Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur | Staatscourant 2025, 43221 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur | Staatscourant 2025, 43221 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Deze publicatie bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst. Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
De publicatie wordt standaard getoond met verschilmarkering. Door te kiezen voor ‘Was’ of ‘Wordt’ kunt u de voormalige of vernieuwde tekst op zichzelf bekijken.
Toon versie van document
Dit document bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst.
Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur:
Gelet op artikel 4, eerste en tweede lid, van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEU 2010, L 20);
Gelet op de artikelen 3, tweede lid, en 4, vierde lid, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206);
Gelet op artikelen 2.44, eerste lid, en 16.25a, eerste lid, van de Omgevingswet;
Besluit:
Het besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 17 mei 2015, nr. PDN 2015-109 (Stcrt. 2015, 11211), houdende aanwijzing van het Habitatrichtlijngebied Haringvliet, het Vogelrichtlijngebied Haringvliet en het Natura 2000-gebied Haringvliet, waarvan een nieuwe tekst op 10 december 2024 is vastgesteld (Stcrt. 2024, 41768), wordt gewijzigd zoals weergegeven in de bijlage “Bijlage bij artikel 1 van de wijziging van het Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Haringvliet”.
w.g. de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,
Jean Rummenie
Plaats: ’s-Gravenhage
Datum: 04 december 2025
Dit wijzigingsbesluit en de daarbij behorende wijzigingen in de nota van toelichting worden gedurende zes weken ter inzage gelegd. De exacte periode en locatie worden vermeld in de kennisgeving die wordt gepubliceerd in de Staatscourant en in de advertentie die wordt gepubliceerd in gedrukte media en op internet. Het aanwijzingsbesluit wordt in zijn geheel gepubliceerd in de Staatscourant en is daarna ook te raadplegen in het Digitaal Stelsel Omgevingswet. Degenen die een zienswijze, als bedoeld in artikel 3:15 van de Algemene wet bestuursrecht, binnen de gestelde termijn naar voren hebben gebracht, kunnen gedurende zes weken ná de bekendmaking beroep instellen bij de rechtbank van het arrondissement waar de woonplaats van degene die beroep instelt onder valt (voor degene die niet in Nederland woont, is dat de rechtbank in Den Haag); zie hiervoor de webpagina https://www.rechtspraak.nl/organisatie-en-contact/organisatie/rechtbanken. Degenen die geen zienswijzen naar voren hebben gebracht, kunnen ten aanzien van alle punten van het wijzigingsbesluit beroep instellen als ze belanghebbende zijn; als ze geen belanghebbende zijn, kunnen ze alleen beroep instellen ten aanzien van punten die inhoudelijk verschillen van het ontwerpbesluit.
A
Artikel 2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als speciale beschermingszone als bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEU L 20)1 wordt aangewezen, overeenkomstig de in de bijlage Gebiedsbegrenzingen bij dit besluit aangegeven geometrische begrenzing, het gebied Haringvliet.
De speciale beschermingszone wordt aangewezen voor de volgende vogelsoorten, welke worden beschermd op grond van artikel 4, eerste lid, van Richtlijn 2009/147/EG:
A026 | Kleine zilverreiger (Egretta garzetta) |
A034 | Lepelaar (Platalea leucorodia) |
A037 | Kleine zwaan (Cygnus bewickii (Cygnus columbianus bewickii)) |
A042 | Dwerggans (Anser erythropus) |
A045 | Brandgans (Branta leucopsis) |
A081 | Bruine kiekendief (Circus aeruginosus) |
A094 | Visarend (Pandion haliaetus) |
A103 | Slechtvalk (Falco peregrinus) |
A132 | Kluut (Recurvirostra avosetta) |
A138 | Strandplevier (Charadrius alexandrinus) |
A140 | Goudplevier (Pluvialis apricaria) |
A176 | Zwartkopmeeuw (Larus melanocephalus) |
A191 | Grote stern (Sterna sandvicensis) |
A193 | Visdief (Sterna hirundo) |
A195 | Dwergstern (Sterna albifrons) |
A272 | Blauwborst (Luscinia svecica) |
De speciale beschermingszone wordt aangewezen voor de volgende trekkende vogelsoorten, welke worden beschermd op grond van artikel 4, tweede lid, van Richtlijn 2009/147/EG:
A005 | Fuut (Podiceps cristatus) |
A017 | Aalscholver (Phalacrocorax carbo) |
A041 | Kolgans (Anser albifrons) |
A043 | Grauwe gans (Anser anser) |
A048 | Bergeend (Tadorna tadorna) |
A050 | Smient (Anas penelope) |
A051 | Krakeend (Anas strepera) |
A052 | Wintertaling (Anas crecca) |
A053 | Wilde eend (Anas platyrhynchos) |
A054 | Pijlstaart (Anas acuta) |
A056 | Slobeend (Anas clypeata) |
A061 | Kuifeend (Aythya fuligula) |
A062 | Topper (Aythya marila) |
A125 | Meerkoet (Fulica atra) |
A137 | Bontbekplevier (Charadrius hiaticula) |
A142 | Kievit (Vanellus vanellus) |
A156 | Grutto (Limosa limosa) |
A160 | Wulp (Numenius arquata) |
A295 | Rietzanger (Acrocephalus schoenobaenus) |
B
Artikel 6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De instandhoudingsdoelstellingen voor de broedvogels van de soorten, bedoeld in artikel 3.58, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, worden vastgesteld in paragraaf 5.5 van de nota van toelichting.
De instandhoudingsdoelstellingen voor niet-broedvogels van de soorten, bedoeld in artikel 3.58, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, worden vastgesteld in paragraaf 5.6 van de nota van toelichting.
C
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het gebied Haringvliet is aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van de Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van Europese Gemeenschappen inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (hierna Habitatrichtlijn) en als speciale beschermingszone in het kader van de Richtlijn 2009/147/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (hierna de Vogelrichtlijn). Tezamen vormen deze speciale beschermingszones het Natura 2000-gebied Haringvliet. Het besluit bevat de begrenzing en de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied.
Dit gebied was als zodanig aangewezen bij besluit van 4 juli 2013 (PDN/2013-109, Stcrt. 2013, 24454). Tegen dit besluit is beroep aangetekend, hetgeen heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: “de Afdeling”) van 1 oktober 2014 (zaaknummer 201309087/1/R2), waarbij het besluit is vernietigd. De Afdeling heeft geoordeeld dat nu de Leenheerenpolder bij het bestreden besluit niet als deel van het gebied "Haringvliet" is aangewezen, niet is voldaan aan de verplichting van artikel 10a van de Nbw 1998 om ter uitvoering van de Habitatrichtlijn deze polder aan te wijzen als deel van het Habitatrichtlijngebied "Haringvliet". Genoemd besluit, voor zover daarbij de begrenzing van het gebied "Haringvliet" is gewijzigd ten opzichte van dit gebied zoals het voorkomt op de lijst van gebieden van communautair belang2, door de Leenheerenpolder hier niet langer deel van uit te laten maken, is daarom door de Afdeling vernietigd.
In bovengenoemde uitspraak is de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen omtrent de begrenzing van het Natura 2000-gebied "Haringvliet", zoals door de Afdeling is vernietigd. Met onderhavig besluit wordt gevolg gegeven aan de uitspraak van de Afdeling, mede gelet op de achtste bijgewerkte lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio, die op 3 december 2014 door de Europese Commissie is vastgesteld3.
Artikel 1 van het besluit regelt de aanwijzing van het gebied onder de Habitatrichtlijn en refereert voor de begrenzing van dit gebied naar de bijlage Gebiedsbegrenzingen. Daarnaast worden de habitattypen en habitatrichtlijnsoorten opgesomd waarvoor het gebied van belang is en waarvoor het wordt geacht te zijn aangewezen.
Artikel 2 van het besluit regelt de aanwijzing van het gebied onder de Vogelrichtlijn en refereert voor de begrenzing van dit gebied naar de bijlage Gebiedsbegrenzingen. Daarnaast worden de vogelsoorten opgesomd waarvoor het gebied van belang is en waarvoor het wordt geacht te zijn aangewezen.
Artikel 3 van het besluit introduceert de nota van toelichting en benadrukt dat het besluit niet te lezen is zonder de nota van toelichting. Daarnaast wordt in dit deel van het besluit het Natura 2000-gebied Haringvliet gevormd uit het Habitatrichtlijngebied en het Vogelrichtlijngebied.
Artikel 4 van het besluit regelt de uitgezonderde delen van de in artikel 1 en artikel 2 aangewezen gebieden.
Artikel 5 en artikel 6 van het besluit bepalen dat er voor het gebied instandhoudingsdoelstellingen verwezenlijkt dienen te worden. De doelstelling van artikel 5 heeft betrekking op de in artikel 1 opgesomde soorten en habitattypen. De soorten en habitattypen waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn vastgesteld, zijn geselecteerd aan de hand van de criteria die destijds zijn gebruikt bij de aanmelding van de habitatrichtlijngebieden in 2003. De doelstelling van artikel 6 heeft betrekking op de in artikel 2 opgesomde vogelsoorten. De vogels waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn vastgesteld, zijn geselecteerd aan de hand van de criteria die destijds zijn gebruikt bij de aanwijzing van de Vogelrichtlijngebieden in 2000.
In hoofdstuk 2 van deze nota van toelichting worden de aanwijzingen op grond vanonder de Habitat- en Vogelrichtlijn kort toegelicht.
Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een gebiedsbeschrijving gegeven en wordt ingegaan op eventuele grenswijzigingen die zijn doorgevoerd nadat het gebied bij de Europese Commissie is aangemeld of die zijn doorgevoerd nadat het gebied als Vogelrichtlijngebied is aangewezen. Tevens wordt in hoofdstuk 3 de bij dit besluit behorende begrenzing toegelicht.
In hoofdstuk 4 wordt een opsomming gegeven van habitattypen en soorten waaraan het gebied zijn betekenis ontleent.
In hoofdstuk 5 worden de algemene instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd en worden de specifieke instandhoudingsdoelstellingen genoemd in artikel 5 en 6, nader toegelicht. Er wordt aangegeven in welke richting de instandhoudingsdoelstelling zich zal moeten ontwikkelen. Daarvoor worden de termen “behoud”, “uitbreiding” en “verbetering” gebruikt. Voor een habitattype wordt de verdeling gemaakt in oppervlakte en kwaliteit, zodat de aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een habitattype altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de oppervlakte en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit wordt gegeven. Voor soorten is het leefgebied medebepalend en geldt een verdeling in omvang en kwaliteit van het leefgebied. De aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een soort is altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de omvang van het leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit van het leefgebied ten behoeve van “behoud” of “uitbreiding” van de populatie.
Bij de nota van toelichting is een bijlage A gevoegd met illustraties van grenswijzigingen indien van toepassing; die illustraties laten zien welke terreindelen na de eerste aanwijzing zijn vervallen of zijn toegevoegd als onderdeel van de speciale beschermingszone in de zin van de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn. Anders dan de andere bijlagenbijlage bij de toelichting maakt bijlage A geen integraal onderdeel uit van dit besluit, aangezien er sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet enkel nog rechten worden verleend aan de geometrische begrenzing.
Bijlage B omvat een nadere onderbouwing van de wijzigingen in Natura 2000-waarden waarvoor het gebied is aangewezen, van de selectie als Habitatrichtlijngebied en van de toewijzing van en wijzigingen in de instandhoudingsdoelstellingen.
Er is een appendix toegevoegd aan dit besluit waarin een toelichting wordt gegeven op de selectie- en begrenzingscriteria die bij de aanwijzing van het Vogelrichtlijngebied Haringvliet gebruikt zijn. Deze paragrafen komen uit de nota van toelichting van het Vogelrichtlijnbesluit.
D
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 1 van dit besluit voorziet in de aanwijzing van het gebied Haringvliet als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn (verder aangeduid als “Habitatrichtlijngebied”). Het gebied is in mei 2003 aangemeld volgens de procedure zoals opgenomen in artikel 4 van deze Richtlijnrichtlijn, waarna het gebied in december 2004 door de Europese Commissie onder de naam “Haringvliet” en onder nummer NL1000015 is geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio4. Het gebied is onder meer aangewezen voor één prioritair habitattype en één prioritaire habitatsoort in de zin van artikel 1 van de Habitatrichtlijn.
Artikel 2 van dit besluit voorziet in de aanwijzing van het gebied Haringvliet als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn (verder aangeduid als “Vogelrichtlijngebied”). Het gebied is op 24 maart 2000 (N/2000/319) aangewezen. Bij de Europese Commissie is dit gebied bekend onder nummer NL9802018. Het bestaande Vogelrichtlijnbesluit N/2000/319 is door middel van dit besluit gewijzigd.
Artikel 3 van dit besluit voorziet in de samenvoeging van de speciale beschermingszones tot één Natura 2000-gebied: Haringvliet (landelijk gebiedsnummer 109).
Sinds het Natura 2000-aanwijzingsbesluit van 17 mei 2015 zijn de speciale beschermingszones samengevoegd tot één Natura 2000-gebied: Haringvliet (landelijk gebiedsnummer 109).
Met betrekking tot het Vogelrichtlijngebied kan er in dit besluit naast mogelijke grenswijzigingen ook een wijziging plaatsvinden bij de vogelsoorten, waarvoor dit gebied destijds is aangewezen. Deze eventuele wijzigingen worden toegelicht in bijlage B. In dit besluit worden alle vogelsoorten opgesomd waarvoor het gebied wordt geacht te zijn aangewezen.
Natura 2000 is het samenhangende Europees ecologisch netwerk bestaande uit de gebieden aangewezen onder de Habitatrichtlijn en onder de Vogelrichtlijn. Dit netwerk moet de betrokken natuurlijke habitattypen, habitats van soorten en de leefgebieden van vogelsHabitatrichtlijn- en Vogelrichtlijnsoorten in een gunstige staat van instandhouding behouden of, in voorkomend geval, herstellen. De instandhoudingsdoelstellingen (artikel 5, artikel 6 en hoofdstuk 5) en de begrenzing zijn in algemene zin nader toegelicht in het Natura 2000 doelendocument (2006)5. Dit document geeft het beleidskader van de geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen weer en van de daarbij gehanteerde systematiek. Beschrijvingen van habitattypen en (vogel)soorten waarvoor doelen zijn vastgesteld, zijn opgenomen in het Natura 2000 profielendocument (2008)6. Voor de beschrijving van de grutto als broedvogel is tegelijkertijd met de publicatie van het wijzigingsbesluit van 2025 een profiel gepubliceerd.
Het Natura 2000-gebied Haringvliet ligt in de provincie Zuid-Holland en behoort tot het grondgebied van de gemeenten HellevoetsluisGoeree-Overflakkee, NissewaardHoeksche Waarde,Korendijk, Comstrijen Nissewaard en Goeree-OverflakkeeVoorne aan Zee.
E
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Haringvliet behoort tot het Natura 2000-landschap “Noordzee, Waddenzee en Delta”.
De ligging van de habitattypen en van de leefgebieden van de soorten (paragraaf 4.4) waarvoor het gebied is aangewezen, vormt het uitgangspunt voor de begrenzing van de Habitatrichtlijngebieden. Dit is inclusief terreindelen die van mindere kwaliteit zijn. Daarnaast omvat het begrensde gebied ook natuurwaarden die integraal onderdeel uitmaken van de ecosystemen waartoe de betreffende habitattypen en leefgebieden van soorten behoren, alsmede terreindelen die noodzakelijk worden geacht om de betreffende habitattypen en leefgebieden van soorten in stand te houden en te herstellen7.
Bij de keuze en de afbakening van de gebieden is geen rekening gehouden met andere vereisten dan die verband houden met de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna8.
De grenzen van Vogelrichtlijngebieden worden bepaald door het gebruik dat de aanwezige bijlage I-soorten, en/of trekkende watervogels, en/of overige trekkende vogels ervan maken, waarbij wordt uitgegaan van landschapsecologische eenheden en de biotoopeisen van de betrokken vogelsoorten, voor zover het gaat om de soorten die in het besluit van 2015 waren aangewezen (en dus niet om de grutto als broedvogel waarvoor het gebied in 2025 is aangewezen).
Het Haringvliet is aangewezen als Vogelrichtlijngebied vanwege de aanwezigheid van uitgestrekt open water met oeverzones en platen die als geheel het leefgebied vormen van een aantal in artikel 4 van de Richtlijnrichtlijn bedoelde vogelsoorten. Het is een watergebied dat het leefgebied vormt van soorten van Bijlage I van de Vogelrichtlijn (art. 4.1) en tevens fungeert als broed-, rui-, overwinteringsgebied en rustplaats in de trekzone van andere trekvogelsoorten (art. 4.2). De begrenzing van het Vogelrichtlijngebied is zo gekozen dat een in landschappelijk en vogelkundig opzicht samenhangend geheel is ontstaan dat in samenhang met de Vogelrichtlijngebieden Voordelta, Voornes Duin, Kwade Hoek, Hollands Diep en Oudeland van Strijen, voorziet in de beschermingsbehoefte met betrekking tot het voortbestaan en/of voortplanten van bedoelde vogelsoorten9.
F
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
De geometrische begrenzing van het Natura 2000-gebied Haringvliet is weergegeven in de bij dit besluit behorende bijlage Gebiedsbegrenzingen. Voor zover van toepassing is daarbij onderscheid gemaakt tussen de begrenzingen van Habitatrichtlijngebied en Vogelrichtlijngebied. Het Natura 2000-gebied bestaat uit het open water van Haringvliet, Zuiderdiep en het Spui tot de verst oostelijk gelegen punt waarop de “Spuigors van Staatsbosbeheer” raakt aan het water van het Spui; en met name de volgende oevergebieden en eilanden: Quackgors, Beninger Slikken, Buitengorzen Beningerwaard, Polder Beningerwaard, de Leenheerenpolder, de “Spuigors van Staatsbosbeheer” bij Polder Nieuw Schuddebeurs, Leenheerengorzenpolder, Leenheerenbuitengorzen, Korendijksche Slikken, Polder ’s Landse bekaade Gorzen, Tiendgorzen, Westerse Laagjes, Oosterse Laagjes, Tiengemeten (inclusief Griendweipolder en Blanke Slikken), Ventjagersplaten, Riet- en Grasgorzen tussen Stad aan ’t Haringvliet en Den Bommel, Meneersche Plaat, Westplaat Buitengronden, De Scheelhoek, Slijkplaat en Zuiderdiep e.o. (incl. ’t Kiekgat). Het Habitatrichtlijngebied en het Vogelrichtlijngebied vallen in hun geheel samen met de begrenzing van het Natura 2000-gebied.
Het Natura 2000-gebied beslaat een totale oppervlakte van 11.196 ha. Dit betreft de bruto-oppervlakte, omdat bij de berekening geen rekening is gehouden met in de geometrische begrenzing, tekstueel uitgesloten delen (zie artikel 4 en hierna).
Voor de begrenzing van Natura 2000-gebieden geldt de volgende exclaveringsformule: Bestaande bebouwing, tuinen, erven, verharding en hoofdspoorwegen maken geen deel uit van het aangewezen gebied, tenzij daarvan in deze paragraaf wordt afgeweken. Voor de gebruikte begrippen gelden de definities (voor zover van toepassing in het onderhavige gebied) zoals die omschreven zijn in artikel 4. Daar waar de geometrische begrenzing en de exclaveringsformule niet overeenstemmen, is de exclaveringsformule doorslaggevend.
Voor de toepassing van de begrenzing en de exclaveringsformule van artikel 4 gelden er peildata:
2 april 2000 voor de gebiedsdelen die zijn aangewezen als Vogelrichtlijngebied.
7 december 2004 voor de gebiedsdelen die geplaatst zijn op de eerste lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio10;
17 april 2015 en 13 juni 2019 voor de gebiedsdelen die met het Natura-2000 aanwijzingsbesluit zijn toegevoegd aan het eerder aangewezen Vogelrichtlijngebied en aangemelde Habitatrichtlijngebied.
De begrenzingen van het Vogelrichtlijngebied en het Habitatrichtlijngebied (zoals aangemeld) zijn op enkele technische punten verbeterd (2015):
Bestaande bebouwing (inclusief erven en tuinen; reeds tekstueel geëxclaveerd) waar geen Natura 2000-waarden voorkomen, is waar mogelijk op grond van kadastrale of topografische lijnen buiten de begrenzing gebracht.
De begrenzing is waar mogelijk gelegd langs topografisch herkenbare lijnen, zoals wegen, wateren, perceelscheidingen en bosranden.
De begrenzing is afgestemd op die van de (voormalige) natuurmonumenten opdat deze geheel binnen het Habitatrichtlijngebied vallen (zie paragraaf 3.5 voor afwijking op deze beleidsregel).
Waar de grens een waterkerende dijk volgt, is deze gelegd op de buitenteen conform de aanwijzing van het Vogelrichtlijngebied (2000).
Overlap van 5 meter of minder met kadastrale percelen die grotendeels buiten het gebied zijn gelegen, is gelet op de kadastrale inschrijving11, waar mogelijk beperkt. Dit betekent dat aldaar de kadastrale lijn is gevolgd. Deze werkwijze is alleen gevolgd op plekken waar Natura 2000-waarden aanwezig zijn.
Overige wijzigingen van meer dan 1 ha worden in de volgende alinea’s toegelicht.
De begrenzing van het Habitatrichtlijngebied (zoals oorspronkelijk aangemeld) is op de volgende plekken aangepast (2015):
Ten westen van Hellevoetsluis langs de duinstrook die onderdeel is van Natura 2000-gebied Voornes Duin, is de grens gelegd op die van het Vogelrichtlijngebied Haringvliet (+5 ha).
Aan de noordwestzijde van De Scheelhoek is het gebied uitgebreid met gronden die qua aard een geheel vormen met het aangrenzende gebied (8,3 ha; grotendeels eigendom Staat, in beheer bij Natuurmonumenten).
De uitbreiding met de Zuiderdieppolders, die in het ontwerp was opgenomen, is ongedaan gemaakt omdat de voorgenomen natuurontwikkeling geen doorgang zal vinden. De uitbreiding van het leefgebied van de noordse woelmuis, die hier was voorzien, zal elders in het gebied worden gerealiseerd.
Het Zuiderdiep e.o. ten westen van Stellendam (N57) is overgeheveld van Habitatrichtlijngebied Duinen Goeree naar Natura 2000-gebied Haringvliet omdat het in landschappelijk opzicht hierop beter aansluit.
Tevens is het haventje van Havenhoofd buiten de begrenzing gebracht (- 1,8 ha) omdat het geen waarden herbergt of anderszins bijdraagt aan de instandhouding van het gebied.
Het dagrecreatiegebied Hitserse Kade (ca. 1 ha) is verwijderd omdat er geen habitattypen of leefgebieden van soorten aanwezig zijn, waarvoor het gebied is aangewezen. Het betreft verhardingen, bebouwing, verspreide bomen en struiken, en ligweiden.
Polder Zuidoord (80 ha) is aan het gebied onttrokken omdat de hier voorgenomen natuurontwikkeling geen doorgang zal vinden. Deze polder maakt geen deel meer uit van het aangemelde gebied zoals opgenomen in de elfde bijgewerkte lijst van communautaire gebieden1213. Deze polder, die geheel uit landbouwgronden bestaat, herbergt geen actuele habitatwaarden en wordt ook niet noodzakelijk geacht voor het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen. Deze polder maakte deel uit van de oorspronkelijke aanmelding (2003) gelet op de status “nieuwe natuur” die hier was gericht op ontpoldering en omzetting naar getijdenatuur. Hiermede zou de polder als oeverland een ecologische en landschappelijke eenheid met het Haringvliet zijn geworden en had een bijdrage kunnen leveren aan de instandhouding van het gebied en met name de van toepassing zijnde uitbreidingsdoelstellingen voor de Noordse woelmuis (H1340) en voor de habitattypen Slikkige rivieroevers (H3270) en Ruigten en zomen (harig wilgenroosje, H6430B). Binnen het Natura 2000-gebied zijn echter voldoende ontwikkelingen en mogelijkheden om de beoogde kwaliteitsverbetering en uitbreiding te realiseren: Scheelhoek (H1340, H6430B), Westplaat Buitengronden (H1340, H3270, H6430B), Slijkplaat en Meneersche Plaat (H1340, H6430B), Polder Beningerwaard en Buitengorzen Beningerwaard (H1340, H3270, H6430B), Beninger Slikken en Korendijkse Slikken (H1340, H6430B), de Leenheerenpolder, de “Spuigors van Staatsbosbeheer” bij Polder Nieuw Schuddebeurs (H3270, H6430B, H1340, H1102, H1103), Leenheerengorzenpolder en Leenheerenbuitenpolder (H1340, H3270, H6430B), Blanke Slikken en Tiengemeten (H1340, H3270, H6430B), Ventjagersplaat (H1340, H6430B). Bovendien is het van belang erop te wijzen dat de instandhoudingsdoelstellingen voor de noordse woelmuis in de Natura 2000-gebieden Biesbosch en Grevelingen bij de aanwijzing zijn gewijzigd van “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie” naar “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie”.
De begrenzing van het Vogelrichtlijngebied Haringvliet is op de volgende plekken aangepast (gelijktrekking Habitatrichtlijngebied; 2015):
Uitbreiding met het Zuiderdiep en omgeving (circa 130 ha; bijlage A) ten westen van Stellendam (N57). Dit gebied bestaat uit water, moeras en oeverlanden die een functie vervullen voor diverse soorten watervogels waarvoor het Haringvliet is aangewezen;
Uitbreiding met Polder Beningerwaard (70 ha) die tezamen met de Buitengorzen Beningerwaard, worden ingericht als zoetwatergetijdenatuur waarna het een geheel vormt met de aangrenzende oeverlanden;
Het dagrecreatiegebied Hitserse Kade (ca. 1 ha) is verwijderd omdat dit niet behoort tot het leefgebied van de vogelsoorten waarvoor het gebied is aangewezen. Het bestaat uit verhardingen (o.a. parkeerterrein), bebouwing, verspreide bomen en struiken en ligweiden.
De begrenzing van het Vogelrichtlijngebied op de volgende plek aangepast (gelijktrekking Habitatrichtlijngebied; 2019):
Uitbreiding met de Leenheerenpolder, de “Spuigors van Staatsbosbeheer” bij Polder Nieuw Schuddebeurs, en het Spui tot de nieuwe grens bij de “Spuigors van Staatsbosbeheer”:(ca. 208 ha, bijlage A). Door de inrichting van een intergetijdegebied kan het gebied een functie gaan vervullen als foerageergebied en slaapplaats voor soorten vogels waarvoor Haringvliet is aangewezen. Zoals Strandplevier, Bontbekplevier, Dwergstern, Grote stern en Goudplevier, soorten die zich landelijk in een zeer ongunstige staat van instandhouding bevinden. De rietlanden kunnen een functie gaan vervullen als broedbiotoop voor de Blauwborst en Rietzanger. Het open zoetwater van het Spui behoort tot het leefgebied van aangewezen watervogels zoals Visdief, Toppereend, Kuifeend, Wintertaling en Pijlstaart. Soorten met een landelijk matig ongunstige tot zeer ongunstige staat van instandhouding.
De begrenzing van het Habitatrichtlijngebied Haringvliet is op de volgende plek aangepast (2019):
Uitbreiding met de Leenheerenpolder, de “Spuigors van Staatsbosbeheer” bij Polder Nieuw Schuddebeurs, en het Spui tot de nieuwe grens bij de “Spuigors van Staatsbosbeheer” (ca. 208 ha, bijlage A). De Spuigors van Staatsbosbeheer bestaat in de huidige situatie uit een grasgors met rabattenstructuur en enkele grotere laagten die (deels) regelmatig onder water staan. Door inrichting als intergetijdegebied kunnen de Leenheerenpolder en het genoemde gors een functie gaan vervullen voor de habitattypen Slikkige rivieroevers (H3270), Ruigten en zomen, harig wilgenroosje (H6430B). In de ruigten en natte graslanden kan leefgebied voor de habitatrichtlijnsoort *Noordse woelmuis (H1340) ontstaan. Als delen meer permanent onder water komen ontstaat er paai- en opgroeigebied voor vis, zoals de habitatrichtlijnsoorten Elft (H1102) en Fint (H1103). Het Spui heeft ook in de huidige situatie een functie als leefgebied voor zeeprik (H1095), rivierprik (H1099), elft, fint, zalm (H1106) en rivierdonderpad (H1163).
G
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
In artikel 1 en artikel 2 is een opsomming gegeven van de waarden waaraan het gebied zijn betekenis als Habitatrichtlijngebied en Vogelrichtlijngebied ontleent. Wat betreft de aanwijzing als Habitatrichtlijngebied wordt in paragrafen 4.2.1 en 4.2.2 een lijst gegeven van de habitattypen (met vermelding van de aanwezige subtypen) en soorten waarvoor het gebied is aangewezen14. Paragraaf 4.2.3 vermeldt de vogelsoorten waarvoor het gebied onder de Vogelrichtlijn is aangewezen. Op alle vermelde habitattypen en (vogel)soorten is een instandhoudingsdoelstelling van toepassing (zie artikel 5, artikel 6 en hoofdstuk 5).
Vervolgens wordt in paragraaf 4.3 vermeld welke selectiecriteria op het Habitatrichtlijngebied van toepassing zijn en wordt onderbouwd waarom het gebied als Habitatrichtlijngebied is geselecteerd. Van elk habitattype en van elke soort waarvoor het gebied aan de selectiecriteria voldoet, wordt in bijlage B.3 in tekst en/of tabelvorm de betekenis (relatieve bijdrage) van het gebied afgezet tegen de betekenis van de andere Habitatrichtlijngebieden die aan de selectiecriteria voldoen. Ten slotte beschrijft paragraaf 4.4 de verspreiding van habitattypen en soorten binnen het gebied, ter onderbouwing van de gevolgde gebiedsbegrenzing van het Habitatrichtlijngebied.
H
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het gebied is aangewezen voor de volgende natuurlijke habitats opgenomen in bijlage I van de Habitatrichtlijn, waarvoor het gebied een bijdrage levert aan de instandhouding op landelijk niveau. Ten behoeve van de nationale uitwerking van de Habitatrichtlijn is een deel van de habitattypen verdeeld in subtypen, vanwege de zeer ruime variatie in fysieke omstandigheden en soortensamenstelling. De namen van de habitattypen en daarvan afgeleide subtypen zullen verder met hun verkorte namen worden aangeduid. Wijzigingen ten opzichte van de aanmelding als Habitatrichtlijngebied (2003) en/of het ontwerpbesluit (2007) zijn verklaard in bijlage B.1 van deze nota van toelichting.
H3270 | Rivieren met slikoevers met vegetaties behorend tot het Chenopodietum rubri p.p. en Bidention p.p. |
Verkorte naam Slikkige rivieroevers |
I
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor niet-prioritaire soorten opgenomen in bijlage II van de Habitatrichtlijn zijn in de eerste stap van het selectieproces in beginsel de “vijf belangrijkste gebieden” geselecteerd. Voor prioritaire soorten20 geldt een aantal van “tien belangrijkste gebieden”. Voor enkele verspreid over het land voorkomende soorten, die in voldoende mate in gebieden zijn vertegenwoordigd welke voor andere waarden zijn opgenomen, zijn geen gebieden geselecteerd21. De betekenis van het gebied is afgemeten aan de omvang van de aanwezige populatie. In een tweede stap zijn eventueel nog extra gebieden toegevoegd met het oog op landelijke dekking, geografische spreiding en grensoverschrijding22. In de onderstaande tabel zijn de habitatsoorten vermeld die bij de aanmelding hebben geleid tot selectie van het gebied en/of de habitatsoorten waarvoor het gebied op grond van de huidige gegevens en omstandigheden aan de selectiecriteria zou voldoen (zie ook bijlage B.3.).
| Soort | Xa | Yb | Landelijke populatie | % in Haringvliet d | % in Yde gebied e | Selectie bij aanmelding |
H1103 | Fint | 5 | 4 | >3.000 | A (>15%) | A (>15%) | ja |
*H1340 | Noordse woelmuis | 10 | 13 | ca. 600 | B1 (2-6%) | C (<2%) | ja |
Aantal gebieden dat maximaal voor deze soort kan worden geselecteerd volgens het criterium: “behorend tot de X belangrijkste gebieden” voor de betreffende soort.
Aantal gebieden dat op grond van de huidige gegevens en omstandigheden zou voldoen aan het onder (a) genoemde selectiecriterium (Y < X indien er minder dan X gebieden zijn waarin de soort is vastgesteld of voorkomt in differentiërende omvang).
Landelijke voortplantingspopulatie in exemplaren of aantal bezette kilometerhokken (km2).
Populatiegrootte in het onderhavige gebied uitgedrukt als percentage van de landelijke populatie. (Niet ingevuld indien gebied niet één van de X belangrijkste gebieden is.)
Populatiegrootte in het, in rangorde van aflopende betekenis, Yde belangrijkste gebied.
J
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
De begrenzing van het Habitatrichtlijngebied Haringvliet is in het bijzonder bepaald aan de hand van de ligging van habitattypen en leefgebieden van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen (zie verder paragraaf 3.2). De verspreiding van de betreffende habitattypen en soorten binnen het gebied wordt in deze paragraaf globaal beschreven ter onderbouwing van de gevolgde begrenzing. Het is niet bedoeld als een uitputtende beschrijving.
Brakke ruigten met heemst behorend tot het habitattype ruigten en zomen, harig wilgenroosje (H6430B) zijn vooral aanwezig op de Beninger Slikken en Korendijkse Slikken. Het habitattype Slikkige rivieroevers (H3270), waarvan het voorkomen van jaar tot jaar sterk kan variëren, is onder meer aanwezig op Quackgors, Scheelhoek, Slijkplaat en Tiengemeten. Vochtige alluviale bossen, zachthoutooibossen (H91E0A) komen verspreid in het gebied voor zoals op de Beninger Slikken, Korendijkse Slikken en op de Scheelhoek. Het open water van het Haringvliet en het Spui behoort tot het leefgebied van de zeeprik (H1095), rivierprik (H1099), elft (H1102), fint (H1103) en zalm (H1106). De rivierdonderpad (H1163) komt daarentegen vooral langs de stenige oevers van het Haringvliet en het Spui voor. De belangrijkste leefgebieden voor de noordse woelmuis (H1340) langs het Haringvliet zijn Scheelhoek, Beninger Slikken, Korendijkse Slikken en Tiengemeten. Kleinere voorkomens zijn vastgesteld in Kiekgat (ten westen van Stellendam), Gorzen Stad aan ‘t Haringvliet-Den Bommel, Ventjagersplaten en Tiendgorzen.
K
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het ecologisch netwerk Natura 2000 moet de betrokken natuurlijke habitats en leefgebieden van soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding behouden of in voorkomend geval herstellen. Onder het begrip “instandhouding” wordt een geheel aan maatregelen verstaan die nodig zijn voor het behoud of herstel van natuurlijke habitats en populaties van wilde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding. Ingevolge artikel 4, vierde lid, Habitatrichtlijn worden bij aanwijzing als Habitatrichtlijngebied “tevens de prioriteiten vast[gesteld] gelet op het belang van de gebieden voor het in een gunstige staat van instandhouding behouden of herstellen van een type natuurlijke habitat […] of van een soort […] alsmede voor de coherentie van Natura 2000 en gelet op de voor dat gebied bestaande dreiging van achteruitgang en vernietiging”.
Deze bepaling is in artikel 3.58, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) nader uitgewerkt. Op grond van dit artikel bestaat de verplichting om in een aanwijzing doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van leefgebieden van vogelsoorten dan wel doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van natuurlijke habitats of populaties van de in het wild levende dier- en plantensoorten op te nemen. Om die reden zijn voor elk Natura 2000-gebied instandhoudingsdoelstellingen ontwikkeld, waarbij per habitattype en per (vogel)soort is uitgegaan van landelijke doelen en de bijdrage die een gebied redelijkerwijs kan leveren voor het bereiken van een gunstige staat van instandhouding op landelijk niveau. Voor zover van toepassing is daarbij aangegeven welke habitattypen en/of (vogel)soorten ten koste mogen gaan van andere habitattypen en (vogel)soorten. Bij broedvogelsoorten met een regionale doelstelling is in de toelichting aangegeven wat in een bepaalde periode de minimale en maximale bijdrage van het betreffende gebied aan het regionale doelniveau is geweest.
Niet alle instandhoudingsdoelstellingen zijn in dit aanwijzingsbesluit gekwantificeerd (daarvoor moet een habitatkaart of beheerplan worden geraadpleegd). In die gevallen is het voor het bepalen van wat in de instandhoudingsdoelstellingen onder “behoud' dan wel “uitbreiding” of “verbetering” moet worden verstaan belangrijk te weten wat de referentiesituatie (of “nulsituatie”) is waarmee deze termen moeten worden vergeleken. Dat is eveneens van belang voor het handhaven van het verslechteringsverbod. De situatie ten tijde van het publiceren van een aanwijzingsbesluit is bepalend voor wat onder “behoud” moet worden verstaan en vanaf welk niveau “uitbreiding” en “verbetering” nagestreefd moet worden. De instandhoudingsdoelstellingen die niet geconcretiseerd zijn moeten dus zó begrepen worden, dat het behoudsniveau van de habitattypen en soorten betrekking heeft op oppervlakte en kwaliteit, respectievelijk omvang en kwaliteit leefgebied en omvang populatie, zoals aanwezig op de datum van aanwijzen. Dit is tevens het niveau van waaraf “uitbreiding” en “verbetering” nagestreefd moet worden. Voor specifiek de grutto geldt 2025 als referentiedatum, aangezien in dat jaar voor de soort een nieuwe of aangepaste instandhoudingsdoelstelling is opgenomen.
Voor een habitattype wordt de verdeling gemaakt in oppervlakte en kwaliteit, zodat de aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een habitattype altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de oppervlakte en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit wordt gegeven.
Voor soorten is het leefgebied medebepalend en geldt een verdeling in omvang en kwaliteit van het leefgebied23. De aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een soort, waarvan het populatiedoel niet is geconcretiseerd met een getal, is altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de omvang van het leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit van het leefgebied voor “behoud” of “uitbreiding” van de populatie. De aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een vogelrichtlijnsoort waarbij het populatiedoel is geconcretiseerd met een getal is het doel in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de omvang van het leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een geconcretiseerde populatieomvang24. In deze formulering wordt er met de woorden “voor” of “met een draagkracht voor” een koppeling aangebracht tussen de doelcomponent leefgebied en de doelcomponent populatie. Dat heeft zijn oorzaak in het feit dat maatregelen in de regel aangrijpen op het leefgebied van de soort en niet op de soort zelf (het directe effect op het leefgebied werkt via het leefgebied indirect door op de soort). Dat laat echter onverlet dat ook de populatieomvang tot de instandhoudingsdoelstelling behoort en niet slechts van ondergeschikt of indicatief belang is25.
In bijlage B.4 van deze nota van toelichting is een overzicht opgenomen van alle gebiedsdoelstellingen per habitattype en per (vogel)soort.
Voor de Natura 2000-gebieden zullen in beheerplannen instandhoudingsmaatregelen worden uitgewerkt die beantwoorden aan de gebiedsspecifieke ecologische vereisten van de betrokken natuurlijke habitats en (vogel)soorten.
Als verdere invulling van het stellen van prioriteiten zijn voor de acht onderscheiden Natura 2000-landschappen26 kernopgaven geformuleerd op grond van de daar voorkomende habitattypen en soorten, de landelijke betekenis van deze waarden binnen het betreffende landschap, de belangrijkste verbeteropgaven en de beïnvloedingsmogelijkheden. Per landschap omvatten ze de belangrijkste behoud- en herstelopgaven. De kernopgaven stellen prioriteiten (“richting geven”) en geven overeenkomsten en verschillen tussen en binnen de gebieden aan. Zij hebben in het bijzonder betrekking op habitattypen en (vogel)soorten die sterk onder druk staan en/of waarvoor Nederland van groot of zeer groot belang is. De kernopgaven worden per Natura 2000-landschap behandeld en opgesomd in hoofdstuk 5 van het Natura 2000 doelendocument (2006).
L
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
H3270 | Slikkige rivieroevers |
Doel | Uitbreiding oppervlakte en behoud kwaliteit. |
Toelichting | Het habitattype slikkige rivieroevers komt hier onder meer voor in de vorm van de associatie van blauwe waterereprijs en waterpeper (Polygono-Veronicetum anagallidis-aquaticae). Na de afsluiting van het Haringvliet is de oppervlakte sterk afgenomen. |
H6430 | Ruigten en zomen |
Doel | Uitbreiding oppervlakte en behoud kwaliteit ruigten en zomen, harig wilgenroosje (subtype B). |
Toelichting | Het gebied levert de grootste bijdrage voor de brakke variant met heemst binnen het habitattype ruigten en zomen, harig wilgenroosje (subtype B). |
H91E0 | *Vochtige alluviale bossen |
Doel | Behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit vochtige alluviale bossen, zachthoutooibossen (subtype A). |
Toelichting | Het habitattype komt momenteel over geringe oppervlakte voor. Het gebied biedt potentie om de kwaliteit te verbeteren op onder andere het eiland Tiengemeten. |
M
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
H1095 | Zeeprik |
Doel | Behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie. |
Toelichting | Het Haringvliet is als doortrekgebied van groot belang voor de Rijn- en de Maaspopulaties. De gewenste verbetering van de kwaliteit van het leefgebied heeft met name betrekking op de verbinding met het Natura 2000-gebied Voordelta. Door deze verbinding te verbeteren wordt ook het leefmilieu van het Haringvliet zelf verbeterd. |
H1099 | Rivierprik |
Doel | Behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie. |
Toelichting | Het Haringvliet is als doortrekgebied van groot belang voor de Rijn- en de Maaspopulaties. De gewenste verbetering van de kwaliteit van het leefgebied heeft met name betrekking op de verbinding met het Natura 2000-gebied Voordelta. Door deze verbinding te verbeteren wordt ook het leefmilieu van het Haringvliet zelf verbeterd. |
H1102 | Elft |
Doel | Behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie. |
Toelichting | Het Haringvliet is als doortrek- en opgroeigebied van groot (potentieel) belang voor de elft. Vroeger bevonden zich paaipopulaties bovenstrooms (buiten Nederland), waarna de jonge vissen geleidelijk weer afzakten en opgroeiden in estuaria en zoetwatergetijdengebieden (zoals destijds de Biesbosch en het Haringvliet). Er zijn concrete aanwijzingen dat in de Boven-Rijn (Duitsland) nog een kleine populatie voorkomt. De gewenste verbetering van de kwaliteit van het leefgebied heeft met name betrekking op de verbinding met het Natura 2000-gebied Voordelta. |
H1103 | Fint |
Doel | Behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie. |
Toelichting | Het Haringvliet is als doortrek- en opgroeigebied van groot belang. Het gaat in dit gebied waarschijnlijk vooral om finten van de voormalige grootste paaipopulatie, die lag in het zoetwatergetijdengebied, waaronder de Biesbosch. De gewenste verbetering van de kwaliteit van het leefgebied heeft met name betrekking op de verbinding met het Natura 2000-gebied Voordelta. |
H1106 | Zalm |
Doel | Behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie. |
Toelichting | Het Haringvliet is als doortrekgebied van groot belang voor de Rijn- en de Maaspopulaties. De gewenste verbetering van de kwaliteit van het leefgebied heeft met name betrekking op de verbinding met het Natura 2000-gebied Voordelta. |
H1163 | Rivierdonderpad |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie. |
Toelichting | Het rivierengebied is relatief belangrijk voor de rivierdonderpad omdat de populatie in de grote rivieren minder kwetsbaar is dan in de beken. |
H1337 | Bever |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie. |
Toelichting | De bever heeft zich in 2004 in het Haringvliet gevestigd als onderdeel van de zich landelijk sterk uitbreidende populatie. De omvang en de kwaliteit van het leefgebied zijn goed; behoud van de inmiddels gegroeide populatie is voldoende als bijdrage aan de landelijke doelstelling. |
H1340 | *Noordse woelmuis |
Doel | Uitbreiding verspreiding, omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie. |
Toelichting | De oeverlanden van het Haringvliet en de eilanden vormen één van de meest uitgestrekte leefgebieden van de noordse woelmuis van Nederland. Het Haringvliet is mede van belang door de isolatie van de aanwezige populatie, waardoor minder kans bestaat op concurrentie door de aardmuis en de veldmuis. |
N
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
A081 | Bruine kiekendief |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 20 paren. |
Toelichting | De bruine kiekendief is van oudsher een vrij zeldzame broedvogel. Vanaf de jaren zeventig heeft er een sterke toename plaatsgevonden, tot circa 30 paren begin jaren negentig. Daarna bleef het aantal stabiel op een iets lager niveau (1999-2003 18-23 paren). Het gemiddelde van de jaren 1999-2003 was 20 broedparen. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding is behoud voldoende. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie. |
A132 | Kluut |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan de draagkracht voor de populatie van het Deltagebied van ten minste 2.000 paren. |
Toelichting | De regionale doelstelling van het Deltagebied heeft betrekking op de volgende gebieden: Haringvliet, Hollands Diep, Krammer-Volkerak, Grevelingen, Oosterschelde, Zoommeer, Westerschelde & Saeftinghe en Markiezaat. De populatie is alleen op regionaal niveau gedefinieerd vanwege het sterk wisselende voorkomen per gebied. Het gebied draagt bij aan de draagkracht ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie. In de periode 1999-2008 broedde minimaal 10% en maximaal 27% van het regionale doelniveau van het Deltagebied in het onderhavige gebied. Na een toename tot 1999 zijn de aantallen teruggelopen. Belangrijke deelgebieden zijn De Scheelhoek, de Slijkplaat en de Ventjagersplaten. |
A137 | Bontbekplevier |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan de draagkracht voor de populatie van het Deltagebied van ten minste 105 paren. |
Toelichting | De regionale doelstelling van het Deltagebied heeft betrekking op de volgende gebieden: Haringvliet, Krammer-Volkerak, Grevelingen, Oosterschelde, Zoommeer, Westerschelde & Saeftinghe en Markiezaat. De populatie is alleen op regionaal niveau gedefinieerd vanwege het sterk wisselende voorkomen per gebied. Het gebied draagt bij aan de draagkracht ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie. In de periode 1999-2008 broedde minimaal 3% en maximaal 11% van het regionale doelniveau van het Deltagebied in het onderhavige gebied. Vanaf 1995 tot 2000 is de bontbekplevier in aantal toegenomen. Sinds 2000 zijn de aantallen teruggelopen. |
A138 | Strandplevier |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan de draagkracht voor de populatie van het Deltagebied van ten minste 220 paren. |
Toelichting | De regionale doelstelling van het Deltagebied heeft betrekking op de volgende gebieden: Duinen Goeree & Kwade Hoek, Haringvliet, Krammer-Volkerak, Grevelingen, Oosterschelde, Zoommeer, Westerschelde & Saeftinghe en Markiezaat. De populatie is alleen op regionaal niveau gedefinieerd vanwege het sterk wisselende voorkomen per gebied. Het gebied draagt bij aan de draagkracht ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie. In de periode 1999-2008 broedde minimaal 0% en maximaal 14% van het regionale doelniveau van het Deltagebied in het onderhavige gebied. De strandplevier is van oudsher broedvogel in dit gebied met als belangrijkste broedplaatsen De Scheelhoek en het Quackgors bij Hellevoetsluis. Door de Deltawerken ontstonden tijdelijke broedplaatsen door het opspuiten van zand bij de Hellegatsdam en het droogvallen van de Ventjagersplaten. Bij De Scheelhoek en de Slijkplaat nam vervolgens het aantal broedparen snel toe. |
A156 | Grutto |
Doel | Behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van tenminste 60 broedparen. |
Toelichting | De grutto broedt al geruime tijd in dit gebied. De populatie is de afgelopen jaren sterk afgenomen tot het huidige aantal van 20 broedparen. De grutto broedde verspreid over het gebied, maar is inmiddels als broedvogel uit enkele deelgebieden verdwenen en komt nu nog voor op de Beninger- en korendijkse Slikken en op ’s Lands Bekade Gorzen. Vanwege de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding van de populatie en de negatieve lokale trend is uitbreiding van de populatie (t.o.v. 2025) noodzakelijk. Gezien het landelijke doel voor de populatie, is het belangrijk dat de potentie voor ten minste 60 broedparen wordt benut. Daarvoor is het belangrijk dat de draagkracht van het gebied voortdurend toeneemt, zodanig dat er in 2050 60 paren kunnen broeden. Deze populatieomvang is in 2050 haalbaar indien de lokale populatietoename op natuurlijke wijze wordt versterkt door enige aanvulling vanuit de toenemende regionale meta-populatie. Deze populatieomvang is kleiner dan de omvang die in het verleden is voorgekomen. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie. |
A176 | Zwartkopmeeuw |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan de draagkracht voor de populatie van het Deltagebied van ten minste 400 paren. |
Toelichting | De regionale doelstelling van het Deltagebied heeft betrekking op de volgende gebieden: Haringvliet, Krammer-Volkerak, Zoommeer en Westerschelde & Saeftinghe. De populatie is alleen op regionaal niveau gedefinieerd vanwege het sterk wisselende voorkomen per gebied. Het gebied draagt bij aan de draagkracht ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie. In de periode 1999-2008 broedde minimaal 19% en maximaal 100% van het regionale doelniveau van het Deltagebied in het onderhavige gebied. Het eerste zekere broedgeval van de zwartkopmeeuw werd vastgesteld op De Scheelhoek in 1959. Pas in de jaren tachtig werd het een regelmatige broedvogel in snel toenemende aantallen met een (voorlopig) maximum in 2001 met 389 paren. De belangrijkste broedplaatsen zijn de eilandjes langs De Scheelhoek. |
A191 | Grote stern |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan de draagkracht voor de populatie van het Deltagebied van ten minste 6.200 paren. |
Toelichting | De regionale doelstelling van het Deltagebied heeft betrekking op de volgende gebieden: Haringvliet, Grevelingen, Oosterschelde en Westerschelde & Saeftinghe. De populatie is alleen op regionaal niveau gedefinieerd vanwege het sterk wisselende voorkomen per gebied. Het gebied draagt bij aan de draagkracht ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie. In de periode 1999-2008 broedde minimaal 0% en maximaal 46% van het regionale doelniveau van het Deltagebied in het onderhavige gebied. Ondanks de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding de populatie is herstel van het leefgebied niet direct vereist, omdat er sinds 2004 een positieve trend zichtbaar is. De grote stern broedt verspreid over het Deltagebied in een beperkt aantal kolonies die geregeld van plaats wisselen. Het is daarom van groot belang op meerdere locaties waar de soort recentelijk (na 2003) heeft gebroed aandacht te besteden aan behoud van het leefgebied. Recente broedplaatsen zijn de eilandjes langs De Scheelhoek. |
A193 | Visdief |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan de draagkracht voor de populatie van het Deltagebied van ten minste 6.500 paren. |
Toelichting | De regionale doelstelling van het Deltagebied heeft betrekking op de volgende gebieden: Haringvliet, Krammer-Volkerak, Grevelingen, Oosterschelde, Zoommeer en Westerschelde & Saeftinghe. De populatie is alleen op regionaal niveau gedefinieerd vanwege het sterk wisselende voorkomen per gebied. Het gebied draagt bij aan de draagkracht ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie. In de periode 1999-2008 broedde minimaal 16% en maximaal 41% van het regionale doelniveau van het Deltagebied in het onderhavige gebied. Net als elders in Nederland viel de populatie van de visdief halverwege de 20e eeuw sterk terug. In het Haringvliet heeft de soort zich vanaf de jaren tachtig weer enigszins hersteld tot een voorlopig maximum van circa 2.700 paren in 1998 en 2000. De belangrijkste deelgebieden zijn eilandjes langs De Scheelhoek en op de Slijkplaat. |
A195 | Dwergstern |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied als bijdrage aan de draagkracht voor de populatie van het Deltagebied van ten minste 300 paren. |
Toelichting | De regionale doelstelling van het Deltagebied heeft betrekking op de volgende gebieden: Haringvliet, Krammer-Volkerak, Grevelingen, Oosterschelde en Westerschelde & Saeftinghe. De populatie is alleen op regionaal niveau gedefinieerd vanwege het sterk wisselende voorkomen per gebied. Het gebied draagt bij aan de draagkracht ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie. In de periode 1999-2008 broedde minimaal 3% en maximaal 45% van het regionale doelniveau van het Deltagebied in het onderhavige gebied. Ondanks de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is herstel van de populatie niet direct vereist, omdat er een positieve trend zichtbaar is. Halverwege de 20e eeuw was sprake van een sterke achteruitgang. Begin jaren zestig was de soort vrijwel verdwenen als broedvogel. Belangrijkste deelgebieden zijn de eilandjes langs De Scheelhoek, op de Slijkplaat en bij de Ventjagersplaten. |
A272 | Blauwborst |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 410 paren. |
Toelichting | Van oorsprong was de blauwborst vermoedelijk een onregelmatige broedvogel langs het Haringvliet (onder andere De Scheelhoek in de jaren vijftig). Pas in de jaren tachtig vond op uitgebreide schaal kolonisatie plaats van nieuw ontstane rietruigtes op drooggevallen platen en verruigde gorzen. Begin jaren negentig werden bij niet geheel volledige tellingen maximaal tegen de 300 paren geteld. Voor de periode 1999-2003 wordt het aantal paren op gemiddeld 410 geschat. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding is behoud van dit aantal voldoende. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie. |
A295 | Rietzanger |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 420 paren. |
Toelichting | Van oorsprong was de rietzanger een schaarse broedvogel langs het Haringvliet. Pas in de jaren tachtig vond kolonisatie plaats van nieuw ontstane rietruigtes op drooggevallen platen en verruigde gorzen. Begin jaren negentig werden bij niet geheel volledige tellingen maximaal tegen de 200 paren geteld. Voor de periode 1999-2003 wordt het aantal paren op gemiddeld 420 geschat. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding met betrekking tot de populatieomvang, is behoud voldoende. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie. |
O
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
A005 | Fuut |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 160 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Het gebied heeft voor de fuut met name een functie als foerageergebied. Sinds de jaren tachtig is de populatie toegenomen, maar recent zijn aantallen enigszins fluctuerend. Behoud van de huidige situatie is voldoende, de waarschijnlijke oorzaak van de landelijk ongunstige staat van instandhouding is niet gelegen in dit gebied. |
A017 | Aalscholver |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 240 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Het gebied heeft voor de aalscholver met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op de foerageerfunctie. In de jaren zeventig was het Haringvliet een belangrijk foerageergebied, maar terwijl de landelijke populatie groeide, namen de aantallen in het Haringvliet af, met name sinds het midden van de jaren negentig. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. |
A026 | Kleine zilverreiger |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 3 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Het gebied behoort tot de vijf belangrijkste voor de soort. Het gemiddelde over de periode 1999-2003 is 3 vogels (seizoensgemiddelde). Sinds 2003 is het belang van het gebied als foerageer- en slaapplaats verder toegenomen tot 11 vogels in 2007 (seizoensgemiddelde). De soort is vooral aanwezig in de maanden juni tot en met augustus in de oeverzones. Handhaving van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. |
A034 | Lepelaar |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 160 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen lepelaars zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft met name 0een functie als foerageergebied. Vanaf eind jaren tachtig is de populatie sterk toegenomen. Tegenwoordig levert het Haringvliet na de Waddenzee de grootste bijdrage, met gemiddeld ongeveer 15% van de landelijke populatie. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. |
A037 | Kleine zwaan |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie. |
Toelichting | Het gebied heeft voor de kleine zwaan met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. De aantallen in de nabije omgeving tijdens dagtellingen binnendijks zijn in de jaren tachtig sterk toegenomen, maar na het midden van de jaren negentig weer even sterk afgenomen. Behoud van de huidige situatie is voldoende, want de vermoedelijke oorzaken van de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding liggen niet in dit gebied. |
A041 | Kolgans |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 400 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen kolganzen zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats voor vogels uit Goerree-Overflakkee, Voorne Putten en Hoekse Waard. De draagkrachtschatting heeft betrekking op de foerageerfunctie. De slaapplaatsfunctie is van regionale betekenis en daarmee waarschijnlijk belangrijker, maar er zijn niet voldoende telgegevens voor een kwantificering in het doel. De populatie is toegenomen volgens het landelijke beeld, maar met relatief grote fluctuaties in verhouding tot beperkte aantallen. Om te foerageren is de kolgans minder afhankelijk van de grasgorzen (Beninger Slikken en Korendijksche Slikken) dan de brandgans (A045). Deze gorzen worden ook als rustgebied gebruikt als in het najaar wordt gefoerageerd op binnendijkse akkers (oogstresten). Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. |
A042 | Dwerggans |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 20 vogels (seizoensmaximum). |
Toelichting | Aantallen dwergganzen zijn van grote nationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op de foerageerfunctie. De slaapplaats is van regionale betekenis en daarmee mogelijk belangrijker, maar er zijn niet voldoende telgegevens voor een kwantificering in het doel. Na het Lauwersmeer levert het Haringvliet (Korendijksche Slikken) de grootste bijdrage. Gegevens zijn niet toereikend voor een trendanalyse. Handhaving van de huidige situatie is voldoende, want de oorzaak voor de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is gelegen buiten Nederland. |
A043 | Grauwe gans |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied, met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 6.600 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen grauwe ganzen zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op de foerageerfunctie. De slaapplaatsfunctie is mogelijk belangrijker, maar er zijn niet voldoende telgegevens voor een kwantificering van deze functie in het doel. De slaapplaatsfunctie betreft ook vogels uit Voorne-Putten, de Hoekse Waard en Goeree-Overflakkee (regionale betekenis). Het Haringvliet levert na de Westerschelde & Saeftinghe en de Waddenzee de grootste bijdrage voor deze soort. Om te foerageren is de grauwe gans minder afhankelijk van de grasgorzen (Beninger Slikken en Korendijksche Slikken) dan de brandgans (A045), die ook als rustgebied gebruikt worden als in het najaar wordt gefoerageerd op binnendijkse akkers (oogstresten). De populatie is sterk toegenomen na 1990, enigszins vertraagd ten opzichte van de landelijke trend. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. De doelstelling heeft geen betrekking op de eventuele functie van het gebied als broedgebied voor deze soort. |
A045 | Brandgans |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 14.800 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen brandganzen zijn van nationale en internationale betekenis. Het betreft de Russische populatie van deze soort die voornamelijk in Nederland overwintert. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft betrekking op de foerageerfunctie. De slaapplaatsfunctie (regionale betekenis) betreft grotendeels vogels die in de directe omgeving (Goeree-Overflakkee, Voorne-Putten en Hoekse Waard) foerageren. Na de Waddenzee levert het gebied de grootste bijdrage, met gemiddeld ongeveer 10% van de Nederlandse vogels. Vooral de functie van de grasgorzen zoals de Beninger Slikken en Korendijksche Slikken is aanzienlijk. De populatie is toegenomen volgens het landelijke populatieverloop. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. De doelstelling heeft geen betrekking op de eventuele functie van het gebied als broedgebied voor deze soort. |
A048 | Bergeend |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 820 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen bergeenden zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied. Het Haringvliet levert één van de grootste bijdragen in Nederland. Sinds het begin van de jaren negentig is de populatie toegenomen. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. |
A050 | Smient |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 8.900 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen smienten zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als slaapplaats en als foerageergebied. De draagkrachtschatting heeft vooral betrekking op de slaapplaatsfunctie. De slaapplaats is van regionale betekenis. De soort komt vooral voor op grasgorzen als de Beninger Slikken en Korendijksche Slikken, en overdag ook pleisterend in De Scheelhoek, van waaruit ’s nachts gefoerageerd wordt in de Grevelingen (Slikken van Flakkee). Tot eind jaren negentig was er sprake van een doorgaande populatietoename, daarna heeft enige terugval plaatsgevonden. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. |
A051 | Krakeend |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 860 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen krakeenden zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied. Het Haringvliet levert na de Biesbosch en het Lauwersmeer de grootste bijdrage, met gemiddeld bijna 10% van de landelijke populatie. De soort komt voor verspreid over het gebied, onder andere foeragerend op draadalgen die op verdedigingswerken en strekdammen groeien. De populatie is toegenomen volgens de landelijke populatietrend. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. |
A052 | Wintertaling |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 770 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen wintertalingen zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied. Het grootste deel van de jaren tachtig en negentig was de populatie min of meer stabiel, recent is deze enigszins toegenomen. Behoud van de huidige situatie is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd. |
A053 | Wilde eend |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 6.100 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen wilde eenden zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied. Het gebied levert als wetland na de Waddenzee en de Westerschelde de grootste bijdrage. Hoogste aantallen komen voor in de wintermaanden. De populatie is min of meer stabiel, net als de landelijke populatie. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. |
A054 | Pijlstaart |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 30 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen pijlstaarten zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied. Populatieaantallen fluctueren enigszins, er is geen duidelijke trend. Behoud van de huidige situatie is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd. |
A056 | Slobeend |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 90 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft voor de slobeend met name een functie als foerageergebied. Rond 1990 was er sprake van verhoogde aantallen, afgezien daarvan is de populatiegrootte stabiel. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijke staat van instandhouding. |
A061 | Kuifeend |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 3.600 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen kuifeenden zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied. De populatie is toegenomen tot begin jaren negentig, daarna enigszins fluctuerend. De landelijke staat van instandhouding is matig ongunstig op grond van verwachte afname als gevolg van herstel van zout-zoet overgangen en eventueel oligotrofiëring. Behoud van de huidige situatie is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd. |
A062 | Topper |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 120 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen toppers zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied. Het gebied levert weliswaar na het IJsselmeer en de Waddenzee de grootste bijdrage, maar is daaraan veruit ondergeschikt. De aantallen fluctueren, maar recent liggen ze gemiddeld hoger dan in de periode 1985-1995. Behoud van de huidige situatie is voldoende, de waarschijnlijke oorzaak van de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is niet gelegen in dit gebied. |
A094 | Visarend |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 3 vogels (seizoensmaximum). |
Toelichting | Aantallen zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft voor de visarend met name een functie als foerageergebied. Het gebied levert na de Biesbosch en het Ketelmeer & Vossemeer de grootste bijdrage. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. |
A103 | Slechtvalk |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 8 vogels (seizoensmaximum). |
Toelichting | Aantallen zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied. Het gebied levert één van de grootste bijdragen in Nederland. Populatieaantallen zijn sinds begin jaren tachtig sterk toegenomen. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. |
A125 | Meerkoet |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 2.300 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen meerkoeten zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied. Het aantalsverloop vertoont grootschalige fluctuaties, met optima rond 1980 en begin jaren negentig. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. |
A132 | Kluut |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 160 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen kluten zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied. Populatieaantallen fluctueren enigszins, er is geen duidelijke trend. Behoud van de huidige situatie is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd. |
A140 | Goudplevier |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 1.600 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft voor de goudplevier met name een functie als foerageergebied. Het Haringvliet levert één van de grootste bijdragen binnen het Natura 2000-netwerk. De goudplevier maakt vooral gebruik van de grasgorzen, met hoogste aantallen tijdens de (najaars)trek. Aantallen zijn sterk fluctuerend, er is geen duidelijke trend. De landelijk ongunstige staat van instandhouding heeft vooral betrekking op gebieden buiten het Natura 2000-netwerk. Behoud van de huidige situatie is voldoende, de waarschijnlijke oorzaak van de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is niet gelegen in dit gebied. |
A142 | Kievit |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 3.700 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft voor de kievit met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft vooral betrekking op de slaapplaatsfunctie. Het Haringvliet levert als wetland één van de grootste bijdragen. De kievit maakt gedurende het winterhalfjaar vooral gebruik van de grasgorzen. Populatieaantallen zijn in de jaren tachtig toegenomen, daarna zijn ze fluctuerend. Behoud van de huidige situatie is voldoende, op landelijk niveau is geen herstelopgave geformuleerd. |
A156 | Grutto |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 290 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen grutto’s zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft vooral betrekking op de slaapplaatsfunctie. Het Haringvliet levert als wetland één van de grootste bijdragen. Aantallen zijn toegenomen, vooral in de jaren tachtig, weliswaar met grote fluctuaties. De landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding heeft vooral betrekking op gebieden buiten het Natura 2000-netwerk en condities in de broedgebieden. Behoud van de huidige situatie is voldoende, de waarschijnlijke oorzaak van de landelijk ongunstige staat van instandhouding is niet gelegen in dit gebied. |
A156 | Grutto |
Doel | Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een foeragerende populatie van gemiddeld 290 vogels (seizoensgemiddelde) en uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een slapende populatie van gemiddeld 1.500 vogels (seizoensmaximum). |
Toelichting | Aantallen grutto’s (inclusief IJslandse grutto’s) zijn van nationale betekenis. De populatie foeragerende grutto’s heeft een gemiddeld seizoensgemiddelde van 35 individuen in de periode 2017/2018-2022/2023. In dezelfde periode bedroeg het gemiddelde seizoensmaximum van de in het gebied slapende grutto's 190 vogels. Voorafgaand aan deze periode was er een negatieve trend. Grutto’s slapen in deelgebied Westplaat aan de zuidkant van het gebied. De recente beoordeling van de landelijke staat van instandhouding is ongunstig voor de aspecten kwaliteit leefgebied en omvang populatie. Het is noodzakelijk dat het leefgebied en de populatie zo snel mogelijk worden hersteld tot een populatieaantal van ten minste 290 foeragerende vogels en 1.500 slapende vogels27. De verbetering en uitbreiding van het leefgebied is alleen noodzakelijk voor zover er verslechtering heeft plaatsgevonden van het leefgebied sinds de aanwijzing als Vogelrichtlijngebied. Een verdere verbetering van de kwaliteit van het leefgebied respectievelijk een verdere uitbreiding van de populatie is niet noodzakelijk, omdat de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding vooral betrekking heeft op gebieden buiten het Natura 2000-netwerk. |
A160 | Wulp |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 210 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen wulpen zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied en slaapplaats. De draagkrachtschatting heeft vooral betrekking op de slaapplaatsfunctie. Het aantalsverloop vertoonde een optimum rond 1985, met recent gemiddeld lagere aantallen. Behoud van de huidige situatie is voldoende gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding. |
P
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Q
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt het volgende opschrift op de aangegeven wijze gewijzigd:
R
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
De vogelsoorten waarvoor het gebied in 2000 is aangewezen, zijn indertijd ontleend aan SOVON (2000)28. De numerieke criteria die daarin zijn opgenomen zijn ontleend aan de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000)29. Een gebied wordt slechts aangewezen voor soorten waarvoor het gebied van landelijke betekenis is. Hiervan is in beginsel sprake indien het gebied minstens 1% van de landelijke broedpopulatie herbergt, indien 0,1% van de biogeografische populatie geregeld in het gebied verblijft of indien het gebied in combinatie met andere gebieden voldoende bijdrage kan leveren aan een sleutelpopulatie.
Voor eventuele toevoeging of verwijdering van vogelsoorten is gebruik gemaakt van SOVON & CBS (2005)30 waarin de ontwikkeling van vogelaantallen in de laatste decennia is beschreven. Dit rapport heeft ten grondslag gelegen aan de formulering van de instandhoudingsdoelstellingen voor de Vogelrichtlijnsoorten. In bijlage 1 van dit rapport zijn de verschillen aangegeven tussen de soortenlijsten per gebied die in beide aangehaalde rapporten zijn opgenomen. Om ecologische redenen die in voorkomende gevallen hieronder zijn vermeld, is soms van deze algemene criteria afgeweken. Deze werkwijze heeft voor de lijst van vogelsoorten waarvoor dit gebied is aangewezen, de volgende consequenties:
In aanvulling op de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (2000), maar conform het ontwerpbesluit (2007), is het gebied ook aangewezen voor de volgende vogelsoorten van bijlage I: dwerggans (A042) als niet-broedvogel en grote stern (A191) als broedvogel. De dwerggans is als doelsoort toegevoegd naar aanleiding van uitspraken van de Raad van State dat op grond van artikel 4, eerste lid van de Vogelrichtlijn een verplichting bestaat tot speciale bescherming van deze soort31. Een aanzienlijk deel van de winterpopulatie pleistert regelmatig in het gebied. De grote stern is toegevoegd omdat dit gebied sinds 2004 jaarlijks bijdraagt aan de regionale doelstelling voor het Deltagebied.
In aanvulling op de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (2000), maar conform het ontwerpbesluit (2007), is het gebied ook aangewezen voor de volgende soort trekvogel zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn: bontbekplevier (A137) als broedvogel. De relatieve bijdrage van dit gebied is zodanig toegenomen dat dit gebied volgens recente gegevens (1999-2003) van betekenis is voor de landelijke staat van instandhouding van deze soort. Daarnaast is het gebied van relatief groot belang voor het realiseren van de regionale doelstelling in de Delta.
In afwijking van de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (2000), maar conform het ontwerpbesluit (2007), is het gebied niet aangewezen voor de volgende vogelsoort van bijlage I: dwergmeeuw (A177) als niet-broedvogel. Tellingen uit de periode 1999-2003 laten zien dat van deze soort niet geregeld minstens 0,1% van de biogeografische populatie in het gebied verblijft.
In afwijking van de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (2000), maar conform het ontwerpbesluit (2007), is het gebied niet aangewezen voor de volgende soort trekvogel zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn: aalscholver (A017) als broedvogel. De aalscholver als broedvogel is in 2000 onterecht als trekkende vogelsoort in de aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (2000) opgenomen. Zowel in de periode 1993-1997 (peilperiode Vogelrichtlijnbesluit (2000)) als in de periode 1999-2003 bedroeg het gemiddeld aantal broedparen in het gebied minder dan 1% van de landelijke broedpopulatie (respectievelijk 113 en 73 broedparen, landelijke broedpopulatie respectievelijk 70.000 en 21.000).
In aanvulling op het ontwerpbesluit (2007), maar conform de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (2000), is het gebied ook aangewezen voor de volgende vogelsoort van bijlage I: kleine zilverreiger (A026) als niet-broedvogel. Het gebied is in 2000 al aangewezen als één van de vijf belangrijkste gebieden voor de soort. Het gebied voldeed daarnaast in 2000 met 7,8% aan het criterium voor opname van 0,1% van de biogeografische populatie.
In aanvulling op het Natura 2000-aanwijzingsbesluit (2015) is in 2025 de volgende trekvogelsoort zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn toegevoegd als broedvogel: grutto (A156). Het gebied herbergde minstens 0,1% van de biografische populatie in de periode 2016-2021.
S
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor zover de hier vermelde gebiedsdoelen en relatieve bijdragen betrekking hebben op de Natura 2000-gebieden die buiten dit aanwijzingsbesluit vallen en waarvan de definitieve besluiten op het moment van vaststelling van het onderhavige besluit nog niet zijn vastgesteld, moeten deze worden beschouwd als “indicatieve” opgaven en kunnen ze nog aan verandering onderhevig zijn.
In dit onderdeel wordt voor iedere Natura 2000-waarde waarvoor het onderhavige gebied is aangewezen, inzichtelijk gemaakt hoe de landelijke doelstelling34 is uitgewerkt in de Natura 2000-gebieden. De landelijke doelstellingen vormen een kader voor de formulering van instandhoudingsdoelstellingen op gebiedsniveau. De gebiedsdoelen bij elkaar “opgeteld”, eventueel tezamen met een opgave buiten het Natura 2000-netwerk, hebben als som het landelijke doel. Onder iedere tabel wordt de landelijke staat van instandhouding van betreffende habitattype of (vogel)soort vermeld. Indien de landelijke doelstelling van de betreffende waarde afwijkt van wat kan worden verwacht uit de landelijke staat van instandhouding, is dit hier gemotiveerd. Gebiedsdoelstellingen die afwijken van de landelijke doelstelling, worden ook zoveel mogelijk gemotiveerd. In gevallen waarin motivering ontbreekt, is aanpassing nog in overweging (met name naar aanleiding van zienswijzen) in het kader van het besluit voor het betreffende gebied. Doelstellingen die volgens de tabellen zijn aangepast ten opzichte van het ontwerpbesluit (zie kolom “Besluit”) staan eveneens onder de betreffende tabellen gemotiveerd. De instandhoudingsdoelstellingen van habitattypen en (vogel)soorten die zijn toegevoegd ten opzichte van het ontwerpbesluit, zijn in principe op behoud gesteld, omdat de landelijke doelstelling al haalbaar werd geacht zonder deze toevoegingen. De instandhoudingsdoelstellingen die om deze reden op behoud zijn gesteld en daarmee afwijken van de landelijke doelstelling voor het betreffende habitattype of de betreffende soort, zijn in de tabellen gemarkeerd met een x.
De niet-broedvogelsoorten waarvoor zowel landelijk als in alle gebieden een behoudopgave is gesteld zijn samengevat in één tabel. Regels in cursief betreffen complementaire doelen. Deze zijn in de tabellen opgenomen omdat ze nog in de vigerende besluiten staan vermeld. Deze doelen zullen niet langer in aanwijzingsbesluiten worden opgenomen (zie bijlage C, paragraaf 4.1). Bij broedvogels en niet-broedvogels wordt in de kolom “Populatie” tevens aangegeven of er sprake is van herstel dan wel uitbreiding (↑). In een aparte kolom is van elk gebied de relatieve bijdrage vermeld. Voor een nadere toelichting en de klasse-indeling wordt verwezen naar de inleiding van onderdeel 3 van deze bijlage.
H3270 – Slikkige rivieroevers Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit | ||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Besluit |
066-068 | Rijntakken | uitbreiding | verbetering | aanwijzingsbesluit |
071 | Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem | uitbreiding | verbetering | aanwijzingsbesluit |
082 | Uiterwaarden Lek | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
108 | Oude Maas | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | uitbreiding | behoud | conform ontwerp |
112 | Biesbosch | uitbreiding | verbetering | aanwijzingsbesluit |
152 | Grensmaas | behoud | verbetering | aanwijzingsbesluit |
Ruim de helft van de landelijke oppervlakte van het habitattype slikkige rivieroevers wordt binnen de Natura 2000-gebieden beschermd. De landelijke staat van instandhouding voor het habitattype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Door het onbestendige karakter van deze pioniervegetatie (opschietend op tijdelijk droogvallende slikoevers) is het niet mogelijk de actuele voorkomens in kwantitatieve zin te duiden. Diverse gebiedsdoelstellingen wijken, gezien de beperkte potentie van het gebied, af van de landelijke doelstelling. Dit geldt onder andere voor de gebieden Rijntakken (038, 066-068), Uiterwaarden Lek (082) en Oude Maas (108) waar geen potentie lijkt te zijn voor uitbreiding van de oppervlakte en/of verbetering van de kwaliteit. In de Grensmaas (152), waar het habitattype veelal over aanzienlijke oppervlakte aanwezig is, wordt uitbreiding binnen de bestaande begrenzing niet mogelijk geacht. In het Haringvliet (109) is de kwaliteit van het gebied reeds in goede staat en is behoud van de kwaliteit derhalve voldoende.
H6430B – Ruigten en zomen, harig wilgenroosje Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en behoud/verbetering kwaliteit a | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdrage c | Besluit |
010 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
038, 066-68 | Rijntakken | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
082 | Uiterwaarden Lek | uitbreiding | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
089 | Eilandspolder | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
091 | Polder Westzaan | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit x |
101 | Duinen Goeree & Kwade Hoek | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
108 | Oude Maas | uitbreiding | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | uitbreiding | behoud | B | doel aangepast d |
111 | Hollands Diep | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | uitbreiding | behoud | A | aanwijzingsbesluit |
114 | Krammer-Volkerak | behoud b | behoud | C | concept-ontwerp |
115 | Grevelingen | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
124 | Groote Gat | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
Verbetering kwaliteit geldt voor de brakke varianten.
Waarschijnlijk kan dit subtype bij de huidige voortschrijdende verzoeting niet behouden blijven, maar zullen hiervoor (minder bedreigde) zoete vormen ruigten en zomen, moerasspirea (subtype A) in de plaats komen.
De weergegeven relatieve bijdragen betreffen een voorlopige inschatting, omdat er nog onduidelijkheid is over de landelijke oppervlakte van dit subtype. Klassen zijn slechts globaal geduid (A > 15%, B = 2-15% en C < 2%) omdat kwantitatieve gegevens over het voorkomen van deze zoomvegetaties beperkt beschikbaar zijn. Oppervlakten zijn moeilijk te bepalen omdat het meestal slechts smalle stroken of kleine plekken betreft.
De doelstelling in het Haringvliet is op het aspect kwaliteit aangepast van verbetering naar behoud, omdat het onzeker is of de voor verbetering noodzakelijke verbrakking zal kunnen worden gerealiseerd.
De landelijke staat van instandhouding van het habitattype ruigten en zomen, harig wilgenroosje (subtype B) is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Niet in alle gebieden kan de landelijke doelstelling worden nagestreefd. De doelstelling voor uitbreiding van de oppervlakte wordt enkel nagestreefd in de belangrijkste gebieden voor dit habitattype, zoals Oude Maas (108), Haringvliet (109) en Biesbosch (112).
De landelijke doelstelling voor verbetering van de kwaliteit is alleen neergelegd in gebieden die van belang zijn voor de brakke variant van dit habitattype. In slechts één van de “brakke” gebieden is echter potentie voor kwaliteitsverbetering: Polder Westzaan (091).
H91E0A – *Vochtige alluviale bossen, Landelijke doelstelling: behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdrage | Besluit |
038, 066-068 | Rijntakken | behoud | behoud | A1c | aanwijzingsbesluit |
070 | Lingegebied & Diefdijk-Zuid | behoud a | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
071 | Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem | behoud | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
108 | Oude Maas | behoud | behoud | B2 | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | verbetering | C | doel aangepast c |
111 | Hollands Diep | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud b | verbetering | A2 | aanwijzingsbesluit |
114 | Krammer-Volkerak | uitbreiding | verbetering | C | concept-ontwerp |
152 | Grensmaas | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
Enige achteruitgang in oppervlakte ten gunste van habitattype kalkmoerassen (H7230) is toegestaan35.
Enige achteruitgang in oppervlakte ten gunste van habitattype vochtige alluviale bossen, essen-iepenbossen (H91E0B) is toegestaan36.
De doelstelling voor het Haringvliet is aangepast van uitbreiding naar behoud van de oppervlakte. Met de huidige kennis blijkt dat uitbreiding van deze bijzondere getijdenvorm door de (zeer) beperkte aanwezigheid van getijdeninvloed niet mogelijk is.
Ongeveer drie kwart van de landelijke oppervlakte van het habitattype vochtige alluviale bossen, zachthoutooibossen (subtype A) bevindt zich binnen het Natura 2000-netwerk. De landelijke staat van instandhouding van dit subtype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als respectievelijk “gunstig” en “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan37.
De landelijke opgave voor het aspect kwaliteit kan niet in alle gebieden worden nagestreefd. In Lingegebied & Diefdijk-Zuid (070) is, gezien het geringe belang van dit gebied voor het type, een behoudsdoelstelling geformuleerd. Een andere reden voor het afwijken van de landelijke doelstelling is dat er al een goede kwaliteit aanwezig is, bijvoorbeeld in Oude Maas (108), waar behoud van de kwaliteit derhalve voldoende is.
H1095 – Zeeprik Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied ten behoeve van uitbreiding populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
001 | Waddenzee | behoud | behoud | uitbreiding | B | aanwijzingsbesluit |
007 | Noordzeekustzone | behoud | behoud | uitbreiding | B | aanwijzingsbesluit |
038, 066-068 | Rijntakken | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | B | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | verbetering | uitbreiding | A | conform ontwerp |
111 | Hollands Diep | behoud | behoud | uitbreiding | A | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | uitbreiding | A | aanwijzingsbesluit |
113 | Voordelta | behoud | behoud | uitbreiding | A | aanwijzingsbesluit |
122 | Westerschelde & Saeftinghe | behoud | behoud | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
150 | Roerdal | behoud | verbetering | uitbreiding | A | aanwijzingsbesluit |
163 | Vlakte van de Raan | behoud | behoud | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
Voor trekvissen kan de som van de relatieve bijdragen boven de 100% uitkomen, omdat voor deze soorten alle gebieden in een trekroute van even groot belang zijn. Klassen zijn slechts globaal geduid (A > 15%, B = 2-15% en C < 2%) vanwege beperkte monitoringsgegevens.
De landelijke staat van instandhouding van de zeeprik is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “matig ongunstig”38. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Uitbreiding van het leefgebied heeft met name betrekking op het opgroeigebied in het rivierengebied (nevengeulen), waarbij de potenties voornamelijk in de deelgebieden Gelderse Poort (067) en Uiterwaarden Waal (068) liggen. Ook verbetering van de kwaliteit van het leefgebied heeft voornamelijk betrekking op het rivierengebied (opgroeigebied) en daarnaast op het verbeteren van de migratiemogelijkheden tussen de paaigebieden en de zee.
In het Roerdal (150) heeft verbetering van de kwaliteit van het leefgebied betrekking op verbinding met de Maas en belangrijke leefgebieden buiten het Natura 2000-gebied. Onder andere de gebieden Waddenzee (001), Noordzeekustzone (007), Hollands Diep (111), Voordelta (113) en Westerschelde & Saeftinghe (122) wijken op de aspecten omvang en kwaliteit leefgebied af van de landelijke doelstelling. De landelijk matig ongunstige staat van instandhouding van de soort wordt niet veroorzaakt in deze gebieden.
H1099 – Rivierprik Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied ten behoeve van uitbreiding populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
001 | Waddenzee | behoud | behoud | uitbreiding | B | aanwijzingsbesluit |
007 | Noordzeekustzone | behoud | behoud | uitbreiding | B | aanwijzingsbesluit |
025 | Drentsche Aa-gebied | behoud | behoud | uitbreiding | A | aanwijzingsbesluit |
038, 066-068 | Rijntakken | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | B | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | verbetering | uitbreiding | A | conform ontwerp |
111 | Hollands Diep | behoud | behoud | uitbreiding | A | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | uitbreiding | A | aanwijzingsbesluit |
113 | Voordelta | behoud | behoud | uitbreiding | B | aanwijzingsbesluit |
122 | Westerschelde & Saeftinghe | behoud | behoud | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
150 | Roerdal | behoud | verbetering | behoud | B | aanwijzingsbesluit |
152 | Grensmaas | behoud | behoud | uitbreiding | B | aanwijzingsbesluit |
163 | Vlakte van de Raan | behoud | behoud | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
Voor trekvissen kan de som van de relatieve bijdragen boven de 100% uitkomen, omdat voor deze soorten alle gebieden in een trekroute van even groot belang zijn. Klassen zijn slechts globaal geduid (A > 15%, B = 2-15% en C < 2%) vanwege beperkte monitoringsgegevens.
De landelijke staat van instandhouding van de rivierprik is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Uitbreiding van het leefgebied heeft met name betrekking op het opgroeigebied in het rivierengebied (nevengeulen), waarbij de potenties voornamelijk in de deelgebieden Gelderse Poort (067) en Uiterwaarden Waal (068) liggen. Ook verbetering van de kwaliteit van het leefgebied heeft voornamelijk betrekking op het rivierengebied (opgroeigebied) en daarnaast op het verbeteren van de migratiemogelijkheden tussen de paaigebieden en de zee.
In het Roerdal (150) heeft verbetering van de kwaliteit van het leefgebied betrekking op verbinding met de Maas en belangrijke leefgebieden buiten het Natura 2000-gebied. In de Grensmaas (152) wordt, gezien het beperkte belang als opgroeigebied en het ontbreken van mogelijkheden voor herstel van het leefgebied, geen hersteldoelstelling op het aspect leefgebied nagestreefd. Onder andere de gebieden Waddenzee (001), Noordzeekustzone (007), Hollands Diep (111), Voordelta (113) en Westerschelde & Saeftinghe (122) wijken op de aspecten omvang en kwaliteit leefgebied af van de landelijke doelstelling. De landelijk matig ongunstige staat van instandhouding van de soort wordt niet veroorzaakt in deze gebieden.
H1102 – Elft Landelijke doelstelling: behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied ten behoeve van uitbreiding populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
038, 066-068 | Rijntakken | behoud | behoud | uitbreiding | B | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | verbetering | uitbreiding | A | conform ontwerp |
111 | Hollands Diep | behoud | behoud | uitbreiding | B | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | uitbreiding | A | ontwerpbesluit |
113 | Voordelta | behoud | behoud | uitbreiding | A | aanwijzingsbesluit |
Voor trekvissen kan de som van de relatieve bijdragen boven de 100% uitkomen, omdat voor deze soorten alle gebieden in een trekroute van even groot belang zijn. Klassen zijn slechts globaal geduid (A > 15%, B = 2-15% en C < 2%) vanwege beperkte monitoringsgegevens.
De landelijke staat van instandhouding van de elft is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “zeer ongunstig”. Op het aspect populatie, net als op het aspect kwaliteit leefgebied, sluit de landelijke doelstelling hierop aan. De landelijke doelstelling is aangepast van “behoud kwaliteit leefgebied” naar “verbetering kwaliteit leefgebied” zodat het doel op dit aspect aansluit bij de landelijke staat van instandhouding. Voor het aspect omvang leefgebied is, landelijk en in alle gebieden, een behoudopgave geformuleerd omdat de zeer ongunstige staat van instandhouding op het aspect leefgebied veroorzaakt wordt door verminderde migratiemogelijkheden. Verbetering van de migratiemogelijkheden tussen de paaigebieden en de zee zal de populatie van deze anadrome vissoort in achterliggende gebieden naar verwachting uitbreiden. Het doel “verbetering kwaliteit leefgebied” heeft dan ook alleen betrekking op het gebied Haringvliet (109).
Landelijke doelstelling: behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied ten behoeve van uitbreiding populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
001 | Waddenzee | behoud | behoud | uitbreiding | A | aanwijzingsbesluit |
007 | Noordzeekustzone | behoud | behoud | uitbreiding | B | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | verbetering | uitbreiding | A | conform ontwerp |
111 | Hollands Diep | behoud | behoud | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | uitbreiding | A | aanwijzingsbesluit |
113 | Voordelta | behoud | behoud | uitbreiding | A | aanwijzingsbesluit |
122 | Westerschelde & Saeftinghe | behoud | behoud | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
163 | Vlakte van de Raan | behoud | behoud | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
Voor trekvissen kan de som van de relatieve bijdragen boven de 100% uitkomen, omdat voor deze soorten alle gebieden in een trekroute van even groot belang zijn. Klassen zijn slechts globaal geduid (A > 15%, B = 2-15% en C < 2%) vanwege beperkte monitoringsgegevens.
De landelijke staat van instandhouding van de fint is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “zeer ongunstig”. Op het aspect populatie, net als op het aspect kwaliteit leefgebied, sluit de landelijke doelstelling hierop aan. De landelijke doelstelling is aangepast van “behoud kwaliteit leefgebied” naar “verbetering kwaliteit leefgebied” zodat het doel op dit aspect aansluit bij de landelijke staat van instandhouding. Voor het aspect omvang leefgebied is, landelijk en in alle gebieden, een behoudopgave geformuleerd, omdat de zeer ongunstige staat van instandhouding op het aspect leefgebied veroorzaakt wordt door verminderde migratiemogelijkheden. Verbetering van de migratiemogelijkheden tussen de paaigebieden en de zee zal de populatie van deze anadrome vissoort in achterliggende gebieden naar verwachting uitbreiden. Het doel “verbetering kwaliteit leefgebied” heeft dan ook alleen betrekking op het gebied Haringvliet (109).
Landelijke doelstelling: behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied ten behoeve van uitbreiding populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
038, 066-068 | Gelderse Poort | behoud | behoud | uitbreiding | B | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | verbetering | uitbreiding | A | conform ontwerp |
111 | Hollands Diep | behoud | behoud | uitbreiding | Ab | ontwerpbesluit |
111 | Hollands Diep | behoud | behoud | uitbreiding | A | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | uitbreiding | A | aanwijzingsbesluit |
152 | Grensmaas | behoud | behoud | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
Voor trekvissen kan de som van de relatieve bijdragen boven de 100% uitkomen, omdat voor deze soorten alle gebieden in een trekroute van even groot belang zijn. Klassen zijn slechts globaal geduid (A > 15%, B = 2-15% en C < 2%) vanwege beperkte monitoringsgegevens.
De landelijke staat van instandhouding van de zalm is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “zeer ongunstig” en “matig ongunstig”. Op het aspect populatie, net als op het aspect kwaliteit leefgebied, sluit de landelijke doelstelling hierop aan. Voor het aspect omvang leefgebied is, landelijk en in alle gebieden, een behoudopgave geformuleerd omdat de matig ongunstige staat van instandhouding op het aspect leefgebied veroorzaakt wordt door verminderde migratiemogelijkheden. Verbetering van de migratiemogelijkheden tussen de paaigebieden en de zee zal de populatie van deze anadrome vissoort in achterliggende gebieden naar verwachting uitbreiden. Het doel “verbetering kwaliteit leefgebied” heeft dan ook alleen betrekking op het gebied Haringvliet (109).
H1163 – Rivierdonderpad Landelijke doelstelling: behoud/uitbreiding omvang en behoud/verbetering kwaliteit leefgebied | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Besluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
025 | Drentsche Aa-gebied | behoud | behoud | behoud | wijzigingsbesluit |
034 | Weerribben | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
038, 066-068 | Rijntakken | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
039 | Vecht- en Beneden-Reggegebied | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
049 | Dinkelland | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
057 | Veluwe | uitbreiding | behoud | uitbreiding | aanwijzingsbesluit |
071 | Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
073 | Markermeer & IJmeer | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
074 | Zwarte Meer | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
076 | Veluwerandmeren | behoud b | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | behoud | conform ontwerp |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
148 | Swalmdal | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
150 | Roerdal | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
152 | Grensmaas | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
157 | Geuldal | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | aanwijzingsbesluit |
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied in de grote wateren en uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied in de beken.
Enige achteruitgang in oppervlakte leefgebied ten gunste van broedvogelsoorten roerdomp (A021) of grote karekiet (A298) is toegestaan39.
De landelijke staat van instandhouding van de rivierdonderpad is op het aspect leefgebied als “matig ongunstig”40 beoordeeld en heeft voornamelijk betrekking op in beken voorkomende rivierdonderpadden, waaronder de “beekdonderpad” (Cottus rhenanus). De staat van instandhouding van de “gewone” rivierdonderpad (Cottus perifretum) die een veel ruimere verspreiding heeft in meren, rivieren en beken, wordt, behalve in beken, vooralsnog als gunstig beoordeeld. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Er zijn onvoldoende inventarisatiegegevens over de landelijke verspreiding van de soort op kilometerhokniveau bekend, daarom worden er geen relatieve bijdragen per gebied gegeven. In de beekdalgebieden is een landelijke hersteldoelstelling neergelegd. Alleen in de gebieden Veluwe (057) en Geuldal (157), waar het leefgebied het meest onder druk staat en er mogelijkheden zijn voor herstel van het leefgebied en van de populatie, is een hersteldoelstelling neergelegd.
Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
025 | Drentsche Aa-gebied | behoud | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
038/ 066-068 | Rijntakken | behoud | verbetering | uitbreiding | A1 | aanwijzingsbesluit |
070 | Lingegebied & Diefdijk-Zuid | behoud | behoud | uitbreiding | C | wijzigingsbesluit |
071 | Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem | behoud | behoud | uitbreiding | C | wijzigingsbesluit |
108 | Oude Maas | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit x |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | behoud | C | conform ontwerp-wijzigingsbesluit |
111 | Hollands Diep | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit x |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | behoud | A1 | aanwijzingsbesluit |
138 | Weerter- en Budelerbergen & Ringselven | behoud | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
141 | Oeffelter Meent | behoud | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
145 | Maasduinen | behoud | behoud | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
147 | Leudal | behoud | behoud | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
148 | Swalmdal | behoud | behoud | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
150 | Roerdal | behoud | behoud | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
152 | Grensmaas | behoud | behoud | uitbreiding | B1 | aanwijzingsbesluit |
153 | Bunder- en Elslooërbos | behoud | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
157 | Geuldal | behoud | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
159 | Sint Pietersberg & Jekerdal | behoud | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
167 | Maas bij Eijsden | behoud | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de bever is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “matig ongunstig” en “gunstig”. De landelijke herstelopgave voor het leefgebied wijkt hiervan af. De reden hiervoor is dat, ondanks dat er kwantitatief voldoende geschikt leefgebied voor de soort voorhanden is, de verspreiding van het leefgebied nog niet op orde is omdat er nog onvoldoende verbindingen zijn tussen kerngebieden. De landelijke doelstelling voor herstel van de populatie is gericht op deze verbindingen om hiermee een duurzame populatie van de soort te realiseren die over het gehele rivierengebied verspreid voorkomt. In de meeste gebieden is reeds voldoende geschikt leefgebied aanwezig en zal de populatie naar verwachting uitbreiden bij een behoudopgave voor het leefgebied. In meerdere gebieden is gekozen voor het behoud van de populatie omdat deze gebieden niet van groot belang zijn voor de landelijke doelstelling en behoud van de reeds toegenomen populatie een voldoende bijdrage daaraan is.
H1340 – *Noordse woelmuis Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied ten behoeve van uitbreiding populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
002 | Duinen en Lage Land Texel | behoud | verbetering | behoud | B2 | aanwijzingsbesluit |
009 | Groote Wielen | uitbreiding | verbetering | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
010 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
072 | IJsselmeer | uitbreiding | behoud | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
089 | Eilandspolder | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
091 | Polder Westzaan | behoud | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | B1 | aanwijzingsbesluit |
100 | Voornes Duin | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
101 | Duinen Goeree & Kwade Hoek | behoud | verbetering | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
108 | Oude Maas | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | B1 | doel aangepast a |
111 | Hollands Diep | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | uitbreiding | uitbreiding | uitbreiding | B2 | aanwijzingsbesluit |
114 | Krammer-Volkerak | behoud | behoud | behoud | B1 | concept-ontwerp |
115 | Grevelingen | uitbreiding | uitbreiding | uitbreiding | B2 | aanwijzingsbesluit |
116 | Kop van Schouwen | behoud | verbetering | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
118 | Oosterschelde | uitbreiding | behoud | uitbreiding | B1 | aanwijzingsbesluit |
De doelstelling voor Haringvliet is aangepast van “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie” naar “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie”. Het areaal geschikt leefgebied zal zich kunnen uitbreiden door de recente omzetting van landbouwgronden in (nat) natuurgebied (Tiengemeten, Beningerwaard). Tevens zal het uitbreidingsdoel voor het habitattype ruigten en zomen (H6430) voor de soort een gunstige uitwerking hebben.
De doelstelling voor Biesbosch is aangepast van “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie” naar “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie”. Een uitbreidingsdoelstelling is gewenst gezien de landelijke doelstelling en de aansluiting bij bestaand initiatieven in de Biesbosch tot de ontwikkeling van nieuwe natuur met mogelijkheden voor plas-dras situaties.
De doelstelling voor Grevelingen is aangepast van “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie” naar “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie”. Een hersteldoelstelling is gewenst gezien de areaalinkrimping die binnen het gebied heeft plaatsgevonden, door verdwijning van de soort van diverse eilanden. Vergroting van het areaal en daarmee het halen van de doelstelling kan worden gerealiseerd door aanpassing van het vegetatiebeheer. Het peilbeheer is niet noodzakelijk voor het halen van de doelstelling en levert geen beperkingen op voor het nodige vegetatiebeheer. Indien vegetatiebeheer niet leidt tot de gewenste uitbreiding omvang of verbetering kwaliteit, dient de haalbaarheid van het doel na de eerste beheerplanperiode opnieuw te worden bezien.
De landelijke staat van instandhouding van de noordse woelmuis is op het aspect leefgebied beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Landelijke uitbreiding van de populatie wordt vooral beoogd in de Friese gebieden omdat het leefgebied vooral daar sterk versnipperd is geraakt. De doelstellingen uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied en uitbreiding populatie zijn verder neergelegd in gebieden die daarvoor mogelijkheden bieden (bijvoorbeeld in het kader van natuurontwikkeling) of waar duidelijke aanwijzing is dat de soort recent is achteruitgegaan. In Duinen en Lage Land Texel (002) staat het doel voor omvang van het leefgebied op “behoud” omdat de soort al over het gehele eiland voorkomt. Verbetering van de kwaliteit van het leefgebied is vooral nodig om de populatie weerstand te kunnen laten bieden tegen concurrentie met andere diersoorten. In IJsselmeer (072) en Oosterschelde (118) is op het aspect kwaliteit van de landelijke opgave afgeweken. In de Oosterschelde is de kwaliteit al op orde; derhalve is behoud voldoende. In het IJsselmeer is afgeweken omdat hier de mogelijkheden voor verbetering van de kwaliteit beperkt zijn.
A081 – Bruine kiekendief Landelijke doelstelling: behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
001 | Waddenzee | behoud | behoud | 30 | B1 | aanwijzingsbesluit |
002 | Duinen en Lage Land Texel | behoud | behoud | 30 | B1 | aanwijzingsbesluit |
003 | Duinen Vlieland | behoud | behoud | 20 | C | aanwijzingsbesluit |
004 | Duinen Terschelling | behoud | behoud | 45 | B1 | aanwijzingsbesluit |
005 | Duinen Ameland | behoud | behoud | 40 | B1 | aanwijzingsbesluit |
006 | Duinen Schiermonnikoog | behoud | behoud | 25 | B1 | aanwijzingsbesluit |
008 | Lauwersmeer | behoud | behoud | 20 | C | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
014 | Deelen | uitbreiding | verbetering | 5 | C | aanwijzingsbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | 19 | C | aanwijzingsbesluit |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | 25 | C | aanwijzingsbesluit |
078 | Oostvaardersplassen | behoud | behoud | 40 | B1 | aanwijzingsbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | 15 | C | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | 20 | C | conform ontwerp |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | 30 | B1 | aanwijzingsbesluit |
114 | Krammer-Volkerak | behoud | behoud | 13 | C | concept-ontwerp |
115 | Grevelingen | behoud | behoud | 20 | C | aanwijzingsbesluit |
118 | Oosterschelde | behoud | behoud | 19 | C | aanwijzingsbesluit |
122 | Westerschelde & Saeftinghe | behoud | behoud | 20 | C | aanwijzingsbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de bruine kiekendief is voor de aspecten leefgebied en populatie als “gunstig” beoordeeld. De landelijke doelstelling sluit daarbij aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud van ten minste 1.300 paren”. Gezien de belangrijke functie van Nederland als noordwestelijk bolwerk in het broedgebied in Europa is een veilige marge ingebouwd in het voor Nederland na te streven populatieniveau. Het gestelde doel betreft behoud van het huidige niveau. Voor de realisatie van de landelijke doelstelling zal aansluiting nodig zijn van nationaal beleid zoals de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur.
De gebiedsdoelstellingen sluiten bij de landelijke doelstelling aan, met uitzondering van de gebieden Alde Feanen (013) en Deelen (014). Vanwege de recente afname van de populatie in gebied Deelen is hier een beperkte herstelopgave geformuleerd, zodat de soort in het gebied behouden kan blijven.
Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
001 | Waddenzee | behoud | verbetering | 3.800 | A2 | aanwijzingsbesluit |
002 | Duinen en Lage Land Texel | behoud | behoud | 120 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
008 | Lauwersmeer | behoud | behoud | 110 | C | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | 2.000R | B1 | conform ontwerp |
114 | Krammer-Volkerak | behoud | behoud | 2.000R | B2 | concept-ontwerp |
115 | Grevelingen | behoud | behoud | 2.000R | B1 | aanwijzingsbesluit |
118 | Oosterschelde | behoud | behoud | 2.000R | B1 | aanwijzingsbesluit |
120 | Zoommeer | behoud | behoud | 2.000R | C | concept-ontwerp |
122 | Westerschelde & Saeftinghe | behoud | behoud | 2.000R | B1 | aanwijzingsbesluit |
127 | Markiezaat | behoud | behoud | 2.000R | C | aanwijzingsbesluit |
(R) Betreft een regionale doelstelling.
De landelijke staat van instandhouding van de kluut is voor wat betreft de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “gunstig” en “matig ongunstig”. Op het aspect populatie sluit de landelijke doelstelling hierop aan. De doelstelling luidt: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie van ten minste 8.000 paren”. Gezien de zeer grote betekenis van Nederland voor Europa als broedgebied dient de nationale populatieomvang gehandhaafd te worden op ten minste het basisniveau van de afgelopen decennia van 8.000 paren. Landelijk is op het aspect leefgebied een behoudsdoelstelling geformuleerd, omdat met name in het gebied Waddenzee (001) het leefgebied als matig ongunstig werd beoordeeld. In afwijking van de landelijke doelstelling heeft dat gebied dan ook een verbeteropgave gekregen voor het leefgebied. De overige gebieden sluiten aan bij de landelijke doelstelling.
A137 – Bontbekplevier Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
001 | Waddenzee | behoud | behoud | 60 | A1 | aanwijzingsbesluit |
002 | Duinen en Lage Land Texel | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
004 | Duinen Terschelling | uitbreiding | verbetering | 10 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
007 | Noordzeekustzone | behoud | behoud | 20 | B1 | aanwijzingsbesluit |
008 | Lauwersmeer | behoud | behoud | 4 | C | aanwijzingsbesluit |
072 | IJsselmeer | uitbreiding | verbetering | 13 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | 105R (↑) | C | doel aangepast a |
114 | Krammer-Volkerak | behoud | behoud | 105R (↑) | B1 | concept-ontwerp |
115 | Grevelingen | behoud | behoud | 105R (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
118 | Oosterschelde | behoud | behoud | 100R (↑) | B2 | aanwijzingsbesluit |
120 | Zoommeer | behoud | behoud | 105R (↑) | C | concept-ontwerp |
122 | Westerschelde & Saeftinghe | behoud | behoud | 100R (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
127 | Markiezaat | behoud | behoud | 105R (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
De regionale doelstelling (R) is aangepast tengevolge van een correctie. De regionale populatie blijkt groter te zijn dan oorspronkelijk werd verondersteld omdat een Vogelrichtlijngebied (Zoommeer) niet in de telling was meegenomen, hoewel het gebied wel was aangewezen voor de bontbekplevier.
De landelijke staat van instandhouding van de bontbekplevier is op de aspecten leefgebied en populatie beoordeeld als “matig ongunstig”41. De landelijke doelstelling sluit op het aspect leefgebied daarbij aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor behoud populatie van ten minste 400 paren”42. De doelstellingen van de gebieden Waddenzee (001), Duinen en Lage Land Texel (002), Duinen Terschelling (004), Noordzeekustzone (007), Lauwersmeer (008), IJsselmeer (072), Haringvliet (109), Oosterschelde (118), Westerschelde & Saeftinghe (122) en Markiezaat (127) wijken af van de landelijke doelstelling. De gebieden Waddenzee en Noordzeekustzone worden niet gezien als gebieden met de beste potentie voor herstel van de leefgebieden. Voor de gebieden Lauwersmeer en Markiezaat wordt behoud nagestreefd omdat de historische potentie in de verzoete gebieden niet meer haalbaar is. Het gebied Oosterschelde wijkt af omdat er sprake is van een min of meer stabiele stand. Voor Haringvliet is de doelstelling binnen de kaders van afspraken in het Natura 2000 doelendocument (2006) geformuleerd. De doelstelling past bij de afspraken met betrekking tot “verzoeting versus verzouting”.
In afwijking van de landelijke populatiedoelstelling is van meerdere gebieden de populatiedoelstelling verhoogd. Van het gebied Duinen en Lage Land Texel omdat er rekening is gehouden met de diverse broedvogels in de binnendijks gelegen terreinen langs de waddijk. Voor de genoemde Deltagebieden wordt een licht herstel van de populatie nagestreefd, om achteruitgang van de landelijke populatie buiten de Natura 2000-gebieden (veelal tijdelijke populaties) op te vangen.
A138 – Strandplevier Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
001 | Waddenzee | uitbreiding | verbetering | 50 (↑) | B2 | aanwijzingsbesluit |
004 | Duinen Terschelling | uitbreiding | verbetering | 10 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
007 | Noordzeekustzone | uitbreiding | verbetering | 30 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
101 | Duinen Goeree & Kwade Hoek | behoud | behoud | 220R (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | 220R (↑) | B1 | conform ontwerp |
114 | Krammer-Volkerak | behoud | behoud | 220R (↑) | B2 | concept-ontwerp |
115 | Grevelingen | behoud | behoud | 220R (↑) | A1 | aanwijzingsbesluit |
118 | Oosterschelde | uitbreiding | verbetering | 220R (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
120 | Zoommeer | behoud | behoud | 220R (↑) | B1 | concept-ontwerp |
122 | Westerschelde & Saeftinghe | behoud | behoud | 220R (↑) | B2 | aanwijzingsbesluit |
127 | Markiezaat | behoud | behoud | 220R (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
(R) Betreft een regionale doelstelling.
De landelijke staat van instandhouding van de strandplevier is op de aspecten leefgebied en populatie beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit daarbij aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied ten behoeve van herstel populatie van ten minste 400 paren”. Er is herstel gewenst tot boven het niveau van de minimum populatie, mede als verzekering naar de toekomst. De mogelijkheden voor verbetering zijn beperkt. De kans op immigratie vanuit populaties in buurlanden is gering omdat de populatie zich bevindt aan de noordelijke rand van het Europese verspreidingsgebied van de soort. Mogelijkheden voor verbetering van de kwaliteit van het leefgebied zullen worden onderzocht om beter te kunnen garanderen dat de soort zich in Nederland op het niveau van een duurzame populatie kan handhaven. De doelstelling van de gebieden Duinen Goeree & Kwade Hoek (101), Haringvliet (109), Westerschelde & Saeftinghe (122) en Markiezaat (127) wijkt af van de landelijke doelstelling. Voor Duinen Goeree & Kwade Hoek en Westerschelde & Saeftinghe is niet voor uitbreiding gekozen omdat de ontwikkelingen onzeker zijn. Voor het gebied Markiezaat wordt behoud nagestreefd omdat de historische potentie in dit verzoete gebied niet meer haalbaar is. Voor het gebied Haringvliet is de doelstelling binnen de kaders van afspraken in het Natura 2000 doelendocument (2006) geformuleerd. De doelstelling past bij de afspraken met betrekking tot “verzoeting versus verzouting”.
A156 – Grutto Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 50.000 paren | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
1 | Waddenzee | uitbreiding | verbetering | 140 (↑) | C | conform ontwerp |
5 | Duinen Ameland | behoud | behoud | 25 | C | doel aangepasta |
8 | Lauwersmeer | uitbreiding | verbetering | 60 (↑) | C | conform ontwerp |
9 | Groote Wielen | uitbreiding | verbetering | 75 (↑) | C | doel aangepastb |
10 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving | uitbreiding | verbetering | 45 (↑) | C | conform ontwerp |
12 | Sneekermeergebied | uitbreiding | verbetering | 190 (↑) | C | conform ontwerp |
13 | Alde Feanen | uitbreiding | verbetering | 80 (↑) | C | conform ontwerp |
15 | Van Oordt’s Mersken | uitbreiding | verbetering | 90 (↑) | C | conform ontwerp |
20 | Zuidlaardermeergebied | uitbreiding | verbetering | 65 (↑) | C | conform ontwerp |
35 | De Wieden | uitbreiding | verbetering | 360 (↑) | C | conform ontwerp |
38 | Rijntakken | uitbreiding | verbetering | 110 (↑) | C | conform ontwerp |
56 | Arkemheen | uitbreiding | verbetering | 560 (↑) | C | conform ontwerp |
72 | IJsselmeer | uitbreiding | verbetering | 30 (↑) | C | conform ontwerp |
89 | Eilandspolder | uitbreiding | verbetering | 220 (↑) | C | conform ontwerp |
90 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | uitbreiding | verbetering | 480 (↑) | C | conform ontwerp |
92 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | uitbreiding | verbetering | 440 (↑) | C | conform ontwerp |
93 | Polder Zeevang | uitbreiding | verbetering | 750 (↑) | C | conform ontwerp |
102 | De Wilck | Behoud | verbetering | 80 (↑) | C | conform ontwerp |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | uitbreiding | verbetering | 35 (↑) | C | conform ontwerp |
104 | Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein | uitbreiding | verbetering | 110 (↑) | C | conform ontwerp |
107 | Donkse Laagten | behoud | verbetering | 110 (↑) | C | conform ontwerp |
109 | Haringvliet | uitbreiding | verbetering | 60 (↑) | C | conform ontwerp |
110 | Oudeland van Strijen | uitbreiding | verbetering | 130 (↑) | C | conform ontwerp |
118 | Oosterschelde | behoud | behoud | 35 | C | conform ontwerp |
121 | Yerseke en Kapelse Moer | uitbreiding | verbetering | 60 (↑) | C | conform ontwerp |
De doelstelling voor Duinen Ameland is aangepast, omdat bij nader inzien behoud van de huidige situatie het hoogst haalbare is (het beheer van de vochtige randen van de duinen kan niet verbeterd worden ten gunste van de grutto).
De doelstelling voor Groote Wielen is aangepast, omdat bij nader inzien een oostelijke locatie met grasland niet voldoende geschikt gemaakt kan worden als leefgebied voor de grutto, waardoor de maximale populatietoename iets lager is ingeschat.
De landelijke staat van instandhouding van de grutto als broedvogel is beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierbij aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied. Gestreefd wordt naar herstel van een populatieniveau van ten minste 50.000 paren”. De gebiedsdoelen sluiten aan bij de landelijke doelstelling met uitzondering van de gebieden Duinen Ameland, Donkse Laagten, De Wilck en Oosterschelde. In deze gebieden is behoud van de huidige oppervlakte leefgebied het hoogst haalbare. In Duinen Ameland en Oosterschelde is ook verbetering van de kwaliteit van het leefgebied niet mogelijk en is behoud van de populatie het hoogst haalbare.
A176 – Zwartkopmeeuw Landelijke doelstelling: behoud omvang en behoud kwaliteit voor behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | behoud | 9 | C | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | 400R | A1 | conform ontwerp |
114 | Krammer-Volkerak | behoud | behoud | 400R | A2 | concept-ontwerp |
120 | Zoommeer | behoud | behoud | 400R | C | concept-ontwerp |
122 | Westerschelde & Saeftinghe | behoud | behoud | 400R | B1 | aanwijzingsbesluit |
(R) Betreft een regionale doelstelling.
De landelijke staat van instandhouding van de zwartkopmeeuw is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit daarbij aan: “behoud omvang en kwaliteit van het leefgebied voor behoud populatie met een totaal van ten minste 500 paren”. Er is slechts een beperkt aantal kolonies van enige omvang aanwezig in het Deltagebied. Buiten de Delta broedt de soort verspreid over heel Nederland in kleine aantallen. In het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (103) bevindt zich de enige “kolonie” buiten het Deltagebied welke kwalificeerde op basis van gegevens in 1999-2003. De gebiedsdoelen sluiten aan bij de landelijke doelstelling.
A191 – Grote stern Landelijke doelstelling: behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor herstel populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
001 | Waddenzee | behoud | behoud | 16.000 (↑) | A3 | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | 6.200R | C | doel aangepast43 |
115 | Grevelingen | behoud | behoud | 6.200R | A1 | aanwijzingsbesluit |
118 | Oosterschelde | behoud | behoud | 6.200R | C | aanwijzingsbesluit 44 |
122 | Westerschelde & Saeftinghe | behoud | behoud | 6.200R | A1 | aanwijzingsbesluit |
(R) Betreft een regionale doelstelling.
De landelijke staat van instandhouding van de grote stern is voor wat betreft de aspecten populatie en leefgebied respectievelijk als “matig ongunstig” en “gunstig”45 beoordeeld. De landelijke doelstelling sluit hierbij aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor herstel populatie van ten minste 22.200 paren”. Dit is een aanpassing ten opzichte van de eerder vastgestelde landelijke doelstelling46 welke voortvloeit uit de verhoging van het regionale doel in het Deltagebied van 4.000 tot 6.200 broedparen47. Vanwege de kwetsbaarheid van de nestplaatsen is de soort vrijwel volledig aangewezen op het Natura 2000-netwerk48.
Alleen in de Waddenzee (001) wordt herstel van de populatie haalbaar geacht. Alle gebiedsdoelen sluiten wat het leefgebied betreft aan bij de landelijke doelstelling. De gebieden leveren gezamenlijk voldoende bijdrage aan de landelijke populatiedoelstelling. In het Deltagebied bestaat veel dynamiek in de locaties van de kolonies. Dit kan per deelgebied grote jaarlijkse aantalsverschillen veroorzaken49.
A193 – Visdief Landelijke doelstelling: behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor herstel populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
001 | Waddenzee | behoud | behoud | 5.300 | A1 | aanwijzingsbesluit |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | 3.300 | B2 | aanwijzingsbesluit |
073 | Markermeer & IJmeer | behoud | behoud | 630 | B1 | aanwijzingsbesluit |
077 | Eemmeer & Gooimeer Zuidoever | behoud | behoud | 280 | B1 | aanwijzingsbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | 180 | C | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | 6.500R (↑) | B2 | conform ontwerp |
114 | Krammer-Volkerak | behoud | behoud | 6.500R (↑) | C | concept-ontwerp |
115 | Grevelingen | behoud | behoud | 6.500R (↑) | B1 | wijzigingsbesluit |
118 | Oosterschelde | behoud | behoud | 6.500R (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
120 | Zoommeer | behoud | behoud | 6.500R (↑) | C | concept-ontwerp |
122 | Westerschelde & Saeftinghe | behoud | behoud | 6.500R (↑) | B2 | aanwijzingsbesluit |
(R) Betreft een regionale doelstelling.
De landelijke staat van instandhouding van de visdief is op de aspecten leefgebied en populatie beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit op het aspect populatie daarbij aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor herstel populatie van ten minste 20.000 broedparen”. Op het aspect leefgebied komt de landelijke behoudsdoelstelling niet overeen met de matig ongunstige staat van instandhouding. Er wordt verwacht dat de positieve trend van de populatie zich door kan zetten met behoud van het leefgebied. Er vindt namelijk na een sterke terugval rond de jaren zestig sindsdien voortdurend herstel plaats, al lijkt dit momenteel te stagneren. De populatiedoelstellingen van de gebieden Waddenzee (001), IJsselmeer (072), Markermeer & IJmeer (073) en Eemmeer & Gooimeer Zuidoever (077) wijken af van de landelijke doelstelling. In de Waddenzee wordt het stoppen van de neergaande trend ten doel gesteld. In het IJsselmeer heeft de draagkracht betrekking op gunstige jaren en bestaat er nog onzekerheid over de draagkracht van de Kreupel op langere termijn. Van het Markermeer & IJmeer en Eemmeer & Gooimeer Zuidoever is de bijdrage aan de landelijke doelstelling relatief klein en worden de potenties laag ingeschat.
A195 – Dwergstern Landelijke doelstelling: behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor herstel populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
001 | Waddenzee | uitbreiding | verbetering | 210 (↑) | A2 | aanwijzingsbesluit |
002 | Duinen en Lage Land Texel | uitbreiding | verbetering | 40 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
004 | Duinen Terschelling | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
007 | Noordzeekustzone | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | 300R (↑) | A1 | conform ontwerp |
114 | Krammer-Volkerak | behoud | behoud | 300R (↑) | C | concept-ontwerp |
115 | Grevelingen | behoud | behoud | 300R (↑) | B1 | wijzigingsbesluit |
118 | Oosterschelde | behoud | behoud | 300R (↑) | B2 | aanwijzingsbesluit |
122 | Westerschelde & Saeftinghe | behoud | behoud | 300R (↑) | A1 | aanwijzingsbesluit |
(R) Betreft een regionale doelstelling.
De landelijke staat van instandhouding van de dwergstern is voor wat betreft de aspecten populatie50 en leefgebied als “matig ongunstig” beoordeeld. De landelijke doelstelling sluit voor het aspect populatie daarbij aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor herstel populatie van ten minste 600 paren”51. Vanwege de kwetsbaarheid van de nestplaatsen is de soort vrijwel volledig aangewezen op het Natura 2000-netwerk. De som van de gebiedsdoelen, met daarbij opgeteld het aantal dat buiten Natura 2000 broedt (1%), bereikt het genoemde doelniveau van 600. De doelstellingen op het aspect leefgebied van de gebieden Waddenzee (001), Duinen en Lage Land Texel (002), Duinen Terschelling (004) en Noordzeekustzone (007) wijken af van de landelijke doelstelling. In het Waddengebied, waar de Natura 2000-gebieden op veel plekken op elkaar aansluiten, wordt een herstelopgave met betrekking tot het leefgebied (naast herstel populatie) haalbaar geacht en is het vooral van belang dat de som van de gebiedsdoelen (290) in de regio wordt gehaald. De doelstellingen van de overige gebieden sluiten aan bij de landelijke doelstelling.
A272 – Blauwborst Landelijke doelstelling: behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
008 | Lauwersmeer | behoud | behoud | 120 | C | aanwijzingsbesluit |
033 | Bargerveen | behoud | behoud | 150 | C | aanwijzingsbesluit |
038, 066-68 | Rijntakken | behoud | behoud | 80 | C | aanwijzingsbesluit |
078 | Oostvaardersplassen | behoud | behoud | 190 | C | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | 410 | B1 | doel aangepast a |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | 2.300 | A1 | aanwijzingsbesluit |
122 | Westerschelde & Saeftinghe | behoud | behoud | 450 | B1 | aanwijzingsbesluit |
139 | Deurnsche Peel & Mariapeel | behoud | behoud | 350 | B1 | aanwijzingsbesluit |
140 | Groote Peel | behoud | behoud | 200 | B1 | aanwijzingsbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de blauwborst is op de aspecten leefgebied en populatie beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit daarbij aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud van een totaal van 6.500 paren”. De huidige populatie is groter dan ooit eerder in de vorige eeuw en groter dan het gewenste basisniveau vanuit populatie-ecologische optiek. Het aantal van 6.500 paren is conform het Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004 (2000)52. De gebiedsdoelstellingen sluiten aan bij de landelijke doelstelling.
A295 – Rietzanger Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
004 | Duinen Terschelling | behoud | behoud | 120 | C | aanwijzingsbesluit |
005 | Duinen Ameland | behoud | behoud | 230 | C | aanwijzingsbesluit |
008 | Lauwersmeer | behoud | behoud | 1.900 | B2 | aanwijzingsbesluit |
009 | Groote Wielen | behoud | behoud | 220 | C | aanwijzingsbesluit |
012 | Sneekermeergebied | behoud | behoud | 370 | C | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | 800 | B1 | aanwijzingsbesluit |
014 | Deelen | behoud | behoud | 200 | C | aanwijzingsbesluit |
019 | Leekstermeergebied | behoud | behoud | 70 | C | aanwijzingsbesluit |
020 | Zuidlaardermeergebied | behoud | behoud | 200 | C | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | behoud | behoud | 900 | B1 | aanwijzingsbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | 2.000 | A1 | aanwijzingsbesluit |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | 990 | B1 | aanwijzingsbesluit |
074 | Zwarte Meer | behoud | behoud | 270 | C | aanwijzingsbesluit |
078 | Oostvaardersplassen | behoud | behoud | 790 | B1 | aanwijzingsbesluit |
089 | Eilandspolder | behoud | behoud | 230 | C | aanwijzingsbesluit |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | 480 | B1 | aanwijzingsbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | 800 | B1 | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | 880 | B1 | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | behoud | 340 | C | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | 420 | C | conform ontwerp |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | 260 | C | aanwijzingsbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de rietzanger is op de aspecten leefgebied en populatie beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit daarbij aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie van ten minste 20.000 paren”. De gebiedsdoelen sluiten aan bij de landelijke doelstelling.
De doelniveaus van niet-broedvogels zijn meestal uitgedrukt als seizoensgemiddelde of als (gemiddeld) seizoensmaximum. Deze gemiddelden, die worden bepaald aan de hand van maandelijkse tellingen, worden als volgt berekend53:
Het seizoensgemiddelde is het gemiddelde aantal in een gebied aanwezige vogels over het gehele seizoen, berekend aan de hand van maandelijks uitgevoerde tellingen over een reeks seizoenen (1999/2000-2003/2004).
Het (gemiddeld) seizoensmaximum is het gemiddelde van het grootste getelde aantal (piekaantal) per seizoen (juli t/m juni van het volgende jaar) berekend over een reeks van achtereenvolgende seizoenen (meestal vijf seizoenen: 1999/2000-2003/2004).
Bij voorkeur is het doelniveau uitgedrukt als seizoensgemiddelde omdat dit een indicatie geeft voor het gebruik van een gebied over het gehele seizoen. Bij onvoldoende beschikbaarheid van jaarrondtellingen moet soms worden teruggevallen op het seizoensmaximum.
A062 – Topper Landelijke doelstelling: behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage* | Besluit |
001 | Waddenzee | behoud | verbetering | 3.100 | f, A1 | aanwijzingsbesluit |
007 | Noordzeekustzone | behoud | behoud | behoud | f, B1-B2 | wijzigingsbesluit |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | 15.800 | f, A4 | aanwijzingsbesluit |
073 | Markermeer & IJmeer | behoud | behoud | 70 | f, C | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | 120 | f, C | conform ontwerp |
113 | Voordelta | behoud | behoud | 80 | f, C | aanwijzingsbesluit |
* Het gebied vervult hoofdzakelijk een slaapplaatsfunctie (s), foerageerfunctie (f) of beide (sf).
De staat van instandhouding van de topper is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “zeer ongunstig” en “matig ongunstig". De landelijke doelstelling sluit hier deels op aan; de zeer ongunstige staat van de populatie resulteert niet in een herstelopgave in de vorm van een draagkrachtschatting die hoger is dan de huidige aantallen, omdat de aantallen van voor 1988 ook relatief laag waren en omdat er geen aanwijzingen zijn voor potentiële duurzaamheid van de verhoogde aantallen rond 1990. Betreffende de omvang van het leefgebied is eveneens een behoudopgave gesteld omdat de matig ongunstige staat van instandhouding op het aspect leefgebied uitsluitend een kwaliteitsprobleem betreft54. Dit wordt veroorzaakt door de afname in de zoute wateren die mogelijk met aanbod van schelpdieren te maken heeft. Het aantal toppers in Nederland is in de periode 1988-1996 tijdelijk hoger geweest door de aanwezigheid van grote aantallen op het IJsselmeer (072). Deze toename betrof vooral vogels die normaal buiten Nederland overwinteren maar in deze periode uitweken naar met name het IJsselmeer. De oorzaak hiervoor was zeer waarschijnlijk buiten Nederland gelegen en niet zozeer door een (tijdelijk) verhoogde draagkracht van het IJsselmeer zelf. De ongunstige staat van instandhouding van de topper is gebaseerd op het feit dat landelijk gezien de aantallen na deze periode lager waren dan ervoor. In het IJsselmeer zelf was dit niet het geval, en in de afzonderlijke zoute gebieden (Noordzeekustzone (007), Haringvliet (109) en Voordelta (113)) was de negatieve tendens mede door het geringe aantal beschikbare tellingen niet significant. De oorzaak voor de zeer ongunstige staat van instandhouding van de topper is evenmin gelegen in het Markermeer & IJmeer (073). Daarom is voor de verbeteropgave volstaan met verbetering van de kwaliteit van het leefgebied in de Waddenzee (001).
A156 – Grutto Landelijke doelstelling: Behoud van omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 15.000 vogels (seizoensgemiddelde) | ||||||
N2k- nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage55 | Besluit |
1 | Waddenzee | behoud | behoud | 1.300↑ | f, A1 | conform ontwerp |
1 | Waddenzee | behoud | behoud | 6.400 (max) | s, n.n.b. | conform ontwerp |
8 | Lauwersmeer | behoud | verbetering | 270↑ | f, B1 | conform ontwerp |
8 | Lauwersmeer | behoud | verbetering | 1.100 (max)↑ | s, n.n.b. | conform ontwerp |
9 | Groote Wielen | behoud | verbetering | 110↑ | f, C | conform ontwerp |
9 | Groote Wielen | behoud | behoud | 670 (max) | s, n.n.b. | conform ontwerp |
10 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving | behoud | verbetering | 45↑ | f, C | conform ontwerp |
10 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving | behoud | behoud | 630 (max) | s, n.n.b. | conform ontwerp |
11 | Witte en Zwarte Brekken | behoud | behoud | 940 (max) | s, n.n.b. | conform ontwerp |
12 | Sneekermeergebied | behoud | verbetering | 150↑ | f, C | conform ontwerp |
12 | Sneekermeergebied | behoud | behoud | 2.100 (max) | s, n.n.b. | conform ontwerp |
13 | Alde Feanen | behoud | behoud | 130 | f, C | conform ontwerp |
13 | Alde Feanen | behoud | behoud | 4.200 (max) | s, n.n.b. | conform ontwerp |
15 | Van Oordt’s Mersken | behoud | behoud | 12 | f, C | conform ontwerp |
15 | Van Oordt's Mersken | behoud | behoud | 100 (max) | s, n.n.b. | conform ontwerp |
20 | Zuidlaardermeergebied | behoud | behoud | 18 | f, C | conform ontwerp |
36 | Uiterwaarden Zwarte water en Vecht | behoud | behoud | 80 | sf, C | aanwijzingsbesluit |
38 | Rijntakken | behoud | verbetering | 670↑ | f, C | conform ontwerp |
38 | Rijntakken | behoud | verbetering | 6.400 (max)↑ | s, n.n.b. | conform ontwerp |
56 | Arkemheen | uitbreiding | verbetering | 130↑ | f, C | conform ontwerp |
56 | Arkemheen | behoud | behoud | 350 (max) | s, n.n.b. | conform ontwerp |
72 | IJsselmeer | uitbreiding | verbetering | 290↑ | f, C | conform ontwerp |
72 | IJsselmeer | uitbreiding | verbetering | 2.200 (max)↑ | s, n.n.b. | conform ontwerp |
74 | Zwarte Meer | behoud | behoud | behoud | s, n.n.b. | aanwijzingsbesluit |
75 | Ketelmeer & Vossemeer | behoud | behoud | 20 | sf, C | aanwijzingsbesluit |
78 | Oostvaardersplassen | behoud | behoud | 90 | sf, C | aanwijzingsbesluit |
79 | Lepelaarplassen | behoud | behoud | 5 | sf, C | aanwijzingsbesluit |
89 | Eilandspolder | behoud | behoud | 35 | f, C | conform ontwerp |
89 | Eilandspolder | behoud | behoud | 520 (max) | s, n.n.b. | conform ontwerp |
90 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | 230↑ | f, C | conform ontwerp |
90 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | verbetering | 1.500 (max) | s, n.n.b. | doel aangepasta |
92 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | verbetering | 110↑ | f, C | conform ontwerp |
92 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | 1.100 (max)↑ | s, n.n.b. | conform ontwerp |
93 | Polder Zeevang | behoud | verbetering | 90↑ | f, C | conform ontwerp |
93 | Polder Zeevang | behoud | verbetering | 790 (max)↑ | s, n.n.b. | conform ontwerp |
102 | De Wilck | behoud | verbetering | 25↑ | f, C | conform ontwerp |
102 | De Wilck | behoud | behoud | 150 (max) | s, n.n.b. | conform ontwerp |
104 | Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein | behoud | verbetering | 25↑ | f, C | conform ontwerp |
104 | Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein | behoud | behoud | 230 (max) | s, n.n.b. | conform ontwerp |
107 | Donkse Laagten | behoud | behoud | 25 | f, C | conform ontwerp |
107 | Donkse Laagten | behoud | behoud | 260 (max) | s, n.n.b. | conform ontwerp |
109 | Haringvliet | uitbreiding | verbetering | 290↑ | f, C | conform ontwerp |
109 | Haringvliet | uitbreiding | verbetering | 1.500 (max)↑ | s, n.n.b | conform ontwerp |
110 | Oudeland van Strijen | behoud | verbetering | 20↑ | f, C | conform ontwerp |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | 60 | sf, C | conform ontwerp |
114 | Krammer-Volkerak | behoud | behoud | 20 | sf, C | ontwerpbesluit |
118 | Oosterschelde | behoud | verbetering | 180↑ | f, C | conform ontwerp |
118 | Oosterschelde | behoud | verbetering | 770 (max)↑ | s, n.n.b. | conform ontwerp |
In het ontwerpbesluit was onterecht de slapende populatie van het gehele Natura 2000-gebied meegeteld, terwijl de instandhoudingsdoelstelling uitsluitend het Vogelrichtlijngebied betreft. Het doel is hierop aangepast.
De landelijke staat van instandhouding van de grutto als niet-broedvogel wordt als ‘zeer ongunstig’ beoordeeld vanwege een ‘zeer ongunstige’ beoordeling van de aspecten ‘populatie’ en ‘toekomstperspectief’. Het aspect ‘leefgebied’ heeft een ‘matig ongunstige’ beoordeling. De landelijke doelstelling sluit hierbij aan. Ondanks de landelijke zeer ongunstige staat van instandhouding, geldt voor de meeste gebieden een behoudopgave voor zowel omvang als kwaliteit van het leefgebied. De reden hiervoor is dat de afnemende trend wordt veroorzaakt door ontwikkelingen in de omstandigheden voor de grutto als broedvogel die grotendeels buiten het Natura 2000-netwerk liggen. Indien voor een gebied een uitbreidings- en/of verbeterdoelstelling is geformuleerd, is er na het Natura-2000 aanwijzingsbesluit verslechtering opgetreden. Om die reden is het noodzakelijk om de situatie voor de grutto als niet-broedvogel ten tijde van het Natura 2000-aanwijzingsbesluit te herstellen en daarna minstens te behouden.
Landelijke doelstelling: behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor behoud populatie | |||||
Vogelsoort | Aantal gebieden | Landelijke doelstelling populatie | Populatie Haringvliet | Relatieve bijdrage* | Besluit |
A005 Fuut (a);(i) | 24 | 10.900 | 160 | f, C | conform ontwerp |
A017 Aalscholver (g) | 26 | 24.500 | 240 | sf, C | conform ontwerp |
A026 Kleine zilverreiger (g) | 6 | 140 | 3 | sf, B1 | doel toegevoegd |
A034 Lepelaar (g) | 22 | 1.225 | 160 | f, B2 | conform ontwerp |
A037 Kleine zwaan (b) | 29 | 4.820 | behoud | sf | conform ontwerp |
A041 Kolgans (g);(h) | 36 | 218.300 | 400 | sf, C | conform ontwerp |
A042 Dwerggans | 5 | 100 j | 20 (max) | sf, A1 | conform ontwerp |
A043 Grauwe gans (g);(h) | 31 | 86.300 | 6.600 | sf, B2 | conform ontwerp |
A045 Brandgans (g);(h) | 26 | 140.900 | 14.800 | sf, B2 | conform ontwerp |
A048 Bergeend (g) | 14 | 48.900 | 820 | f, C | conform ontwerp |
A050 Smient (g);(h) | 45 | 258.200 | 8.900 | sf, B1 | conform ontwerp |
A051 Krakeend (g);(h) | 35 | 10.200 | 860 | f, B2 | conform ontwerp |
A052 Wintertaling (d) | 24 | 21.000 | 770 | f, B1 | conform ontwerp |
A053 Wilde eend (g) | 13 | 128.000 | 6.100 | f, B1 | conform ontwerp |
A054 Pijlstaart (c) | 25 | 7.850 | 30 | f, C | conform ontwerp |
A056 Slobeend (g);(i) | 38 | 5.750 | 90 | f, C | conform ontwerp |
A061 Kuifeend (c);(i) | 21 | 75.700 | 3.600 | f, B1 | conform ontwerp |
A094 Visarend (g) | 5 | 110 j | 3 (max) | f, B1 | conform ontwerp |
A103 Slechtvalk (g) | 6 | 180 j | 8 (max) | f, B1 | conform ontwerp |
A125 Meerkoet (g);(i) | 23 | 89.700 | 2.300 | f, B1 | conform ontwerp |
A132 Kluut (c);(i) | 17 | 9.510 | 160 | f, C | conform ontwerp |
A140 Goudplevier (f) | 11 | 32.300 | 1.600 | f, B1 | conform ontwerp |
A142 Kievit (c) | 11 | 75.500 | 3.700 | sf, B1 | conform ontwerp |
|
|
|
|
|
|
A160 Wulp (g) | 17 | 101.100 | 210 | sf, C | conform ontwerp |
* Het gebied vervult hoofdzakelijk een slaapplaatsfunctie (s), foerageerfunctie (f) of beide (sf). Relatieve bijdrage is alleen berekend als het landelijke doel en het gebiedsdoel beide zijn gebaseerd op dezelfde waarde (óf seizoensmaximum óf seizoensgemiddelde).
Fuut: ondanks de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is landelijk een behoudsdoelstelling geformuleerd voor deze soort vanwege slechte stuurbaarheid van vermoedelijke oorzaken (Natura 2000 doelendocument, 2006).
Kleine zwaan: ondanks de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is landelijk een behoudsdoelstelling geformuleerd. De recente afname is verbonden aan een afname op internationaal niveau en mogelijk aan enkele andere slecht stuurbare factoren (Natura 2000 doelendocument, 2006).
Pijlstaart, kuifeend, kluut en kievit: ondanks de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is landelijk een behoudsdoelstelling voor deze soorten geformuleerd, omdat deze staat van instandhouding alleen gebaseerd is op toekomstverwachting (Natura 2000 doelendocument, 2006).
Wintertaling: ondanks de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding op het aspect populatie is landelijk een behoudsdoelstelling voor deze soort geformuleerd. De staat van instandhouding is gebaseerd op een populatie-afname die niet leidt tot een waarde van minder dan 75% van de draagkrachtindicatie (Natura 2000 doelendocument, 2006).
Grutto: de grutto heeft landelijk een opgave voor uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied. Aangezien deze opgave niet te realiseren is binnen het Natura 2000-netwerk is in alle gebieden een behoudsopgave voor de grutto geformuleerd (Natura 2000 doelendocument, 2006).
Dwerggans: de staat van instandhouding voor het aspect “populatie” is ten opzichte van het Natura 2000 doelendocument gewijzigd van “gunstig” naar “zeer ongunstig” omdat de gunstige referentiewaarde56 niet wordt gehaald. Dit betekent dat de totaalbeoordeling van de landelijke staat van instandhouding als “zeer ongunstig” moet worden aangemerkt. De landelijke doelstelling (“behoud”) is echter niet gewijzigd omdat toename van de populatie geheel afhankelijk is van omstandigheden buiten Nederland (met name in het Zweedse broedgebied). De beschikbaarheid van leefgebied (c.q. voedselgebieden en slaapplaatsen) in het Nederlandse overwinteringsgebied is geen beperkende factor. Bovendien is van een herstelopgave geen sprake omdat het een recent ontstane (geherintroduceerde) populatie betreft. Van nature volgen de Scandinavische dwergganzen een zuidelijke tot zuidoostelijke trekroute naar de Oost-Europese overwinteringsgebieden.
Goudplevier: de goudplevier heeft landelijk een opgave voor uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied. De verslechtering van de kwaliteit van het leefgebied is niet zichtbaar in de trend, deze laat een toename zien binnen het Natura 2000-netwerk. Dit betreft echter minder dan de helft van de Nederlandse vogels en is een gevolg van verschuivingen in de ligging van de pleisterplaatsen. Incidentele tellingen buiten het monitoringsnetwerk suggereren dat de kwaliteit van het leefgebied buiten het Natura 2000-netwerk is afgenomen. Herstelopgaven binnen het netwerk zijn in dit licht niet geformuleerd (Natura 2000 doelendocument, 2006).
Aalscholver, kleine zilverreiger, lepelaar, kolgans, grauwe gans, brandgans, bergeend, smient, krakeend, wilde eend, slobeend, visarend, slechtvalk, meerkoet en wulp: de staat van instandhouding van de soort is beoordeeld als “gunstig”57.
Kolgans, grauwe gans, brandgans, smient en krakeend: enige afname landelijk veroorzaakt door extensivering van landgebruik (onder andere door natuurontwikkeling) is aanvaardbaar.
Fuut, slobeend, kuifeend, meerkoet en kluut: enige afname landelijk als gevolg van herstel van zout-zoet overgangen is aanvaardbaar.
Dwerggans, visarend en slechtvalk: de landelijke instandhoudingdoelstellingen voor deze soorten zijn gebaseerd op het gemiddelde seizoensmaximum over de periode 1999/2000-2003/2004.
Dwerggans: de staat van instandhouding voor het aspect “populatie” is ten opzichte van het Natura 2000 doelendocument gewijzigd van “gunstig” naar “zeer ongunstig” omdat de gunstige referentiewaarde52 niet wordt gehaald. Dit betekent dat de totaalbeoordeling van de landelijke staat van instandhouding als “zeer ongunstig” moet worden aangemerkt. De landelijke doelstelling (“behoud”) is echter niet gewijzigd omdat toename van de populatie geheel afhankelijk is van omstandigheden buiten Nederland (met name in het Zweedse broedgebied). De beschikbaarheid van leefgebied (c.q. voedselgebieden en slaapplaatsen) in het Nederlandse overwinteringsgebied is geen beperkende factor. Bovendien is van een herstelopgave geen sprake omdat het een recent ontstane (geherintroduceerde) populatie betreft. Van nature volgen de Scandinavische dwergganzen een zuidelijke tot zuidoostelijke trekroute naar de Oost-Europese overwinteringsgebieden.
T
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
U
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het Haringvliet is aangewezen als Speciale Beschermingszone onder de Vogelrichtlijn vanwege de aanwezigheid van uitgestrekt open water met oeverzones en platen die als geheel het leefgebied vormen van een aantal in artikel 4 van de Richtlijnrichtlijn bedoelde vogelsoorten. Het is een watergebied dat het leefgebied vormt van soorten van Bijlage I van de Vogelrichtlijn (art. 4.1) en tevens fungeert als broed-, rui-, overwinteringsgebied en rustplaats in de trekzone van andere trekvogelsoorten (art. 4.2). De begrenzing van de Beschermingszone is zo gekozen dat een in landschappelijk en vogelkundig opzicht samenhangend geheel is ontstaan dat in samenhang met SBZ Voordelta, SBZ Voornes Duin, SBZ Kwade Hoek, SBZ Hollands Diep en SBZ Oudeland van Strijen, voorziet in de beschermingsbehoefte met betrekking tot het voortbestaan en/of voortplanten van bedoelde vogelsoorten.
Het onderhavige gebied is tevens aangewezen als watergebied van internationale betekenis onder de Wetlands-Conventie vanwege het voorkomen van kwetsbare of bedreigde soorten of gemeenschappen (criterium 2) en het voorkomen van belangrijke aantallen watervogels (criterium 5, 6).
V
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het Haringvliet kwalificeert als Speciale Beschermingszone onder de Vogelrichtlijn vanwege het voorkomen van drempeloverschrijdende aantallen van Lepelaar58, Grauwe Gans, Brandgans, Krakeend, Smient en Visdief die het gebied benutten als broed-, rui-, overwinteringsgebied en/of rustplaats. Het gebied kan hierdoor tevens worden aangemerkt als watergebied van internationale betekenis zoals bedoeld in de Wetlands-Conventie (criterium 6). Bovendien behoort het gebied tot één van de vijf belangrijkste broedgebieden dan wel pleisterplaatsen voor Kleine Zilverreiger, Lepelaar, Brandgans, Visdief en Blauwborst in Nederland.
Haringvliet wordt verder aangemeld als watergebied van internationale betekenis onder de Wetlands-Conventie vanwege het geregeld voorkomen van minstens 20.000 watervogels (criterium 5).
Soorten van Bijlage I waarvoor het gebied tot "een van vijf belangrijkste" in Nederland behoort
Soort | Art. 4 | Brva | Totale populatieb | % in 5ec | % in SBZ d | Telperiode |
Kleine Zilverreiger Egretta garzetta | 1 | nee | 100+ | 7,8% | 9% | 1994-97 |
Lepelaar Platalea leucorodia | 1 | nee | 3 000 | 7,3% | 7,5% | 1994-96 |
Brandgans Branta leucopsis | 1 | nee | 180 000 | 11,4% | 13,0% | 1993-97 |
Visdief Sterna hirundo | 1 | ja | 17 200 | 5,6% | 5,6% | 1993-97 |
Blauwborst Luscinia svecica | 1 | ja | 6 500 | 2,7% | 3,7% | 1993-97 |
Soorten van Bijlage I en trekkende watervogelsoorten waarvoor het gebied aan de 1%-drempel voldoet
Soort | Art. 4 | Brva | Biogeogr. Populatiee | 1% Biopopf | % in SBZg | Telperiode |
Lepelaar Platalea leucorodia | 1 | nee | Oost-Atlantische | 30 | 7,5% | 1994-96 |
Grauwe Gans Anser anser | 2 | nee | NW/ZW- Europa | 2 000 | 3,1% | 1993-97 |
Brandgans Branta leucopsis | 1 | nee | Rusland-Nederland | 1 800 | 13,0% | 1993-97 |
Krakeend Anas strepera | 2 | nee | NW-Europa | 300 | 5,0% | 1993-97 |
Smient Anas penelope | 2 | nee | W-Siberië/NW-Europa | 12 500 | 1,5% | 1993-97 |
Visdief Sterna hirundo | 1 | ja | Zuid-/West-Europa | 600 bp | 1,6% | 1993-97 |
De kwalificatie betreft in het gebied broedende vogels (indien ingevuld met "ja") of niet-broedende vogels ("nee")
Omvang van de Nederlandse broedpopulatie (in paren, broedvogels) of betreffende biogeografische populatie (niet-broedvogels); Kleine Zilverreiger landelijke populatie (minimum aantal)
Aantal in het op vier na belangrijkste gebied (5e gebied) uitgedrukt als percentage van de landelijke broedpopulatie/biogeografische populatie
Aantal in het onderhavige gebied uitgedrukt als percentage van de landelijke broedpopulatie/biogeografische populatie
Biogeografische populatie waartoe de in Nederland pleisterende exemplaren van deze soort worden gerekend
Drempelwaarde zijnde 1% van de betreffende biografische populatie (biografische populatie en drempelwaarde ontleend aan Rose & Scott 1997, Waterfowl Population Estimates – 2nd edition. Wetlands International, Wageningen; broedvogels (paren) zie notitie "Selectie en begrenzing Vogelrichtlijngebieden", bijlage 2B)
Aantal in het onderhavige gebied uitgedrukt als percentage van de biogeografische populatie
Met dit wijzigingsbesluit is het Natura 2000-gebied Haringvliet aangewezen voor de grutto als broedvogel en is de instandhoudingsdoelstelling voor de grutto als niet-broedvogel aangepast. Het toevoegen dan wel wijzigen van instandhoudingsdoelstellingen voor de grutto is toegepast bij 25 gebieden die reeds eerder zijn aangewezen als Vogelrichtlijngebied. Aanleiding voor de wijzigingen is de noodzaak om nu ook de grutto als broedvogel te beschermen in deze gebieden, nadat de grutto eerder in de meeste van deze gebieden als doortrekker (niet-broedvogel) al was beschermd. Het toevoegen van instandhoudingsdoelstellingen voor broedende grutto’s is één van de noodzakelijke maatregelen die Nederland treft naar aanleiding van de inbreukprocedure die de Europese Commissie in juli 2024 is gestart. De maatregel is onderdeel van een ambitieus maatregelenpakket, dat van toepassing is binnen en vooral buiten Vogelrichtlijngebieden, om tot het noodzakelijke herstel van de populatie te komen (Kamerstuk 33576 nr. 441).
Met dit wijzigingsbesluit is ook de instandhoudingsdoelstelling voor de grutto als niet-broedvogel aangepast. In dit besluit zijn de doelen voor zowel de slaap- als de foerageerfunctie kwantitatief opgenomen.
De 25 gebieden voldoen aan het criterium dat in de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000)1 wordt genoemd voor het aanwijzen van vogelsoorten in Vogelrichtlijngebieden, namelijk dat ten minste 0,1% van de internationale (biogeografische) populatie van de grutto als broedvogel in het gebied voorkomt. Het betreft in het geval van de grutto de populatie van de ondersoort limosa (de ondersoort islandica komt in Nederland alleen als doortrekker voor en kan dan wel onderdeel vormen van de instandhoudingsdoelstelling voor de grutto als niet-broedvogel). Of een gebied voldoet aan het genoemde criterium, is bepaald op basis van de door Sovon verzamelde gegevens over de jaren 2016-2021. Concreet betekent dit dat de grutto als broedvogel beschermd wordt indien er in die jaren gemiddeld ten minste 26 broedparen voorkwamen. Het gaat om de volgende 25 Natura 2000-gebieden:
N2k-nr | Natura 2000-gebied |
1 | Waddenzee |
5 | Duinen Ameland |
8 | Lauwersmeer |
9 | Groote Wielen |
10 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving |
12 | Sneekermeergebied |
13 | Alde Feanen |
15 | Van Oordt’s Mersken |
20 | Zuidlaardermeergebied |
35 | De Wieden |
38 | Rijntakken |
56 | Arkemheen |
72 | IJsselmeer |
89 | Eilandspolder |
90 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder |
92 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske |
93 | Polder Zeevang |
102 | De Wilck |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck |
104 | Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein |
107 | Donkse Laagten |
109 | Haringvliet |
110 | Oudeland van Strijen |
118 | Oosterschelde |
121 | Yerseke en Kapelse Moer |
De instandhoudingsdoelstellingen per gebied voor de broedende grutto zijn gebaseerd op het wetenschappelijk advies van Sovon, zoals opgenomen in de gebiedsnotities over de betekenis en potenties van de gebieden als broedgebied van de grutto. Voor dit advies is niet alleen algemene kennis over de grutto en zijn leefgebied gebruikt, maar ook gebiedsspecifieke informatie over de populatietrend en de potenties voor verbetering en uitbreiding van het leefgebied (rekening houdend met wat nodig en mogelijk is ten aanzien van inrichting en beheer).
De wijzigingsbesluiten beperken zich tot wijzigingen ten aanzien van alleen de grutto. Het betreft wijzigingen die het karakter hebben van een actualisering. Reden om alleen te actualiseren voor de grutto is dat niet gewacht kan worden tot een algehele actualisering van alle vogeldoelen plaatsvindt, omdat dat een tijdrovend proces is. De voortdurende afname van de gruttopopulatie noopt tot het met voorrang beschermen van de grutto in bestaande Vogelrichtlijngebieden. Dat is te meer van belang omdat de grutto vooral in Nederland broedt. Dit kan relatief snel gebeuren, omdat alleen bepaald hoeft te worden of de grutto voldoet aan de criteria voor aanwijzing in die gebieden (zie boven), zonder dat de hele procedure voor selectie van gebieden hoeft te worden doorlopen. Bij zo’n volledige actualiserings- en selectieprocedure zou dan ook voor andere aanwezige vogelsoorten bepaald moeten worden of ze zouden moeten worden aangewezen. Deze snelheid is tevens nodig vanwege de inbreukprocedure die de Europese Commissie is gestart vanwege onvoldoende bescherming van de grutto. Het beschermen van de grutto in bestaande Vogelrichtlijngebieden is essentieel voor het beschermen van deze soort.
Met de vaststelling van de bovengenoemde besluiten is voor het eerst ook een landelijk doel voor de grutto als broedvogel vastgesteld en is het landelijk doel voor de grutto als niet-broedvogel geactualiseerd. De landelijke doelen voor de grutto in dit besluit zijn opgesteld via dezelfde werkwijze als voor de Vernieuwde landelijke doelen voor Natura 2000-habitattypen en -soorten (Ministerie van LVVN, in voorbereiding). De landelijke doelen zijn gebaseerd op de ecologische gunstige referentie en de groeipotentie van de soort tot aan 2050. Aangezien de overige vernieuwde landelijke doelen later worden gepubliceerd dan de 25 wijzigingsbesluiten voor de grutto, zijn de vernieuwde landelijke doelen voor de grutto alvast vastgesteld door middel van deze wijzigingsbesluiten.
Het landelijke doel voor de grutto als broedvogel bepaalt mede het ambitieniveau van de instandhoudingsdoelstellingen in de wijzigingsbesluiten. De gebiedsdoelen moeten namelijk, zoveel als mogelijk is, bijdragen aan het behalen van dat landelijke doel. Momenteel komt echter circa 90% van de landelijke broedpopulatie buiten de Vogelrichtlijngebieden voor. Voor het bereiken van het landelijk doel is het dus noodzakelijk dat verreweg de grootste bijdrage aan de toename plaats zal vinden in de rest van Nederland. Daartoe is het noodzakelijk dat het hierboven genoemde ambitieuze maatregelenpakket wordt uitgevoerd.
Het vernieuwde landelijk doel voor de grutto als niet-broedvogel heeft (nog) geen rol gespeeld bij het bepalen van de gebiedsdoelen. Hoewel de landelijke populatie moet toenemen als gevolg van het nemen van maatregelen voor de broedpopulatie, is nog niet duidelijk hoe zich dat gaat vertalen in de verspreiding van de doortrekkende grutto’s over de gebieden. Er is namelijk op gebiedsniveau geen vaste relatie tussen de aantallen broedende en niet-broedende grutto’s. Het is dus nog niet goed mogelijk om de gebiedsdoelen voor de grutto als niet-broedvogel te baseren op een noodzakelijke bijdrage aan het landelijke doel in de toekomst, temeer daar de omvang en de kwaliteit van het leefgebied voor doortrekkende grutto’s niet de beperkende factor is voor de groei van de populatie. Voor de gebiedsdoelen zijn daarom – vooralsnog – de huidige aantallen leidend (behoudsdoelstelling), tenzij er sprake is van een afname ten opzichte van de situatie die is bedoeld in het oorspronkelijke aanwijzingsbesluit. In dat laatste geval is de oorspronkelijke doelstelling (waar nodig met correcties) gehandhaafd, waarbij het noodzakelijk is dat die situatie zo snel mogelijk wordt hersteld, gezien het verslechteringsverbod. De informatie over de huidige situatie en de situatie die is bedoeld in het oorspronkelijke aanwijzingsbesluit, is opgenomen in de bovengenoemde gebiedsnotities van Sovon.
Naast wijzigingen in dit besluit ten behoeve van de aanwijzing van de grutto, hebben er ook redactionele wijzigingen plaatsgevonden in het besluit (die hebben geen rechtsgevolgen).
In het ontwerpbesluit werd nog niet vermeld dat er met de publicatie van het aanwijzingsbesluit ook een profiel is gepubliceerd voor de beschrijving van de grutto als broedvogel. Dit wordt in het definitieve aanwijzingsbesluit wel vermeld.
Op 7 juli 2025 zijn de 25 ontwerp-wijzigingsbesluiten ‘Vogelrichtlijngebieden vanwege aanwijzing van bestaande Natura 2000-gebieden voor de grutto als broedvogel’ gepubliceerd. Deze ontwerp-wijzigingsbesluiten hebben in de periode van 10 juli 2025 tot en met 20 augustus 2025 ter inzage gelegen. Dit heeft ertoe geleid dat er in totaal door 71 organisaties, overheden, verenigingen en personen zienswijzen zijn ingediend. De reacties met een algemeen karakter en de reacties die specifiek betrekking hebben op het ontwerp-wijzigingsbesluit van het Natura 2000-gebied Haringvliet van 7 juli 2025, worden hieronder besproken. De in de zienswijzen gemaakte opmerkingen zijn steeds cursief gezet waarna het antwoord volgt. Als een zienswijze aanleiding gaf tot wijziging van het besluit ten opzichte van het ontwerp, dan wordt dat expliciet vermeld. In alle andere gevallen is een nadere motivering gegeven.
Bijna alle insprekers onderschrijven het belang van een betere bescherming van de grutto.
Insprekers geven aan dat het aanwijzen in Vogelrichtlijngebieden al aan de EC is gecommuniceerd in het kader van de inbreukprocedure, zonder consultatie van de provincies.
Een inbreukprocedure is een vertrouwelijke procedure tussen de Europese Commissie en de lidstaat Nederland. Het was de provincies bekend dat het aanwijzen van de grutto in bestaande Vogelrichtlijngebieden één van de noodzakelijke maatregelen is.
Insprekers geven aan dat terreinbeheerders, gemeenten, waterschappen, agrariërs en andere stakeholders niet zijn geïnformeerd tijdens het voorbereidende traject voor publicatie van de ontwerpbesluiten. Ze zijn van mening dat goede afstemming via een zorgvuldig proces met voortouwnemers en bevoegde gezagen essentieel is.
Het ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) heeft via de koepels (zoals Unie van Waterschappen, IPO, VNG, LTO en Groene11) belanghebbenden geïnformeerd over de inbreukprocedure en het voornemen om tot ontwerpbesluiten te komen. De publicatie van een ontwerpbesluit is bedoeld om eenieder in de gelegenheid te stellen bij te dragen aan het definitieve besluit. Het is daarom gebruikelijk dat bij de voorbereiding van het ontwerpbesluit alleen overleg plaatsvindt met de overheid die eerstverantwoordelijk is voor een gebied (de ‘voortouwnemer’) en niet met (andere) belanghebbenden. Voor feitelijke informatie is, mede in overleg met de voortouwnemers, contact gezocht met eigenaren, beheerders en waterschappen.
Insprekers zijn van mening dat de inhoud van de gebiedsnotities door Sovon Vogelonderzoek Nederland inhoudelijk niet voldoende zijn voor het bepalen van goed onderbouwde instandhoudingsdoelstellingen. Zij geven daarbij aan dat de notities niet compleet zijn, dat te weinig gebruik is gemaakt van aanwezige gebiedskennis, dat niet voldoende is meegenomen, dat de oplosbaarheid van knelpunten en drukfactoren is overschat en dat mogelijke maatregelen (die waren genoemd als onderbouwing van de mogelijke uitbreiding van de populatie) vaak al uitgevoerd zijn.
De notities die door Sovon zijn opgesteld, zijn zorgvuldig samengesteld en relatief omvangrijk vergeleken met voorbereidende documenten voor andere instandhoudingsdoelstellingen. De teksten zijn niet bedoeld om een compleet overzicht te geven van noodzakelijke maatregelen, maar om een goed onderbouwde inschatting te kunnen maken van de potentie van de gebieden voor de bijdrage aan de landelijk benodigde populatie van de grutto. Daarbij is ook rekening gehouden met mogelijkheden voor maatregelen op de lange termijn, met mogelijkheden voor het treffen van maatregelen buiten de gebieden en met noodzakelijke maatregelen voor soorten en habitattypen die al zijn aangewezen. Daarbij is er, mede na overleg met de voortouwnemers, gebruik gemaakt van kennis van eigenaren, beheerders en waterschappen om conceptversies te verbeteren. Naar aanleiding van zienswijzen is een aantal gebiedsnotities aangepast.
Insprekers geven aan dat zij het proces van de ontwerpbesluiten als onzorgvuldig hebben ervaren omdat zij weinig tijd hebben gekregen om op concepten van gebiedsnotities en ontwerpbesluiten te reageren en omdat niet duidelijk inzichtelijk is gemaakt welke opmerkingen in conceptteksten zijn overgenomen.
De voortouwnemers zijn in november 2024 geïnformeerd over welke maatregelen uitgewerkt zouden worden in het kader van de inbreukprocedure, waaronder het toevoegen van instandhoudingsdoelen voor de grutto aan 25 Vogelrichtlijngebieden. Daarbij is aangegeven dat er binnen een jaar definitieve besluiten moesten zijn gepubliceerd, waardoor er ruim een half jaar de tijd was om de ontwerpbesluiten voor te bereiden. In die periode heeft intensief overleg plaatsgevonden met de voortouwnemers, deels in meerdere rondes, waarbij nieuwe informatie is verwerkt in zowel de gebiedsnotities als de ontwerpbesluiten. Dit was ruim voldoende om de hoogte van de instandhoudingsdoelstellingen goed te onderbouwen.
Een inspreker houdt LVVN graag aan de toezegging dat nadere analyses ook buiten de zienswijzeperiode ingediend kunnen worden.
De later ingediende ‘second opinion’ van deskundigen is betrokken bij het opstellen van de definitieve wijzigingsbesluiten en heeft aanleiding gegeven tot een nadere gedachtewisseling met deze deskundigen, resulterend in enkele aanpassingen van de besluiten.
Insprekers zijn van mening dat de doelstellingen niet onderbouwd en reëel zijn, en dat de implicaties van de gruttodoelen onduidelijk zijn.
De instandhoudingsdoelstellingen worden onderbouwd door gebiedsnotities van Sovon. Daaruit blijkt dat de instandhoudingsdoelstellingen reëel zijn.
De implicaties van de instandhoudingsdoelstellingen zijn inderdaad niet volledig duidelijk. Daarvoor zijn de uitwerkingen in de Natura 2000-beheerplannen nodig.
Insprekers geven aan dat gekwantificeerde slaap-en foerageerdoelen voor de grutto als niet-broedvogel als een verrassing kwamen.
Tegelijk met het toevoegen van de grutto als broedvogel, is voor de gebieden ook gecontroleerd of de doelen voor de grutto als niet-broedvogel juist en volledig zijn. Er is voor gekozen om bij de doelen voor de niet-broedvogels, net als voor de broedvogels, uit te gaan van de actuele situatie, waarbij tevens rekening is gehouden met het verslechteringsverbod dat is ingegaan bij de eerste aanwijzing als Vogelrichtlijngebied. In een deel van de gevallen konden doelen die in eerdere besluiten nog niet gekwantificeerd waren, alsnog gekwantificeerd worden.
Insprekers zijn van mening dat er sprake is van gebrekkige communicatie omdat er geen bekendmaking is aangetroffen in de huis-aan-huisbladen zoals genoemd in de algemene wet bestuursrecht.
In de week vanaf de publicatie van de ontwerp-wijzigingsbesluiten zijn in 175 huis-aan-huisbladen (en het Friesch Dagblad) advertenties geplaatst waarin de besluiten en de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen zijn aangekondigd, zodat in de wijde omgeving van de betreffende gebieden is voldaan aan de wettelijke verplichting.
Insprekers zijn van mening dat eerst het landelijk kader voor de grutto als broedvogel vastgesteld moet worden voordat gebiedsspecifieke doelen geformuleerd kunnen worden. Zij roepen LVVN en andere betrokken overheden op met een landelijke visie te komen. Een inspreker noemt daarbij het Aanvalsplan Grutto.
Het voorgenomen landelijke doel voor de grutto is tegelijkertijd met het publiceren van de ontwerp-wijzigingsbesluiten gepubliceerd. De landelijke visie is voor een belangrijk deel te vinden in het Aanvalsplan Grutto, dat door rijk en provincies is omarmd, aangevuld met de maatregelen zoals genoemd in de Verzamelbrief Natuur van 29 november 2024 en de brief over de inbreukprocedure van 25 maart 2025 (Kamerstuk 33 576, nr. 403 en 441). Deze publicaties dateren van voor de gebiedsspecifieke doelen.
Insprekers zijn van mening dat er eerst concept-beheerplannen opgesteld moeten worden alvorens de besluiten definitief worden.
In het verleden is er inderdaad voor gekozen om via het opstellen van concept-beheerplannen meer duidelijkheid te krijgen over de potenties van de gebieden alvorens de Natura 2000-besluiten definitief te maken. Dat is echter geen standaardwerkwijze. In dit geval zou het te veel tijd hebben gekost en zou de noodzakelijke planning om binnen een jaar definitieve besluiten te publiceren, niet gehaald zijn. In plaats daarvan zijn er gebiedsnotities opgesteld door Sovon.
Insprekers constateren dat er nog geen systematisch proces is ingericht om gebiedspartijen (zoals agrarische collectieven) te betrekken, terwijl zij in veel gevallen een belangrijke partij zijn in het realiseren van weidevogelbeheer. Ze roepen LVVN en andere betrokken overheden op dit alsnog op korte termijn te organiseren, zodat gebiedspartijen kunnen bijdragen aan de concretisering van doelen en maatregelen, en daarvoor middelen en beleidsruimte beschikbaar te stellen.
Het is aan de voortouwnemers om gebiedspartijen te betrekken in een gebiedsproces. In beginsel is dat gebiedsproces onderdeel van het actualiseren van een beheerplan, maar in het geval van de grutto is ook het uitvoeren van het Aanvalsplan Grutto een belangrijke manier om de gebiedspartijen te betrekken (vooral ook buiten de huidige Vogelrichtlijngebieden). Gezien de noodzakelijke groeisnelheid van de gruttopopulatie, is het op korte termijn starten van overleg over de uitwerking van de instandhoudingsdoelstellingen inderdaad zeer wenselijk.
Insprekers merken op dat er in de wijzigingsbesluiten sprake is van het uitbreiden van het leefgebied van de grutto en zijn in dat verband van mening dat iedere claim op agrarische grond buiten de grenzen van de Natura 2000-gebieden onacceptabel is. In dit verband merkt een inspreker op dat het creëren van beter en meer leefgebied voor de grutto binnen bestaande Natura 2000-gebieden dient plaats te vinden, omdat - vanwege de voedselzekerheid - meer agrarische natuur niet mag leiden tot verminderde voedselproductie.
Een instandhoudingsdoelstelling ‘uitbreiding omvang leefgebied’ kan alleen betrekking hebben op het betreffende Natura 2000-gebied. Met de uitbreiding van leefgebied wordt dus bedoeld: het binnen de bestaande begrenzing uitbreiden van leefgebied. Met de wijzigingsbesluiten worden geen gebiedsgrenzen veranderd.
Een inspreker verzoekt LVVN om nieuwe Vogelrichtlijngebieden voor de grutto aan te wijzen en om het proces in gang te zetten om de 12 gebieden die door Sovon in 2024 zijn aangemerkt als concentratiegebieden, aan te wijzen als nieuwe Vogelrichtlijngebieden.
De inzet van LVVN is gericht op een combinatie van vrijwillig weidevogelbeheer (waaronder het Aanvalsplan Grutto) en het vergroten van de populatie grutto's in 25 bestaande Natura 2000-gebieden. LVVN is van mening dat deze inzet voldoende is om de populatie grutto's op het gewenste niveau te krijgen.
Een inspreker geeft aan dat de belangrijkste maatregel voor de grutto het uitbreiden van weidevogelgebieden is en dat hieraan wordt voorbijgegaan. Een andere inspreker is van mening dat in Zuid-Holland ook bescherming van kerngebieden van de grutto (buiten de bestaande Vogelrichtlijngebieden) noodzakelijk is.
Het uitbreiden van weidevogelgebieden is onderdeel van de wijzigingsbesluiten als ‘uitbreiding leefgebied’ het doel is, en daar dus binnen de bestaande Vogelrichtlijngebieden potenties voor zijn. Het is echter duidelijk dat dit in veel grotere mate een opgave is voor buiten deze gebieden, met name in de gebieden van het Aanvalsplan Grutto.
Inspreker wijst erop dat de Vogelrichtlijngebieden te klein zijn en aanvullende maatregelen in de directe omgeving noodzakelijk zijn.
Het is duidelijk dat de gruttopopulatie in de Vogelrichtlijngebieden meestal onderdeel is van een populatie in de wijdere omgeving. Het versterken van die regionale populatie kan dus in beginsel ook bijdragen aan het halen van het populatiedoel binnen de Vogelrichtlijngebieden. Het is inmiddels landelijk beleid om het agrarisch natuurbeheer rond deze gebieden te stimuleren.
Insprekers geven aan dat - gezien de jarenlange dalende trend en de reeds genomen maatregelen - de opgave om de dalende trend om te buigen zeer moeilijk is. Ook geven zij aan dat de doelen niet realistisch zijn, gezien de voorgenomen groei en het gebruikte ijkpunt (populatieomvang in 2016-2021).
Sovon heeft onderzocht wat er ecologisch haalbaar is in de gebieden. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat het ijkpunt niet gebaseerd is op de meest recente aantallen. Na het nemen van voldoende maatregelen is het mogelijk om de doelen te halen.
Insprekers constateren dat de gestelde instandhoudingsdoelstelling voor de grutto (als broedvogel) in bepaalde gevallen zelfs met de maximaal haalbare populatietoename binnen het gebied niet haalbaar is in 2050. Ze stellen voor om ook een populatiegroei van buiten het gebied mee te laten tellen voor de doelstelling.
Gezien het landelijke doel voor de populatie, zijn de instandhoudingsdoelstellingen zodanig geformuleerd dat de potenties voor uitbreiding van de populatie van de grutto binnen Vogelrichtlijngebieden optimaal worden benut. Daarvoor is het belangrijk dat de draagkracht van de gebieden met een uitbreidingsdoel voor de populatie, voortdurend toeneemt, zodanig dat er in 2050 voldoende draagkracht is voor het ten doel gestelde aantal broedparen. In gevallen waar de maximale groei van de bestaande populatie binnen het gebied niet toereikend is, kan het doel alsnog in 2050 gehaald worden indien de populatie op natuurlijke wijze wordt versterkt door enige aanvulling vanuit de toenemende regionale meta-populatie. Wanneer het populatiedoel onverhoopt in 2050 niet in het gebied is gerealiseerd, kan dat de voortouwnemer niet worden verweten indien de noodzakelijke maatregelen volledig en tijdig zijn genomen.
Een instandhoudingsdoelstelling kan alleen betrekking hebben op het betreffende Natura 2000-gebied. Broedende grutto’s buiten het Vogelrichtlijngebied tellen daarom niet mee voor het behalen van de gebiedsdoelstelling. Het versterken van de regionale populatie is echter wel degelijk belangrijk, niet in het minst vanwege de bijdrage aan het landelijke doel voor de grutto.
De zienswijze gaf aanleiding tot een redactionele verduidelijking in de besluiten op het punt van de haalbaarheid van de populatiedoelen in de instandhoudingsdoelstellingen, als samenvatting van bovenstaande uitleg.
Insprekers vrezen dat de nieuwe gruttodoelen conflicterend zullen zijn met de bestaande doelen in de gebieden. In dit verband vraagt een inspreker om in de aanwijzingsbesluiten duidelijk aan te geven hoe moet worden omgegaan met conflicterende doelen en daarbij ook aan te geven dat een deel van deze doelen in aangrenzende gebieden kan worden gerealiseerd; daarnaast vraagt deze inspreker om duidelijke nationale beleidsregels vast te stellen voor het prioriteren van instandhoudingsmaatregelen in gevallen dat doelen voor de soorten en habitattypen waarvoor een Natura 2000-gebied is aangewezen, met elkaar conflicteren.
Door Sovon is bij het bepalen van de gebiedspotentie voor de grutto rekening gehouden met de bestaande instandhoudingsdoelstellingen. Bijvoorbeeld door locaties met soorten of habitattypen die andere eisen stellen dan grutto’s, niet mee te tellen bij mogelijk geschikt leefgebied. Ook is beoordeeld of uitbreidingsdoelen voor andere soorten en habitattypen noodzakelijkerwijs gerealiseerd zouden moeten worden op locaties met potenties voor de grutto. De gebiedsnotities zijn waar nodig aangepast aan de door gebiedskenners aangedragen informatie op dit punt. De (uiteindelijk) geadviseerde doelen voor de grutto bleken geen conflicten op te leveren met de bestaande instandhoudingsdoelstellingen. Uit bovenstaande volgt dat het realiseren van de gebiedsdoelen in aangrenzende gebieden niet aan de orde is.
Het is vooralsnog niet noodzakelijk om nationale beleidsregels vast te stellen voor het prioriteren van instandhoudingsmaatregelen. In de gebiedsnotities wordt beschreven welke aandachtspunten er zijn bij het nemen van beheermaatregelen voor de grutto, zodat de maatregelen niet ten koste gaan van het behalen van andere instandhoudingsdoelstellingen. De beheerplannen kunnen hierop voortbouwen.
Een inspreker merkt op dat in de ontwerpbesluiten een toelichting ontbreekt over de beperkende factoren per gebied.
In de gebiedsnotities van Sovon worden de beperkende factoren per gebied genoemd, omdat ze relevant zijn voor de onderbouwing van de gebiedspotentie en voor de te nemen maatregelen. Op basis hiervan zijn de instandhoudingsdoelstellingen in de wijzigingsbesluiten geformuleerd. Het is niet nodig om ook in de besluiten de beperkende factoren te noemen.
Insprekers missen in de besluiten een toelichting op de lokale omstandigheden die de huidige lage aantallen broedparen verklaren en bevelen aan deze toe te voegen. Een andere inspreker mist in de ontwerpbesluiten een toelichting over de beperkende factoren per gebied; volgens de inspreker is informatie over deze factoren van belang om duidelijk te maken welke condities nodig zijn voor de doelstellingen.
De omstandigheden die de huidige lage aantallen verklaren en de beperkende factoren per gebied, staan in de gebiedsnotities van Sovon en dat is voldoende, omdat de genoemde onderwerpen primair thuishoren in het beheerplan.
Een inspreker kan zich niet vinden in het geschetste beeld dat intensief landbouwkundig gebruik buiten de reservaatgebieden een drukfactor is.
De inspreker duidt op de gebiedsnotities waarin door Sovon de drukfactoren voor de grutto per gebied zijn beschreven. Dat intensief landbouwkundig gebruik in de omgeving een drukfactor is, heeft vooral te maken met het feit dat dat gebruik leidt tot verdroging in de naastgelegen Vogelrichtlijngebieden.
Een inspreker wijst op grootschalige defensieplannen die in de gebiedsnotities niet als drukfactor worden genoemd.
Waar de inspreker waarschijnlijk op doelt, is het Programma Ruimte voor Defensie (NPRD). Naar zijn aard is een programma niet concreet genoeg om op basis daarvan mogelijke effecten op de grutto in een Vogelrichtlijngebied te kunnen inschatten. Maar ook al zou dat wel zo zijn, dan nog wordt daar bij het bepalen van de instandhoudingsdoelstellingen geen rekening mee gehouden, omdat bij de feiten en omstandigheden waar wél rekening mee wordt gehouden, de fase van een vastgesteld plan moet zijn gepasseerd. Een vastgesteld plan wordt dus als een gegeven beschouwd.
De instandhoudingsdoelstellingen zijn gebaseerd op de gebiedsnotities van Sovon, waarin de potenties voor uitbreiding van de gruttopopulatie zijn ingeschat. Daarbij is rekening gehouden met toekomstige vermindering van potenties voor zover die voortvloeien uit vergunde projecten en vastgestelde plannen. fBij het vaststellen van plannen zal in het vervolg rekening gehouden moeten worden met de instandhoudingsdoelstelling voor de grutto.
Insprekers stellen dat er sprake is van verdringing van grutto’s door ganzen. Een inspreker pleit er daarom voor om de bestaande instandhoudingsdoelstellingen voor deze verdringende soorten als bovengrens te hanteren zodat er beter kan worden ingegrepen. Deze inspreker stelt dat er meer samenhang en samenwerking moet zijn tussen diverse partijen, waarbij de grutto centraal moet staan, ook als dat leidt tot besluiten die andere doelstellingen ondermijnen; deze prioritering moet vastgelegd worden in de besluiten.
Begrazing door ganzen kan ertoe leiden dat de vegetatie in het voorjaar zeer kort is, waardoor grutto’s het broeden uitstellen. In een korte vegetatie kunnen legsels en kuikens kwetsbaarder zijn voor predatie dan in een vegetatie met meer dekking. Daarentegen is het ook mogelijk dat aanvankelijk korte vegetaties in mei-juni voor de kuikens beter toegankelijk zijn dan onbegraasde vegetaties, waardoor ze juist beter overleven.
De populatieomvang in de instandhoudingsdoelstellingen is geformuleerd als ondergrens. Indien de omvang van een populatie van bijvoorbeeld een ganzensoort zich boven het doel bevindt en de doelstelling voor bijvoorbeeld de grutto daardoor in gevaar komt, is het belangrijk dat maatregelen worden genomen om voorrang te geven aan het doel voor de grutto. Daar is geen maximering van de bestaande instandhoudingsdoelstellingen voor nodig, omdat dit (met voldoende status) in een beheerplan kan worden vastgelegd.
Het voorrang geven aan de grutto ten koste van andere instandhoudingsdoelstellingen is in beginsel mogelijk via een ‘ten gunste van’-formulering (Zie het Beleidskader Doelwijziging Natura 2000), maar dat is voor deze besluiten niet aan de orde, omdat er volgens de gebiedsnotities van Sovon geen sprake is van conflicterende doelen.
Een inspreker is van mening dat in de besluiten vastgelegd moet worden dat het realiseren van de doelen een gedeelde verantwoordelijkheid is van alle partijen.
De formele verantwoordelijkheid voor het halen van de instandhoudingsdoelstellingen ligt bij de overheid. Het is niet mogelijk om daar in de aanwijzingsbesluiten van af te wijken. Dat neemt niet weg dat het van grote waarde is als alle partijen die bij een gebied betrokken zijn gezamenlijk verantwoordelijkheid nemen voor het realiseren van de doelen.
Insprekers wijzen erop dat de financiële dekking in de ontwerpbesluiten ontbreekt en dat de gevolgen van het benodigde beheer onduidelijk zijn.
Een aanwijzingsbesluit hoeft, blijkens vaste jurisprudentie, geen financiële paragraaf te bevatten en geen duidelijkheid over het beheer te geven.
Een inspreker stelt dat er informatie ontbreekt over de afweging van belangen rondom de (sociaal-)economische en financiële gevolgen van het aanwijzen van de grutto als doelsoort. Daarnaast stellen meerdere insprekers dat uit jurisprudentie blijkt dat het bevoegd gezag – anders dan bij de aanwijzing van gebieden (waarvoor enkel de ecologische belangen relevant zijn) – bij (actualisatie) van instandhoudingsdoelen rekening dient te houden met onder andere economische overwegingen.
Artikel 2 van de Vogelrichtlijn luidt: "De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om de populatie van de in artikel 1 bedoelde soorten op een niveau te houden of te brengen dat met name beantwoordt aan de ecologische, wetenschappelijke en culturele eisen, waarbij zij tevens rekening houden met economische en recreatieve eisen." Uit vaste jurisprudentie volgt dat ook bij het vaststellen van het ambitieniveau van de instandhoudingsdoelstellingen rekening gehouden kan worden met economische eisen, voor zover dat niveau hoger is dan het minimaal vereiste behoudsniveau. Die doelstellingen op gebiedsniveau moeten echter wel voldoende bijdragen aan het bereiken van het landelijke doel. Voor dat landelijke doel is een verdubbeling van de huidige populatie nodig. De broedvogeldoelen in de 25 gebieden zullen voor die gebieden gezamenlijk leiden tot een toename van 77%. Dit is dus minder dan wat er landelijk nodig is. Bij het bepalen van de potentie is rekening gehouden met de huidige omstandigheden in de gebieden. Een lagere ambitie vanwege economische belangen in de gebieden zou tot een nog lagere bijdrage aan het landelijk doel leiden en daarmee het bereiken van dat doel in gevaar brengen. Dit zou een onjuiste implementatie van de Vogelrichtlijn betekenen.
Een inspreker wijst op het verslechteringsverbod en verzoekt LVVN zich daarvoor in te zetten. Een andere inspreker verzoekt LVVN om zich aan het verslechteringsverbod te committeren en realistische ambities te hebben, gebaseerd op tellingen in plaats van rekenmodellen. Ook is de inspreker van mening dat het toevoegen van een soort op papier geen enkele verbetering brengt, zolang er voor de 25 gebieden niet de nodige maatregelen (ANLb/SNL) in samenhang met het omliggende gebied worden genomen om de condities substantieel te verbeteren.
Het is de primaire taak van de voortouwnemer om het verslechteringsverbod te handhaven. Indien er signalen zijn dat de voortouwnemer dat onvoldoende doet, spreekt LVVN de voortouwnemer daarop aan. De doelen zijn gebaseerd op tellingen en uit de gebiedsnotities van Sovon blijken deze haalbaar te zijn. En inderdaad zijn voor het bereiken van de doelen de genoemde concrete maatregelen nodig.
Een inspreker verzoekt de doelstelling aan te passen naar ‘behoud’ in combinatie met het aanvullend aanwijzen van alle geschikte gebieden die voldoen aan de (juridische) selectiecriteria.
LVVN heeft ervoor gekozen om invulling te geven aan art. 4 van de Vogelrichtlijn door de grutto alleen in bestaande Vogelrichtlijngebieden aan te wijzen en daarbuiten met name via het Aanvalsplan Grutto de belangrijke gruttogebieden zo goed mogelijk te beschermen. Voor het landelijke doel is een verdubbeling van de huidige populatie nodig en dat brengt met zich mee dat ook de potenties in de Vogelrichtlijngebieden optimaal moeten worden benut. Het eventueel aanwijzen van nieuwe Vogelrichtlijngebieden zou daar niets aan veranderen.
Een inspreker is van mening dat falende doelrealisatie niet automatisch mag leiden tot het aanwijzen van extra natuurgebieden ten koste van landbouwgrond. Een andere inspreker verzet zich tegen iedere impliciete claim op agrarische grond daarbuiten; het doortrekken van inspanningen ten behoeve van de gruttopopulatie naar omliggende landbouwgronden kan alleen als de juiste randvoorwaarden aanwezig zijn.
Het mogelijk niet halen van de doelen in de bestaande Vogelrichtlijngebieden zal niet automatisch leiden tot het aanwijzen van extra natuurgebieden. Maatregelen die genomen moeten worden, zullen verder uitgewerkt worden in het beheerplan van de provincie; deze kunnen zich ook uitstrekken tot de omgeving van de Vogelrichtlijngebieden en dan is het inderdaad belangrijk dat daar de juiste randvoorwaarden voor aanwezig zijn.
Een inspreker stelt dat het toevoegen van instandhoudingsdoelstellingen voor broedende grutto's in 25 Natura 2000-gebieden een onjuiste juridische werkwijze is, omdat de criteria voor het selecteren van gebieden om instandhoudingsdoelstellingen aan toe te voegen niet is doorlopen.
Blijkens het Beleidskader Doelwijziging Natura 2000 is het niet nodig om te wachten met toevoegen van instandhoudingsdoelstellingen in bestaande Natura 2000-gebieden totdat de selectiecriteria zijn toegepast voor het bepalen of eventueel nieuwe gebieden moeten worden aangewezen. De noodzaak van het snel toevoegen van de grutto (als broedvogel) in de bestaande besluiten is onderbouwd in de ‘Toelichting bij het wijzigingsbesluit’.
Een inspreker wijst op de recente uitspraak van de Raad van State over het Natura 2000-gebied Bruine Bank dat een Vogelrichtlijngebied ook moet worden aangewezen voor alle vogelsoorten op Bijlage I en voor geregeld voorkomende trekvogels die daar in meer dan verwaarloosbare mate (in significante aantallen) voorkomen. Daarbij is vastgesteld dat de drempelwaarden die de Nederlandse overheid thans gebruikt niet volstaan en dat bij Vogelrichtlijngebieden (net als bij Habitatrichtlijngebieden) moet worden uitgegaan van een veel lagere drempel. Gevolg van deze uitspraak voor de grutto is, volgens de inspreker, dat ook alle andere Vogelrichtlijngebieden in Nederland moeten worden aangewezen waar de soort in meer dan verwaarloosbare mate voorkomt. Daarnaast verzoekt de inspreker om het proces in gang te zetten voor het herzien van de aanwijzingscriteria en het toevoegen van alle andere vogelsoorten op Bijlage I en geregeld voorkomende trekvogels (waaronder alle weidevogels) die in meer dan verwaarloosbare aantallen voorkomen in de bestaande vogelrichtlijngebieden.
Zoals de inspreker aangeeft, is het nodig om de aanwijzingscriteria aan te passen conform de uitspraak van de Raad van State. Dit proces is in gang gezet en zal vervolgens leiden tot toepassing daarvan in de Vogelrichtlijngebieden. De Raad van State heeft het ministerie hiervoor twee jaar de tijd gegeven. Het is dus niet nodig om daarop vooruitlopend de huidige 25 wijzigingsbesluiten aan te passen. Dat zou ook tot een onaanvaardbare vertraging van de vaststelling van deze besluiten leiden, omdat niet op voorhand duidelijk is in welke andere Vogelrichtlijngebieden de grutto in meer dan verwaarloosbare mate voorkomt. Om dit zorgvuldig te kunnen bepalen, zijn de nieuwe criteria nodig.
Een inspreker is van mening dat het voorgestelde uitbreidingsdoel voor broedende grutto’s binnen het bestaande Natura 2000-gebied Haringvliet ecologisch onhaalbaar is. Reden hiervoor is dat er in het Haringvliet al lange tijd ingezet wordt op dynamische getijdennatuur en juist niet op een terugkeer naar het historisch cultuurlandschap waarin een soort als de grutto kan gedijen. Inspreker geeft aan dat voor zover er grutto’s in het gebied voorkomen er daar bovendien al weidevogelbeheer plaatsvindt, mede gericht op het behoud van de soort. Ruimte voor verbetering is daarom volgens de indiener afwezig en een verdere uitbreiding van de populatie niet realistisch. Daarnaast vermeldt de indiener dat simulaties van de verwachte waterspiegelstijging door Rijkswaterstaat laten zien dat de habitats landinwaarts gaan schuiven.
In de gebiedsnotitie van Sovon en het ontwerp-wijzigingsbesluit was al in hoge mate rekening gehouden met de aanwezigheid en voorgenomen uitbreiding van typen natuur die afhankelijk zijn van (beperkte) getijdenwerking. Slechts een deel van de huidige graslandpercelen zijn in beeld als ‘getijdennatuur’. Grutto’s komen op verschillende locaties in het gebied voor. Er is alleen rekening gehouden met kwaliteitsverbetering van het leefgebied op locaties waar het historische landschap naar verwachting behouden zal blijven. Deze locaties zijn mede nodig voor (reeds aangewezen) grasetende watervogels. Daarom is, ook in het definitieve wijzigingsbesluit, het doel voor het leefgebied van de grutto: behoud van de omvang en verbetering van de kwaliteit. Dit is voldoende om het populatiedoel mee te halen.
Insprekers zijn van mening dat het onduidelijk is wat de juridische consequenties zijn als de instandhoudingsdoelstellingen in 2050 niet zijn behaald.
Wanneer een instandhoudingsdoelstelling onverhoopt in 2050 niet in het gebied is gerealiseerd, kan dat de voortouwnemer niet worden verweten indien de noodzakelijke maatregelen volledig en tijdig zijn genomen.
Insprekers geven aan dat de gevolgen van de juridische bescherming van gruttoleefgebied in Vogelrichtlijngebieden voor de deelnemers aan het agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb) niet duidelijk zijn, omdat verplichte maatregelen niet vergoed kunnen worden onder de huidige subsidieregeling. Deze insprekers zijn van mening dat vrijwillig beheer via het ANLb mogelijk moet blijven. Andere insprekers zijn van mening dat er geen belemmeringen opgelegd mogen worden aan agrariërs, maar dat maatregelen op basis van vrijwilligheid genomen moeten kunnen worden. Een inspreker stelt dat een eenzijdige focus op het herstel van leefgebieden voor grutto’s via aanwijzingsbesluiten een negatieve impact kan hebben op effectieve bescherming van weidevogels; deze inspreker stelt daarom voor de noodzakelijke ruimte voor vrijwillig weidevogelbeheer via het ANLb te borgen.
Het is belangrijk dat agrarisch natuurbeheer ook in Vogelrichtlijngebieden doorgang kan vinden. De gruttopopulatie is in veel van de gebieden namelijk (mede) afhankelijk van de vrijwillige, gesubsidieerde inzet van agrariërs.
Het klopt dat verplichte maatregelen niet vergoed kunnen worden op dezelfde basis als onverplichte maatregelen. Beheermaatregelen krijgen echter niet automatisch een verplichtend karakter door een aanwijzingsbesluit (daarin worden geen maatregelen voorgeschreven) en ook niet door het noemen van benodigde maatregelen in een beheerplan. Er is afzonderlijke besluitvorming door de provincie voor nodig om te bepalen of activiteiten waarvoor boeren nu subsidie ontvangen, verplicht worden. Wanneer en in hoeverre dit aan de orde, is nu nog niet duidelijk. Maar juist voor maatregelen die verplicht worden vanwege de gebiedsbescherming vanuit de Vogelrichtlijn, is een alternatieve grondslag voor subsidiëring beschikbaar in de vorm van artikel 72 van Verordening (EU) 2021/2115 (strategische GLB-plannen). Het is de inzet van LVVN om van deze mogelijkheid gebruik te maken.
Insprekers vrezen - vanwege onredelijke doelen - in de toekomst te maken te krijgen met generieke beperkingen.
Uit de gebiedsnotitie van Sovon blijkt dat de instandhoudingsdoelstellingen haalbaar zijn. Er is momenteel geen aanleiding om te denken dat hier generieke beperkingen uit zouden voortvloeien.
Insprekers geven aan dat provinciale overheden aanvullend budget nodig hebben voor extra maatregelen die noodzakelijk zullen zijn voor het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen voor de grutto. Een inspreker verzoekt om zorg te dragen voor extra, geoormerkte financiële middelen voor het treffen van de maatregelen die nodig zijn om de instandhoudingsdoelstellingen voor de grutto te realiseren in de betrokken Vogelrichtlijngebieden en ervoor te zorgen dat boeren aanspraak kunnen maken op contracten van tenminste 20 jaar als ze meedoen aan het agrarisch natuurbeheer. Ook andere insprekers pleiten voor langjarige contracten voor agrarisch natuurbeheer, met een adequate vergoeding voor ‘zwaar beheer’.
In de beheerplannen zullen de maatregelen komen te staan die nodig zijn om de instandhoudingsdoelstellingen voor de grutto te realiseren. Dan wordt ook duidelijk wat de financiële consequenties zijn. Aan het agrarisch natuurbeheer is echter door het rijk al een forse financiële impuls gegeven, waarbij reeds op de korte termijn prioriteit ligt bij het uitbreiden en verzwaren van beheer voor weidevogels, met name de grutto. Ook aan het mogelijk maken van langjarige contracten wordt gewerkt.
Een inspreker geeft aan dat bij veel veehouders angst bestaat voor de impact van de aanwijzingen. Daarom pleit de inspreker voor realistische doelstellingen en geen beheerplannen die eenzijdig op de grutto zijn gericht.
De maatregelen die nodig zijn voor het halen van de doelstellingen voor de grutto, zullen duidelijk worden in de beheerplannen. Deze beheerplannen zijn altijd gericht op alle instandhoudingsdoelstellingen van het gebied, dus niet alleen op de grutto. De doelstellingen zullen in de beheerplannen nader worden uitgewerkt. Wat daarbij realistisch is, hangt mede af van de tijd die genomen kan worden voor het treffen van maatregelen: wat op de korte termijn niet realistisch is, kan dat op langere termijn wél zijn. Uit de beschrijving van de instandhoudingsdoelstellingen blijkt dat de genoemde populatiedoelen haalbaar zijn in 25 jaar. Dat is gebaseerd op de gebiedsnotities van Sovon.
Een inspreker is van mening dat het beheer meer moet focussen op wat er goed is voor de grutto in plaats van op plantengemeenschappen, dat agrarisch natuurbeheer moet lonen, dat predatiebeheer beter moet en dat agrariërs niet de schuld mogen krijgen als doelen niet worden behaald in geval de noodzakelijke condities voor succesvol agrarisch gruttobeheer ontbreken of onvoldoende worden gefaciliteerd.
Het is inderdaad belangrijk dat de noodzakelijke beheermaatregelen moeten worden genomen op de locaties die nodig zijn voor de grutto. Het is aan de voortouwnemer om dit in het beheerplan duidelijk te maken. Het financieel mogelijk maken van effectief agrarisch natuurbeheer heeft alle aandacht van rijk en provincies en dat geldt ook voor het voldoende faciliteren van (de condities voor) agrarisch gruttobeheer.
Een inspreker geeft aan dat er mogelijk maatregelen die veel impact zullen hebben, moeten worden toegevoegd aan de beheerplannen.
Dat is inderdaad denkbaar, maar de maatregelen met de meeste impact (zoals maatregelen tegen verdroging op landschapsschaal) zijn al noodzakelijk voor de bestaande instandhoudingsdoelstellingen.
Volgens een inspreker is er weinig tijd voor beheermaatregelen tussen het broedseizoen en de rustperiode en moeten er keuzes gemaakt worden wanneer er voorrang aan de grutto gegeven moet worden.
Bij het opstellen van het beheerplan zal bepaald moeten worden wat nodig is om de beheerder voldoende ruimte te geven om de benodigde maatregelen te nemen in de beperkte tijd die hiervoor beschikbaar is.
Insprekers zijn van mening dat extensief beheer leidt tot verruiging en dat percelen daardoor niet meer geschikt zijn voor weidevogels.
Weidevogels zoals de grutto komen vooral voor in vochtig kruidenrijk grasland met een open en gevarieerde vegetatiestructuur. Dat vergt een extensiever beheer dan bij graslanden die beheerd worden voor een maximale grasproductie. Dat is wat in de gebiedsnotities bedoeld wordt met ‘extensief beheer’. Het is uiteraard niet goed als het beheer zodanig geëxtensiveerd wordt dat gruttoleefgebied door verruiging ongeschikt wordt.
Een inspreker stelt dat hydrologische maatregelen geen zin hebben omdat ze de weidegang verminderen, wat een negatief effect heeft op het leefgebied van de grutto.
Weidevogels komen vooral voor in vochtig kruidenrijk grasland. Het is niet noodzakelijk dat deze graslanden beweid worden, omdat maaien een goed alternatief is. Als er voor beweiding gekozen wordt, blijkt dat in principe goed te combineren met een relatief hoge grondwaterstand, zoals in het verleden in grote delen van Nederland gebruikelijk was.
Een inspreker pleit voor een aanpak van het predatiebeheer zoals bij de bestrijding van muskusratten.
Predatiebeheer zal in veel gevallen noodzakelijk zijn om succesvolle voortplanting van de grutto mogelijk te maken. Net als bij de bestrijding van muskusratten zal dat op een gecoördineerde en voldoende intensieve manier moeten gebeuren, hoewel de concrete methoden daarvan zullen verschillen.
Een inspreker wijst op de schade die agrarische bedrijven kunnen ondervinden door maatregelen die volgen op het wijzigingsbesluit.
In de beheerplannen zullen de benodigde maatregelen opgenomen worden. Pas als de gevolgen daarvan op bedrijfsniveau duidelijk zijn, kan bepaald worden of er eventueel sprake is van schade.
Een inspreker is van mening dat gruttobeheer buiten beschermde gebieden niet bespreekbaar is zonder schadeloosstelling in plaats van onkostenvergoeding.
Aangezien de wijzigingsbesluiten geen betrekking hebben op grutto’s buiten de beschermde gebieden, behoeft deze reactie geen bespreking.
Insprekers zijn van mening dat maatregelen die zijn genoemd in de gebiedsnotities van Sovon kunnen leiden tot kosten of beperkingen bij derden en daarmee grote weerstand kunnen creëren.
De maatregelen die zijn genoemd in de gebiedsnotities betreffen mogelijke maatregelen, ter onderbouwing van de inschatting van de potentie. Uit de Natura 2000-beheerplannen zal blijken welke maatregelen daadwerkelijk nodig zijn. Dat maatregelen kunnen leiden tot kosten, beperkingen en weerstand bij derden is denkbaar, maar kan geen reden zijn om niet aan de wettelijke verplichtingen te voldoen ten aanzien van het beschermen van de grutto in Vogelrichtlijngebieden.
Een inspreker is van mening dat het beter beschermen van de grutto tijdens zijn trek naar het zuiden effectiever zou zijn dan het beschermen in Vogelrichtlijngebieden.
Het is duidelijk dat de grutto ook tijdens de trek goed beschermd moet worden, zowel in West-Afrika als in de EU-landen waarvoor de Vogelrichtlijn geldt. Maar dat ontslaat Nederland niet van de verplichting om ook artikel 4 van de Vogelrichtlijn toe te passen door de grutto in Vogelrichtlijngebieden als broedvogel te beschermen.
Insprekers geven aan dat er een integrale aanpak nodig is waarbij er ook aandacht is voor populatietoename van de grutto buiten Natura 2000-gebieden, met name in het Natuurnetwerk Nederland en in gebieden met agrarisch natuurbeheer. Andere insprekers geven aan dat andere maatregelen, zoals langjarige contracten, herwaardering van grond, omschakelsubsidies en verruiming van de wettelijke mogelijkheden voor predatiebeheer noodzakelijk zijn en meer zullen bijdragen aan de weidevogelstand dan het aanwijzen van de grutto in Vogelrichtlijngebieden.
Het is duidelijk dat een integrale aanpak nodig is om het landelijke doel voor de grutto te halen, alleen al omdat circa 90% van de gruttopopulatie buiten de huidige Vogelrichtlijngebieden voorkomt. Daarop is ook het pakket van (aanvullende) maatregelen gericht, dat in november 2024 is gecommuniceerd met het parlement en de provincies. In 2025 is aan het agrarisch natuurbeheer door het rijk een forse financiële impuls gegeven. Dat neemt niet weg dat ook aan de verplichting moet worden voldaan om de grutto aan te wijzen in Vogelrichtlijngebieden: het nemen van de noodzakelijke maatregelen vanwege artikel 3 van de Vogelrichtlijn (ten behoeve van de nationale populatie) ontslaat een lidstaat niet van de verplichting om ook artikel 4 (gebiedsbescherming) toe te passen.
Een inspreker is van mening dat aanvullende instrumenten, zoals langjarige contracten, herwaardering van landbouwgrond, inrichtingsmaatregelen, omschakelsubsidies, verruiming van mogelijkheden voor predatiebeheer, een aantrekkelijk verdienmodel voor de agrariër en voldoende financiële dekking noodzakelijk zijn.
Deze aspecten maken onderdeel uit van het huidige en nog verder te ontwikkelen beleid.
Een inspreker stelt dat door de toenemende bevolkingsdichtheid voortdurend grond aan de landbouw wordt onttrokken, wat niet zonder gevolgen voor de natuur kan blijven, en samen met ontwikkelingen voor extra natuur in het kader van het Natuurnetwerk Nederland en extensivering leidt tot het ondergraven van voedselzekerheid. De inspreker roept daarom de staatssecretaris van LVVN op, de Europese Commissie er op te wijzen dat wat niet kan, niet kan. Inspreker stelt dat het creëren van zowel betere als nieuwe leefgebieden voor de grutto binnen bestaande Natura 2000-gebieden moet plaatsvinden. Indien dit toch daarbuiten gebeurt, moeten daar adequate vergoedingen voor zijn.
Het aanwijzen van bestaande Vogelrichtlijngebieden vloeit mede voort uit de dialoog die al vele jaren gaande is tussen de Europese Commissie en Nederland over de maatregelen die noodzakelijk zijn voor de grutto. In die dialoog is door Nederland steeds aandacht gevraagd voor de grote ruimtedruk en het belang van de agrarische sector.
Het creëren van zowel betere als nieuwe leefgebieden voor de grutto binnen bestaande Natura 2000-gebieden is precies wat met de wijzigingsbesluiten wordt beoogd.
Het verstrekken van adequate vergoedingen voor agrarisch natuurbeheer is onderdeel van het rijksbeleid, zowel voor binnen als buiten de Natura 2000-gebieden.
Insprekers vragen zich af of het aanwijzen van de grutto als broedvogel in Natura 2000-gebieden wel mogelijk en gerechtvaardigd is, aangezien dit volgens insprekers op basis van de Vogelrichtlijn alleen kan als 25% van de populatie in Natura 2000-gebieden leeft, wat niet het geval is.
In enkele oude aanwijzingsbesluiten, waaronder die van Arkemheen, is in het verleden in bijlage C (Motivering van het besluit op basis van de binnengekomen zienswijzen) een onvolledige weergave gegeven van de criteria voor selectie en begrenzing van Vogelrichtlijngebieden, waardoor op dit punt verwarring is ontstaan. Op p. 15 van de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000), het beleidskader voor de Vogelrichtlijnbesluiten, staan de criteria voor het aanwijzen van trekkende vogelsoorten die niet op Bijlage 1 staan, correct weergegeven. Die criteria komen op het volgende neer: als geregeld minstens 1% van de biogeografische populatie van een trekkende watervogelsoort er broedt, ruit, foerageert en/of rust, dan wordt het gebied geselecteerd. Als de aantallen niet hoog genoeg zijn voor het selecteren van een gebied, dan wordt bepaald of de soort moet worden aangewezen in een om andere redenen geselecteerd gebied. Daarvan is sprake indien van een trekkende watervogel geregeld tenminste 0,1% van de biogeografische populatie in het gebied aanwezig is óf indien van een Rode-Lijstsoort waarvan minstens 25% van de populatie in Vogelrichtlijngebieden voorkomt, geregeld tenminste 1% van de Nederlandse broedpopulatie in een gebied aanwezig is. Inmiddels voldoet de grutto ook als broedvogel aan deze criteria: in drie bestaande Vogelrichtlijngebieden broedt minstens 1% van de biogeografische populatie en in 22 bestaande Vogelrichtlijngebieden broedt minstens 0,1% van de biogeografische populatie.
Dit betreft een geconsolideerde versie van Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979, inclusief wijzigingen die sindsdien op de Richtlijnrichtlijn van toepassing zijn. Met uitzondering van de bijlagen en verwijzingen is de tekst van de Richtlijnrichtlijn inhoudelijk niet gewijzigd. Terug naar link van noot.
Beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen 2004/813/EG van 7 december 2004 tot vaststelling, op grond van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad, van de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio
(PB EU 2004, L 387/1).
Ten tijde van het nemen van het oorspronkelijke besluit op 4 juli 2013 was deze vervangen door het Uitvoeringsbesluit van de Commissie 2013/26/EU van 16 november 2012 tot vaststelling van een zesde bijgewerkte lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio (PbEU 2013, L 24/ 379). Terug naar link van noot.
Uitvoeringsbesluit van de Commissie 2015/72/EU van 3 december 2014 tot vaststelling van een achtste bijgewerkte lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio (PbEU 2015, L 18/ 385). Terug naar link van noot.
Beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 7 december 2004 tot vaststelling, op grond van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad, van de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio (2004/813/EG). PB EU 2004, L 387/1.
Laatstelijk vervangen door Uitvoeringsbesluit van de Commissie 2015/72/EU van 3 december 2014 tot vaststelling van een achtste bijgewerkte lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio (PbEU 2015, L 18/ 385). Terug naar link van noot.
Ministerie van LNV (2006): Natura 2000 doelendocument. Duidelijkheid bieden, richting geven en ruimte laten. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Den Haag. Terug naar link van noot.
Ministerie van LNV (2008): Natura 2000 profielendocument. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Den Haag. Terug naar link van noot.
De begrenzingsmethodiek is verder uitgewerkt in het Gebiedendocument (2004). Terug naar link van noot.
Hof van Justitie EG, 7 november 2000, First Corporate Shipping, zaak C-371/98, punten 16 en 25. Terug naar link van noot.
De wijze van begrenzing van Vogelrichtlijngebieden is toegelicht in de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000), bijlage 1, Selectiecriteria en methode van begrenzing. Terug naar link van noot.
Beschikking van de Commissie 2004/813/EG van 7 december 2004 tot vaststelling op grond van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio (Pb 29‑12‑2004, L 387/1). Terug naar link van noot.
Conform artikel 15 van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (Stb. 2004, 31) is dit besluit, wat betreft de kadastrale percelen die geheel of gedeeltelijk binnen het aangewezen gebied zijn gelegen, in de kadastrale registratie als beperking ingeschreven. Terug naar link van noot.
Uitvoeringsbesluit (EU)2018/40 van de commissie van 12 december 2017 tot vaststelling van een elfde bijgewerkte lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio (Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 8253), Publicatieblad van de Europese Unie L 15/125 19.1.2018). Terug naar link van noot.
Ten opzichte van de oorspronkelijke aanmelding (2003) is de oppervlakte van het Natura 2000-gebied Haringvliet gewijzigd van 11.108 ha in 11.118 ha volgens de elfde bijgewerkte lijst van gebieden (2018). Terug naar link van noot.
Prioritaire habitattypen en habitatsoorten zijn in bijlagen I en II van de Habitatrichtlijn en in dit besluit aangeduid met een sterretje *. Terug naar link van noot.
Bijlagen I en II laatstelijk aangepast op 20 november 2006, Richtlijn 2006/105/EG, PbEG L 363, 20.12.2006, p. 368-405 (zie ook rectificatie PbEG L 80, 21.3.2007, p. 15). Terug naar link van noot.
Prioritaire habitattypen en habitatsoorten zijn in bijlagen I en II van de Habitatrichtlijn en in dit besluit aangeduid met een sterretje *. Terug naar link van noot.
Soorten waarvoor geen gebieden zijn geselecteerd zijn: zeeprik (H1095), elft (H1102), zalm (H1106), bittervoorn (H1134) en kleine modderkruiper (H1149). Voor de platte schijfhoren (H4056) zijn geen gebieden geselecteerd omdat de soort bij de uitbreiding van de EU in 2004 is toegevoegd aan bijlage II. Terug naar link van noot.
De selectiecriteria zijn verder uitgewerkt in het Verantwoordingsdocument (2003). Terug naar link van noot.
Bij niet-broedvogels wordt daarbij (voor zover bekend) onderscheid gemaakt tussen het leefgebied voor een foeragerende populatie en voor een slapende populatie, omdat de aantallen van die populaties verschillend zijn en omdat het leefgebied voor foerageren en slapen verschillend kan zijn. Terug naar link van noot.
Voor het vaststellen van de instandhoudingsdoelstellingen en actuele aantallen voor vogels is de volgende afrondingssystematiek gebruikt: 1-20 = niet afronden, 21-100 = afronden op vijftallen, 100-1.000 = afronden op tientallen, >1.000 = afronden op honderdtallen. Terug naar link van noot.
Uit jurisprudentie blijkt dat hierover misverstanden zijn gerezen. Aanleiding hiervoor was kennelijk de toelichting op pagina 63 van het Natura 2000-doelendocument (Ministerie van LNV, 2006), over de betekenis van de aantallen die voor vogels worden genoemd. Die toelichting wekte kennelijk (ten onrechte) de indruk dat de populatieomvang niet tot de instandhoudingsdoelstelling behoort. Terug naar link van noot.
Het Natura 2000-landschap van het gebied waarop dit besluit betrekking heeft staat vermeld in paragraaf 3.2 van deze nota van toelichting. Terug naar link van noot.
Dit komt overeen met het behoudsdoel van het Natura 2000-aanwijzingbesluit van 2015. In dat besluit was het behoudsdoel voor de populatie rustende/slapende grutto’s niet gekwantificeerd. Het hier genoemde aantal is gebaseerd op dezelfde periode als het doel voor de populatie foeragerende grutto’s. Terug naar link van noot.
SOVON (2000): Belangrijke vogelgebieden in Nederland 1993-97. SOVON-informatierapport 2000/01. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. Terug naar link van noot.
Ministerie van LNV (2000): Nota van Antwoord Vogelrichtlijn, bijlage 1, selectiecriteria en methode van begrenzing. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Den Haag. Terug naar link van noot.
SOVON & CBS (2005): Trends van vogelaantallen in het Nederlandse Natura 2000 netwerk. SOVON-informatierapport 2005/09. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. Terug naar link van noot.
Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, 17 maart en 29 december 2004, zaaknummers 200305428/1 en 200408181/1. Terug naar link van noot.
De landelijke doelomschrijving in deze paragraaf beperkt zich in principe tot behoud/uitbreiding oppervlakte (of omvang leefgebied) en behoud/verbetering kwaliteit (leefgebied), in geval van soorten en vogels aangevuld met het doel voor behoud/uitbreiding populatie. Voor de volledige formulering van de landelijke doelen inclusief toelichting wordt verwezen naar het Natura 2000 doelendocument (2006). Terug naar link van noot.
Nadere toelichting over de “ten gunste formulering” wordt gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006), p. 35/37. Terug naar link van noot.
Nadere toelichting over de “ten gunste formulering” wordt gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006), p. 35/37. Terug naar link van noot.
Landelijk doel gewijzigd: Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Oude Maas (Stcrt. 2011, 4458). Terug naar link van noot.
De beschreven staat van instandhouding wijkt af van de staat van instandhouding zoals gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006). Zie het Natura 2000 profielendocument (2008) voor een nadere uitleg. Terug naar link van noot.
Nadere toelichting over de “ten gunste formulering” wordt gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006), p. 35/37. Terug naar link van noot.
De beschreven staat van instandhouding wijkt af van de staat van instandhouding zoals gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006). Zie het Natura 2000 profielendocument (2008) voor een nadere uitleg. Terug naar link van noot.
Aanwijzingsbesluiten Natura 2000-gebieden Waddenzee, Duinen en Lage Land Texel, Duinen Terschelling en Noordzeekustzone (Stcrt.2009, 38). Terug naar link van noot.
Aanwijzingsbesluiten Natura 2000-gebieden Waddenzee, Duinen en Lage Land Texel, Duinen Terschelling en Noordzeekustzone (Stcrt.2009, 38). Terug naar link van noot.
Wijzigingsbesluit Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe (Stcrt. 2012, 19571). Terug naar link van noot.
Het doelniveau in Oosterschelde zal in een toekomstige wijziging van het besluit van 16 februari 2010 (Stcrt. 2010, 2212), waarmee de Oosterschelde als Natura 2000-gebied is aangewezen, worden aangepast. Terug naar link van noot.
Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Waddenzee (Stcrt. 2009, 38). Terug naar link van noot.
Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Waddenzee (Stcrt. 2009, 38). Terug naar link van noot.
Wijzigingsbesluit Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe (Stcrt. 2012, 19571). Terug naar link van noot.
In de peilperiode 1999-2003 100% in aangewezen gebieden maar in 2006 6% broedpopulatie in nieuwe kolonie in Natura 2000-gebied Duinen en Lage Land Texel (002) waarvoor geen gebiedsdoel is gesteld. Terug naar link van noot.
Aarts et al., (2008). Trendinformatie en referentiewaarden voor Nederlandse kustvogels. Wageningen. Wettelijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu, WOt-rapport 79. (Beek-Ubbergen, SOVON Vogelonderzoek Nederland, SOVON-informatierapport 2008/06). Terug naar link van noot.
Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Waddenzee (Stcrt. 2009, 38). Terug naar link van noot.
Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Waddenzee (Stcrt. 2009, 38). Terug naar link van noot.
Boer, T. den (2000): Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004. Rapport Directie Natuurbeheer nr.47. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Wageningen. Terug naar link van noot.
Voorbeeld voor een seizoen met de volgende telresultaten (juli-juni): 0, 0, 0, 100, 100, 200, 100, 100, 0, 0, 0, 0. Het seizoensmaximum bedraagt in dit geval 200, het seizoensgemiddelde 50 (som van alle maandcijfers gedeeld door 12). Terug naar link van noot.
Landelijke doelstelling gewijzigd: Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Waddenzee (Stcrt. 2009, 38). Terug naar link van noot.
Het gebied vervult hoofdzakelijk een slaapplaatsfunctie (s), foerageerfunctie (f) of beide (sf). Relatieve bijdrage is alleen berekend als het landelijke doel en het gebiedsdoel beide zijn gebaseerd op dezelfde waarde (óf seizoensmaximum óf seizoensgemiddelde). Terug naar link van noot.
Gunstige referentiewaarden zijn voor vogels (nog) niet bepaald maar de populatiegrootte ligt ver onder het absolute minimum van 1.000 voortplantende exemplaren (de Zweedse broedpopulatie bedraagt minder dan 100 voortplantende exemplaren). Populaties van minder dan 1.000 hebben een hoge uitsterfkans (Red List Category “Vulnerable”, IUCN 2004. Terug naar link van noot.
De beschreven staat van instandhouding van de meerkoet wijkt af van de staat van instandhouding zoals gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006). Op basis van de stabiele trend in de afgelopen 3 decennia is er geen sprake van een ongunstige staat van instandhouding op het aspect populatie. Zie het Natura 2000 profielendocument (2008). Terug naar link van noot.
Gunstige referentiewaarden zijn voor vogels (nog) niet bepaald maar de populatiegrootte ligt ver onder het absolute minimum van 1.000 voortplantende exemplaren (de Zweedse broedpopulatie bedraagt minder dan 100 voortplantende exemplaren). Populaties van minder dan 1.000 hebben een hoge uitsterfkans (Red List Category “Vulnerable”, IUCN 2004. Terug naar link van noot.
Onderstreepte soorten zijn opgenomen in Bijlage I van de Richtlijnrichtlijn (artikel 4.1). Terug naar link van noot.
https://www.natura2000.nl/sites/default/files/Bibliotheek/Aanwijzing%20Vogelrichtlijngebieden/Nota%20van%20Antwoord%20Vogelrichtlijn%20%282000%29%20Bijlage%201%20Selectie%20en%20begrenzing.pdf Terug naar link van noot.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-43221.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.