Het is daarom gebruikelijk dat bij de voorbereiding van het ontwerpbesluit alleen overleg plaatsvindt met de overheid die eerstverantwoordelijk is voor een gebied (de ‘voortouwnemer’) en niet met (andere) belanghebbenden. Voor feitelijke informatie is, mede in overleg met de voortouwnemers, contact gezocht met eigenaren, beheerders en waterschappen.
Insprekers zijn van mening dat de inhoud van de gebiedsnotities door Sovon Vogelonderzoek Nederland inhoudelijk niet voldoende zijn voor het bepalen van goed onderbouwde instandhoudingsdoelstellingen. Zij geven daarbij aan dat de notities niet compleet zijn, dat te weinig gebruik is gemaakt van aanwezige gebiedskennis, dat niet voldoende is meegenomen, dat de oplosbaarheid van knelpunten en drukfactoren is overschat en dat mogelijke maatregelen (die waren genoemd als onderbouwing van de mogelijke uitbreiding van de populatie) vaak al uitgevoerd zijn.
De notities die door Sovon zijn opgesteld, zijn zorgvuldig samengesteld en relatief omvangrijk vergeleken met voorbereidende documenten voor andere instandhoudingsdoelstellingen. De teksten zijn niet bedoeld om een compleet overzicht te geven van noodzakelijke maatregelen, maar om een goed onderbouwde inschatting te kunnen maken van de potentie van de gebieden voor de bijdrage aan de landelijk benodigde populatie van de grutto. Daarbij is ook rekening gehouden met mogelijkheden voor maatregelen op de lange termijn, met mogelijkheden voor het treffen van maatregelen buiten de gebieden en met noodzakelijke maatregelen voor soorten en habitattypen die al zijn aangewezen. Daarbij is er, mede na overleg met de voortouwnemers, gebruik gemaakt van kennis van eigenaren, beheerders en waterschappen om conceptversies te verbeteren. Naar aanleiding van zienswijzen is een aantal gebiedsnotities aangepast.
Insprekers geven aan dat zij het proces van de ontwerpbesluiten als onzorgvuldig hebben ervaren omdat zij weinig tijd hebben gekregen om op concepten van gebiedsnotities en ontwerpbesluiten te reageren en omdat niet duidelijk inzichtelijk is gemaakt welke opmerkingen in conceptteksten zijn overgenomen. Een inspreker voegt daar voor de Friese gebieden aan toe dat de wijzigingsbesluiten niet aansluiten op lopende beheerplanprocessen en gebiedsafspraken.
De voortouwnemers zijn in november 2024 geïnformeerd over welke maatregelen uitgewerkt zouden worden in het kader van de inbreukprocedure, waaronder het toevoegen van instandhoudingsdoelen voor de grutto aan 25 Vogelrichtlijngebieden. Daarbij is aangegeven dat er binnen een jaar definitieve besluiten moesten zijn gepubliceerd, waardoor er ruim een half jaar de tijd was om de ontwerpbesluiten voor te bereiden. In die periode heeft intensief overleg plaatsgevonden met de voortouwnemers, deels in meerdere rondes, waarbij nieuwe informatie is verwerkt in zowel de gebiedsnotities als de ontwerpbesluiten. Dit was ruim voldoende om de hoogte van de instandhoudingsdoelstellingen goed te onderbouwen.
Een inspreker houdt LVVN graag aan de toezegging dat nadere analyses ook buiten de zienswijzeperiode ingediend kunnen worden.
De later ingediende ‘second opinion’ van deskundigen is betrokken bij het opstellen van de definitieve wijzigingsbesluiten en heeft aanleiding gegeven tot een nadere gedachtewisseling met deze deskundigen, resulterend in enkele aanpassingen van de besluiten.
Insprekers zijn van mening dat de doelstellingen niet onderbouwd en reëel zijn, en dat de implicaties van de gruttodoelen onduidelijk zijn.
De instandhoudingsdoelstellingen worden onderbouwd door gebiedsnotities van Sovon. Daaruit blijkt dat de instandhoudingsdoelstellingen reëel zijn.
De implicaties van de instandhoudingsdoelstellingen zijn inderdaad niet volledig duidelijk. Daarvoor zijn de uitwerkingen in de Natura 2000-beheerplannen nodig.
Insprekers geven aan dat gekwantificeerde slaap-en foerageerdoelen voor de grutto als niet-broedvogel als een verrassing kwamen.
Tegelijk met het toevoegen van de grutto als broedvogel, is voor de gebieden ook gecontroleerd of de doelen voor de grutto als niet-broedvogel juist en volledig zijn. Er is voor gekozen om bij de doelen voor de niet-broedvogels, net als voor de broedvogels, uit te gaan van de actuele situatie, waarbij tevens rekening is gehouden met het verslechteringsverbod dat is ingegaan bij de eerste aanwijzing als Vogelrichtlijngebied. In een deel van de gevallen konden doelen die in eerdere besluiten nog niet gekwantificeerd waren, alsnog gekwantificeerd worden.
Insprekers zijn van mening dat er sprake is van gebrekkige communicatie omdat er geen bekendmaking is aangetroffen in de huis-aan-huisbladen zoals genoemd in de algemene wet bestuursrecht.
In de week vanaf de publicatie van de ontwerp-wijzigingsbesluiten zijn in 175 huis-aan-huisbladen (en het Friesch Dagblad) advertenties geplaatst waarin de besluiten en de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen zijn aangekondigd, zodat in de wijde omgeving van de betreffende gebieden is voldaan aan de wettelijke verplichting.
Insprekers zijn van mening dat eerst het landelijk kader voor de grutto als broedvogel vastgesteld moet worden voordat gebiedsspecifieke doelen geformuleerd kunnen worden. Zij roepen LVVN en andere betrokken overheden op met een landelijke visie te komen. Een inspreker noemt daarbij het Aanvalsplan Grutto.
Het voorgenomen landelijke doel voor de grutto is tegelijkertijd met het publiceren van de ontwerp-wijzigingsbesluiten gepubliceerd. De landelijke visie is voor een belangrijk deel te vinden in het Aanvalsplan Grutto, dat door rijk en provincies is omarmd, aangevuld met de maatregelen zoals genoemd in de Verzamelbrief Natuur van 29 november 2024 en de brief over de inbreukprocedure van 25 maart 2025 (Kamerstuk 33 576, nr. 403 en 441). Deze publicaties dateren van voor de gebiedsspecifieke doelen.
Insprekers zijn van mening dat er eerst concept-beheerplannen opgesteld moeten worden alvorens de besluiten definitief worden.
In het verleden is er inderdaad voor gekozen om via het opstellen van concept-beheerplannen meer duidelijkheid te krijgen over de potenties van de gebieden alvorens de Natura 2000-besluiten definitief te maken. Dat is echter geen standaardwerkwijze. In dit geval zou het te veel tijd hebben gekost en zou de noodzakelijke planning om binnen een jaar definitieve besluiten te publiceren, niet gehaald zijn. In plaats daarvan zijn er gebiedsnotities opgesteld door Sovon.
Insprekers constateren dat er nog geen systematisch proces is ingericht om gebiedspartijen (zoals agrarische collectieven) te betrekken, terwijl zij in veel gevallen een belangrijke partij zijn in het realiseren van weidevogelbeheer. Ze roepen LVVN en andere betrokken overheden op dit alsnog op korte termijn te organiseren, zodat gebiedspartijen kunnen bijdragen aan de concretisering van doelen en maatregelen, en daarvoor middelen en beleidsruimte beschikbaar te stellen.
Het is aan de voortouwnemers om gebiedspartijen te betrekken in een gebiedsproces. In beginsel is dat gebiedsproces onderdeel van het actualiseren van een beheerplan, maar in het geval van de grutto is ook het uitvoeren van het Aanvalsplan Grutto een belangrijke manier om de gebiedspartijen te betrekken (vooral ook buiten de huidige Vogelrichtlijngebieden). Gezien de noodzakelijke groeisnelheid van de gruttopopulatie, is het op korte termijn starten van overleg over de uitwerking van de instandhoudingsdoelstellingen inderdaad zeer wenselijk.
Insprekers merken op dat er in de wijzigingsbesluiten sprake is van het uitbreiden van het leefgebied van de grutto en zijn in dat verband van mening dat iedere claim op agrarische grond buiten de grenzen van de Natura 2000-gebieden onacceptabel is. In dit verband merkt een inspreker op dat het creëren van beter en meer leefgebied voor de grutto binnen bestaande Natura 2000-gebieden dient plaats te vinden, omdat - vanwege de voedselzekerheid - meer agrarische natuur niet mag leiden tot verminderde voedselproductie.
Een instandhoudingsdoelstelling ‘uitbreiding omvang leefgebied’ kan alleen betrekking hebben op het betreffende Natura 2000-gebied. Met de uitbreiding van leefgebied wordt dus bedoeld: het binnen de bestaande begrenzing uitbreiden van leefgebied. Met de wijzigingsbesluiten worden geen gebiedsgrenzen veranderd.
Een inspreker verzoekt LVVN om nieuwe Vogelrichtlijngebieden voor de grutto aan te wijzen en om het proces in gang te zetten om de 12 gebieden die door Sovon in 2024 zijn aangemerkt als concentratiegebieden, aan te wijzen als nieuwe Vogelrichtlijngebieden.
De inzet van LVVN is gericht op een combinatie van vrijwillig weidevogelbeheer (waaronder het Aanvalsplan Grutto) en het vergroten van de populatie grutto's in 25 bestaande Natura 2000-gebieden. LVVN is van mening dat deze inzet voldoende is om de populatie grutto's op het gewenste niveau te krijgen.
Een inspreker geeft aan dat de belangrijkste maatregel voor de grutto het uitbreiden van weidevogelgebieden is en dat hieraan wordt voorbijgegaan.
Het uitbreiden van weidevogelgebieden is onderdeel van de wijzigingsbesluiten als ‘uitbreiding leefgebied’ het doel is, en daar dus binnen de bestaande Vogelrichtlijngebieden potenties voor zijn. Het is echter duidelijk dat dit in veel grotere mate een opgave is voor buiten deze gebieden, met name in de gebieden van het Aanvalsplan Grutto.
Een inspreker wijst erop dat de Vogelrichtlijngebieden te klein zijn en aanvullende maatregelen in de directe omgeving noodzakelijk zijn.
Het is duidelijk dat de gruttopopulatie in de Vogelrichtlijngebieden meestal onderdeel is van een populatie in de wijdere omgeving. Het versterken van die regionale populatie kan dus in beginsel ook bijdragen aan het halen van het populatiedoel binnen de Vogelrichtlijngebieden. Het is inmiddels landelijk beleid om het agrarisch natuurbeheer rond deze gebieden te stimuleren.
Insprekers geven aan dat - gezien de jarenlange dalende trend en de reeds genomen maatregelen - de opgave om de dalende trend om te buigen zeer moeilijk is. Ook geven zij aan dat de doelen niet realistisch zijn, gezien de voorgenomen groei en het gebruikte ijkpunt (populatieomvang in 2016-2021).
Sovon heeft onderzocht wat er ecologisch haalbaar is in de gebieden. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat het ijkpunt niet gebaseerd is op de meest recente aantallen. Na het nemen van voldoende maatregelen is het mogelijk om de doelen te halen.
Insprekers constateren dat de gestelde instandhoudingsdoelstelling voor de grutto (als broedvogel) in bepaalde gevallen zelfs met de maximaal haalbare populatietoename binnen het gebied niet haalbaar is in 2050. Ze stellen voor om ook een populatiegroei van buiten het gebied mee te laten tellen voor de doelstelling.
Gezien het landelijke doel voor de populatie, zijn de instandhoudingsdoelstellingen zodanig geformuleerd dat de potenties voor uitbreiding van de populatie van de grutto binnen Vogelrichtlijngebieden optimaal worden benut. Daarvoor is het belangrijk dat de draagkracht van de gebieden met een uitbreidingsdoel voor de populatie, voortdurend toeneemt, zodanig dat er in 2050 voldoende draagkracht is voor het ten doel gestelde aantal broedparen. In gevallen waar de maximale groei van de bestaande populatie binnen het gebied niet toereikend is, kan het doel alsnog in 2050 gehaald worden indien de populatie op natuurlijke wijze wordt versterkt door enige aanvulling vanuit de toenemende regionale meta-populatie. Wanneer het populatiedoel onverhoopt in 2050 niet in het gebied is gerealiseerd, kan dat de voortouwnemer niet worden verweten indien de noodzakelijke maatregelen volledig en tijdig zijn genomen.
Een instandhoudingsdoelstelling kan alleen betrekking hebben op het betreffende Natura 2000-gebied. Broedende grutto’s buiten het Vogelrichtlijngebied tellen daarom niet mee voor het behalen van de gebiedsdoelstelling. Het versterken van de regionale populatie is echter wel degelijk belangrijk, niet in het minst vanwege de bijdrage aan het landelijke doel voor de grutto.
De zienswijze gaf aanleiding tot een redactionele verduidelijking in de besluiten op het punt van de haalbaarheid van de populatiedoelen in de instandhoudingsdoelstellingen, als samenvatting van bovenstaande uitleg.
Een inspreker vindt het onzorgvuldig dat zij niet is uitgenodigd voor een voorbereidend overleg voor de opstelling van de gebiedsnotitie IJsselmeer. Zij is van mening dat de uitbreiding van de gruttopopulatie in het gebied niet realistisch is en dat behoud en ondersteuning van de huidige broedlocatie het maximaal haalbare lijkt. Maatregelen die worden genoemd in de bijbehorende gebiedsnotitie van Sovon, zoals hydrologische ingrepen, zijn volgens de inspreker in dit gebied niet van toepassing en wekken ten onrechte de indruk dat aanvullende maatregelen mogelijk zijn. Ook een andere inspreker is van mening dat het beheer op de huidige locaties al geoptimaliseerd is. Een inspreker vult hierop aan dat het de verwachting is dat het peil van het verhoogd zal worden, met gevolgen voor de oeverlanden.
In de gebiedsnotitie van Sovon, die primair is voorbereid met de voortouwnemer van het gebied, worden meerdere potentiële maatregelen genoemd, maar het moet uit het beheerplan blijken welke daadwerkelijk noodzakelijk zijn. De suggestie voor een ‘stormbroedkering’ is daarbij genoemd als mogelijke mitigerende maatregel voor het effect van een eventueel hoger in te stellen IJsselmeerpeil. Als deze maatregel nodig blijkt te zijn, is hij ook al nodig om de bestaande populatie te behouden - verlaging van het doel naar behoud zou dus wat dat betreft geen verschil maken. De huidige populatie op de buitendijkse graslanden profiteert van het belangrijke binnendijkse weidevogelgebied in Polder Giele Strân, waarvan het deels als overloopgebied fungeert. Tegelijk is de verwachting dat een verdere verbetering en beperkte uitbreiding van het huidige leefgebied mogelijk is die in de komende decennia tot groei van de populatie kan leiden, naast dat het de verwachting is dat de populatie zal groeien waar de omstandigheden al zijn geoptimaliseerd.
Een inspreker geeft aan dat in de gebiedsnotitie van Sovon de Makkumer Noordwaard, Zuidwaard en Koaiwaard ten onrechte worden genoemd als potentiële uitbreidingslocaties.
De genoemde locaties staan niet in de gebiedsnotitie.
Insprekers vrezen dat de nieuwe gruttodoelen conflicterend zullen zijn met de bestaande doelen in de gebieden. In dit verband vraagt een inspreker om in de aanwijzingsbesluiten duidelijk aan te geven hoe moet worden omgegaan met conflicterende doelen en daarbij ook aan te geven dat een deel van deze doelen in aangrenzende gebieden kan worden gerealiseerd; daarnaast vraagt deze inspreker om duidelijke nationale beleidsregels vast te stellen voor het prioriteren van instandhoudingsmaatregelen in gevallen dat doelen voor de soorten en habitattypen waarvoor een Natura 2000-gebied is aangewezen, met elkaar conflicteren.
Door Sovon is bij het bepalen van de gebiedspotentie voor de grutto rekening gehouden met de bestaande instandhoudingsdoelstellingen. Bijvoorbeeld door locaties met soorten of habitattypen die andere eisen stellen dan grutto’s, niet mee te tellen bij mogelijk geschikt leefgebied. Ook is beoordeeld of uitbreidingsdoelen voor andere soorten en habitattypen noodzakelijkerwijs gerealiseerd zouden moeten worden op locaties met potenties voor de grutto. De gebiedsnotities zijn waar nodig aangepast aan de door gebiedskenners aangedragen informatie op dit punt. De (uiteindelijk) geadviseerde doelen voor de grutto bleken geen conflicten op te leveren met de bestaande instandhoudingsdoelstellingen. Uit bovenstaande volgt dat het realiseren van de gebiedsdoelen in aangrenzende gebieden niet aan de orde is.
Het is vooralsnog niet noodzakelijk om nationale beleidsregels vast te stellen voor het prioriteren van instandhoudingsmaatregelen. In de gebiedsnotities wordt beschreven welke aandachtspunten er zijn bij het nemen van beheermaatregelen voor de grutto, zodat de maatregelen niet ten koste gaan van het behalen van andere instandhoudingsdoelstellingen. De beheerplannen kunnen hierop voortbouwen.
In het gebied IJsselmeer zijn er volgens een inspreker andere Natura 2000-doelstellingen die conflicteren met gruttobeheer, zoals de doelen voor noordse woelmuis en moeras- en rietgebonden soorten, waaronder de bruine kiekendief.
In het algemeen geldt dat de graslanden die geschikt zijn voor de grutto, niet geschikt zijn voor soorten van min of meer moerassige omstandigheden. In die zin is er dus geen sprake van conflicterende doelen. Specifiek voor de bruine kiekendief geldt dat de instandhoudngsdoelstelling niet meer gehaald wordt en dat de populatie dus weer moet toenemen. Er kan niet worden uitgesloten dat herstel van deze roofvogel leidt tot meer predatie van grutto's, maar het is onwaarschijnlijk dat dit de doelstelling van de grutto in de weg zal staan. Mocht dit in de toekomst toch een conflict opleveren, dan kan het Beleidskader Doelwijziging uitkomst bieden.
Een inspreker merkt op dat in de ontwerpbesluiten een toelichting ontbreekt over de beperkende factoren per gebied.
In de gebiedsnotities van Sovon worden de beperkende factoren per gebied genoemd, omdat ze relevant zijn voor de onderbouwing van de gebiedspotentie en voor de te nemen maatregelen. Op basis hiervan zijn de instandhoudingsdoelstellingen in de wijzigingsbesluiten geformuleerd. Het is niet nodig om ook in de besluiten de beperkende factoren te noemen.
Insprekers missen in de besluiten een toelichting op de lokale omstandigheden die de huidige lage aantallen broedparen verklaren en bevelen aan deze toe te voegen. Een andere inspreker mist in de ontwerpbesluiten een toelichting over de beperkende factoren per gebied; volgens de inspreker is informatie over deze factoren van belang om duidelijk te maken welke condities nodig zijn voor de doelstellingen.
De omstandigheden die de huidige lage aantallen verklaren en de beperkende factoren per gebied, staan in de gebiedsnotities van Sovon en dat is voldoende, omdat de genoemde onderwerpen primair thuishoren in het beheerplan.
Een inspreker kan zich niet vinden in het geschetste beeld dat intensief landbouwkundig gebruik buiten de reservaatgebieden een drukfactor is.
De inspreker duidt op de gebiedsnotities waarin door Sovon de drukfactoren voor de grutto per gebied zijn beschreven. Dat intensief landbouwkundig gebruik in de omgeving een drukfactor is, heeft vooral te maken met het feit dat dat gebruik leidt tot verdroging in de naastgelegen Vogelrichtlijngebieden.
Een inspreker wijst op grootschalige defensieplannen die in de gebiedsnotities niet als drukfactor worden genoemd.
Waar de inspreker waarschijnlijk op doelt, is het Programma Ruimte voor Defensie (NPRD). Naar zijn aard is een programma niet concreet genoeg om op basis daarvan mogelijke effecten op de grutto in een Vogelrichtlijngebied te kunnen inschatten. Maar ook al zou dat wel zo zijn, dan nog wordt daar bij het bepalen van de instandhoudingsdoelstellingen geen rekening mee gehouden, omdat bij de feiten en omstandigheden waar wél rekening mee wordt gehouden, de fase van een vastgesteld plan moet zijn gepasseerd. Een vastgesteld plan wordt dus als een gegeven beschouwd.
De instandhoudingsdoelstellingen zijn gebaseerd op de gebiedsnotities van Sovon, waarin de potenties voor uitbreiding van de gruttopopulatie zijn ingeschat. Daarbij is rekening gehouden met toekomstige vermindering van potenties voor zover die voortvloeien uit vergunde projecten en vastgestelde plannen. Met programma’s en met plannen die nog niet vaststaan wordt dus geen rekening gehouden.
Bij het vaststellen van plannen zal in het vervolg rekening gehouden moeten worden met de instandhoudingsdoelstelling voor de grutto.
Insprekers stellen dat er sprake is van verdringing van grutto’s door ganzen. Een inspreker pleit er daarom voor om de bestaande instandhoudingsdoelstellingen voor deze verdringende soorten als bovengrens te hanteren zodat er beter kan worden ingegrepen. Deze inspreker stelt dat er meer samenhang en samenwerking moet zijn tussen diverse partijen, waarbij de grutto centraal moet staan, ook als dat leidt tot besluiten die andere doelstellingen ondermijnen; deze prioritering moet vastgelegd worden in de besluiten.
Begrazing door ganzen kan ertoe leiden dat de vegetatie in het voorjaar zeer kort is, waardoor grutto’s het broeden uitstellen. In een korte vegetatie kunnen legsels en kuikens kwetsbaarder zijn voor predatie dan in een vegetatie met meer dekking. Daarentegen is het ook mogelijk dat aanvankelijk korte vegetaties in mei-juni voor de kuikens beter toegankelijk zijn dan onbegraasde vegetaties, waardoor ze juist beter overleven.
De populatieomvang in de instandhoudingsdoelstellingen is geformuleerd als ondergrens. Indien de omvang van een populatie van bijvoorbeeld een ganzensoort zich boven het doel bevindt en de doelstelling voor bijvoorbeeld de grutto daardoor in gevaar komt, is het belangrijk dat maatregelen worden genomen om voorrang te geven aan het doel voor de grutto. Daar is geen maximering van de bestaande instandhoudingsdoelstellingen voor nodig, omdat dit (met voldoende status) in een beheerplan kan worden vastgelegd.
Het voorrang geven aan de grutto ten koste van andere instandhoudingsdoelstellingen is in beginsel mogelijk via een ‘ten gunste van’-formulering (zie het Beleidskader Doelwijziging Natura 2000), maar dat is voor deze besluiten niet aan de orde, omdat er volgens de gebiedsnotities van Sovon geen sprake is van conflicterende doelen.
Een inspreker is van mening dat in de besluiten vastgelegd moet worden dat het realiseren van de doelen een gedeelde verantwoordelijkheid is van alle partijen.
De formele verantwoordelijkheid voor het halen van de instandhoudingsdoelstellingen ligt bij de overheid. Het is niet mogelijk om daar in de aanwijzingsbesluiten van af te wijken. Dat neemt niet weg dat het van grote waarde is als alle partijen die bij een gebied betrokken zijn gezamenlijk verantwoordelijkheid nemen voor het realiseren van de doelen.
Insprekers wijzen erop dat de financiële dekking in de ontwerpbesluiten ontbreekt en dat de gevolgen van het benodigde beheer onduidelijk zijn.
Een aanwijzingsbesluit hoeft, blijkens vaste jurisprudentie, geen financiële paragraaf te bevatten en geen duidelijkheid over het beheer te geven.
Een inspreker stelt dat er informatie ontbreekt over de afweging van belangen rondom de (sociaal-)economische en financiële gevolgen van het aanwijzen van de grutto als doelsoort. Daarnaast stellen meerdere insprekers dat uit jurisprudentie blijkt dat het bevoegd gezag – anders dan bij de aanwijzing van gebieden (waarvoor enkel de ecologische belangen relevant zijn) – bij (actualisatie) van instandhoudingsdoelen rekening dient te houden met onder andere economische overwegingen.
Artikel 2 van de Vogelrichtlijn luidt: "De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om de populatie van de in artikel 1 bedoelde soorten op een niveau te houden of te brengen dat met name beantwoordt aan de ecologische, wetenschappelijke en culturele eisen, waarbij zij tevens rekening houden met economische en recreatieve eisen." Uit vaste jurisprudentie volgt dat ook bij het vaststellen van het ambitieniveau van de instandhoudingsdoelstellingen rekening gehouden kan worden met economische eisen, voor zover dat niveau hoger is dan het minimaal vereiste behoudsniveau. Die doelstellingen op gebiedsniveau moeten echter wel voldoende bijdragen aan het bereiken van het landelijke doel. Voor dat landelijke doel is een verdubbeling van de huidige populatie nodig. De broedvogeldoelen in de 25 gebieden zullen voor die gebieden gezamenlijk leiden tot een toename van 77%. Dit is dus minder dan wat er landelijk nodig is. Bij het bepalen van de potentie is rekening gehouden met de huidige omstandigheden in de gebieden. Een lagere ambitie vanwege economische belangen in de gebieden zou tot een nog lagere bijdrage aan het landelijk doel leiden en daarmee het bereiken van dat doel in gevaar brengen. Dit zou een onjuiste implementatie van de Vogelrichtlijn betekenen.
Een inspreker wijst op het verslechteringsverbod en verzoekt LVVN zich daarvoor in te zetten. Een andere inspreker verzoekt LVVN om zich aan het verslechteringsverbod te committeren en realistische ambities te hebben, gebaseerd op tellingen in plaats van rekenmodellen. Ook is de inspreker van mening dat het toevoegen van een soort op papier geen enkele verbetering brengt, zolang er voor de 25 gebieden niet de nodige maatregelen (ANLb/SNL) in samenhang met het omliggende gebied worden genomen om de condities substantieel te verbeteren.
Het is de primaire taak van de voortouwnemer om het verslechteringsverbod te handhaven. Indien er signalen zijn dat de voortouwnemer dat onvoldoende doet, spreekt LVVN de voortouwnemer daarop aan. De doelen zijn gebaseerd op tellingen en uit de gebiedsnotities van Sovon blijken deze haalbaar te zijn. En inderdaad zijn voor het bereiken van de doelen de genoemde concrete maatregelen nodig.
Een inspreker verzoekt de doelstelling aan te passen naar ‘behoud’ in combinatie met het aanvullend aanwijzen van alle geschikte gebieden die voldoen aan de (juridische) selectiecriteria.
LVVN heeft ervoor gekozen om invulling te geven aan art. 4 van de Vogelrichtlijn door de grutto alleen in bestaande Vogelrichtlijngebieden aan te wijzen en daarbuiten met name via het Aanvalsplan Grutto de belangrijke gruttogebieden zo goed mogelijk te beschermen. Voor het landelijke doel is een verdubbeling van de huidige populatie nodig en dat brengt met zich mee dat ook de potenties in de Vogelrichtlijngebieden optimaal moeten worden benut. Het eventueel aanwijzen van nieuwe Vogelrichtlijngebieden zou daar niets aan veranderen.
Een inspreker is van mening dat falende doelrealisatie niet automatisch mag leiden tot het aanwijzen van extra natuurgebieden ten koste van landbouwgrond. Een andere inspreker verzet zich tegen iedere impliciete claim op agrarische grond daarbuiten; het doortrekken van inspanningen ten behoeve van de gruttopopulatie naar omliggende landbouwgronden kan alleen als de juiste randvoorwaarden aanwezig zijn.
Het mogelijk niet halen van de doelen in de bestaande Vogelrichtlijngebieden zal niet automatisch leiden tot het aanwijzen van extra natuurgebieden. Maatregelen die genomen moeten worden, zullen verder uitgewerkt worden in het beheerplan van de provincie; deze kunnen zich ook uitstrekken tot de omgeving van de Vogelrichtlijngebieden en dan is het inderdaad belangrijk dat daar de juiste randvoorwaarden voor aanwezig zijn.
Een inspreker stelt dat het toevoegen van instandhoudingsdoelstellingen voor broedende grutto's in 25 Natura 2000-gebieden een onjuiste juridische werkwijze is, omdat de criteria voor het selecteren van gebieden om instandhoudingsdoelstellingen aan toe te voegen niet is doorlopen.
Blijkens het Beleidskader Doelwijziging Natura 2000 is het niet nodig om te wachten met toevoegen van instandhoudingsdoelstellingen in bestaande Natura 2000-gebieden totdat de selectiecriteria zijn toegepast voor het bepalen of eventueel nieuwe gebieden moeten worden aangewezen. De noodzaak van het snel toevoegen van de grutto (als broedvogel) in de bestaande besluiten is onderbouwd in de ‘Toelichting bij het wijzigingsbesluit’.
Een inspreker wijst op de recente uitspraak van de Raad van State over het Natura 2000-gebied Bruine Bank dat een Vogelrichtlijngebied ook moet worden aangewezen voor alle vogelsoorten op Bijlage I en voor geregeld voorkomende trekvogels die daar in meer dan verwaarloosbare mate (in significante aantallen) voorkomen. Daarbij is vastgesteld dat de drempelwaarden die de Nederlandse overheid thans gebruikt niet volstaan en dat bij Vogelrichtlijngebieden (net als bij Habitatrichtlijngebieden) moet worden uitgegaan van een veel lagere drempel. Gevolg van deze uitspraak voor de grutto is, volgens de inspreker, dat ook alle andere Vogelrichtlijngebieden in Nederland moeten worden aangewezen waar de soort in meer dan verwaarloosbare mate voorkomt. Daarnaast verzoekt de inspreker om het proces in gang te zetten voor het herzien van de aanwijzingscriteria en het toevoegen van alle andere vogelsoorten op Bijlage I en geregeld voorkomende trekvogels (waaronder alle weidevogels) die in meer dan verwaarloosbare aantallen voorkomen in de bestaande vogelrichtlijngebieden.
Zoals de inspreker aangeeft, is het nodig om de aanwijzingscriteria aan te passen conform de uitspraak van de Raad van State. Dit proces is in gang gezet en zal vervolgens leiden tot toepassing daarvan in de Vogelrichtlijngebieden. De Raad van State heeft het ministerie hiervoor twee jaar de tijd gegeven. Het is dus niet nodig om daarop vooruitlopend de huidige 25 wijzigingsbesluiten aan te passen. Dat zou ook tot een onaanvaardbare vertraging van de vaststelling van deze besluiten leiden, omdat niet op voorhand duidelijk is in welke andere Vogelrichtlijngebieden de grutto in meer dan verwaarloosbare mate voorkomt. Om dit zorgvuldig te kunnen bepalen, zijn de nieuwe criteria nodig.
Insprekers zijn van mening dat de grutto als broedvogel (mogelijk) onterecht wordt aangewezen voor Duinen Ameland, Van Oordt’s Mersken, IJsselmeer en Nieuwkoopse Plassen. Deze gebieden voldoen namelijk niet aan het criterium van 0,1% van de flyway-populatie.
De beoordeling of een gebied voldoet aan dit criterium, dat neerkomt op ten minste 26 territoria, is gebaseerd op het gemiddelde van de telgegevens uit de periode 2016 tot en met 2021. Dit is de periode die ook is gebruikt voor de Sovon-studie ‘Geactualiseerd landelijk overzicht van vogelsoorten met concentraties van (inter)nationaal belang’, die als feitenbasis diende voor de communicatie in de inbreukprocedure over de grutto. Als gevolg van een doorgaande afname van de populatie ligt het actuele aantal over de laatste zes seizoenen (2019-2024) in de genoemde gebieden inmiddels net iets onder de 0,1% van de internationale flyway-populatie. Dit is in de gebiedsnotities toegelicht. Gezien de stand van zaken in de inbreukprocedure en de bovengenoemde uitspraak van de Raad van State, ligt het niet in de rede om, vanwege de geconstateerde verslechtering van de situatie, de grutto als broedvogel in deze gebieden alsnog niet te beschermen.
Insprekers zijn van mening dat het onduidelijk is wat de juridische consequenties zijn als de instandhoudingsdoelstellingen in 2050 niet zijn behaald.
Wanneer een instandhoudingsdoelstelling onverhoopt in 2050 niet in het gebied is gerealiseerd, kan dat de voortouwnemer niet worden verweten indien de noodzakelijke maatregelen volledig en tijdig zijn genomen.
Insprekers geven aan dat de gevolgen van de juridische bescherming van gruttoleefgebied in Vogelrichtlijngebieden voor de deelnemers aan het agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb) niet duidelijk zijn, omdat verplichte maatregelen niet vergoed kunnen worden onder de huidige subsidieregeling. Deze insprekers zijn van mening dat vrijwillig beheer via het ANLb mogelijk moet blijven. Andere insprekers zijn van mening dat er geen belemmeringen opgelegd mogen worden aan agrariërs, maar dat maatregelen op basis van vrijwilligheid genomen moeten kunnen worden. Een inspreker stelt dat een eenzijdige focus op het herstel van leefgebieden voor grutto’s via aanwijzingsbesluiten een negatieve impact kan hebben op effectieve bescherming van weidevogels; deze inspreker stelt daarom voor de noodzakelijke ruimte voor vrijwillig weidevogelbeheer via het ANLb te borgen.
Het is belangrijk dat agrarisch natuurbeheer ook in Vogelrichtlijngebieden doorgang kan vinden. De gruttopopulatie is in veel van de gebieden namelijk (mede) afhankelijk van de vrijwillige, gesubsidieerde inzet van agrariërs.
Het klopt dat verplichte maatregelen niet vergoed kunnen worden op dezelfde basis als onverplichte maatregelen. Beheermaatregelen krijgen echter niet automatisch een verplichtend karakter door een aanwijzingsbesluit (daarin worden geen maatregelen voorgeschreven) en ook niet door het noemen van benodigde maatregelen in een beheerplan. Er is afzonderlijke besluitvorming door de provincie voor nodig om te bepalen of activiteiten waarvoor boeren nu subsidie ontvangen, verplicht worden. Wanneer en in hoeverre dit aan de orde, is nu nog niet duidelijk. Maar juist voor maatregelen die verplicht worden vanwege de gebiedsbescherming vanuit de Vogelrichtlijn, is een alternatieve grondslag voor subsidiëring beschikbaar in de vorm van artikel 72 van Verordening (EU) 2021/2115 (strategische GLB-plannen). Het is de inzet van LVVN om van deze mogelijkheid gebruik te maken.
Insprekers vrezen - vanwege onredelijke doelen - in de toekomst te maken te krijgen met generieke beperkingen.
Uit de gebiedsnotitie van Sovon blijkt dat de instandhoudingsdoelstellingen haalbaar zijn. Er is momenteel geen aanleiding om te denken dat hier generieke beperkingen uit zouden voortvloeien.
Insprekers geven aan dat provinciale overheden aanvullend budget nodig hebben voor extra maatregelen die noodzakelijk zullen zijn voor het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen voor de grutto. Een inspreker verzoekt om zorg te dragen voor extra, geoormerkte financiële middelen voor het treffen van de maatregelen die nodig zijn om de instandhoudingsdoelstellingen voor de grutto te realiseren in de betrokken Vogelrichtlijngebieden en ervoor te zorgen dat boeren aanspraak kunnen maken op contracten van tenminste 20 jaar als ze meedoen aan het agrarisch natuurbeheer. Ook andere insprekers pleiten voor langjarige contracten voor agrarisch natuurbeheer, met een adequate vergoeding voor ‘zwaar beheer’.
In de beheerplannen zullen de maatregelen komen te staan die nodig zijn om de instandhoudingsdoelstellingen voor de grutto te realiseren. Dan wordt ook duidelijk wat de financiële consequenties zijn. Aan het agrarisch natuurbeheer is echter door het rijk al een forse financiële impuls gegeven, waarbij reeds op de korte termijn prioriteit ligt bij het uitbreiden en verzwaren van beheer voor weidevogels, met name de grutto. Ook aan het mogelijk maken van langjarige contracten wordt gewerkt.
Een inspreker geeft aan dat bij veel veehouders angst bestaat voor de impact van de aanwijzingen. Daarom pleit de inspreker voor realistische doelstellingen en geen beheerplannen die eenzijdig op de grutto zijn gericht.
De maatregelen die nodig zijn voor het halen van de doelstellingen voor de grutto, zullen duidelijk worden in de beheerplannen. Deze beheerplannen zijn altijd gericht op alle instandhoudingsdoelstellingen van het gebied, dus niet alleen op de grutto. De doelstellingen zullen in de beheerplannen nader worden uitgewerkt. Wat daarbij realistisch is, hangt mede af van de tijd die genomen kan worden voor het treffen van maatregelen: wat op de korte termijn niet realistisch is, kan dat op langere termijn wél zijn. Uit de beschrijving van de instandhoudingsdoelstellingen blijkt dat de genoemde populatiedoelen haalbaar zijn in 25 jaar. Dat is gebaseerd op de gebiedsnotities van Sovon.
Een inspreker is van mening dat het beheer meer moet focussen op wat er goed is voor de grutto in plaats van op plantengemeenschappen, dat agrarisch natuurbeheer moet lonen, dat predatiebeheer beter moet en dat agrariërs niet de schuld mogen krijgen als doelen niet worden behaald in geval de noodzakelijke condities voor succesvol agrarisch gruttobeheer ontbreken of onvoldoende worden gefaciliteerd.
Het is inderdaad belangrijk dat de noodzakelijke beheermaatregelen moeten worden genomen op de locaties die nodig zijn voor de grutto. Het is aan de voortouwnemer om dit in het beheerplan duidelijk te maken. Het financieel mogelijk maken van effectief agrarisch natuurbeheer heeft alle aandacht van rijk en provincies en dat geldt ook voor het voldoende faciliteren van (de condities voor) agrarisch gruttobeheer.
Een inspreker geeft aan dat er mogelijk maatregelen die veel impact zullen hebben, moeten worden toegevoegd aan de beheerplannen.
Dat is inderdaad denkbaar, maar de maatregelen met de meeste impact (zoals maatregelen tegen verdroging op landschapsschaal) zijn al noodzakelijk voor de bestaande instandhoudingsdoelstellingen.
Volgens een inspreker is er weinig tijd voor beheermaatregelen tussen het broedseizoen en de rustperiode en moeten er keuzes gemaakt worden wanneer er voorrang aan de grutto gegeven moet worden.
Bij het opstellen van het beheerplan zal bepaald moeten worden wat nodig is om de beheerder voldoende ruimte te geven om de benodigde maatregelen te nemen in de beperkte tijd die hiervoor beschikbaar is.
Insprekers zijn van mening dat extensief beheer leidt tot verruiging en dat percelen daardoor niet meer geschikt zijn voor weidevogels.
Weidevogels zoals de grutto komen vooral voor in vochtig kruidenrijk grasland met een open en gevarieerde vegetatiestructuur. Dat vergt een extensiever beheer dan bij graslanden die beheerd worden voor een maximale grasproductie. Dat is wat in de gebiedsnotities bedoeld wordt met ‘extensief beheer’. Het is uiteraard niet goed als het beheer zodanig geëxtensiveerd wordt dat gruttoleefgebied door verruiging ongeschikt wordt.
Een inspreker stelt dat hydrologische maatregelen geen zin hebben omdat ze de weidegang verminderen, wat een negatief effect heeft op het leefgebied van de grutto.
Weidevogels komen vooral voor in vochtig kruidenrijk grasland. Het is niet noodzakelijk dat deze graslanden beweid worden, omdat maaien een goed alternatief is. Als er voor beweiding gekozen wordt, blijkt dat in principe goed te combineren met een relatief hoge grondwaterstand, zoals in het verleden in grote delen van Nederland gebruikelijk was.
Een inspreker pleit voor een aanpak van het predatiebeheer zoals bij de bestrijding van muskusratten.
Predatiebeheer zal in veel gevallen noodzakelijk zijn om succesvolle voortplanting van de grutto mogelijk te maken. Net als bij de bestrijding van muskusratten zal dat op een gecoördineerde en voldoende intensieve manier moeten gebeuren, hoewel de concrete methoden daarvan zullen verschillen.
Een inspreker wijst op de schade die agrarische bedrijven kunnen ondervinden door maatregelen die volgen op het wijzigingsbesluit.
In de beheerplannen zullen de benodigde maatregelen opgenomen worden. Pas als de gevolgen daarvan op bedrijfsniveau duidelijk zijn, kan bepaald worden of er eventueel sprake is van schade.
Een inspreker is van mening dat gruttobeheer buiten beschermde gebieden niet bespreekbaar is zonder schadeloosstelling in plaats van onkostenvergoeding.
Aangezien de wijzigingsbesluiten geen betrekking hebben op grutto’s buiten de beschermde gebieden, behoeft deze reactie geen bespreking.
Insprekers zijn van mening dat maatregelen die zijn genoemd in de gebiedsnotities van Sovon kunnen leiden tot kosten of beperkingen bij derden en daarmee grote weerstand kunnen creëren.
De maatregelen die zijn genoemd in de gebiedsnotities betreffen mogelijke maatregelen, ter onderbouwing van de inschatting van de potentie. Uit de Natura 2000-beheerplannen zal blijken welke maatregelen daadwerkelijk nodig zijn. Dat maatregelen kunnen leiden tot kosten, beperkingen en weerstand bij derden is denkbaar, maar kan geen reden zijn om niet aan de wettelijke verplichtingen te voldoen ten aanzien van het beschermen van de grutto in Vogelrichtlijngebieden.
Een inspreker is van mening dat het beter beschermen van de grutto tijdens zijn trek naar het zuiden effectiever zou zijn dan het beschermen in Vogelrichtlijngebieden.
Het is duidelijk dat de grutto ook tijdens de trek goed beschermd moet worden, zowel in West-Afrika als in de EU-landen waarvoor de Vogelrichtlijn geldt. Maar dat ontslaat Nederland niet van de verplichting om ook artikel 4 van de Vogelrichtlijn toe te passen door de grutto in Vogelrichtlijngebieden als broedvogel te beschermen.
Insprekers geven aan dat er een integrale aanpak nodig is waarbij er ook aandacht is voor populatietoename van de grutto buiten Natura 2000-gebieden, met name in het Natuurnetwerk Nederland en in gebieden met agrarisch natuurbeheer. Andere insprekers geven aan dat andere maatregelen, zoals langjarige contracten, herwaardering van grond, omschakelsubsidies en verruiming van de wettelijke mogelijkheden voor predatiebeheer noodzakelijk zijn en meer zullen bijdragen aan de weidevogelstand dan het aanwijzen van de grutto in Vogelrichtlijngebieden.
Het is duidelijk dat een integrale aanpak nodig is om het landelijke doel voor de grutto te halen, alleen al omdat circa 90% van de gruttopopulatie buiten de huidige Vogelrichtlijngebieden voorkomt. Daarop is ook het pakket van (aanvullende) maatregelen gericht, dat in november 2024 is gecommuniceerd met het parlement en de provincies. In 2025 is aan het agrarisch natuurbeheer door het rijk een forse financiële impuls gegeven. Dat neemt niet weg dat ook aan de verplichting moet worden voldaan om de grutto aan te wijzen in Vogelrichtlijngebieden: het nemen van de noodzakelijke maatregelen vanwege artikel 3 van de Vogelrichtlijn (ten behoeve van de nationale populatie) ontslaat een lidstaat niet van de verplichting om ook artikel 4 (gebiedsbescherming) toe te passen.
Een inspreker is van mening dat aanvullende instrumenten, zoals langjarige contracten, herwaardering van landbouwgrond, inrichtingsmaatregelen, omschakelsubsidies, verruiming van mogelijkheden voor predatiebeheer, een aantrekkelijk verdienmodel voor de agrariër en voldoende financiële dekking noodzakelijk zijn.
Deze aspecten maken onderdeel uit van het huidige en nog verder te ontwikkelen beleid.
Een inspreker stelt dat door de toenemende bevolkingsdichtheid voortdurend grond aan de landbouw wordt onttrokken, wat niet zonder gevolgen voor de natuur kan blijven, en samen met ontwikkelingen voor extra natuur in het kader van het Natuurnetwerk Nederland en extensivering leidt tot het ondergraven van voedselzekerheid. De inspreker roept daarom de staatssecretaris van LVVN op, de Europese Commissie er op te wijzen dat wat niet kan, niet kan. Inspreker stelt dat het creëren van zowel betere als nieuwe leefgebieden voor de grutto binnen bestaande Natura 2000-gebieden moet plaatsvinden. Indien dit toch daarbuiten gebeurt, moeten daar adequate vergoedingen voor zijn.
Het aanwijzen van bestaande Vogelrichtlijngebieden vloeit mede voort uit de dialoog die al vele jaren gaande is tussen de Europese Commissie en Nederland over de maatregelen die noodzakelijk zijn voor de grutto. In die dialoog is door Nederland steeds aandacht gevraagd voor de grote ruimtedruk en het belang van de agrarische sector.
Het creëren van zowel betere als nieuwe leefgebieden voor de grutto binnen bestaande Natura 2000-gebieden is precies wat met de wijzigingsbesluiten wordt beoogd.
Het verstrekken van adequate vergoedingen voor agrarisch natuurbeheer is onderdeel van het rijksbeleid, zowel voor binnen als buiten de Natura 2000-gebieden.
Insprekers vragen zich af of het aanwijzen van de grutto als broedvogel in Natura 2000-gebieden wel mogelijk en gerechtvaardigd is, aangezien dit volgens insprekers op basis van de Vogelrichtlijn alleen kan als 25% van de populatie in Natura 2000-gebieden leeft, wat niet het geval is.
In enkele oude aanwijzingsbesluiten, waaronder die van Arkemheen, is in het verleden in bijlage C (Motivering van het besluit op basis van de binnengekomen zienswijzen) een onvolledige weergave gegeven van de criteria voor selectie en begrenzing van Vogelrichtlijngebieden, waardoor op dit punt verwarring is ontstaan. Op p. 15 van de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000), het beleidskader voor de Vogelrichtlijnbesluiten, staan de criteria voor het aanwijzen van trekkende vogelsoorten die niet op Bijlage 1 staan, correct weergegeven. Die criteria komen op het volgende neer: als geregeld minstens 1% van de biogeografische populatie van een trekkende watervogelsoort er broedt, ruit, foerageert en/of rust, dan wordt het gebied geselecteerd. Als de aantallen niet hoog genoeg zijn voor het selecteren van een gebied, dan wordt bepaald of de soort moet worden aangewezen in een om andere redenen geselecteerd gebied. Daarvan is sprake indien van een trekkende watervogel geregeld tenminste 0,1% van de biogeografische populatie in het gebied aanwezig is óf indien van een Rode-Lijstsoort waarvan minstens 25% van de populatie in Vogelrichtlijngebieden voorkomt, geregeld tenminste 1% van de Nederlandse broedpopulatie in een gebied aanwezig is. Inmiddels voldoet de grutto ook als broedvogel aan deze criteria: in drie bestaande Vogelrichtlijngebieden broedt minstens 1% van de biogeografische populatie en in 22 bestaande Vogelrichtlijngebieden broedt minstens 0,1% van de biogeografische populatie.
Ministerie van LNV (2006): Natura 2000 doelendocument. Duidelijkheid bieden, richting geven en ruimte laten. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Den Haag. Terug naar link van noot.
Ministerie van LNV (2008): Natura 2000 profielendocument. Ministerie van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit, Den Haag. Terug naar link van noot.
De begrenzingsmethodiek is verder uitgewerkt in het Gebiedendocument (2004). Terug naar link van noot.
Hof van Justitie EG, 7 november 2000, First Corporate Shipping, zaak C-371/98, punten 16 en 25. Terug naar link van noot.
De wijze van begrenzing van Vogelrichtlijngebieden is toegelicht in de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000), bijlage 1, Selectiecriteria en methode van begrenzing. Terug naar link van noot.
Prioritaire habitattypen en habitatsoorten zijn in bijlagen I en II van de Habitatrichtlijn en in dit besluit aangeduid met een sterretje *. Terug naar link van noot.
Bij niet-broedvogels wordt daarbij (voor zover bekend) onderscheid gemaakt tussen het leefgebied voor een foeragerende populatie en voor een slapende populatie, omdat de aantallen van die populaties verschillend zijn en omdat het leefgebied voor foerageren en slapen verschillend kan zijn. Terug naar link van noot.
Voor het vaststellen van de instandhoudingsdoelstellingen en actuele aantallen voor vogels is de volgende afrondingssystematiek gebruikt: 1-20 = niet afronden, 21-100 = afronden op vijftallen, 100-1.000 = afronden op tientallen, >1.000 = afronden op honderdtallen. Terug naar link van noot.
Uit jurisprudentie blijkt dat hierover misverstanden zijn gerezen. Aanleiding hiervoor was kennelijk de toelichting op pagina 63 van het Natura 2000 doelendocument (Ministerie van LNV, 2006), over de betekenis van de aantallen die voor vogels worden genoemd. Die toelichting wekte kennelijk (ten onrechte) de indruk dat de populatieomvang niet tot de instandhoudingsdoelstelling behoort. Terug naar link van noot.
Het Natura 2000-landschap van het gebied waarop dit besluit betrekking heeft staat vermeld in paragraaf 3.2 van deze nota van toelichting. Terug naar link van noot.
Ministerie van LNV (2000): Nota van Antwoord Vogelrichtlijn, bijlage 1. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Den Haag. Terug naar link van noot.
De Nota van Antwoord (2000) vermeldt 44 soorten van bijlage I waarvoor gebieden kunnen worden aangewezen. Voor één soort zijn geen gebieden aangewezen omdat er geen vaste verblijfplaatsen zijn (lachstern). Sindsdien zijn verder drie soorten aan bijlage I toegevoegd. Voor twee van deze soorten (strandplevier en dwergmeeuw) waren reeds gebieden aangewezen. Voor de dwerggans worden naar aanleiding van een rechterlijke uitspraak gebieden aangewezen. Per saldo zijn en worden er dus voor 46 soorten van bijlage I gebieden aangewezen. Terug naar link van noot.
SOVON (2000): Belangrijke vogelgebieden in Nederland 1993-97. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek- Ubbergen. Terug naar link van noot.
Ministerie van LNV (2000): Nota van Antwoord Vogelrichtlijn, bijlage 1, selectiecriteria en methode van begrenzing. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Den Haag. Terug naar link van noot.
SOVON & CBS (2005): Trends van vogelaantallen in het Nederlandse Natura 2000 netwerk. SOVON- informatierapport 2005/09. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. Terug naar link van noot.
Landelijk doel gewijzigd: Aanwijzingsbesluiten Natura 2000-gebieden Markermeer & IJmeer en Veluwerandmeren (Stcrt. 2010, 2212). Terug naar link van noot.
De beschreven staat van instandhouding wijkt af van de staat van instandhouding zoals gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006). Zie het Natura 2000 profielendocument (2008) voor een nadere uitleg. Terug naar link van noot.
Het gebied Markermeer & IJmeer ontbreekt in SOVON & CBS (2005) voor de aalscholver omdat aan dit gebied nu (na de publicatie van de gegevens in 2005) een instandhoudingsdoelstelling is toegevoegd. Terug naar link van noot.
Eerden, M. van en Rijn, S. van (2008): Handen af van de aalscholver, de aalscholver als indicator van natuur-, water- en visserijbeheer. Vakblad Natuur Bos en Landschap, p. 23-26. en visserijbeheer. Vakblad Natuur Bos en Landschap, p. 23-26. Terug naar link van noot.
Boer, T. den (2000): Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004. Rapport Directie Natuurbeheer nr. 47. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Wageningen. Terug naar link van noot.
Natura 2000 doelendocument (2006): Tekstkader 4.5.1. Landelijke doelen broedvogels. Terug naar link van noot.
Van Dijk, A.J. et al. (2007): Broedvogels in Nederland in 2005. SOVON-monitoringsrapport 2007/01. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. Terug naar link van noot.
Natura 2000 doelendocument (2006): Tekstkader 4.5.1. Landelijke doelen broedvogels. Terug naar link van noot.
De beoordeling van het aspect populatie is aangepast ten opzichte van het Natura 2000 doelendocument (2006) (aanwijzingsbesluiten Natura 2000-gebieden Waddenzee, Duinen en Lage Land Texel, Duinen Terschelling en Noordzeekustzone, Stcrt. 2009, 38). Terug naar link van noot.
Natura 2000 doelendocument (2006): Hoofdstuk 6 gemaakte en nog te maken keuzes, verzoeting versus verzouting, pagina 138. Terug naar link van noot.
Voorbeeld voor een seizoen met de volgende telresultaten (juli-juni): 0, 0, 0, 100, 100, 200, 100, 100, 0, 0, 0, 0. Het seizoensmaximum bedraagt in dit geval 200, het seizoensgemiddelde 50 (som van alle maandcijfers gedeeld door 12). Terug naar link van noot.
Landelijke doelstelling gewijzigd: Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Waddenzee (Stcrt. 2009, 38). Terug naar link van noot.
Het gebied vervult hoofdzakelijk een slaapplaatsfunctie (s), foerageerfunctie (f) of beide (sf). Relatieve bijdrage is alleen berekend als het landelijke doel en het gebiedsdoel beide zijn gebaseerd op dezelfde waarde (óf seizoensmaximum óf seizoensgemiddelde). Terug naar link van noot.
De beschreven staat van instandhouding van de meerkoet wijkt af van de staat van instandhouding zoals gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006). Op basis van de stabiele trend in de afgelopen 3 decennia is er geen sprake van een ongunstige staat van instandhouding op het aspect populatie. Zie het Natura 2000 profielendocument (2008). Terug naar link van noot.
https://www.natura2000.nl/sites/default/files/Bibliotheek/Aanwijzing%20Vogelrichtlijngebieden/Nota%20van%20Antwoord%20Vogelrichtlijn%20%282000%29%20Bijlage%201%20Selectie%20en%20begrenzing.pdf Terug naar link van noot.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-43229.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.