U bekijkt een publicatie met

Toon versie van document

Wijziging van het Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Duinen Ameland

De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,

Gelet op artikel 4, eerste en tweede lid, van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEU 2010, L 20);

Gelet op de artikelen 3, tweede lid, en 4, vierde lid, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206);

Gelet op artikelen 2.44, eerste lid, en 16.25a, eerste lid, van de Omgevingswet;

Besluit:

Artikel I

Het besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 30 januari 2009, nr. DRZO 2008-005 (Stcrt. 2009, 38), houdende de aanwijzing van het Habitatrichtlijngebied Duinen Ameland, het Vogelrichtlijngebied Duinen Ameland en het Natura 2000-gebied Duinen Ameland waarvan een nieuwe tekst op 3 april 2025 is vastgesteld (Stcrt. 2025, 12618), wordt gewijzigd zoals weergegeven in de bijlage “Bijlage bij artikel I van de wijziging van het Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Duinen Ameland”.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking een dag na publicatie.

w.g. de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,

Jean Rummenie

Plaats: ’s-Gravenhage

Datum: 04 december 2025

Dit wijzigingsbesluit en de daarbij behorende wijzigingen in de nota van toelichting worden gedurende zes weken ter inzage gelegd. De exacte periode en locatie worden vermeld in de kennisgeving die wordt gepubliceerd in de Staatscourant en in de advertentie die wordt gepubliceerd in gedrukte media en op internet. Het aanwijzingsbesluit wordt in zijn geheel gepubliceerd in de Staatscourant en is daarna ook te raadplegen in het Digitaal Stelsel Omgevingswet. Degenen die een zienswijze, als bedoeld in artikel 3:15 van de Algemene wet bestuursrecht, binnen de gestelde termijn naar voren hebben gebracht, kunnen gedurende zes weken ná de bekendmaking beroep instellen bij de rechtbank van het arrondissement waar de woonplaats van degene die beroep instelt onder valt (voor degene die niet in Nederland woont, is dat de rechtbank in Den Haag); zie hiervoor de webpagina https://www.rechtspraak.nl/organisatie-en-contact/organisatie/rechtbanken. Degenen die geen zienswijzen naar voren hebben gebracht, kunnen ten aanzien van alle punten van het wijzigingsbesluit beroep instellen als ze belanghebbende zijn; als ze geen belanghebbende zijn, kunnen ze alleen beroep instellen ten aanzien van punten die inhoudelijk verschillen van het ontwerpbesluit.

Bijlage bij artikel I van de wijziging van het Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Duinen Ameland

A

Artikel 2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2 Aanwijzing Duinen Ameland - Vogelrichtlijngebied

  • 1.

    Als speciale beschermingszone als bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEU L 20)1 wordt aangewezen, overeenkomstig de in de bijlage Gebiedsbegrenzingen bij dit besluit aangegeven geometrische begrenzing, het gebied Duinen Ameland.

  • 2.

    De speciale beschermingszone wordt aangewezen voor de volgende vogelsoorten, welke worden beschermd op grond van artikel 4, eerste lid, van Richtlijn 2009/147/EG:

    A021

    Roerdomp (Botaurus stellaris)

    A081

    Bruine kiekendief (Circus aeruginosus)

    A082

    Blauwe kiekendief (Circus cyaneus)

    A119

    Porseleinhoen (Porzana porzana)

    A222

    Velduil (Asio flammeus)

    A338

    Grauwe klauwier (Lanius collurio)

  • 3.

    De speciale beschermingszone wordt aangewezen voor de volgende trekkende vogelsoorten, welke worden beschermd op grond van artikel 4, tweede lid, van Richtlijn 2009/147/EG:

    A063

    Eider (Somateria mollissima)

    A156

    Grutto (Limosa limosa)

    A277

    Tapuit (Oenanthe oenanthe)

    A295

    Rietzanger (Acrocephalus schoenobaenus)

B

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

1. INLEIDING

Het gebied Duinen Ameland is aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van Europese Gemeenschappen inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (hierna Habitatrichtlijn) en als speciale beschermingszone in het kader van Richtlijn 2009/147/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (hierna Vogelrichtlijn). Tezamen vormen deze speciale beschermingszones het Natura 2000-gebied Duinen Ameland. Het besluit bevat de begrenzing en de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied.

Artikel 1 van het besluit regelt de aanwijzing van het gebied onder de Habitatrichtlijn en refereert voor de begrenzing van dit gebied naar de bijlage Gebiedsbegrenzingen. Daarnaast worden de habitattypen en Habitatrichtlijnsoorten opgesomd waarvoor het gebied van belang is en waarvoor het wordt geacht te zijn aangewezen.

Artikel 2 van het besluit regelt de aanwijzing van het gebied onder de Vogelrichtlijn en refereert voor de begrenzing van dit gebied naar de bijlage Gebiedsbegrenzingen. Daarnaast worden de vogelsoorten opgesomd waarvoor het gebied van belang is en waarvoor het wordt geacht te zijn aangewezen.

Artikel 3 van het besluit introduceert de nota van toelichting en benadrukt dat het besluit niet te lezen is zonder de nota van toelichting. Daarnaast wordt in dit deel van het besluit het Natura 2000-gebied Duinen Ameland gevormd uit het Habitatrichtlijngebied en het Vogelrichtlijngebied.

Artikel 4 van het besluit regelt de uitgezonderde delen van de in artikel 1 en artikel 2 aangewezen gebieden.

Artikel 5 en artikel 6 van het besluit bepalen dat er voor het gebied instandhoudingsdoelstellingen verwezenlijkt dienen te worden. De doelstelling van artikel 5 heeft betrekking op de in artikel 1 opgesomde soorten en habitattypen. De soorten en habitattypen waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn vastgesteld, zijn geselecteerd aan de hand van de criteria die destijds zijn gebruikt bij de aanmelding van de Habitatrichtlijngebieden in 2003. De doelstelling van artikel 6 heeft betrekking op de in artikel 2 opgesomde vogelsoorten. De vogels waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn vastgesteld, zijn geselecteerd aan de hand van de criteria die destijds zijn gebruikt bij de aanwijzing van de Vogelrichtlijngebieden in 2000.

In hoofdstuk 2 van deze nota van toelichting worden de aanwijzingen onder de Habitat- en Vogelrichtlijn kort toegelicht.

Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een gebiedsbeschrijving gegeven en wordt ingegaan op eventuele grenswijzigingen die zijn doorgevoerd nadat het gebied bij de Europese Commissie is aangemeld of die zijn doorgevoerd nadat het gebied als Vogelrichtlijngebied is aangewezen. Tevens wordt in hoofdstuk 3 de bij dit besluit behorende begrenzing toegelicht.

In hoofdstuk 4 wordt een opsomming gegeven van habitattypen en soorten waaraan het gebied zijn betekenis ontleent.

In hoofdstuk 5 worden de algemene instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd en worden de specifieke instandhoudingsdoelstellingen, genoemd in artikel 5 en 6, nader toegelicht. Er wordt aangegeven in welke richting de instandhoudingsdoelstelling zich zal moeten ontwikkelen. Daarvoor worden de termen “behoud”, “uitbreiding” of “verbetering” gebruikt. Voor een habitattype wordt de verdeling gemaakt in oppervlakte en kwaliteit, zodat de aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een habitattype altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van oppervlakte en van “behoud” of “verbetering” van kwaliteit wordt gegeven. Voor soorten is het leefgebied medebepalend en geldt een verdeling in omvang en kwaliteit leefgebied. De aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een soort is altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van omvang leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van kwaliteit van leefgebied ten behoeve van “behoud” of “uitbreiding” van de populatie.

Bij de nota van toelichting is een bijlage A gevoegd met illustraties van grenswijzigingen indien van toepassing; die illustraties laten zien welke terreindelen na de eerste aanwijzing zijn vervallen of zijn toegevoegd als onderdeel van de speciale beschermingszone in de zin van de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn. Anders dan de andere bijlage bij de toelichting maakt bijlage A geen integraal onderdeel uit van dit besluit, aangezien er sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet enkel nog rechten worden verleend aan de geometrische begrenzing.

Bijlage B omvat een nadere onderbouwing van de wijzigingen in Natura 2000-waarden waarvoor het gebied is aangewezen, van de selectie als Habitatrichtlijngebied en van de toewijzing van en wijzigingen in de instandhoudingsdoelstellingen.

Er is een appendix toegevoegd aan dit besluit waarin een toelichting wordt gegeven op de selectie- en begrenzingscriteria die bij de aanwijzing van het Vogelrichtlijngebied Duinen Ameland gebruikt zijn. Deze paragrafen komen uit de nota van toelichting van het Vogelrichtlijnbesluit.

C

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

2. AANWIJZINGEN HABITAT- EN VOGELRICHTLIJN

Artikel 1 van dit besluit voorziet in de aanwijzing van het gebied Duinen Ameland als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn (verder aangeduid als “Habitatrichtlijngebied”). Het gebied is in mei 2003 aangemeld volgens de procedure zoals opgenomen in artikel 4 van deze richtlijn, waarna het gebied in december 2004 door de Europese Commissie onder de naam “Duinen Ameland” en onder nummer NL2003057 is geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio. Het gebied is aangewezen voor vier prioritaire habitattypen in de zin van artikel 1 van de Habitatrichtlijn.

Artikel 2 van dit besluit voorziet in de aanwijzing van het gebied Duinen Ameland als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn (verder aangeduid als “Vogelrichtlijngebied”). Het gebied is op 7 april 2005 (DRR&R/2005/1065 II) aangewezen. Bij de Europese Commissie is dit gebied bekend onder nummer NL3009005. Duinen Ameland was al eerder bij besluit van 24 maart 2000 (N/2000/320) aangewezen als onderdeel van het Vogelrichtlijngebied “Waddeneilanden, Noordzeekustzone, Breebaart”, maar in beslissing op bezwaar van 7 april 2005 (DRR&R/2005/1065 II; Stcrt. 2005, nr. 69) is het in 2000 aangewezen gebied gesplitst in zes afzonderlijke Vogelrichtlijngebieden: Duinen Texel, Duinen Vlieland, Duinen Terschelling, Duinen Ameland, Duinen Schiermonnikoog en Noordzeekustzone.

Met betrekking tot het Vogelrichtlijngebied kan er in dit besluit naast mogelijke grenswijzigingen ook een wijziging plaatsvinden bij de vogelsoorten, waarvoor dit gebied destijds is aangewezen. Deze eventuele wijzigingen worden toegelicht in hoofdstuk 4 en bijlage B. In dit besluit worden alle vogelsoorten opgesomd waarvoor het gebied wordt geacht te zijn aangewezen.

Artikel 3 van dit besluit voorziet in de samenvoeging van de speciale beschermingszones tot één Natura 2000-gebied: Duinen Ameland (landelijk gebiedsnummer 005).

Sinds het Natura 2000-aanwijzingsbesluit van 30 januari 2009 zijn de speciale beschermingszones samengevoegd tot één Natura 2000-gebied: Duinen Ameland (landelijk gebiedsnummer 005).

Natura 2000 is het samenhangende Europees ecologisch netwerk bestaande uit de gebieden aangewezen onder de Habitatrichtlijn en onder de Vogelrichtlijn. Dit netwerk moet de betrokken natuurlijke habitattypen en leefgebieden van Habitatrichtlijn- en Vogelrichtlijnsoorten in een gunstige staat van instandhouding behouden of, in voorkomend geval, herstellen. De instandhoudingsdoelstellingen (artikel 5, artikel 6 en hoofdstuk 5) en de begrenzing zijn in algemene zin nader toegelicht in het Natura 2000 doelendocument (2006)2. Dit document geeft het beleidskader van de geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen weer en de daarbij gehanteerde systematiek.

Beschrijvingen van habitattypen en (vogel)soorten waarvoor doelen zijn vastgesteld, zijn opgenomen in het Natura 2000 profielendocument (2008)3. Voor de beschrijving van de grutto als broedvogel is tegelijkertijd met de publicatie van het wijzigingsbesluit van 2025 een profiel gepubliceerd.

Het Natura 2000-gebied Duinen Ameland ligt in de provincie Fryslân en behoort tot het grondgebied van de gemeente Ameland.

D

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

3.2 Landschappelijke context en kenmerken begrenzing

Duinen Ameland behoort tot het Natura 2000-landschap “Duinen”.

De ligging van de habitattypen en van de leefgebieden van de soorten (paragraaf 4.4) waarvoor het gebied is aangewezen, vormt het uitgangspunt voor de begrenzing van de Habitatrichtlijngebieden. Dit is inclusief terreindelen die in kwaliteit zijn achteruitgegaan of gedegenereerd. Daarnaast omvat het begrensde gebied ook natuurwaarden die integraal onderdeel uitmaken van de ecosystemen waartoe de betreffende habitattypen en leefgebieden van soorten behoren, alsmede terreindelen (incl. nieuwe natuur) die noodzakelijk worden geacht om de betreffende habitattypen en leefgebieden van soorten in stand te houden en te herstellen4.

Bij de keuze en de afbakening van de gebieden is geen rekening gehouden met andere vereisten dan die verband houden met de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna5.

De grenzen van een Vogelrichtlijngebied worden bepaald door het gebruik dat de aanwezige bijlage I-soorten, en/of trekkende watervogels, en/of overige trekkende vogels ervan maken, waarbij wordt uitgegaan van landschapsecologische eenheden en de biotoopeisen van de betrokken vogelsoorten. Het gebied Duinen Ameland is aangewezen als Vogelrichtlijngebied vanwege de aanwezigheid van kustduinen die het leefgebied vormen van een aantal in artikel 4 van de richtlijn bedoelde vogelsoorten, voor zover het gaat om de soorten die in het besluit van 2009 waren aangewezen (en dus niet om de grutto als waarvoor het gebied in 2025 is aangewezen).

Het is een gebied dat het leefgebied vormt van soorten van Bijlage I van de Vogelrichtlijn (art. 4.1) en dat tevens fungeert als broedgebied van andere trekvogelsoorten (art. 4.2). De begrenzing van het Vogelrichtlijngebied is zo gekozen dat een in landschapsecologisch opzicht samenhangend geheel is ontstaan dat - in samenhang met Vogelrichtlijngebied Waddenzee uit 1991 - voorziet in de beschermingsbehoefte met betrekking tot het voortbestaan en/of voortplanten van bedoelde vogelsoorten6.

E

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

4.2.3 Vogelrichtlijn: vogelsoorten (bijlage I en artikel 4.2)

Het gebied is aangewezen voor de volgende soorten opgenomen in bijlage I van de Vogelrichtlijn:

A021

Roerdomp (Botaurus stellaris)

A081

Bruine Kiekendief (Circus aeruginosus)

A082

Blauwe Kiekendief (Circus cyaneus)

A119

Porseleinhoen (Porzana porzana)

A222

Velduil (Asio flammeus)

A338

Grauwe Klauwier (Lanius collurio)

Verder is het gebied aangewezen voor de volgende andere geregeld voorkomende trekvogels waarvoor het gebied van betekenis is als broed-, rui- en/of overwinteringsgebied en rustplaatsen in hun trekzones (artikel 4.2):

A063

Eider (Somateria mollissima)

A156

Grutto (Limosa limosa)

A277

Tapuit (Oenanthe oenanthe)

A295

Rietzanger (Acrocephalus schoenobaenus)

Wijzigingen ten opzichte van de aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (2005) zijn verklaard in bijlage B.2 van deze nota van toelichting.

F

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

5.1 Inleiding

Het ecologisch netwerk Natura 2000 moet de betrokken natuurlijke habitats en leefgebieden van soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding behouden of in voorkomend geval herstellen. Onder het begrip “instandhouding” wordt een geheel aan maatregelen verstaan die nodig zijn voor het behoud of herstel van natuurlijke habitats en populaties van wilde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding. Ingevolge artikel 4, vierde lid, Habitatrichtlijn worden bij aanwijzing als Habitatrichtlijngebied “tevens de prioriteiten vast[gesteld] gelet op het belang van de gebieden voor het in een gunstige staat van instandhouding behouden of herstellen van een type natuurlijke habitat […] of van een soort […] alsmede voor de coherentie van Natura 2000 en gelet op de voor dat gebied bestaande dreiging van achteruitgang en vernietiging”.

Deze bepaling is in artikel 3.58, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) nader uitgewerkt. Op grond van dit artikel bestaat de verplichting om in een aanwijzing doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van leefgebieden van vogelsoorten dan wel doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van natuurlijke habitats of populaties van de in het wild levende dier- en plantensoorten op te nemen. Om die reden zijn voor elk Natura 2000-gebied instandhoudingsdoelstellingen ontwikkeld, waarbij per habitattype en per (vogel)soort is uitgegaan van landelijke doelen en de bijdrage die een gebied redelijkerwijs kan leveren voor het bereiken van een gunstige staat van instandhouding op landelijk niveau. Tevens is daarbij aangegeven welke habitattypen en/of soorten ten koste mogen gaan van andere habitattypen en soorten.

Niet alle instandhoudingsdoelstellingen zijn in dit aanwijzingsbesluit gekwantificeerd (daarvoor moet een habitatkaart of beheerplan worden geraadpleegd). In die gevallen is het voor het bepalen van wat in de instandhoudingsdoelstellingen onder “behoud' dan wel “uitbreiding” of “verbetering” moet worden verstaan belangrijk te weten wat de referentiesituatie (of “nulsituatie”) is waarmee deze termen moeten worden vergeleken. Dat is eveneens van belang voor het handhaven van het verslechteringsverbod. De situatie ten tijde van het publiceren van een aanwijzingsbesluit is bepalend voor wat onder “behoud” moet worden verstaan en vanaf welk niveau “uitbreiding” en “verbetering” nagestreefd moet worden. De instandhoudingsdoelstellingen die niet geconcretiseerd zijn moeten dus zó begrepen worden, dat het behoudsniveau van de habitattypen en soorten betrekking heeft op oppervlakte en kwaliteit, respectievelijk omvang en kwaliteit leefgebied en omvang populatie, zoals aanwezig op de datum van aanwijzen. Dit is tevens het niveau van waaraf “uitbreiding” en “verbetering” nagestreefd moet worden. Voor specifiek de grutto geldt 2025 als referentiedatum, aangezien in dat jaar voor de soort een nieuwe instandhoudingsdoelstelling is opgenomen.

Voor een habitattype wordt de verdeling gemaakt in oppervlakte en kwaliteit, zodat de aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een habitattype altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de oppervlakte en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit wordt gegeven.

Voor soorten is het leefgebied medebepalend en geldt een verdeling in omvang en kwaliteit van het leefgebied.17 De aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een soort, waarvan het populatiedoel niet is geconcretiseerd met een getal, is altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de omvang van het leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit van het leefgebied voor “behoud” of “uitbreiding” van de populatie. De aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een vogelrichtlijnsoort waarbij het populatiedoel is geconcretiseerd met een getal is het doel in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de omvang van het leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een geconcretiseerde populatieomvang.18 In deze formulering wordt er met de woorden “voor” of “met een draagkracht voor” een koppeling aangebracht tussen de doelcomponent leefgebied en de doelcomponent populatie. Dat heeft zijn oorzaak in het feit dat maatregelen in de regel aangrijpen op het leefgebied van de soort en niet op de soort zelf (het directe effect op het leefgebied werkt via het leefgebied indirect door op de soort). Dat laat echter onverlet dat ook de populatieomvang tot de instandhoudingsdoelstelling behoort en niet slechts van ondergeschikt of indicatief belang is.19

In bijlage B.4 van deze nota van toelichting is een overzicht opgenomen van alle gebiedsdoelstellingen per habitattype en per (vogel)soort.

Voor de Natura 2000-gebieden zullen in beheerplannen instandhoudingsmaatregelen worden uitgewerkt die beantwoorden aan de gebiedsspecifieke ecologische vereisten van de betrokken natuurlijke habitats en soorten.

Als verdere invulling van het stellen van prioriteiten zijn voor de acht onderscheiden Natura 2000-landschappen20 op grond van de daar voorkomende habitattypen en soorten, hun landelijke betekenis van deze waarden binnen het betreffende landschap, de belangrijkste verbeteropgaven en de beïnvloedingsmogelijkheden, kernopgaven geformuleerd. Per landschap omvatten ze de belangrijkste behoud- en herstelopgaven. De kernopgaven stellen prioriteiten (“richting geven”) en geven overeenkomsten en verschillen tussen en binnen de gebieden aan. Zij hebben in het bijzonder betrekking op habitattypen en soorten die sterk onder druk staan en/of waarvoor Nederland van groot of zeer groot belang is. De kernopgaven worden per Natura 2000-landschap behandeld en opgesomd in hoofdstuk 5 van het Natura 2000 doelendocument (2006). In bijlage B.4 van deze nota van toelichting is een overzicht opgenomen van alle gebiedsdoelstellingen per habitattype en per (vogel)soort.

G

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

5.5 Vogelrichtlijn: broedvogels

A021

Roerdomp

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 2 paren.

Toelichting

In de jaren tachtig broedden maximaal 6 paren (1987). Daarna fluctueerde het aantal tussen 0 en 3. In de periode 2001-2003 broedden jaarlijks 2-3 paren op Ameland. Het gebied levert onvoldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie, maar draagt wel bij aan de draagkracht in de regio Waddeneilanden ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie.

A063

Eider

Doel

Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 100 paren.

Toelichting

Na de vestiging van de eider in het open duin in de jaren dertig was de soort aanvankelijk zeer schaars. Vanaf de jaren vijftig zijn de aantallen toegenomen tot ruim 200 paren in het begin van de jaren tachtig (maximaal 275 in 1984). Daarna fluctueerde het aantal tussen de 100 en 235. Vervolgens trad een afname op met in 2003 nog slechts 25 paren. Het Waddengebied waaronder Ameland levert veruit de belangrijkste bijdrage aan het landelijke doel. Gezien de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is als doel uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied geformuleerd. Het gebied kan voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie gaan leveren.

A081

Bruine kiekendief

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 40 paren.

Toelichting

Na de hervestiging van de bruine kiekendief als regelmatige broedvogel in de natte duinvalleien aan het eind van de jaren zeventig is de populatie steeds verder toegenomen tot een maximum van 45 paren in 2001. In de periode 1999-20003 kwamen gemiddeld 40 paren tot broeden. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding is behoud voldoende. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie.

A082

Blauwe kiekendief

Doel

Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 20 paren.

Toelichting

Vanaf de vestiging in het open duin in 1940, is de blauwe kiekendief toegenomen tot maximaal 26 paren in 1990. Vanaf halverwege de jaren negentig heeft een sterke terugval opgetreden. In de periode 2000-2003 zijn jaarlijks 3 tot 5 paren waargenomen. Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is als doel uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied geformuleerd. Het gebied kan voldoende draagkracht gaan leveren voor een sleutelpopulatie.

A119

Porseleinhoen

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van 2 paren.

Toelichting

De porseleinhoen is altijd een zeer schaarse broedvogel geweest van vochtige duinvalleien met hooguit enkele paren. Gezien de geringe oppervlakte potentieel biotoop is een behoudsdoelstelling geformuleerd. Het gebied kan onvoldoende draagkracht leveren voor een sleutelpopulatie.

A156

Grutto

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van tenminste 25 broedparen.

Toelichting

De grutto broedt al geruime tijd in dit gebied. De populatie had een negatieve trend, maar lijkt in ieder geval vanaf 2012 stabiel met een huidig aantal van 25 broedparen. De grutto’s broeden in vochtige graslanden op de laag gelegen overgangen naar de polders. Hoewel de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding van de populatie uitbreiding van de populatie noodzakelijk zouden kunnen maken, is vanwege een gebrek aan potentie voor uitbreiding behoud van de huidige 25 broedparen voldoende. Uitbreiding van de populatie is niet mogelijk, omdat er onvoldoende mogelijkheden zijn om middels gericht beheer het leefgebied van de grutto te verbeteren of uit te breiden. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie.

A222

Velduil

Doel

Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 20 paren.

Toelichting

Tot begin jaren negentig was de velduil een broedvogel van het open duin in fluctuerende aantallen, doch zonder een eenduidige trend. De broedvogelaantallen wisselden met de stand van de veldmuis (Ameland is het enige Waddeneiland waar veldmuizen voorkomen). Een absoluut topjaar was 1989 met 42 paren. In daljaren zakte het aantal onder de 20 paren. Vanaf halverwege de jaren negentig is een sterke terugval opgetreden met een voorlopig minimum van 2 paren in 2002. Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is als doel uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied geformuleerd. Het gebied kan voldoende draagkracht gaan leveren voor een sleutelpopulatie.

A277

Tapuit

Doel

Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 100 paren.

Toelichting

Vermoedelijk was het aantal broedparen van de tapuit in het open duin stabiel tot eind jaren tachtig (120-140 paren). Daarna volgde echter een sterke afname. Toch is het momenteel het belangrijkste broedgebied in Nederland (met 56 paren in 2001, 39 in 2002 en 35 in 2003). Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding wordt landelijk herstel nagestreefd. Gezien de historische potentie van het leefgebied kan het gebied bijdragen aan de landelijke instandhoudingdoelstelling; eind jaren tachtig werden meer dan 100 broedparen waargenomen. Het gebied kan voldoende draagkracht gaan leveren voor een sleutelpopulatie.

A295

Rietzanger

Doel

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 230 paren.

Toelichting

De rietzanger is vermoedelijk pas een broedvogel van de natte duinvalleien sinds halverwege de vorige eeuw. In de jaren tachtig werd het gewenste niveau voor een sleutelpopulatie overschreden, bijvoorbeeld in 1987 waarin in de Lange Duinen 264 paren werden geteld. Voor de periode 1999-2003 wordt het gemiddeld aantal paren geschat op 230. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding met betrekking tot populatieomvang is behoud voldoende. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie.

A338

Grauwe klauwier

Doel

Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 5 paar.

Toelichting

De grauwe klauwier is van oudsher een broedvogel van het gevarieerde duinlandschap in aantallen die altijd onder het niveau van een sleutelpopulatie bleven (maximaal 30 paren begin jaren zeventig). Daarna was de populatie stabiel tot eind jaren tachtig waarna een geleidelijke afname inzette. In 1998 werd het laatste broedgeval vastgesteld. Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is als landelijk doel uitbreiding van de populatie geformuleerd. Gezien de historische potentie kan het gebied bijdragen aan de landelijke instandhoudingdoelstelling. Het gebied telde eind jaren tachtig nog 20-25 broedparen. In de periode 1993- 1997 broedden gemiddeld 5 paren in het gebied.

H

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

B.2 Wijzigingen in vogelsoorten ten opzichte van aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (2005) en/of het ontwerpbesluit (2007) (paragraaf 4.2.3)

De vogelsoorten waarvoor het gebied in 2005 is aangewezen, zijn indertijd ontleend aan SOVON (2000)21. De numerieke criteria die daarin zijn opgenomen zijn ontleend aan de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000)22. Een gebied wordt slechts aangewezen voor de soorten waarvoor het gebied van landelijke betekenis is. Hiervan is in beginsel sprake indien het gebied minstens 1% van de landelijke broedpopulatie herbergt, indien minstens 0,1% van de biogeografische populatie geregeld in het gebied verblijft of indien het gebied in combinatie met andere gebieden voldoende bijdrage kan leveren aan een sleutelpopulatie. Om ecologische redenen, die in voorkomende gevallen hieronder zijn vermeld, is soms van deze algemene criteria afgeweken. Voor eventuele toevoeging of verwijdering van vogelsoorten is gebruik gemaakt van SOVON & CBS (2006) 23 waarin de ontwikkeling van vogelaantallen in de laatste decennia is beschreven. Dit rapport heeft ten grondslag gelegen aan de formulering van de instandhoudingsdoelstellingen voor de Vogelrichtlijnsoorten. In bijlage 1 van dit rapport zijn de verschillen aangegeven tussen de soortenlijsten per gebied die in beide aangehaalde rapporten zijn opgenomen. Deze werkwijze heeft voor de vogellijst van dit gebied de volgende consequentie:

  • In aanvulling op de oorspronkelijke aanwijzing (2005) als Vogelrichtlijngebied maar conform het ontwerpbesluit (2007) is het gebied ook aangewezen voor één vogelsoort van bijlage I: roerdomp (A021). Het gebied is belangrijk vanwege de bijdrage aan de draagkracht in de regio Waddeneilanden ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie voor deze soort.

  • In aanvulling op het Natura 2000-aanwijzingsbesluit (2009) is in 2025 de volgende trekvogelsoort zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn toegevoegd als broedvogel: grutto (A156). Het gebied herbergde minstens 0,1% van de biogeografische populatie in de periode 2016-2021.

I

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

B.3 Toepassing selectiecriteria Habitatrichtlijngebieden (paragraaf 4.3)

In dit onderdeel wordt voor elk habitattype en soort waarvoor het onderhavige gebied aan de selectiecriteria voldoet (zie paragraaf 4.3), een overzicht gegeven van alle daarvoor kwalificerende gebieden. Dit gebeurt zoveel mogelijk in de vorm van een tabel met de gebieden die aan de selectiecriteria voldoen, onder vermelding van de relatieve bijdrage. Dit is de bijdrage van het gebied aan de landelijke instandhoudingsdoelstelling voor het habitattype of de soort. In het geval van habitattypen betreft dit het actuele aandeel van de landelijke oppervlakte dat in het gebied aanwezig is. In geval van soorten is dit het aandeel van de landelijke populatie dat (geregeld) in het gebied aanwezig is. Afhankelijk van de soort wordt dit afgemeten aan getelde aantallen (vogels, grote zoogdieren, sommige planten) of aantal bezette plekken of kilometerhokken. Er is gebruik gemaakt van de volgende klasse-indeling:

A1 = 15-30%, A2 = 30-50%, A3 = 50-75% en A4 = > 75%;

B1 = 2-6% en B2 = 6-15%;

C < 2%

In de kolom Bronvermelding zijn de terreinbeherende organisaties, andere instanties en bronnen vermeld, waaraan de oppervlaktecijfers en aantallen zijn ontleend onder vermelding van de jaren waarin deze zijn verzameld of gepubliceerd. Verklaring gebruikte afkortingen: AWD = Waternet, beheerder Amsterdamse Waterleidingduinen, DEF = Ministerie van Defensie, DHB = Dienst Stadsbeheer (Den Haag), DZH = Duinwaterbedrijf Zuid-Holland (beheerplan), LNH = Landschap Noord-Holland, NM = Natuurmonumenten, NPZK = Nationaal Park Zuid- Kennemerland, PWN = Provinciaal Waterleidingbedrijf Noord-Holland, RWS = Rijkswaterstaat (kwelderkartering), SBB = Staatsbosbeheer, V&W = Ministerie Verkeer & Waterstaat, ZLD = provincie Zeeland, TOP10 = Topografische kaart 1: 10.000 (* = aangevuld met andere bronnen).

  • Het gebied behoort tot één van de belangrijkste gebieden voor de habitattypen:

Voor de aanmelding van Habitatrichtlijngebieden (2003) zijn voor het habitattype witte duinen (H2120) de volgende vijf gebieden geselecteerd: Waddenzee (001), Duinen Terschelling (004), Duinen Ameland (005), Duinen Schiermonnikoog (006) en Duinen Goeree & Kwade Hoek (101)24. Op grond van de huidige kennis voldoen de volgende gebieden aan het criterium van “belangrijkste gebieden”: Waddenzee (001), Duinen en Lage Land Texel (002), Duinen Terschelling (004), Duinen Ameland (005) en Noordhollands Duinreservaat (087). Deze gebieden herbergen meer dan 150 ha van dit habitattype. Zwin & Kievittepolder (123) kan hieraan als grensoverschrijdend gebied worden toegevoegd. Het gebied grenst aan het door Vlaanderen aangemelde “SBZ Duinen inclusief IJzermonding en Zwin” (420 ha) met onder meer dit habitattype.

H2140 – *Duinheiden met kraaihei

Landelijke oppervlakte ca. 1.700 ha

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Relatieve bijdrage

Bronvermelding

004

Duinen Terschelling

A2 (30-50%)

SBB 1999

002

Duinen en Lage Land Texel

A1 (15-30)%

SBB 2005-06, DEF 2004

086

Schoorlse Duinen

B2 (6-15%)

SBB 1993, 2000, 2002*

085

Zwanenwater & Pettemerduinen

B2 (6-15%)

NM, SBB*

003

Duinen Vlieland

B1 (2-6%)

SBB 2005

087

Noordhollands Duinreservaat

B1 (2-6%)

PWN 1992 en 2001*

005

Duinen Ameland

C (<2%)

SBB 1998, RWS 1997 en 2003

006

Duinen Schiermonnikoog

C (<2%)

NM, RWS 1997 en 2004*

084

Duinen Den Helder – Callantsoog

C (<2%)

LNH 2004-2005

Voor de aanmelding van Habitatrichtlijngebieden (2003) zijn voor dit habitattype de volgende zeven gebieden geselecteerd: Duinen en Lage Land Texel (002)25, Duinen Vlieland (003), Duinen Terschelling (004), Duinen Ameland (005), Zwanenwater & Pettemerduinen (085)26, Schoorlse Duinen (086)27 en Noordhollands Duinreservaat (087). Ten tijde van deze aanmelding was het habitattype niet in subtypen verdeeld. In het Natura 2000 doelendocument (2006) worden voor dit habitattype twee subtypen onderscheiden, namelijk duinheiden met kraaihei, vochtig (H2140A) en duinheiden met kraaihei, droog (H2140B). Op grond van de beschikbare oppervlaktegegevens is differentiatie naar de twee subtypen (nog) niet mogelijk, waardoor thans de belangrijkste gebieden voor het habitattype als geheel in bovenstaande tabel zijn vermeld. Naast de zeven gebieden in de oorspronkelijke selectie blijkt het habitattype in nog twee gebieden aanwezig: Duinen Schiermonnikoog (006) en Duinen Den Helder – Callantsoog (084). Het totaal komt hiermee op negen gebieden. Hiervan bevat Duinen Terschelling veruit het grootste voorkomen van dit habitattype in ons land, met bijna 50% van de landelijke oppervlakte.

H2150 – *Duinheiden met struikhei

Landelijke oppervlakte ca. 140 ha

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Relatieve bijdrage

Bronvermelding

004

Duinen Terschelling

A2 (30-50%)

SBB 1999

002

Duinen en Lage Land Texel

A1 (15-30%)

SBB 2005-06, DEF 2004

087

Noordhollands Duinreservaat

A1 (15-30%)

PWN 1992 en 2001*

005

Duinen Ameland

B2 (6-15%)

SBB 1998, RWS 1997 en 2003

116

Kop van Schouwen

B2 (6-15%)

ZLD 2007, SBB 2008

003

Duinen Vlieland

B1 (2-6%)

SBB 2005

088

Kennemerland-Zuid

C (<2%)

NPZK, PWN, AWD, SBB*

099

Solleveld & Kapittelduinen

C (<2%)

Arcadis/Alterra 2008

098

Westduinpark & Wapendal

C (<2%)

DSB 2003

Voor de aanmelding van Habitatrichtlijngebieden (2003) zijn voor dit habitattype de volgende vier gebieden geselecteerd: Kennemerland-Zuid (088), Westduinpark & Wapendal (098), Solleveld28 en Kop van Schouwen (116). Ten gevolge van het beschikbaar komen van meer kwantitatieve gegevens is gebleken dat dit prioritaire habitattype in totaal in negen gebieden voorkomt. Met name Duinen Terschelling (004) bevat een aanzienlijke oppervlakte duinheiden met struikhei. Dit gebied blijkt hiermee het belangrijkste gebied voor dit habitattype te zijn.

Ook Duinen en Lage Land Texel (002) en Noordhollands Duinreservaat (087) blijken door het beschikbaar komen van nieuwe informatie meer dan 15% van de landelijke oppervlakte te bevatten. Verder is dit habitattype toegevoegd aan Duinen Ameland en Duinen Vlieland die respectievelijk 6 tot 15% en 2 tot 6% van de landelijke oppervlakte bevatten.

H2170 – Kruipwilgstruwelen

Landelijke oppervlakte ca. 900 ha

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Relatieve bijdrage

Bronvermelding

004

Duinen Terschelling

A1 (15-30%)

SBB 1999

115

Grevelingen

A1 (15-30%)

SBB 2003

002

Duinen en Lage Land Texel

B2 (6-15%)

SBB 2005-06, DEF 2004

005

Duinen Ameland

B2 (6-15%)

SBB 1998, RWS 1997 en 2003

006

Duinen Schiermonnikoog

B1 (2-6%)

RWS 1997

Ten tijde van de aanmelding van Habitatrichtlijngebieden (2003) werden voor dit habitattype twee subtypen onderscheiden waarbij voor elk subtype drie gebieden zijn geselecteerd. Voor het verbond der wilgenbroekstruwelen: Duinen Ameland (005), Duinen Terschelling (004) en Zwanenwater & Pettemerduinen (085)29, en voor het kraaihei-verbond: Duinen Schiermonnikoog (006), Duinen Terschelling (004) en Duinen en Lage Land Texel (002)30. In de huidige interpretatie van het habitattype kruipwilgstruwelen worden geen subtypen meer onderscheiden. Op basis van nieuwe informatie kunnen de vijf in de tabel genoemde gebieden thans als belangrijkste worden aangemerkt. Dit zijn de gebieden met veruit de grootste oppervlakten en/of de beste kwaliteit van dit habitattype. Vergelijkbare oppervlakten als op Duinen Schiermonnikoog zijn aanwezig in Noordhollands Duinreservaat (087) en Kop van Schouwen (116) maar dit betreft minder soortenrijke vegetaties als op Schiermonnikoog. Samen herbergen deze vijf gebieden zo’n 70% van de landelijke oppervlakte.

H2190A – Vochtige duinvalleien, open water

Landelijke oppervlakte ca. 400 ha

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Relatieve bijdrage

Bronvermelding

088

Kennemerland-Zuid

A1 (15-30%)a

NPZK, PWN, AWD, SBB*

085

Zwanenwater & Pettemerduinen

B2 (6-15%)

NM, SBB*

002

Duinen en Lage Land Texel

B2 (6-15%)

SBB 2005-06, DEF 2004

100

Voornes Duin

R (B2, 6-15%)b

Aanwijzingsbesluit 2008

Exclusief infiltratiekanalen zonder voor dit subtype karakteristieke vegetatie.

De letter “R” in deze kolom geeft aan dat het gebied is geselecteerd teneinde een voldoende regionale spreiding te verkrijgen binnen het landelijke verspreidingsgebied van het subtype.

Ten tijde van de aanmelding van Habitatrichtlijngebieden (2003) werd het open water in de duinen onderverdeeld in drie plantensociologische verbonden, waarbij toentertijd voor elk drie gebieden zijn geselecteerd. Dit betreft de volgende gebieden: Duinen en Lage Land Texel (002)31, Duinen Terschelling (004), Duinen Ameland (005), Kennemerland-Zuid (088), Voornes Duin (100) en Kop van Schouwen (116). In het Natura 2000 doelendocument (2006) vallen deze drie verbonden onder het subtype vochtige duinvalleien open water (H2190A). Op grond van de huidige kennis kunnen de volgende gebieden als de drie belangrijkste voor dit subtype worden beschouwd: Duinen en Lage Land Texel, Zwanenwater & Pettemerduinen32 (085) en Kennemerland-Zuid afgemeten aan de in de gebieden aanwezige oppervlakten. Uit het oogpunt van geografische spreiding kan daaraan nog Voornes Duin worden toegevoegd.

H2190C – Vochtige duinvalleien, kalkarm

Landelijke oppervlakte ca.120 ha

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Relatieve bijdrage

Bronvermelding

004

Duinen Terschelling

A1 (15-30%)

SBB 1999

003

Duinen Vlieland

A1 (15-30%)

SBB 2005

005

Duinen Ameland

A1 (15-30%)

SBB 1998, RWS 1997 en 2003

Voor de aanmelding van Habitatrichtlijngebieden (2003) zijn de drie volgende gebieden voor dit subtype, indertijd het Verbond van Zwarte Zegge (Caricion nigrae), geselecteerd: Duinen Terschelling (004), Zwanenwater & Pettemerduinen (085)33 en Duinen en Lage Land Texel (002)34. Ten gevolge van het beschikbaar komen van meer kwantitatieve gegevens voldoen de volgende gebieden thans aan het criterium van “belangrijkste gebieden”: Duinen Terschelling (004), Duinen Vlieland (003) en Duinen Ameland (005). Thans hebben deze gebieden gemeten aan de kwaliteit en de aanwezige oppervlakte de grootste relatieve bijdrage aan het habitattype. De volledige variatie van het subtype komt op de Waddeneilanden voor inclusief de gradiënten naar vochtige kraaiheide (H2140A).

H2190D – Vochtige duinvalleien, hoge moerasplanten

Landelijke oppervlakte ca. 300 ha

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Relatieve bijdrage

Bronvermelding

085

Duinen Zwanewater en Pettemerduinen

A1 (15-30%)

NM, SBB*

005

Duinen Ameland

B2 (6-15%)

SBB 1998, RWS 1997 en 2003

002

Duinen en Lage Land Texel

B2 (6-15%)

SBB 2005-06, DEF 2004

101

Duinen Goeree & Kwade Hoek

R (B1, 2-6%)a

NM 2007, RWS 2000

  • (a)

    De letter “R” in deze kolom geeft aan dat het gebied is geselecteerd teneinde een voldoende regionale spreiding te verkrijgen binnen het landelijke verspreidingsgebied van het subtype.

Bij de aanmelding van Habitatrichtlijngebieden (2003) is het Verbond der grote Zeggen niet als apart subtype opgenomen. Uit de Europese interpretatie van het habitattype blijkt echter dat riet- en andere oevervegetaties in duinvalleien ook tot het habitattype worden gerekend35. Voor het habitattype vochtige duinvalleien, hogere moerasplanten (H2190D), zijn de drie belangrijkste gebieden, afgemeten aan kwaliteit en de in de gebieden aanwezige oppervlakten: Duinen en Lage Land Texel (002)36, Duinen Ameland (005) en Zwanenwater & Pettemerduinen (085)37. Duinen Vlieland (003) heeft ook een relatief grote oppervlakte maar dit omvat veel rietvegetaties in de Kroon’s Polders, die in kwalitatieve zin onderdoen voor de gevarieerde moerasplantenvegetaties in Duinen Texel en Duinen Ameland.

Uit het oogpunt van geografische spreiding kan daaraan nog Duinen Goeree & Kwade Hoek (101)38 worden toegevoegd. Binnen deze regio komt dit subtype verder nog voor in de gebieden Voornes Duin (100) en Manteling van Walcheren (117), maar verreweg de grootste oppervlakte ervan wordt aangetroffen in Duinen Goeree & Kwade Hoek.

J

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

B.4.1 Habitatrichtlijn: habitattypen

H1330A – Schorren en zilte graslanden, buitendijks

Landelijke doelstelling: behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-nr

Natura 2000-gebied

Doel oppervlakte

Doel kwaliteit

Relatieve bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

behoud

verbetering

A3

Aanwijzingsbesluit

002

Duinen en Lage Land Texel

behoud

behoud

B1

Aanwijzingsbesluit

003

Duinen Vlieland

behoud

behoud

C

Aanwijzingsbesluit

004

Duinen Terschelling

behoud

behoud

C

Aanwijzingsbesluit

005

Duinen Ameland

behoud

behoud

C

conform ontwerp-wijzigingsbesluit

006

Duinen Schiermonnikoog

behoud

behoud

C

wijzigingsbesluit x

007

Noordzeekustzone

behoud

behoud

C

Aanwijzingsbesluit

088

Kennemerland-Zuid

behoud

behoud

C

Aanwijzingsbesluit

101

Duinen Goeree & Kwade Hoek

behoud

behoud

C

Aanwijzingsbesluit

113

Voordelta

behoud

behoud

C

Aanwijzingsbesluit

116

Kop van Schouwen

behoud

behoud

C

Wijzigingsbesluit

118

Oosterschelde

behoud

behoud

B1

Aanwijzingsbesluit

122

Westerschelde & Saeftinghe

uitbreiding

verbetering

A1

Aanwijzingsbesluit

123

Zwin & Kievittepolder

behoud

verbetering

C

Aanwijzingsbesluit

Vrijwel alle kweldergebieden langs de Nederlandse kust zijn Habitatrichtlijngebied. Dit betekent dat het overgrote deel van dit habitattype zich bevindt binnen het landelijke Natura 2000-netwerk (>95% van de landelijke oppervlakte). De landelijke staat van instandhouding voor het habitattype schorren en zilte graslanden, buitendijks (subtype A) is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als respectievelijk “gunstig” en “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Waddenzee (001) en Westerschelde & Saeftinghe (122) herbergen tezamen meer dan 80% van de landelijke oppervlakte en kunnen daarmee ook de grootste bijdrage leveren aan de herstelopgave. In de andere gebieden is het habitattype reeds in goede kwaliteit aanwezig (dus behoud is voldoende) of is herstel waarschijnlijk niet mogelijk gegeven de getijdendemping ten gevolge van de aanleg van de stormvloedkering (Oosterschelde (118)). In Zwin & Kievittepolder (123) daarentegen wordt verbetering kwaliteit, door toename aan dynamiek als gevolg van de uitbreiding van het gebied, wel mogelijk geacht. In het westelijke deel van de Westerschelde wijkt de oppervlakte kwelders sterk af van de natuurlijke situatie. Hier vindt nog steeds afbraak van schorren plaats. Daarom wordt hier uitbreiding van de oppervlakte nagestreefd. Met deze gebiedsdoelstellingen wordt de landelijke doelstelling voldoende afgedekt.

H2120 – Witte duinen

Landelijke doelstelling: behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit a

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

oppervlakte

Doel

kwaliteit

Relatieve

bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

behoud

behoud

B2

conform ontwerp

002

Duinen en Lage Land Texel

behoud

behoud

B2

conform ontwerp

003

Duinen Vlieland

behoud

behoud

B1

conform ontwerp

004

Duinen Terschelling

behoud

behoud

B2

conform ontwerp

005

Duinen Ameland

behoud

behoud

B2

conform ontwerp

006

Duinen Schiermonnikoog

behoud

behoud

B1

conform ontwerp

007

Noordzeekustzone

 
 
 

doel vervallen

084

Duinen Den Helder – Callantsoog

behoud

verbetering

B1

ontwerpbesluit

085

Zwanenwater & Pettemerduinen

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

086

Schoorlse Duinen

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

087

Noordhollands Duinreservaat

uitbreiding

verbetering

B2

ontwerpbesluit

088

Kennemerland-Zuid

uitbreiding

verbetering

B1

ontwerpbesluit

096

Coepelduynen

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

097

Meijendel & Berkheide

behoud

verbetering

B1

ontwerpbesluit

099

Solleveld & Kapittelduinen

behoud

behoud

B1

ontwerpbesluit

100

Voornes Duin

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

101

Duinen Goeree & Kwade Hoek

behoud

behoud

B1

aanwijzingsbesluit

116

Kop van Schouwen

behoud

verbetering

B1

ontwerpbesluit

117

Manteling van Walcheren

behoud

behoud

B1

doel toegevoegd

122

Westerschelde & Saeftinghe

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

123

Zwin & Kievittepolder

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

  • (a)

    Verbetering kwaliteit wordt vooral nagestreefd in de duinen van de vastelandskust en het Deltagebied.

Vrijwel alle duingebieden langs de Nederlandse kust zijn Habitatrichtlijngebied. Dit betekent dat het overgrote deel van dit habitattype zich bevindt binnen het landelijke Natura 2000-netwerk (> 95% van de landelijke oppervlakte).

De landelijke staat van instandhouding voor het habitattype witte duinen is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als respectievelijk “gunstig” en “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. De doelstelling van verbetering kwaliteit wordt nagestreefd door het optimaliseren van verstuiving. In de gebieden waar deze ontwikkeling conflicteert met de veiligheid van het achterliggende land is geen verbeterdoelstelling neergelegd (zoals in Duinen Goeree & Kwade Hoek (101)). In het Waddengebied komt het habitattype reeds over een groot oppervlakte en in goede kwaliteit voor. Ook voor deze gebieden is een behoudsopgave geformuleerd.

Voor de gebieden langs de (Noord-)Hollandse kust (Schoorlse Duinen (086), Noordhollands Duinreservaat (087) en Kennemerland-Zuid (088)) is, in tegenstelling tot het landelijk doel, gekozen voor de doelstelling uitbreiding oppervlakte. Vanwege de grote breedte van het duingebied is uitbreiding van witte duinen in deze gebieden goed mogelijk. Dit is vooral van belang voor de uitbreidingsopgave van het prioritaire type grijze duinen (*H2130).

H2130A – *Grijze duinen, kalkrijk

Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

oppervlakte

Doel

kwaliteit

Relatieve

bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

behoud

behoud

C

doel toegevoegd

002

Duinen en Lage Land Texel

uitbreiding

verbetering

B1

doel aangepast a

003

Duinen Vlieland

behoud

behoud

C

doel toegevoegd

004

Duinen Terschelling

behoud

behoud

B1

doel toegevoegd

005

Duinen Ameland

behoud

behoud

C

conform ontwerp

006

Duinen Schiermonnikoog

behoud

behoud

C

conform ontwerp

087

Noordhollands Duinreservaat

uitbreiding

verbetering

A1

ontwerpbesluit

088

Kennemerland-Zuid

uitbreiding

verbetering

A2

ontwerpbesluit

096

Coepelduynen

behoud

behoud

B1

ontwerpbesluit

097

Meijendel & Berkheide

uitbreiding

verbetering

B2

ontwerpbesluit

098

Westduinpark & Wapendal

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

099

Solleveld & Kapittelduinen

uitbreiding

verbetering

C

doel aangepast b

100

Voornes Duin

uitbreiding

verbetering

B1

aanwijzingsbesluit

101

Duinen Goeree & Kwade Hoek

uitbreiding

verbetering

B1

aanwijzingsbesluit

116

Kop van Schouwen

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

117

Manteling van Walcheren

behoud

behoud

C

doel toegevoegd

123

Zwin & Kievittepolder

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

  • (a)

    De doelstelling voor Duinen en Lage Land Texel is aangepast, omdat op dit Waddeneiland relatief veel kalkrijke bodem aanwezig is, waar goede mogelijkheden zijn voor uitbreiding van de oppervlakte en verbetering van de kwaliteit van dit habitattype.

  • (b)

    De doelstelling voor Solleveld & Kapittelduinen is aangepast, omdat uitbreiding van de oppervlakte mogelijk is vanuit vergraste en verstruweelde duingraslanden.

Vrijwel alle duingebieden langs de Nederlandse kust zijn Habitatrichtlijngebied. Dit betekent dat het overgrote deel van dit habitattype zich bevindt binnen het landelijke Natura 2000-netwerk (> 95% van de landelijke oppervlakte). De landelijke staat van instandhouding voor het habitattype grijze duinen, kalkrijk (subtype A) is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als respectievelijk “matig ongunstig” en “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. In afwijking van de landelijke doelstelling is voor gebieden met een relatief geringe bijdrage (onder andere Duinen Ameland (005), Duinen Schiermonnikoog (006), Zwin & Kievittepolder (123)) aan deze landelijke doelstelling gekozen voor een behoudsdoelstelling.

Ook voor het gebied Coepelduynen (096) geldt een behoudsopgave, omdat het habitattype daar nog in goed ontwikkelde vorm voorkomt en er geen mogelijkheden zijn voor uitbreiding van de oppervlakte.

H2130B – *Grijze duinen, kalkarm

Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel oppervlakte

Doel kwaliteit

Relatieve bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

behoud

verbetering

B1

conform ontwerp

002

Duinen en Lage Land Texel

uitbreiding

verbetering

B2

conform ontwerp

003

Duinen Vlieland

uitbreiding

verbetering

B2

conform ontwerp

004

Duinen Terschelling

uitbreiding

verbetering

B2

conform ontwerp

005

Duinen Ameland

uitbreiding

verbetering

B1

conform ontwerp

006

Duinen Schiermonnikoog

uitbreiding

verbetering

B1

conform ontwerp

084

Duinen Den Helder – Callantsoog

behoud

behoud

B2

ontwerpbesluit

085

Zwanenwater & Pettemerduinen

uitbreiding

verbetering

B1

ontwerpbesluit

086

Schoorlse Duinen

uitbreiding

verbetering

B2

ontwerpbesluit

087

Noordhollands Duinreservaat

uitbreiding

verbetering

B2

ontwerpbesluit

088

Kennemerland-Zuid

behoud

verbetering

B2

ontwerpbesluit

097

Meijendel & Berkheide

uitbreiding

verbetering

B1

ontwerpbesluit

099

Solleveld & Kapittelduinen

uitbreiding

verbetering

C

doel aangepast a

101

Duinen Goeree & Kwade Hoek

behoud

behoud

B1

aanwijzingsbesluit

115

Grevelingen

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

116

Kop van Schouwen

uitbreiding

verbetering

B2

ontwerpbesluit

117

Manteling van Walcheren

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

De doelstelling voor Solleveld & Kapittelduinen is aangepast, omdat uitbreiding van de oppervlakte mogelijk is vanuit vergraste en verstruweelde duingraslanden.

Vrijwel alle duingebieden langs de Nederlandse kust zijn Habitatrichtlijngebied. Dit betekent dat het overgrote deel van dit habitattype zich bevindt binnen het landelijke Natura 2000-netwerk (> 95% van de landelijke oppervlakte). De landelijke staat van instandhouding voor het habitattype grijze duinen, kalkarm (subtype B) is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als respectievelijk “matig ongunstig” en “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. De doelstellingen voor de gebieden Duinen Goeree & Kwade Hoek (101) en Duinen Den Helder – Callantsoog (084) wijken af van de landelijke doelstelling, omdat het habitattype in deze gebieden reeds in goed ontwikkelde vorm aanwezig is en er geen mogelijkheden zijn voor uitbreiding van de oppervlakte. Ook de doelstelling van het gebied Grevelingen (115) wijkt af van de landelijke doelstelling, omdat het gebied te weinig kustdynamiek heeft om uitbreiding of verbetering te kunnen realiseren. Vanwege de dynamische omstandigheden in de Waddenzee (001) is uitbreiding van de oppervlakte in dit gebied niet mogelijk. Hier wordt dan ook alleen ingezet op verbetering van de kwaliteit. Ook in het gebied Kennemerland-Zuid (088) wordt alleen ingezet op verbetering van de kwaliteit, aangezien de overwegend kalkrijke bodem hier geen mogelijkheden biedt voor uitbreiding van de oppervlakte.

H2130C – *Grijze duinen, heischraal

Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel oppervlakte

Doel kwaliteit

Relatieve bijdrage

Besluit

002

Duinen en Lage Land Texel

uitbreiding

verbetering

B2

conform ontwerp

003

Duinen Vlieland

behoud

behoud

B1

doel toegevoegd

004

Duinen Terschelling

uitbreiding

verbetering

B2

conform ontwerp

005

Duinen Ameland

uitbreiding

verbetering

B1

conform ontwerp

006

Duinen Schiermonnikoog

uitbreiding

verbetering

B2

conform ontwerp

084

Duinen Den Helder – Callantsoog

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

085

Zwanenw ater & Pettemerduinen

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

087

Noordhollands Duinreservaat

uitbreiding

verbetering

B2

ontwerpbesluit

088

Kennemerland-Zuid

uitbreiding

verbetering

B2

ontwerpbesluit

100

Voornes Duin

uitbreiding

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

101

Duinen Goeree & Kwade Hoek

behoud

verbetering

A1

aanwijzingsbesluit

116

Kop van Schouwen

uitbreiding

verbetering

A1

ontwerpbesluit

Vrijwel alle duingebieden langs de Nederlandse kust zijn Habitatrichtlijngebied. Dit betekent dat het overgrote deel van dit habitattype zich bevindt binnen het landelijke Natura 2000-netwerk (> 95% van de landelijke oppervlakte). De landelijke staat van instandhouding voor het habitattype grijze duinen, heischraal (subtype C) is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. De doelstelling voor het gebied Duinen Den Helder – Callantsoog (084) wijkt af van de landelijke doelstelling, omdat het habitattype in dit gebied reeds in goed ontwikkelde vorm aanwezig is en er geen mogelijkheden zijn voor uitbreiding van het oppervlakte. In het gebied Duinen Goeree & Kwade hoek (101) is het habitattype reeds over voldoende oppervlakte aanwezig en zijn er geen potenties voor verdere uitbreiding. Er is wel een verbeteropgave voor de kwaliteit van het habitattype in dit gebied. De overige gebiedsdoelen sluiten aan bij de landelijke opgave.

H2140A – *Duinheiden met kraaihei, vochtig

Landelijke doelstelling: behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel oppervlakte

Doel kwaliteit

Relatieve

bijdrage b

Besluit

002

Duinen en Lage Land Texel

behoud a

behoud

A1

conform ontwerp

003

Duinen Vlieland

behoud

behoud

B1

conform ontwerp

004

Duinen Terschelling

behoud

verbetering

A2

conform ontwerp

005

Duinen Ameland

behoud

verbetering

C

conform ontwerp

084

Duinen Den Helder – Callantsoog

behoud a

behoud

C

ontwerpbesluit

085

Zwanenwater & Pettemerduinen

behoud

behoud

B2

ontwerpbesluit

086

Schoorlse Duinen

behoud a

verbetering

B2

ontwerpbesluit

087

Noordhollands Duinreservaat

behoud

verbetering

B1

ontwerpbesluit

  • (a)

    Enige achteruitgang in oppervlakte ten gunste van habitattypen H2170 kruipwilgstruwelen of H2190 vochtige duinvalleien is toegestaan39.

  • (b)

    Dit betreft de relatieve bijdrage van het habitattype als geheel. Het was niet mogelijk om de actuele voorkomens van de afzonderlijke subtypen in kwantitatieve zin te duiden.

Vrijwel alle duingebieden langs de Nederlandse kust zijn Habitatrichtlijngebied. Dit betekent dat het overgrote deel van dit habitattype zich bevindt binnen het landelijke Natura 2000- netwerk (> 95% van de landelijke oppervlakte). De landelijke staat van instandhouding van het habitattype duinheiden met kraaihei, vochtig (subtype A) is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als respectievelijk “gunstig” en “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. In de gebieden Duinen en Lage Land Texel (002), Duinen Vlieland (003), Duinen Den Helder – Callantsoog (084) en Zwanenwater & Pettemerduinen (085) wordt, in afwijking van het landelijk doel, behoud van de kwaliteit nagestreefd, omdat het habitattype hier momenteel reeds in goede kwaliteit aanwezig is.

H2140B – *Duinheiden met kraaihei, droog

Landelijke doelstelling: behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel oppervlakte

Doel kwaliteit

Relatieve

bijdrage a

Besluit

002

Duinen en Lage Land Texel

behoud

behoud

A1

conform ontwerp

003

Duinen Vlieland

behoud

behoud

B1

conform ontwerp

004

Duinen Terschelling

behoud

verbetering

A2

conform ontwerp

005

Duinen Ameland

behoud

behoud

C

conform ontwerp

006

Duinen Schiermonnikoog

behoud

behoud

C

conform ontwerp

084

Duinen Den Helder – Callantsoog

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

085

Zwanenwater & Pettemerduinen

behoud

behoud

B2

ontwerpbesluit

086

Schoorlse Duinen

behoud

verbetering

B2

ontwerpbesluit

087

Noordhollands Duinreservaat

behoud

behoud

B1

ontwerpbesluit

  • (a)

    Dit betreft de relatieve bijdrage van het habitattype als geheel. Het was niet mogelijk om de actuele voorkomens van de afzonderlijke subtypen in kwantitatieve zin te duiden.

Vrijwel alle duingebieden langs de Nederlandse kust zijn Habitatrichtlijngebied. Dit betekent dat het overgrote deel van dit habitattype zich bevindt binnen het landelijke Natura 2000-netwerk (> 95% van de landelijke oppervlakte). De landelijke staat van instandhouding van het habitattype duinheiden met kraaihei, droog (subtype B) is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als respectievelijk “gunstig” en “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Wat betreft de landelijke doelstelling voor verbetering van de kwaliteit is deze neergelegd in de twee kerngebieden voor dit subtype: Duinen Terschelling (004) en Schoorlse Duinen (086). Deze gebieden bevatten een grote oppervlakte van dit habitattype en hier zijn goede mogelijkheden voor verbetering van de kwaliteit. In de overige gebieden wordt behoud van de kwaliteit nagestreefd, in afwijking van het landelijk doel.

H2150 – *Duinheiden met struikhei

Landelijke doelstelling: behoud oppervlakte en behoud kwaliteit

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel oppervlakte

Doel kwaliteit

Relatieve bijdrage

Besluit

002

Duinen en Lage Land Texel

behoud

behoud

A1

doel toegevoegd

003

Duinen Vlieland

behoud

behoud

B1

doel toegevoegd

004

Duinen Terschelling

behoud

behoud

A2

doel toegevoegd

005

Duinen Ameland

behoud

behoud

B2

conform ontwerp

087

Noordhollands Duinreservaat

behoud

behoud

A1

ontwerpbesluit

088

Kennemerland-Zuid

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

098

Westduinpark & Wapendal

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

099

Solleveld & Kapittelduinen

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

116

Kop van Schouwen

behoud

behoud

B2

ontwerpbesluit

117

Manteling van Walcheren

 
 
 

doel vervallen

Vrijwel alle duingebieden langs de Nederlandse kust zijn Habitatrichtlijngebied. Dit betekent dat het overgrote deel van dit habitattype zich bevindt binnen het landelijke Natura 2000-netwerk (> 95% van de landelijke oppervlakte). De landelijke staat van instandhouding voor het habitattype duinheiden met struikhei is beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. In afwijking van de landelijke doelstelling is voor het gebied Solleveld & Kapittelduinen (099) gekozen voor verbetering van de kwaliteit, omdat de kwaliteit in dit gebied de laatste jaren enigszins achteruit is gegaan en er kansen voor verbetering zijn. De overige gebiedsdoelen sluiten aan bij de landelijke opgave.

H2160 – Duindoornstruwelen

Landelijke doelstelling: behoud oppervlakte en behoud kwaliteita

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel oppervlakte

Doel kwaliteit

Relatieve bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

behoud

behoud

C

conform ontwerp

002

Duinen en Lage Land Texel

behouda

behoud

B1

conform ontwerp

003

Duinen Vlieland

behoud

behoud

C

conform ontwerp

004

Duinen Terschelling

behoud

behoud

C

conform ontwerp

005

Duinen Ameland

behoud

behoud

C

conform ontwerp

006

Duinen Schiermonnikoog

behoud

behoud

B1

conform ontwerp

084

Duinen Den Helder – Callantsoog

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

086

Schoorlse Duinen

behouda

behoud

C

ontwerpbesluit

087

Noordhollands Duinreservaat

behouda

behoud

B2

ontwerpbesluit

088

Kennemerland-Zuid

behouda

behoud

A2

ontwerpbesluit

096

Coepelduynen

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

097

Meijendel & Berkheide

behouda

behoud

B2

ontwerpbesluit

098

Westduinpark & Wapendal

behouda

behoud

C

ontwerpbesluit

099

Solleveld & Kapittelduinen

behoud

behoud

B1

ontwerpbesluit

100

Voornes Duin

behouda

behoud

B1

aanwijzingsbesluit

101

Duinen Goeree & Kwade Hoek

behouda

behoud

B2

aanwijzingsbesluit

115

Grevelingen

behoud

behoud

B1

ontwerpbesluit

116

Kop van Schouwen

behouda

behoud

B2

ontwerpbesluit

117

Manteling van Walcheren

behouda

behoud

C

ontwerpbesluit

122

Westerschelde & Saeftinghe

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

123

Zwin & Kievittepolder

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

  • (a)

    … van goed ontwikkelde vormen in de gebieden waar het type een belangrijke positie in het duinlandschap inneemt. Enige achteruitgang in oppervlakte is toegestaan ten gunste van uitbreiding oppervlakte van habitattypen *grijze duinen (H2130), duinbossen (H2180) of vochtige duinvalleien (H2190), mits de totale oppervlakte van goed ontwikkelde vormen niet afneemt40.

Vrijwel alle duingebieden langs de Nederlandse kust zijn Habitatrichtlijngebied. Dit betekent dat het overgrote deel van dit habitattype zich bevindt binnen het landelijke Natura 2000-netwerk (> 95% van de landelijke oppervlakte). De landelijke staat van instandhouding voor het habitattype duindoornstruwelen is beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Alle gebiedsdoelen zijn in overeenstemming met de landelijke doelstelling. Aan een groot deel van de gebieden is een ten gunste formulering toegevoegd. Afhankelijk van het voorkomen in deze gebieden zullen één of meerdere van de begunstigde habitattypen (*H2130, H2180 of H2190) in de “ten gunste formulering” van de betreffende gebieden zijn opgenomen.

H2170 – Kruipwilgstruwelen

Landelijke doelstelling: behoud oppervlakte en behoud kwaliteita

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

oppervlakte

Doel

kwaliteit

Relatieve

bijdrage

Besluit

002

Duinen en Lage Land Texel

behoud

behoud

B2

conform ontwerp

003

Duinen Vlieland

behoud

behoud

C

conform ontwerp

004

Duinen Terschelling

behoudb

behoud

A1

conform ontwerp

005

Duinen Ameland

behoudb

behoud

B2

conform ontwerp

006

Duinen Schiermonnikoog

behoudb

behoud

B1

conform ontwerp

084

Duinen Den Helder – Callantsoog

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

085

Zwanenwater & Pettemerduinen

behoud

behoud

B1

ontwerpbesluit

086

Schoorlse Duinen

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

087

Noordhollands Duinreservaat

behoudb

behoud

B1

ontwerpbesluit

088

Kennemerland-Zuid

behoudb

behoud

B1

ontwerpbesluit

096

Coepelduynen

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

100

Voornes Duin

behoudb

behoud

C

aanwijzingsbesluit

115

Grevelingen

behoud

behoud

A1

ontwerpbesluit

116

Kop van Schouwen

behoudb

behoud

B1

ontwerpbesluit

  • (a)

    Lokaal uitbreiding oppervlakte van goed ontwikkelde vormen en lokaal verbetering kwaliteit.

  • (b)

    De oppervlakte mag afnemen ten gunste van uitbreiding van habitattype vochtige duinvalleien (H2190)41.

Vrijwel alle duingebieden langs de Nederlandse kust zijn Habitatrichtlijngebied. Dit betekent dat het overgrote deel van dit habitattype zich bevindt binnen het landelijke Natura 2000-netwerk (> 95% van de landelijke oppervlakte). De landelijke staat van instandhouding van het habitattype kruipwilgstruwelen is beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. De gebiedsdoelen zijn in overeenstemming met de landelijke doelstelling. De lokale uitbreiding- en verbeteringsdoelstelling ligt in het gebied Duinen Den Helder – Callantsoog (084). Het habitattype komt hier in geringe mate voor in matige tot goede kwaliteit en het gebied heeft goede potentie voor herstel.

H2180A – Duinbossen, droog

Landelijke doelstelling: behoud oppervlakte en behoud kwaliteita

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel oppervlakte

Doel kwaliteit

Relatieve

bijdrage d

Besluit

002

Duinen en Lage Land Texel

behoud

verbetering

B2

doel toegevoegd

003

Duinen Vlieland

uitbreiding

verbetering

C

conform ontwerp

004

Duinen Terschelling

uitbreiding

verbetering

B1

conform ontwerp

005

Duinen Ameland

behoud

behoud

C

doel toegevoegd

006

Duinen Schiermonnikoog

uitbreiding

behoud

B1

conform ontwerp

084

Duinen Den Helder – Callantsoog

behoud

behoud

C

doel toegevoegd

085

Zwanenwater & Pettemerduinen

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

086

Schoorlse Duinen

uitbreiding

behoud

B2

ontwerpbesluit

087

Noordhollands Duinreservaat

uitbreiding

behoud

A1

doel aangepastc

088

Kennemerland-Zuid

behoud

behoud

A1

ontwerpbesluit

097

Meijendel & Berkheide

behoud

behoud

B2

ontwerpbesluit

098

Westduinpark & Wapendal

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

099

Solleveld & Kapittelduinen

behoud

verbetering

B1

ontwerpbesluit

100

Voornes Duin

behoudb

verbetering

B2

aanwijzingsbesluit

116

Kop van Schouwen

behoudb

behoud

B2

ontwerpbesluit

117

Manteling van Walcheren

behoud

behoud

B1

ontwerpbesluit

  • (a)

    Lokaal uitbreiding oppervlakte van goed ontwikkelde vormen en lokaal verbetering kwaliteit.

  • (b)

    De oppervlakte mag afnemen ten gunste van uitbreiding van habitattypen grijze duinen (*H2130) of vochtige duinvalleien (H2190)42.

  • (c)

    De doelstelling voor Noordhollands Duinreservaat is aangepast, omdat hier goede mogelijkheden zijn voor uitbreiding van de oppervlakte.

  • (d)

    Dit betreft de relatieve bijdrage van het habitattype als geheel. Het is het (nog) niet mogelijk om de actuele voorkomens van de afzonderlijke subtypen in kwantitatieve zin te duiden.

Vrijwel alle duingebieden langs de Nederlandse kust zijn Habitatrichtlijngebied. Dit betekent dat het overgrote deel van dit habitattype zich bevindt binnen het landelijke Natura 2000-netwerk (> 95% van de landelijke oppervlakte).

De landelijke staat van instandhouding van het habitattype duinbossen, droog (subtype A) is beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. De lokale opgave voor uitbreiding oppervlakte is op de Waddeneilanden neergelegd, omdat de oppervlakte van dit subtype daar klein is. Ook in de Natura 2000-gebieden Schoorlse Duinen (086) en Noordhollands Duinreservaat (087) wordt uitbreiding van de oppervlakte van dit subtype nagestreefd en realistisch geacht. In het gebied Duinen en Lage Land Texel (002) is het beheer, net als in Solleveld & Kapittelduinen (099), reeds gericht op verbetering van de kwaliteit. Ook in de gebieden Duinen Vlieland (003), Duinen Terschelling (004), Westduinpark & Wapendal (098) en Voornes Duin (100) bestaan goede mogelijkheden voor verbetering van de kwaliteit. Met name Voornes Duin (100) kan hiermee een zeer grote bijdrage gaan leveren aan het landelijke doel voor dit subtype.

H2180B – Duinbossen, vochtig

Landelijke doelstelling: behoud oppervlakte en verbetering kwaliteita

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

oppervlakte

Doel

kwaliteit

Relatieve

bijdragec

Besluit

002

Duinen en Lage Land Texel

behoud

verbetering

B2

doel toegevoegd

003

Duinen Vlieland

uitbreiding

verbetering

C

conform ontwerp

004

Duinen Terschelling

uitbreiding

verbetering

B1

conform ontwerp

005

Duinen Ameland

behoud

behoud

C

doel toegevoegd

006

Duinen Schiermonnikoog

uitbreiding

verbetering

B1

ontwerpbesluit

084

Duinen Den Helder – Callantsoog

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

085

Zwanenwater & Pettemerduinen

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

086

Schoorlse Duinen

behoud

behoud

B2

ontwerpbesluit

087

Noordhollands Duinreservaat

behoud

verbetering

A1

ontwerpbesluit

088

Kennemerland-Zuid

behoud

verbetering

A1

ontwerpbesluit

097

Meijendel & Berkheide

behoud

verbetering

B2

ontwerpbesluit

100

Voornes Duin

behoudb

behoud

B2

aanwijzingsbesluit

116

Kop van Schouwen

behoudb

verbetering

B2

ontwerpbesluit

  • (a)

    ….maar lokaal uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit.

  • (b)

    De oppervlakte mag afnemen ten gunste van uitbreiding van habitattypen grijze duinen (*H2130) of vochtige duinvalleien (H2190) )43.

  • (c)

    Dit betreft de relatieve bijdrage van het habitattype als geheel. Het is het (nog) niet mogelijk om de actuele voorkomens van de afzonderlijke subtypen in kwantitatieve zin te duiden.

Vrijwel alle duingebieden langs de Nederlandse kust zijn Habitatrichtlijngebied. Dit betekent dat het overgrote deel van dit habitattype zich bevindt binnen het landelijke Natura 2000-netwerk (> 95% van de landelijke oppervlakte).

De landelijke staat van instandhouding van het habitattype duinbossen, vochtig (subtype B) is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als respectievelijk “gunstig” en “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. De opgave voor uitbreiding oppervlakte is voornamelijk op de Waddeneilanden neergelegd, omdat de oppervlakte van dit subtype daar klein is. Het beheer is in het gebied Duinen en Lage Land Texel (002) reeds gericht op verbetering van de kwaliteit. De kwaliteitsdoelstellingen van de gebieden Duinen Den Helder – Callantsoog (084) en Schoorlse Duinen (086) wijken af van het landelijk doel omdat hier weinig potentie voor kwaliteitsverbetering is. Ook in de gebieden Zwanenwater & Pettemerduinen (085) en Voornes Duin (100) wordt behoud van de kwaliteit nagestreefd in tegenstelling tot het landelijk doel, omdat hier reeds een goed ontwikkelde oppervlakte van het habitattype duinbossen, vochtig (subtype B) aanwezig is.

H2180C – Duinbossen, binnenduinrand

Landelijke doelstelling: behoud oppervlakte en behoud kwaliteit a

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

oppervlakte

Doel

kwaliteit

Relatieve

bijdrage c

Besluit

002

Duinen en Lage Land Texel

behoud

verbetering

B2

doel toegevoegd

004

Duinen Terschelling

behoud

behoud

B1

doel toegevoegd

005

Duinen Ameland

behoud

behoud

C

doel toegevoegd

006

Duinen Schiermonnikoog

uitbreiding

verbetering

B1

conform ontwerp

084

Duinen Den Helder – Callantsoog

behoud

behoud

C

doel toegevoegd

086

Schoorlse Duinen

behoud

behoud

B2

doel toegevoegd

087

Noordhollands Duinreservaat

behoud

behoud

A1

ontwerpbesluit

088

Kennemerland-Zuid

behoud

behoud

A1

ontwerpbesluit

097

Meijendel & Berkheide

behoud

verbetering

B2

ontwerpbesluit

099

Solleveld & Kapittelduinen

behoud

behoud

B1

ontwerpbesluit

100

Voornes Duin

behoud b

behoud

B2

aanwijzingsbesluit

116

Kop van Schouwen

behoud b

behoud

B2

ontwerpbesluit

117

Manteling van Walcheren

behoud

behoud

B1

ontwerpbesluit

  • (a)

    Lokaal verbetering kwaliteit.

  • (b)

    De oppervlakte mag afnemen ten gunste van uitbreiding van habitattypen grijze duinen (*H2130) of vochtige duinvalleien (H2190)44.

  • (c)

    Dit betreft de relatieve bijdrage van het habitattype als geheel. Het is het (nog) niet mogelijk om de actuele voorkomens van de afzonderlijke subtypen in kwantitatieve zin te duiden.

Vrijwel alle duingebieden langs de Nederlandse kust zijn Habitatrichtlijngebied. Dit betekent dat het overgrote deel van dit habitattype zich bevindt binnen het landelijke Natura 2000-netwerk (> 95% van de landelijke oppervlakte).

De landelijke staat van instandhouding van het habitattype duinbossen, binnenduinrand (subtype C) is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als respectievelijk “gunstig” en “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hier op aan. In het gebied Duinen en Lage Land Texel (002) is het beheer reeds gericht op verbetering van de kwaliteit. De lokale opgave voor verbetering van de kwaliteit is verder neergelegd in de gebieden Duinen Schiermonnikoog (006) en Meijendel & Berkheide (097) omdat hier de beste potenties voor herstel liggen. Vanwege de relatief kleine oppervlakte van dit habitattype op de Waddeneilanden is in het gebied Duinen Schiermonnikoog (006) een doel gesteld voor uitbreiding van de oppervlakte.

H2190A – Vochtige duinvalleien, open water

Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

oppervlakte

Doel

kwaliteit

Relatieve

bijdrage

Besluit

002

Duinen en Lage Land Texel

uitbreiding

verbetering

B2

doel aangepast a

003

Duinen Vlieland

behoud

behoud

C

conform ontwerp

004

Duinen Terschelling

uitbreiding

verbetering

B1

conform ontwerp

005

Duinen Ameland

behoud

behoud

B1

conform ontwerp

006

Duinen Schiermonnikoog

behoud

verbetering

B1

conform ontwerp

084

Duinen Den Helder – Callantsoog

uitbreiding

verbetering

B1

ontwerpbesluit

085

Zwanenwater & Pettemerduinen

uitbreiding

verbetering

B2

ontwerpbesluit

087

Noordhollands Duinreservaat

uitbreiding

behoud

B2

ontwerpbesluit

088

Kennemerland-Zuid

uitbreiding

verbetering

A1

ontwerpbesluit

096

Coepelduynen

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

097

Meijendel & Berkheide

uitbreiding

verbetering

B1

ontwerpbesluit

100

Voornes Duin

behoud

behoud

B2

aanwijzingsbesluit

101

Duinen Goeree & Kwade Hoek

behoud

verbetering

C

aanwijzingsbesluit

116

Kop van Schouwen

uitbreiding

verbetering

B1

ontwerpbesluit

117

Manteling van Walcheren

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

  • (a)

    Voor het gebied Duinen en Lage Land Texel (002) is het doel voor de oppervlakte aangepast ten opzichte van het ontwerpbesluit omdat het beheer reeds blijkt te zijn gericht op uitbreiding.

Vrijwel alle duingebieden langs de Nederlandse kust zijn Habitatrichtlijngebied. Dit betekent dat het overgrote deel van dit habitattype zich bevindt binnen het landelijke Natura 2000-netwerk (> 95% van de landelijke oppervlakte). De landelijke staat van instandhouding van het habitattype vochtige duinvalleien, open water (H2190A) is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als respectievelijk “gunstig” en “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan voor het aspect kwaliteit. Echter op het aspect oppervlakte wijkt het landelijk doel af, omdat Nederland een zeer groot relatief belang heeft voor het habitattype. Er geldt een behoudsdoelstelling als er in het gebied geen herstelmogelijkheden zijn, zoals in Duinen Vlieland (003). Alle verbeterdoelstellingen sluiten aan op reeds ingezet hydrologisch herstel (Waddeneilanden en Hollandse kust) en regeneratie van duinvalleien in duingebieden die door waterwinning zijn aangetast. Voor duurzaam voortbestaan van jonge stadia en de rijke variatie aan vochtige duinvalleien, is vergroting van dynamiek door wind en zee noodzakelijk in een deel van de gebieden. Een dergelijke ontwikkeling wordt nagestreefd op plaatsen waar dit niet in conflict is met de veiligheid van het achterliggende land.

H2190B – Vochtige duinvalleien, kalkrijk

Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

oppervlakte

Doel

kwaliteit

Relatieve

bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

behoud

behoud

C

conform ontwerp

002

Duinen en Lage Land Texel

uitbreiding

verbetering

B2

doel aangepasta

003

Duinen Vlieland

uitbreiding

behoud

C

conform ontwerp

004

Duinen Terschelling

uitbreiding

behoud

B2

conform ontwerp

005

Duinen Ameland

uitbreiding

verbetering

C

conform ontwerp

006

Duinen Schiermonnikoog

uitbreiding

verbetering

C

conform ontwerp

007

Noordzeekustzone

behoud

behoud

B1

conform ontwerp

084

Duinen Den Helder – Callantsoog

uitbreiding

verbetering

B1

ontwerpbesluit

087

Noordhollands Duinreservaat

uitbreiding

behoud

B1

ontwerpbesluit

088

Kennemerland-Zuid

uitbreiding

verbetering

B2

ontwerpbesluit

097

Meijendel & Berkheide

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

099

Solleveld & Kapittelduinen

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

100

Voornes Duin

uitbreiding

verbetering

B2

aanwijzingsbesluit

101

Duinen Goeree & Kwade Hoek

uitbreiding

verbetering

B2

aanwijzingsbesluit

114

Krammer-Volkerak

uitbreiding

behoud

C

concept- ontwerp

115

Grevelingen

behoud

behoud

A2

ontwerpbesluit

116

Kop van Schouwen

uitbreiding

verbetering

B1

ontwerpbesluit

117

Manteling van Walcheren

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

122

Westerschelde & Saeftinghe

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

  • (a)

    Voor het gebied Duinen en Lage Land Texel (002) is het doel voor de oppervlakte aangepast ten opzichte van het ontwerpbesluit omdat het beheer reeds blijkt te zijn gericht op uitbreiding.

Vrijwel alle duingebieden langs de Nederlandse kust zijn Habitatrichtlijngebied. Dit betekent dat het overgrote deel van dit habitattype zich bevindt binnen het landelijke Natura 2000-netwerk (> 95% van de landelijke oppervlakte). De landelijke staat van instandhouding van het habitattype vochtige duinvalleien, kalkrijk (2190B) is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Wanneer er geen potentiële herstelmogelijkheden aanwezig zijn binnen de begrenzing van het gebied door bijvoorbeeld de mate van dynamiek, zoals in Waddenzee (001) en Noordzeekustzone (007), is er behoudsdoelstelling neergelegd. Alle verbeterdoelstellingen sluiten aan op reeds ingezet hydrologisch herstel (Waddeneilanden en Hollandse kust) en regeneratie van duinvalleien in duingebieden die door waterwinning zijn aangetast. Voor duurzaam voortbestaan van jonge stadia en de rijke variatie aan vochtige duinvalleien, is vergroting van dynamiek door wind en zee noodzakelijk in een deel van de gebieden. Een dergelijke ontwikkeling wordt nagestreefd op plaatsen waar dit niet in conflict is met de veiligheid van het achterliggend land.

H2190C – Vochtige duinvalleien, kalkarm

Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

oppervlakte

Doel

kwaliteit

Relatieve

bijdrage

Besluit

002

Duinen en Lage Land Texel

uitbreiding

verbetering

B1

doel aangepast a

003

Duinen Vlieland

uitbreiding

verbetering

A1

conform ontwerp

004

Duinen Terschelling

uitbreiding

verbetering

A1

conform ontwerp

005

Duinen Ameland

behoud

verbetering

A1

conform ontwerp

006

Duinen Schiermonnikoog

behoud

behoud

B1

conform ontwerp

084

Duinen Den Helder – Callantsoog

uitbreiding

verbetering

B1

ontwerpbesluit

085

Zwanenwater & Pettemerduinen

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

086

Schoorlse Duinen

uitbreiding

verbetering

B1

ontwerpbesluit

087

Noordhollands Duinreservaat

uitbreiding

behoud

B1

ontwerpbesluit

101

Duinen Goeree & Kwade Hoek

uitbreiding

verbetering

B2

aanwijzingsbesluit

116

Kop van Schouwen

uitbreiding

verbetering

B1

ontwerpbesluit

  • (a)

    Voor het gebied Duinen en Lage Land Texel (002) is het doel voor de oppervlakte aangepast ten opzichte van het ontwerpbesluit omdat het beheer reeds blijkt te zijn gericht op uitbreiding.

Vrijwel alle duingebieden langs de Nederlandse kust zijn Habitatrichtlijngebied. Dit betekent dat het overgrote deel van dit habitattype zich bevindt binnen het landelijke Natura 2000-netwerk (> 95% van de landelijke oppervlakte).

De landelijke staat van instandhouding van het habitattype Vochtige duinvalleien, kalkarm (2190C) is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijk doelstelling sluit hierbij aan. Er geldt een behoudsdoelstelling als in het gebied geen herstelmogelijkheden zijn, zoals in Duinen Schiermonnikoog (006).

Alle verbeterdoelstellingen sluiten aan op reeds ingezet hydrologisch herstel (Waddeneilanden en Hollandse kust) en regeneratie van duinvalleien in duingebieden die door waterwinning zijn aangetast. Voor duurzaam voortbestaan van jonge stadia en de rijke variatie aan vochtige duinvalleien, is vergroting van dynamiek door wind en zee noodzakelijk in een deel van de gebieden. Een dergelijke ontwikkeling wordt nagestreefd op plaatsen waar dit niet in conflict is met de veiligheid van het achterliggend land.

H2190D – Vochtige duinvalleien, hoge moerasplanten

Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel oppervlakte

Doel kwaliteit

Relatieve bijdrage

Besluit

002

Duinen en Lage Land Texel

uitbreiding

verbetering

B2

doel aangepast a

003

Duinen Vlieland

behoud

behoud

B2

conform ontwerp

004

Duinen Terschelling

behoud

behoud

C

conform ontwerp

005

Duinen Ameland

behoud

behoud

B2

conform ontwerp

006

Duinen Schiermonnikoog

behoud

behoud

B2

conform ontwerp

084

Duinen Den Helder – Callantsoog

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

085

Zwanenwater & Pettemerduinen

behoud

behoud

A1

ontwerpbesluit

087

Noordhollands Duinreservaat

uitbreiding

behoud

B2

ontwerpbesluit

088

Kennemerland-Zuid

uitbreiding

verbetering

B1

ontwerpbesluit

097

Meijendel & Berkheide

uitbreiding

verbetering

B2

ontwerpbesluit

100

Voornes Duin

behoud

behoud

C

aanwijzingsbesluit

101

Duinen Goeree & Kwade Hoek

behoud

behoud

B1

aanwijzingsbesluit

117

Manteling van Walcheren

behoud

behoud

C

doel toegevoegd

  • (a)

    Voor het gebied Duinen en Lage Land Texel (002) is het doel voor de oppervlakte aangepast ten opzichte van het ontwerpbesluit omdat het beheer reeds blijkt te zijn gericht op uitbreiding.

Vrijwel alle duingebieden langs de Nederlandse kust zijn Habitatrichtlijngebied. Dit betekent dat het overgrote deel van dit habitattype zich bevindt binnen het landelijke Natura 2000-netwerk (> 95% van de landelijke oppervlakte). De landelijke staat van instandhouding van het habitattype vochtige duinvalleien, hoge moerasplanten (2190D) is voor de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als respectievelijk “matig ongunstig” en “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit aan bij het aspect oppervlakte voor het aspect kwaliteit wijkt het echter af.

Hiervoor is gekozen vanwege het zeer grote relatief dat Nederland heeft voor het habitattype. Bovendien is hiervoor gekozen om het hydrologische herstel dat reeds is ingezet voor het habitattype optimaal te benutten.

Wanneer er geen potentiële herstelmogelijkheden aanwezig zijn binnen de begrenzing van het gebied, zoals in Duinen Terschelling (004), is er een behoudsdoelstelling neergelegd. Alle verbeterdoelstellingen sluiten aan op reeds ingezet hydrologisch herstel (Waddeneilanden en Hollandse kust) en regeneratie van duinvalleien in duingebieden die door waterwinning zijn aangetast. Voor duurzaam voortbestaan van jonge stadia en de rijke variatie aan vochtige duinvalleien, is vergroting van dynamiek door wind en zee noodzakelijk in een deel van de gebieden. Een dergelijke ontwikkeling wordt nagestreefd op plaatsen waar dit niet in conflict is met de veiligheid van het achterliggend land.

H6230 – Heischrale graslanden

Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

oppervlakte

Doel

kwaliteit

Relatieve

bijdrage

Besluit

002

Duinen en Lage Land Texel

 
 
 

doel vervallen

004

Duinen Terschelling

uitbreiding

verbetering

B2

conform ontwerp

005

Duinen Ameland

uitbreiding

verbetering

C

conform ontwerp

006

Duinen Schiermonnikoog

 
 
 

doel vervallen

015

Van Oordt’s Mersken

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

016

Wijnjeterper Schar

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

025

Drentsche Aa- gebied

uitbreiding

verbetering

B1

concept- ontwerp

027

Drents-Friese Wold & Leggelderveld

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

028

Elperstroomgebied

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

029

Havelte-Oost

uitbreiding

verbetering

B1

ontwerpbesluit

030

Dwingelderveld

uitbreiding

behoud

C

ontwerpbesluit

032

Mantingerzand

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

033

Bargerveen

behoud

behoud

B1

concept- ontwerp

039

Vecht- en Beneden-Reggegebied

behoud

verbetering

C

ontwerpbesluit

041

Boetelerveld

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

042

Sallandse Heuvelrug

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

044

Borkeld

uitbreiding

behoud

B1

ontwerpbesluit

045

Springendal & Dal van de Mosbeek

uitbreiding

behoud

C

ontwerpbesluit

046

Bergvennen & Brecklenkampse Veld

uitbreiding

verbetering

B1

ontwerpbesluit

049

Dinkelland

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

051

Lonnekermeer

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

055

Aamsveen

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

057

Veluwe

uitbreiding

verbetering

B1-B2

ontwerpbesluit

058

Landgoederen Brummen

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

060

Stelkampsveld

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

062

Willinks Weust

behoud

behoud

C

ontwerpbesluit

069

Bruuk

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

085

Zwanenwater & Pettemerduinen

uitbreiding

behoud

C

ontwerpbesluit

133

Kampina & Oisterwijkse Vennen

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

153

Bunder- en Elsloërbos

uitbreiding

verbetering

C

concept- ontwerp

155

Brunssummerheide

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

156

Bemelerberg & Schiepersberg

uitbreiding

verbetering

B1

ontwerpbesluit

157

Geuldal

uitbreiding

verbetering

B1

ontwerpbesluit

159

Sint Pietersberg & Jekerdal

uitbreiding

verbetering

B1

ontwerpbesluit

160

Savelsbos

uitbreiding

verbetering

C

ontwerpbesluit

  • (a)

    Enige achteruitgang in oppervlakte ten gunste van het habitattype blauwgraslanden (H6410) is toegestaan.

Het habitattype heischrale graslanden heeft een sterk versnipperd voorkomen dat doorgaans over kleine oppervlakten voorkomt. Van de circa 100 ha heischrale graslanden in Nederland is ongeveer de helft opgenomen in het Natura 2000-netwerk. De landelijke staat van instandhouding van dit habitattype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. In enkele gebieden wijkt de doelstelling betreffende de oppervlakte af van het landelijk doel en wordt behoud nagestreefd. De belangrijkste reden hiervoor is dat er buiten het huidig voorkomen in het betreffende gebied niet of nauwelijks uitbreidingsmogelijkheden aanwezig zijn, onder andere in Dinkelland (049) en Willinks Weust (062). Het landelijke doel ter verbetering van de kwaliteit van dit habitattype kan ook niet in alle gebieden gerealiseerd worden. De meest kansrijke gebieden zijn aangewezen voor kwaliteitsverbetering van het habitattype. Dit is het geval in de gebieden Bruuk (069), Landgoederen Brummen (058), Duinen Terschelling (004) en Duinen Ameland (005). In twaalf andere gebieden wordt behoud van de kwaliteit nagestreefd. Mogelijke redenen hiervoor zijn de aanwezigheid van reeds goede kwaliteit (Bargerveen (033)) en geringe mogelijkheden voor kwaliteitsverbetering.

K

Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:

B.4.3 Vogelrichtlijn: broedvogels

A021 – Roerdomp

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

omvang

Doel

kwaliteit

Populatie

Relatieve

bijdrage

Besluit

002

Duinen en Lage Land Texel

behoud

behoud

5

C

conform ontwerp

005

Duinen Ameland

behoud

behoud

2

C

conform ontwerp

006

Duinen Schiermonnikoog

behoud

behoud

3 (↑)

C

conform ontwerp

008

Lauwersmeer

behoud

behoud

10

B1

concept- ontwerp

013

Alde Feanen

behoud

behoud

4

C

ontwerpbesluit

014

Deelen

behoud

behoud

5 (↑)

C

ontwerpbesluit

020

Zuidlaardermeergebied

behoud

behoud

5 (↑)

C

ontwerpbesluit

034

Weerribben

uitbreiding

verbetering

10 (↑)

B1

ontwerpbesluit

035

Wieden

behoud

behoud

30 (↑)

B2

ontwerpbesluit

036

Uiterwaarden Zwarte Water …

uitbreiding

verbetering

1

C

ontwerpbesluit

067

Gelderse Poort

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

B1

ontwerpbesluit

072

Ijsselmeer

uitbreiding

verbetering

10 (↑)

B1

ontwerpbesluit

074

Zwarte Meer

uitbreiding

verbetering

6 (↑)

C

ontwerpbesluit

075

Ketelmeer & Vossemeer

uitbreiding

verbetering

5 (↑)

C

ontwerpbesluit

076

Veluwerandmeren

uitbreiding

verbetering

5 (↑)

C

ontwerpbesluit

078

Oostvaardersplassen

behoud

behoud

40

B2

ontwerpbesluit

085

Zwanenwater & Pettemerduinen

behoud

behoud

2 (↑)

C

ontwerpbesluit

090

Wormer- en Jisperveld & …

behoud

behoud

10

B1

ontwerpbesluit

092

Ilperveld, Varkensland, …

behoud

behoud

15

B2

ontwerpbesluit

095

Oostelijke Vechtplassen

uitbreiding

verbetering

5 (↑)

C

ontwerpbesluit

103

Nieuwkoopse Plassen & De …

uitbreiding

verbetering

6 (↑)

C

ontwerpbesluit

105

Zouweboezem

uitbreiding

verbetering

5 (↑)

C

ontwerpbesluit

112

Biesbosch

uitbreiding

verbetering

10 (↑)

C

concept-ontwerp

De landelijke staat van instandhouding van de roerdomp is voor wat betreft de aspecten populatie en leefgebied als “zeer ongunstig” beoordeeld. De zeer ongunstige staat van instandhouding wordt met name veroorzaakt door de afgenomen omvang en kwaliteit van het leefgebied. De landelijke doelstelling omvat een herstelopgave voor zowel leefgebied als populatie: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding tot een populatie van ten minste 400 paren”.

Het gemiddelde over de periode 1999-2003 bedroeg 270 broedparen, waarvan 67% binnen Natura 2000-gebieden voorkomt. De som van de gebiedsdoelen (214) bedraagt ongeveer 55% van het doelniveau. Dit impliceert dat het beoogde herstel deels zal moeten worden bereikt door maatregelen in gebieden buiten Natura 2000. De Waddeneilanden bieden geen verdere ruimte voor uitbreiding gelet op de beperkte beschikbaarheid van rietmoerassen in de duingebieden, hier is dan ook voor een behoudsopgave gekozen. Andere gebieden met een afwijkende doelstellingen zijn Lauwersmeer (008), Alde Faenen (013), Oostvaardersplassen (078) Wormer- en Jisperveld en Kalverpolder (090), en Ilperveld, Oostzanerveld, Varkensland & Twiske (092). Uit tellingen blijkt dat de draagkracht van de soort in deze gebieden in het verleden niet groter is geweest dan het gemiddelde voorkomen waarop de draagkracht in de doelstelling is gebaseerd. In de gebieden Deelen (014), Zuidlaardermeergebied (019), Wieden (035) en Zwanenwater en Pettemerduinen (085) wordt tevens behoud ten doel gesteld, hier wordt met het huidige leefgebied een kleine uitbreiding of herstel van de populatie beoogt. In het gebied Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht (037) wordt met uitbreiding en verbetering van het leefgebied gestreefd het huidige gemiddeld aanwezige aantal broedpaar te behouden. Alle andere gebiedsdoelen sluiten aan bij de landelijke doelstelling.

A063 – Eider

Landelijke doelstelling: behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor behoud populatie

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

omvang

Doel

kwaliteit

Populatie

Relatieve

bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

behoud

verbetering

5.000

A3

doel aangepasta

002

Duinen en Lage Land Texel

behoud

behoud

110

C

conform ontwerp

003

Duinen Vlieland

behoud

behoud

2.100

A1

conform ontwerp

005

Duinen Ameland

uitbreiding

verbetering

100 (↑)

C

conform ontwerp

006

Duinen Schiermonnikoog

behoud

behoud

200

A1

doel aangepasta

  • (a)

    Een deel (2.300) van het aantal dat eerder aan dit gebied was toegekend, is overgeheveld naar Waddenzee omdat de betreffende paren in het kweldergebied van het eiland nestelen dat onderdeel is van de Waddenzee. Het doel voor het leefgebied in de Waddenzee is aangepast in verbetering kwaliteit. De landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is mede gevolg van de afname van het voedselaanbod en de daaraan verbonden sterfte met name in dit gebied.

De landelijke staat van instandhouding van de eider is voor wat betreft de aspecten populatie en leefgebied als “zeer ongunstig” beoordeeld. De landelijke doelstelling omvat een behoudsopgave voor het leefgebied met een doelniveau van 8.000 broedparen. Vanwege de aard van de leefgebieden is de populatie vrijwel beperkt tot Natura 2000-gebieden. Het genoemde doelniveau is de ondergrens van aantal schattingen in de periode 1999-2003 (8.000- 10.000). De getelde aantallen komen op een lager totaal uit (afgerond 7.500 paren) omdat er bij de landelijke aantalsopgave vanuit is gegaan dat de tellingen een onderschatting zijn van de populatiegrootte. Reden voor de zeer ongunstige staat instandhouding op het aspect populatie is de recente slechte voorplanting. Dit hangt samen met de afname van voedselaanbod en de daaraan verbonden sterfte. De landelijke doelstelling is daarom aangepast in “behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor behoud van 8.000 broedparen”. Dit valt samen met verbeteropgaven voor de habitattypen H1110A en H1140A in het Waddengebied en noodzakelijk geacht om de broedpopulatie niet verder te laten afnemen. Deze doelstelling geldt met name voor de Waddenzee. In Duinen en Lage Land Texel (002), Duinen Vlieland (003) en Duinen Schiermonnikoog (006) wordt behoud van het leefgebied (cq. broedterrein) voor behoud van de populatie nagestreefd. De te behouden populatieaantallen zijn gebaseerd op de gemiddelde aantallen van de gebieden over de periode 1999-2003. In Duinen Ameland (005) is de kwaliteit van het leefgebied dermate achteruitgegaan dat een inspanning vereist is om de populatie weer op gewenst niveau te brengen.

A081 – Bruine kiekendief

Landelijke doelstelling: behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor behoud populatie

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

omvang

Doel

kwaliteit

Populatie

Relatieve

bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

behoud

behoud

30

B1

conform ontwerp

002

Duinen en Lage Land Texel

behoud

behoud

30

B1

conform ontwerp

003

Duinen Vlieland

behoud

behoud

20

C

conform ontwerp

004

Duinen Terschelling

behoud

behoud

45

B1

doel aangepasta

005

Duinen Ameland

behoud

behoud

40

B1

conform ontwerp

006

Duinen Schiermonnikoog

behoud

behoud

25

B1

conform ontwerp

008

Lauwersmeer

behoud

behoud

20

C

concept- ontwerp

013

Alde Feanen

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

C

ontwerpbesluit

014

Deelen

uitbreiding

verbetering

5

C

ontwerpbesluit

035

Wieden

behoud

behoud

20

C

ontwerpbesluit

072

Ijsselmeer

behoud

behoud

20

C

ontwerpbesluit

078

Oostvaardersplassen

behoud

behoud

40

B1

ontwerpbesluit

092

Ilperveld, Varkensland,…

behoud

behoud

15

C

ontwerpbesluit

109

Haringvliet

behoud

behoud

20

C

ontwerpbesluit

112

Biesbosch

behoud

behoud

30

B1

concept- ontwerp

114

Krammer-Volkerak

behoud

behoud

10

C

concept- ontwerp

115

Grevelingen

behoud

behoud

20

C

ontwerpbesluit

122

Westerschelde & Saeftinghe

behoud

behoud

20

C

ontwerpbesluit

  • (a)

    Het gemiddelde van 44 is naar boven afgerond, in plaats van naar beneden in het ontwerpbesluit.

De landelijke staat van instandhouding van de bruine kiekendief is voor alle aspecten als “gunstig” beoordeeld. De landelijke doelstelling staat dan ook zowel voor omvang als kwaliteit van het leefgebied op behoud met een landelijk doelniveau van 1.300 broedparen. De soort heeft een ruime landelijke verspreiding (presentie in atlasblokken ca. 40%) waardoor minder dan de helft van de landelijke broedpopulatie in Vogelrichtlijngebieden is geconcentreerd.

Hierdoor is de soort minder kwetsbaar dan soorten die in hun verspreiding beperkt zijn tot een relatief klein aantal gebieden. De som van de gebiedsdoelen als percentage van het landelijke doelniveau bedraagt ruim 30%, hetgeen voldoende wordt geacht voor het duurzaam behoud van de populatie op de lange termijn. Het aandeel in Natura 2000-gebieden is groter (48%) dan de som van de gebiedsdoelen, omdat niet overal een doel is gesteld door de toepassing van een landelijke drempelwaarde (minimaal 1% landelijke populatie). Alle gebiedsdoelstellingen sluiten aan bij de landelijke doelstelling, met uitzondering van de gebieden Alde Feanen (013) en Deelen (014). Vanwege de voor de regio unieke potentie voor een sleutelpopulatie is er voor het gebied Alde Feanen gekozen voor een hersteldoelstelling. Vanwege de recente afname van de populatie in gebied Deelen is hier een beperkte herstelopgave geformuleerd, zodat de soort voor het gebied behouden kan blijven.

A082 – Blauwe kiekendief

Landelijke doelstelling: behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

omvang

Doel

kwaliteit

Populatie

Relatieve

bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

behoud

behoud

3

B1

conform ontwerp

002

Duinen en Lage Land Texel

behoud

behoud

20

A1

conform ontwerp

003

Duinen Vlieland

uitbreiding

verbetering

9 (↑)

B1

conform ontwerp

004

Duinen Terschelling

uitbreiding

verbetering

40 (↑)

A2

conform ontwerp

005

Duinen Ameland

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

B2

conform ontwerp

006

Duinen Schiermonnikoog

behoud

behoud

10 (↑)

B2

conform ontwerp

033

Bargerveen

behoud

behoud

1

C

ontwerpbesluit

078

Oostvaardersplassen

uitbreiding

verbetering

4

B1

ontwerpbesluit

De landelijke staat van instandhouding van de blauwe kiekendief is voor wat betreft elk van de aspecten populatie en leefgebied als “zeer ongunstig” beoordeeld. De landelijke doelstelling omvat een herstelopgave voor het leefgebied en een doelniveau dat ruim driemaal groter is dan de populatie in de peilperiode 1999-2003 (78): “behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie tot 250 paren”. Vanwege de aard van het leefgebied is de broedpopulatie tegenwoordig geheel beperkt tot Natura 2000-gebieden. Het doelniveau van 250 ligt ver boven de historische referenties: 120-130 en 110-120 (resp. 1992 en 1996)46. Het landelijk doelniveau opgenomen in het landelijk doel is daarom verlaagd tot 110 (genoemde referenties zijn geflatteerd door tijdelijk gunstige omstandigheden in Zuidelijk Flevoland). De som van de gebiedsdoelen (107) is nu nagenoeg gelijk aan genoemd doelniveau. Mede gelet op de recente sterke afname van het aantal broedparen in alle broedterreinen, wordt verhoging van de gebiedsdoelen zoals opgenomen in de ontwerpbesluiten, in geen van de gebieden haalbaar geacht. De doelstelling van de gebieden Duinen en Lage Land Texel (002), Duinen Schiermonnikoog (006) en Bargerveen (033) wijken af van de landelijke doelstelling, vanwege de recente toename in de gebieden en de relatief stabiele trend van de laatste jaren. De doelstelling van de Waddenzee (001) wijkt af, omdat het gebied een overloop betreft van vogels uit de duinengebieden.

A119 – Porseleinhoen

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel

populatie

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

003

Duinen Vlieland

behoud

behoud

4

C

conform ontwerp

005

Duinen Ameland

behoud

behoud

2

C

conform ontwerp

008

Lauwersmeer

behoud

behoud

15

B2

concept- ontwerp

009

Groote Wielen

behoud

behoud

4 (↑)

C

ontwerpbesluit

010

Oudegaasterbrekken, …

uitbreiding

verbetering

1 (↑)

C

ontwerpbesluit

012

Sneekermeergebied

behoud

behoud

2 (↑)

C

ontwerpbesluit

013

Alde Feanen

behoud

behoud

20 (↑)

B1

ontwerpbesluit

019

Leekstermeergebied

behoud

behoud

2 (↑)

C

ontwerpbesluit

020

Zuidlaardermeergebied

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

B2

ontwerpbesluit

023

Fochteloërveen

behoud

behoud

20 (↑)

B1

ontwerpbesluit

033

Bargerveen

behoud

behoud

15 (↑)

B1

concept- ontwerp

034

Weerribben

uitbreiding

verbetering

30 (↑)

B1

ontwerpbesluit

035

Wieden

behoud

behoud

20

B2

ontwerpbesluit

036

Uiterwaarden Zwarte Water…

behoud

behoud

10 (↑)

C

ontwerpbesluit

038

Uiterwaarden IJssel

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

B1

ontwerpbesluit

066

Uiterwaarden Neder-Rijn

uitbreiding

verbetering

10 (↑)

B1

ontwerpbesluit

067

Gelderse Poort

uitbreiding

verbetering

10 (↑)

C

ontwerpbesluit

068

Uiterwaarden Waal

uitbreiding

verbetering

10 (↑)

C

ontwerpbesluit

072

IJsselmeer

behoud

behoud

15 (↑)

B1

ontwerpbesluit

074

Zwarte Meer

behoud

behoud

7 (↑)

B1

ontwerpbesluit

075

Ketelmeer & Vossemeer

behoud

behoud

2

C

ontwerpbesluit

078

Oostvaardersplassen

uitbreiding

verbetering

40 (↑)

B2

ontwerpbesluit

095

Oostelijke Vechtplassen

behoud

behoud

8

B1

ontwerpbesluit

105

Zouweboezem

behoud

behoud

9 (↑)

C

ontwerpbesluit

106

Boezems Kinderdijk

behoud

behoud

1

C

ontwerpbesluit

112

Biesbosch

behoud

behoud

5 (↑)

C

concept- ontwerp

140

Groote Peel

uitbreiding

verbetering

5 (↑)

C

ontwerpbesluit

De landelijke staat van instandhouding van de porseleinhoen is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “zeer ongunstig” en “matig ongunstig”. De aantallen van het porseleinhoen vertonen jaarlijks grote schommelingen. Oorzaak hiervan is dat de soort zeer gevoelig is voor verdroging van moerasgebieden en waterpeilbeheer. De landelijke doelstelling is dan ook gericht op uitbreiding van de omvang en vooral verbetering van de kwaliteit van het leefgebied. De gestelde herstelopgave volgt het beschermingsplan moerasvogels en gaat uit van een populatie van ten minste 400 paren. De potenties liggen hiervoor met name in het rivierengebied, waar de soort momenteel matig vertegenwoordigd is (m.u.v. het noordelijk deel van de IJssel). In gunstige jaren (afhankelijk van inundatie) zijn grotere aantallen broedende porseleinhoenders waargenomen, de doelstellingen zijn daarop gebaseerd. In de gebieden Groote Wielen (009), Sneekermeergebied (012), Alde Feanen (013), Leekstermeergebied (019), Fochteloërveen (023), Bargerveen (033), Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht (037), IJsselmeer (072), Zwarte Meer (074), Zouweboezem (105) en Biesbosch (112) is ingeschat dat het behoud van het leefgebied voldoende is om de populatie te laten toenemen. Een aantal gebiedsdoelstellingen wijkt af van de landelijke doelstelling, te weten: Duinen Vlieland (003), Duinen Ameland (005), Lauwersmeer (008), de Wieden (035), Ketelmeer & Vossemeer (075), Oostelijke Vechtplassen (095) en Boezems Kinderdijk (106). De potentie in deze gebieden om het leefgebied en daarmee te populatie te doen toenemen dan wel verbeteren wordt laag ingeschat (op basis van historische potentie). In het Lauwersmeer is gekozen voor een behoudsdoelstelling vanwege de neutrale trend van de populatie (zeker in vergelijking met populatietrends in andere gebieden). Ruim 80% van de landelijke opgave wordt gerealiseerd binnen het Natura 2000-netwerk.

A156 – Grutto

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 50.000 paren

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

1

Waddenzee

uitbreiding

verbetering

140 (↑)

C

conform ontwerp

5

Duinen Ameland

behoud

behoud

25

C

doel aangepasta

8

Lauwersmeer

uitbreiding

verbetering

60 (↑)

C

conform ontwerp

9

Groote Wielen

uitbreiding

verbetering

75 (↑)

C

doel aangepastb

10

Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving

uitbreiding

verbetering

45 (↑)

C

conform ontwerp

12

Sneekermeergebied

uitbreiding

verbetering

190 (↑)

C

conform ontwerp

13

Alde Feanen

uitbreiding

verbetering

80 (↑)

C

conform ontwerp

15

Van Oordt’s Mersken

uitbreiding

verbetering

90 (↑)

C

conform ontwerp

20

Zuidlaardermeergebied

uitbreiding

verbetering

65 (↑)

C

conform ontwerp

35

De Wieden

uitbreiding

verbetering

360 (↑)

C

conform ontwerp

38

Rijntakken

uitbreiding

verbetering

110 (↑)

C

conform ontwerp

56

Arkemheen

uitbreiding

verbetering

560 (↑)

C

conform ontwerp

72

IJsselmeer

uitbreiding

verbetering

30 (↑)

C

conform ontwerp

89

Eilandspolder

uitbreiding

verbetering

220 (↑)

C

conform ontwerp

90

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder

uitbreiding

verbetering

480 (↑)

C

conform ontwerp

92

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

uitbreiding

verbetering

440 (↑)

C

conform ontwerp

93

Polder Zeevang

uitbreiding

verbetering

750 (↑)

C

conform ontwerp

102

De Wilck

Behoud

verbetering

80 (↑)

C

conform ontwerp

103

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

uitbreiding

verbetering

35 (↑)

C

conform ontwerp

104

Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein

uitbreiding

verbetering

110 (↑)

C

conform ontwerp

107

Donkse Laagten

behoud

verbetering

110 (↑)

C

conform ontwerp

109

Haringvliet

uitbreiding

verbetering

60 (↑)

C

conform ontwerp

110

Oudeland van Strijen

uitbreiding

verbetering

130 (↑)

C

conform ontwerp

118

Oosterschelde

behoud

behoud

35

C

conform ontwerp

121

Yerseke en Kapelse Moer

uitbreiding

verbetering

60 (↑)

C

conform ontwerp

  • (a)

    De doelstelling voor Duinen Ameland is aangepast, omdat bij nader inzien behoud van de huidige situatie het hoogst haalbare is (het beheer van de vochtige randen van de duinen kan niet verbeterd worden ten gunste van de grutto).

  • (b)

    De doelstelling voor Groote Wielen is aangepast, omdat bij nader inzien een oostelijke locatie met grasland niet voldoende geschikt gemaakt kan worden als leefgebied voor de grutto, waardoor de maximale populatietoename iets lager is ingeschat.

De landelijke staat van instandhouding van de grutto als broedvogel is beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierbij aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied. Gestreefd wordt naar herstel van een populatieniveau van ten minste 50.000 paren”. De gebiedsdoelen sluiten aan bij de landelijke doelstelling met uitzondering van de gebieden Duinen Ameland, Donkse Laagten, De Wilck en Oosterschelde. In deze gebieden is behoud van de huidige oppervlakte leefgebied het hoogst haalbare. In Duinen Ameland en Oosterschelde is ook verbetering van de kwaliteit van het leefgebied niet mogelijk en is behoud van de populatie het hoogst haalbare.

A222 – Velduil

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel

populatie

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel omvang

Doel kwaliteit

Populatie

Relatieve bijdrage

Besluit

001

Waddenzee

behoud

behoud

5

A1

conform ontwerp

002

Duinen en Lage Land Texel

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

A2

conform ontwerp

003

Duinen Vlieland

 
 
 
 

doel vervallen

004

Duinen Terschelling

uitbreiding

verbetering

10 (↑)

A1

conform ontwerp

005

Duinen Ameland

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

B1

doel aangepast a

006

Duinen Schiermonnikoog

uitbreiding

verbetering

2 (↑)

C

doel aangepast

008

Lauwersmeer

behoud

behoud

1

B1

concept- ontwerp

033

Bargerveen

behoud

behoud

1

B1

concept- ontwerp

  • (a)

    De doelstelling voor Duinen Schiermonnikoog is aangepast van 1 naar 2 broedparen, het gemiddeld voorkomen in de eerste helft van de jaren negentig.

De landelijke staat van instandhouding van de velduil is voor wat betreft elk van de aspecten populatie en leefgebied als “zeer ongunstig” beoordeeld. In de loop van tweede helft van de vorige eeuw zijn steeds meer geschikte broedplaatsen in het binnenland verloren gegaan, waardoor de soort nu vrijwel alleen nog op Waddeneilanden voorkomt. De inpoldering van Lauwersmeer en Zuidelijk Flevoland, waardoor tijdelijk geschikt leefgebied ontstond, boden kortstondig soelaas. In de periode 1970-90 schommelde de landelijke broedpopulatie, afhankelijk van de muizenstand, tussen 60 en 200. Sindsdien is het met de populatie bergafwaarts gegaan. De som van de gebiedsdoelen bedraagt 59 broedparen.

De landelijke doelstelling omvat een herstelopgave voor het leefgebied en een ambitieus doelniveau: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel van ten minste 5 sleutelpopulaties van ten minste 20 paren (nationale populatie van ten minste 100 paren)”. Dit betreft het populatieniveau van begin negentiger jaren toen er buiten de Waddeneilanden nog tijdelijk geschikte broedplaatsen aanwezig waren. Het gemiddelde gedurende 1999-2003 bedroeg 27 broedparen vrijwel beperkt tot de Waddeneilanden.

Herstel naar de situatie van twintig jaar geleden wordt niet realistisch geacht, omdat in het binnenland nauwelijks nog regelmatig bezette broedplaatsen aanwezig zijn. Het landelijk doelniveau is daarom vastgesteld op 60 (gemiddelde periode 1993-1997). De landelijke doelstelling is als volgt aangepast: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie tot 60 paren”47. Het merendeel van de gebiedsdoelstellingen sluit aan op de landelijke opgave. In een drietal gebieden is voor een behoudsopgave gekozen.

In de Waddenzee (001) betreffen de broedlocaties vooral overloop gebied naar de duinen. In de overloop naar de duinen zijn vrijwel geen mogelijkheden voor uitbreiding en/of verbetering van het leefgebied. In het Lauwersmeer (008) komt de velduil zeer beperkt tot broeden. Behoud van de huidige stand is reeds een behoorlijke opgave. Gezien de zeer geïsoleerde ligging van het gebied, en het gegeven dat de trend van de populatie in dit gebied redelijk constant is, is tevens gekozen voor een behoudsopgave in het Bargerveen (033).

A277 – Tapuit

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

omvang

Doel

kwaliteit

Populatie

Relatieve

bijdrage

Besluit

002

Duinen en Lage Land Texel

uitbreiding

verbetering

100 (↑)

B1

conform ontwerp

003

Duinen Vlieland

uitbreiding

verbetering

35 (↑)

B1

conform ontwerp

004

Duinen Terschelling

uitbreiding

verbetering

100 (↑)

B2

conform ontwerp

005

Duinen Ameland

uitbreiding

verbetering

100 (↑)

B1

conform ontwerp

006

Duinen Schiermonnikoog

uitbreiding

verbetering

30 (↑)

B1

conform ontwerp

027

Drents-Friese Wold & …

uitbreiding

verbetering

40 (↑)

B2

ontwerpbesluit

030

Dwingelderveld

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

C

ontwerpbesluit

057

Veluwe

uitbreiding

verbetering

100 (↑)

B2

ontwerpbesluit

085

Zwanenwater & Pettemerduinen

uitbreiding

verbetering

20 (↑)

B1

ontwerpbesluit

De landelijke staat van instandhouding van de tapuit is voor wat betreft elk van de aspecten populatie en leefgebied als “zeer ongunstig” beoordeeld. De landelijke doelstelling omvat een herstelopgave voor het leefgebied en een zeer ambitieus doelniveau dat bijna viermaal groter is dan de populatie in de peilperiode 1999-2003 (510): “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie tot 2000 paren verdeeld over ten minste 20 sleutelpopulaties van ten minste 100 paren”48. Sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw is de verspreiding met twee derde gekrompen. Alleen in natuurgebieden heeft de soort nog enigszins stand weten te houden. Herstel naar de situatie van dertig jaar geleden wordt niet realistisch geacht gelet op de schaal en de oorzaken van de aantalsafname49. Dit is de reden waarom het landelijk doelniveau is verlaagd naar 1000 (de stand van ruim 15 jaar geleden en de helft van het populatieniveau van de jaren zeventig). De landelijke doelstelling is als volgt aangepast: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie tot 1000 paren”50. Deze (trekvogel)soort is in 2000 als doelsoort voor het netwerk van Vogelrichtlijngebieden opgenomen op grond van de overweging: “de beschermde gebieden leveren een wezenlijke bijdrage aan de bescherming van de soort” (van wezenlijke bijdrage is sprake indien Vogelrichtlijngebieden minstens 25% van de landelijke populatie herbergen)51. De som van de gebiedsdoelen (545) bedraagt ongeveer 55% van het doelniveau waarmee Natura 2000 een “wezenlijke bijdrage” levert aan de instandhouding van de soort op landelijke schaal. Dit impliceert dat het beoogde herstel verder grotendeels zal moeten worden bereikt door maatregelen buiten Natura 2000.

A295 – Rietzanger

Landelijke doelstelling: behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor behoud populatie

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

omvang

Doel

kwaliteit

Populatie

Relatieve

bijdrage

Besluit

004

Duinen Terschelling

behoud

behoud

120

C

conform ontwerp

005

Duinen Ameland

behoud

behoud

230

C

conform ontwerp

008

Lauwersmeer

behoud

behoud

1.900

B2

concept- ontwerp

009

Groote Wielen

behoud

behoud

220

C

ontwerpbesluit

012

Sneekermeergebied

behoud

behoud

370

C

ontwerpbesluit

013

Alde Feanen

behoud

behoud

800

B1

ontwerpbesluit

014

Deelen

behoud

behoud

200

C

ontwerpbesluit

019

Leekstermeergebied

behoud

behoud

10

C

ontwerpbesluit

020

Zuidlaardermeergebied

behoud

behoud

200

C

ontwerpbesluit

034

Weerribben

behoud

behoud

900

B1

ontwerpbesluit

035

Wieden

behoud

behoud

3000

A2

ontwerpbesluit

072

IJsselmeer

behoud

behoud

990

B1

ontwerpbesluit

074

Zwarte Meer

behoud

behoud

270

C

ontwerpbesluit

078

Oostvaardersplassen

behoud

behoud

800

B1

ontwerpbesluit

089

Eilandspolder

behoud

behoud

230

C

ontwerpbesluit

090

Wormer- en Jisperveld & …

behoud

behoud

480

B1

ontwerpbesluit

092

Ilperveld, Varkensland, …

behoud

behoud

800

B1

ontwerpbesluit

095

Oostelijke Vechtplassen

behoud

behoud

880

B1

ontwerpbesluit

103

Nieuwkoopse Plassen & De …

behoud

behoud

340

C

ontwerpbesluit

109

Haringvliet

behoud

behoud

420

C

ontwerpbesluit

112

Biesbosch

behoud

behoud

260

C

concept- ontwerp

De landelijke staat van instandhouding van de rietzanger is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “gunstig”. De Nederlandse broedpopulatie vertoonde in de voorgaande periode een matige toename. Landelijk is daarom een behoudsdoelstelling geformuleerd. De gebiedsdoelen van de aangewezen leefgebieden sluiten hierbij aan. Ruim 65% van de landelijke opgave ligt binnen het Natura 2000-netwerk.

A338 – Grauwe klauwier

Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie

N2k-

nr

Natura 2000-gebied

Doel

omvang

Doel

kwaliteit

Populatie

Relatieve

bijdrage

Besluit

003

Duinen Vlieland

 
 
 
 

doel vervallen

005

Duinen Ameland

uitbreiding

verbetering

5 (↑)

C

doel aangepast a

027

Drents-Friese Wold & …

behoud

behoud

10 (↑)

B1

ontwerpbesluit

033

Bargerveen

uitbreiding

verbetering

100 (↑)

A3

concept- ontwerp

057

Veluwe

uitbreiding

verbetering

40 (↑)

A1

ontwerpbesluit

145

Maasduinen

uitbreiding

verbetering

3 (↑)

C

ontwerpbesluit

  • (a)

    Het doel is aangepast naar “uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 5 paar”. Het doelniveau is naar boven bijgesteld gezien de historische potentie van het gebied.

De landelijke staat van instandhouding van de grauwe klauwier is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als zeer ongunstig”. Oorzaak hiervan is vooral de aantasting van het leefgebied door faunistische verarming; zowel kwantitatief als kwalitatief is de prooi verminderd. Dit als gevolg van verruiging, verdroging, verzuring, vermesting, herbicidengebruik en frequent en grootschalig maaien. In het cultuurlandschappen zijn daarnaast veel nestgelegenheden verdwenen door intensief landgebruik. Na een dieptepunt in de 1985 is de landelijke stand van de soort weer iets toegenomen. Deze toename is echter onvoldoende en landelijk is dan ook een herstelopgave geformuleerd. In het Drents-Friese Wold & Leggelderveld (027) wordt hiervan afgeweken. In het Drents-Friese Wold & Leggelderveld kwamen in de periode 1999-2003 gemiddeld 8 paren in het gebied tot broedden. Het doel is hier gesteld op herstel tot 10 broedparen met behoud van het huidige leefgebied. Recent zijn hier in één jaar 14 broedparen waargenomen. De overige gebiedsdoelen sluiten aan bij de landelijke instandhoudingsdoelstelling. De doelstelling van Duinen Ameland (005) is aangepast van 1 naar 5 broedparen, gezien het aantal broedparen in de periode 1993-1997 (gemiddeld 5,6 paar).

Ongeveer 65% van de landelijke opgave ligt binnen het Natura 2000-netwerk. De overige doelstelling ligt buiten Natura 2000-gebieden o.a. in die gebieden die de soort de afgelopen 10-20 jaar verlaten heeft (hervestiging).

Toelichting bij ontwerp-wijzigingsbesluit Duinen Ameland

1. Wijzigingen

1.1 Instandhoudingsdoelstellingen grutto

Met dit wijzigingsbesluit is het Natura 2000-gebied Duinen Ameland aangewezen voor de grutto als broedvogel. Het toevoegen dan wel wijzigen van instandhoudingsdoelstellingen voor de grutto is toegepast bij 25 gebieden die reeds eerder zijn aangewezen als Vogelrichtlijngebied. Aanleiding voor de wijzigingen is de noodzaak om nu ook de grutto als broedvogel te beschermen in deze gebieden, nadat de grutto eerder in de meeste van deze gebieden als doortrekker (niet-broedvogel) al was beschermd. Het toevoegen van instandhoudingsdoelstellingen voor broedende grutto’s is één van de noodzakelijke maatregelen die Nederland treft naar aanleiding van de inbreukprocedure die de Europese Commissie in juli 2024 is gestart. De maatregel is onderdeel van een ambitieus maatregelenpakket, dat van toepassing is binnen en vooral buiten Vogelrichtlijngebieden, om tot het noodzakelijke herstel van de populatie te komen (Kamerstuk 33576 nr. 441).

1.2 Criteria voor gebiedsselectie en instandhoudingsdoelstellingen

De 25 gebieden voldoen aan het criterium dat in de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000)1 wordt genoemd voor het aanwijzen van vogelsoorten in Vogelrichtlijngebieden, namelijk dat ten minste 0,1% van de internationale (biogeografische) populatie van de grutto als broedvogel in het gebied voorkomt. Het betreft in het geval van de grutto de populatie van de ondersoort limosa (de ondersoort islandica komt in Nederland alleen als doortrekker voor en kan dan wel onderdeel vormen van de instandhoudingsdoelstelling voor de grutto als niet-broedvogel). Of een gebied voldoet aan het genoemde criterium, is bepaald op basis van de door Sovon verzamelde gegevens over de jaren 2016-2021. Concreet betekent dit dat de grutto als broedvogel beschermd wordt indien er in die jaren gemiddeld ten minste 26 broedparen voorkwamen. Het gaat om de volgende 25 Natura 2000-gebieden: 

N2k-nr 

Natura 2000-gebied 

1 

Waddenzee 

5 

Duinen Ameland 

8 

Lauwersmeer      

9 

Groote Wielen 

10 

Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving 

12 

Sneekermeergebied      

13 

Alde Feanen     

15 

Van Oordt’s Mersken 

20 

Zuidlaardermeergebied 

35 

De Wieden 

38 

Rijntakken 

56 

Arkemheen 

72 

IJsselmeer      

89 

Eilandspolder 

90 

Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder 

92 

Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske 

93 

Polder Zeevang 

102 

De Wilck 

103 

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck 

104 

Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein  

107 

Donkse Laagten 

109 

Haringvliet      

110 

Oudeland van Strijen 

118 

Oosterschelde 

121 

Yerseke en Kapelse Moer 

De instandhoudingsdoelstellingen per gebied voor de broedende grutto zijn gebaseerd op het wetenschappelijk advies van Sovon, zoals opgenomen in de gebiedsnotities over de betekenis en potenties van de gebieden als broedgebied van de grutto. Voor dit advies is niet alleen algemene kennis over de grutto en zijn leefgebied gebruikt, maar ook gebiedsspecifieke informatie over de populatietrend en de potenties voor verbetering en uitbreiding van het leefgebied (rekening houdend met wat nodig en mogelijk is ten aanzien van inrichting en beheer).

1.3 Onderbouwing voor wijzigingen voor alleen de grutto

De wijzigingsbesluiten beperken zich tot wijzigingen ten aanzien van alleen de grutto. Het betreft wijzigingen die het karakter hebben van een actualisering. Reden om alleen te actualiseren voor de grutto is dat niet gewacht kan worden tot een algehele actualisering van alle vogeldoelen plaatsvindt, omdat dat een tijdrovend proces is. De voortdurende afname van de gruttopopulatie noopt tot het met voorrang beschermen van de grutto in bestaande Vogelrichtlijngebieden. Dat is te meer van belang omdat de grutto vooral in Nederland broedt. Dit kan relatief snel gebeuren, omdat alleen bepaald hoeft te worden of de grutto voldoet aan de criteria voor aanwijzing in die gebieden (zie boven), zonder dat de hele procedure voor selectie van gebieden hoeft te worden doorlopen. Bij zo’n volledige actualiserings- en selectieprocedure zou dan ook voor andere aanwezige vogelsoorten bepaald moeten worden of ze zouden moeten worden aangewezen. Deze snelheid is tevens nodig vanwege de inbreukprocedure die de Europese Commissie is gestart vanwege onvoldoende bescherming van de grutto. Het beschermen van de grutto in bestaande Vogelrichtlijngebieden is essentieel voor het beschermen van deze soort.

 

1.4 Landelijk doel

Met de vaststelling van de bovengenoemde besluiten is voor het eerst ook een landelijk doel voor de grutto als broedvogel vastgesteld en is het landelijk doel voor de grutto als niet-broedvogel geactualiseerd. De landelijke doelen voor de grutto in dit besluit zijn opgesteld via dezelfde werkwijze als voor de Vernieuwde landelijke doelen voor Natura 2000-habitattypen en -soorten (Ministerie van LVVN, in voorbereiding). De landelijke doelen zijn gebaseerd op de ecologische gunstige referentie en de groeipotentie van de soort tot aan 2050. Aangezien de overige vernieuwde landelijke doelen later worden gepubliceerd dan de 25 wijzigingsbesluiten voor de grutto, zijn de vernieuwde landelijke doelen voor de grutto alvast vastgesteld door middel van deze wijzigingsbesluiten.

Het landelijke doel voor de grutto als broedvogel bepaalt mede het ambitieniveau van de instandhoudingsdoelstellingen in de wijzigingsbesluiten. De gebiedsdoelen moeten namelijk, zoveel als mogelijk is, bijdragen aan het behalen van dat landelijke doel. Momenteel komt echter circa 90% van de landelijke broedpopulatie buiten de Vogelrichtlijngebieden voor. Voor het bereiken van het landelijk doel is het dus noodzakelijk dat verreweg de grootste bijdrage aan de toename plaats zal vinden in de rest van Nederland. Daartoe is het noodzakelijk dat het hierboven genoemde ambitieuze maatregelenpakket wordt uitgevoerd.

1.5 Redactionele wijzigingen

Naast wijzigingen in dit besluit ten behoeve van de aanwijzing van de grutto, hebben er ook redactionele wijzigingen plaatsgevonden in het besluit (die hebben geen rechtsgevolgen).

1.6 Wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbesluit

De potenties voor uitbreiding en verbetering van het leefgebied van de broedvogel grutto zijn op basis van aanvullende informatie door Sovon naar beneden bijgesteld. Daar waar eerder nog beperkte potenties tot verbetering en uitbreiding werden gezien, blijkt dat de benodigde maatregelen in de Noordkeeg, ten noordwesten van Nes, niet goed mogelijk zijn. Ook in Nieuwlandsreid, dat in twee Natura 2000-gebieden (Duinen Ameland en Waddenzee) valt, werden eerst nog verbetermogelijkheden gezien. Deze blijken bij nadere analyse niet mogelijk binnen het deel dat binnen de begrenzing van Duinen Ameland valt. Daarom is de uitbreidingsdoelstelling voor populatie aangepast naar een behoudsdoelstelling.

In het ontwerpbesluit werd nog niet vermeld dat er met de publicatie van het aanwijzingsbesluit ook een profiel is gepubliceerd voor de beschrijving van de grutto als broedvogel. Dit wordt in het definitieve aanwijzingsbesluit wel vermeld.

2. Beantwoording zienswijzen

2.1 Inleiding

Op 7 juli 2025 zijn de 25 ontwerp-wijzigingsbesluiten ‘Vogelrichtlijngebieden vanwege aanwijzing van bestaande Natura 2000-gebieden voor de grutto als broedvogel’ gepubliceerd. Deze ontwerp-wijzigingsbesluiten hebben in de periode van 10 juli 2025 tot en met 20 augustus 2025 ter inzage gelegen. Dit heeft ertoe geleid dat er in totaal door 71 organisaties, overheden, verenigingen en personen zienswijzen zijn ingediend. De reacties met een algemeen karakter en de reacties die specifiek betrekking hebben op het ontwerp-wijzigingsbesluit van het Natura 2000-gebied Duinen Ameland van 7 juli 2025, worden hieronder besproken. De in de zienswijzen gemaakte opmerkingen zijn steeds cursief gezet waarna het antwoord volgt. Als een zienswijze aanleiding gaf tot wijziging van het besluit ten opzichte van het ontwerp, dan wordt dat expliciet vermeld. In alle andere gevallen is een nadere motivering gegeven.

Bijna alle insprekers onderschrijven het belang van een betere bescherming van de grutto.

2.2 Reacties over de procedure

Insprekers geven aan dat het aanwijzen in Vogelrichtlijngebieden al aan de EC is gecommuniceerd in het kader van de inbreukprocedure, zonder consultatie van de provincies.

Een inbreukprocedure is een vertrouwelijke procedure tussen de Europese Commissie en de lidstaat Nederland. Het was de provincies bekend dat het aanwijzen van de grutto in bestaande Vogelrichtlijngebieden één van de noodzakelijke maatregelen is.

Insprekers geven aan dat terreinbeheerders, gemeenten, waterschappen, agrariërs en andere stakeholders niet zijn geïnformeerd tijdens het voorbereidende traject voor publicatie van de ontwerpbesluiten. Ze zijn van mening dat goede afstemming via een zorgvuldig proces met voortouwnemers en bevoegde gezagen essentieel is.

Het ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) heeft via de koepels (zoals Unie van Waterschappen, IPO, VNG, LTO en Groene11) belanghebbenden geïnformeerd over de inbreukprocedure en het voornemen om tot ontwerpbesluiten te komen. De publicatie van een ontwerpbesluit is bedoeld om eenieder in de gelegenheid te stellen bij te dragen aan het definitieve besluit. Het is daarom gebruikelijk dat bij de voorbereiding van het ontwerpbesluit alleen overleg plaatsvindt met de overheid die eerstverantwoordelijk is voor een gebied (de ‘voortouwnemer’) en niet met (andere) belanghebbenden. Voor feitelijke informatie is, mede in overleg met de voortouwnemers, contact gezocht met eigenaren, beheerders en waterschappen.

Insprekers zijn van mening dat de inhoud van de gebiedsnotities door Sovon Vogelonderzoek Nederland inhoudelijk niet voldoende zijn voor het bepalen van goed onderbouwde instandhoudingsdoelstellingen. Zij geven daarbij aan dat de notities niet compleet zijn, dat te weinig gebruik is gemaakt van aanwezige gebiedskennis, dat niet voldoende is meegenomen, dat de oplosbaarheid van knelpunten en drukfactoren is overschat en dat mogelijke maatregelen (die waren genoemd als onderbouwing van de mogelijke uitbreiding van de populatie) vaak al uitgevoerd zijn.

De notities die door Sovon zijn opgesteld, zijn zorgvuldig samengesteld en relatief omvangrijk vergeleken met voorbereidende documenten voor andere instandhoudingsdoelstellingen. De teksten zijn niet bedoeld om een compleet overzicht te geven van noodzakelijke maatregelen, maar om een goed onderbouwde inschatting te kunnen maken van de potentie van de gebieden voor de bijdrage aan de landelijk benodigde populatie van de grutto. Daarbij is ook rekening gehouden met mogelijkheden voor maatregelen op de lange termijn, met mogelijkheden voor het treffen van maatregelen buiten de gebieden en met noodzakelijke maatregelen voor soorten en habitattypen die al zijn aangewezen. Daarbij is er, mede na overleg met de voortouwnemers, gebruik gemaakt van kennis van eigenaren, beheerders en waterschappen om conceptversies te verbeteren. Naar aanleiding van zienswijzen is een aantal gebiedsnotities aangepast.

Insprekers geven aan dat zij het proces van de ontwerpbesluiten als onzorgvuldig hebben ervaren omdat zij weinig tijd hebben gekregen om op concepten van gebiedsnotities en ontwerpbesluiten te reageren en omdat niet duidelijk inzichtelijk is gemaakt welke opmerkingen in conceptteksten zijn overgenomen. Een inspreker voegt daar voor de Friese gebieden aan toe dat de wijzigingsbesluiten niet aansluiten op lopende beheerplanprocessen en gebiedsafspraken.

De voortouwnemers zijn in november 2024 geïnformeerd over welke maatregelen uitgewerkt zouden worden in het kader van de inbreukprocedure, waaronder het toevoegen van instandhoudingsdoelen voor de grutto aan 25 Vogelrichtlijngebieden. Daarbij is aangegeven dat er binnen een jaar definitieve besluiten moesten zijn gepubliceerd, waardoor er ruim een half jaar de tijd was om de ontwerpbesluiten voor te bereiden. In die periode heeft intensief overleg plaatsgevonden met de voortouwnemers, deels in meerdere rondes, waarbij nieuwe informatie is verwerkt in zowel de gebiedsnotities als de ontwerpbesluiten. Dit was ruim voldoende om de hoogte van de instandhoudingsdoelstellingen goed te onderbouwen.

Een inspreker houdt LVVN graag aan de toezegging dat nadere analyses ook buiten de zienswijzeperiode ingediend kunnen worden.

De later ingediende ‘second opinion’ van deskundigen is betrokken bij het opstellen van de definitieve wijzigingsbesluiten en heeft aanleiding gegeven tot een nadere gedachtewisseling met deze deskundigen, resulterend in enkele aanpassingen van de besluiten.

Insprekers zijn van mening dat de doelstellingen niet onderbouwd en reëel zijn, en dat de implicaties van de gruttodoelen onduidelijk zijn.

De instandhoudingsdoelstellingen worden onderbouwd door gebiedsnotities van Sovon. Daaruit blijkt dat de instandhoudingsdoelstellingen reëel zijn.

De implicaties van de instandhoudingsdoelstellingen zijn inderdaad niet volledig duidelijk. Daarvoor zijn de uitwerkingen in de Natura 2000-beheerplannen nodig.

Insprekers geven aan dat gekwantificeerde slaap-en foerageerdoelen voor de grutto als niet-broedvogel als een verrassing kwamen.

Tegelijk met het toevoegen van de grutto als broedvogel, is voor de gebieden ook gecontroleerd of de doelen voor de grutto als niet-broedvogel juist en volledig zijn. Er is voor gekozen om bij de doelen voor de niet-broedvogels, net als voor de broedvogels, uit te gaan van de actuele situatie, waarbij tevens rekening is gehouden met het verslechteringsverbod dat is ingegaan bij de eerste aanwijzing als Vogelrichtlijngebied. In een deel van de gevallen konden doelen die in eerdere besluiten nog niet gekwantificeerd waren, alsnog gekwantificeerd worden.

Insprekers zijn van mening dat er sprake is van gebrekkige communicatie omdat er geen bekendmaking is aangetroffen in de huis-aan-huisbladen zoals genoemd in de algemene wet bestuursrecht.

In de week vanaf de publicatie van de ontwerp-wijzigingsbesluiten zijn in 175 huis-aan-huisbladen (en het Friesch Dagblad) advertenties geplaatst waarin de besluiten en de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen zijn aangekondigd, zodat in de wijde omgeving van de betreffende gebieden is voldaan aan de wettelijke verplichting.

Insprekers zijn van mening dat eerst het landelijk kader voor de grutto als broedvogel vastgesteld moet worden voordat gebiedsspecifieke doelen geformuleerd kunnen worden. Zij roepen LVVN en andere betrokken overheden op met een landelijke visie te komen. Een inspreker noemt daarbij het Aanvalsplan Grutto.

Het voorgenomen landelijke doel voor de grutto is tegelijkertijd met het publiceren van de ontwerp-wijzigingsbesluiten gepubliceerd. De landelijke visie is voor een belangrijk deel te vinden in het Aanvalsplan Grutto, dat door rijk en provincies is omarmd, aangevuld met de maatregelen zoals genoemd in de Verzamelbrief Natuur van 29 november 2024 en de brief over de inbreukprocedure van 25 maart 2025 (Kamerstuk 33 576, nr. 403 en 441). Deze publicaties dateren van voor de gebiedsspecifieke doelen.

Insprekers zijn van mening dat er eerst concept-beheerplannen opgesteld moeten worden alvorens de besluiten definitief worden.

In het verleden is er inderdaad voor gekozen om via het opstellen van concept-beheerplannen meer duidelijkheid te krijgen over de potenties van de gebieden alvorens de Natura 2000-besluiten definitief te maken. Dat is echter geen standaardwerkwijze. In dit geval zou het te veel tijd hebben gekost en zou de noodzakelijke planning om binnen een jaar definitieve besluiten te publiceren, niet gehaald zijn. In plaats daarvan zijn er gebiedsnotities opgesteld door Sovon.

Insprekers constateren dat er nog geen systematisch proces is ingericht om gebiedspartijen (zoals agrarische collectieven) te betrekken, terwijl zij in veel gevallen een belangrijke partij zijn in het realiseren van weidevogelbeheer. Ze roepen LVVN en andere betrokken overheden op dit alsnog op korte termijn te organiseren, zodat gebiedspartijen kunnen bijdragen aan de concretisering van doelen en maatregelen, en daarvoor middelen en beleidsruimte beschikbaar te stellen.

Het is aan de voortouwnemers om gebiedspartijen te betrekken in een gebiedsproces. In beginsel is dat gebiedsproces onderdeel van het actualiseren van een beheerplan, maar in het geval van de grutto is ook het uitvoeren van het Aanvalsplan Grutto een belangrijke manier om de gebiedspartijen te betrekken (vooral ook buiten de huidige Vogelrichtlijngebieden). Gezien de noodzakelijke groeisnelheid van de gruttopopulatie, is het op korte termijn starten van overleg over de uitwerking van de instandhoudingsdoelstellingen inderdaad zeer wenselijk.

2.3 Reacties over de begrenzing

Insprekers merken op dat er in de wijzigingsbesluiten sprake is van het uitbreiden van het leefgebied van de grutto en zijn in dat verband van mening dat iedere claim op agrarische grond buiten de grenzen van de Natura 2000-gebieden onacceptabel is. In dit verband merkt een inspreker op dat het creëren van beter en meer leefgebied voor de grutto binnen bestaande Natura 2000-gebieden dient plaats te vinden, omdat - vanwege de voedselzekerheid - meer agrarische natuur niet mag leiden tot verminderde voedselproductie.

Een instandhoudingsdoelstelling ‘uitbreiding omvang leefgebied’ kan alleen betrekking hebben op het betreffende Natura 2000-gebied. Met de uitbreiding van leefgebied wordt dus bedoeld: het binnen de bestaande begrenzing uitbreiden van leefgebied. Met de wijzigingsbesluiten worden geen gebiedsgrenzen veranderd.

Een inspreker verzoekt LVVN om nieuwe Vogelrichtlijngebieden voor de grutto aan te wijzen en om het proces in gang te zetten om de 12 gebieden die door Sovon in 2024 zijn aangemerkt als concentratiegebieden, aan te wijzen als nieuwe Vogelrichtlijngebieden.

De inzet van LVVN is gericht op een combinatie van vrijwillig weidevogelbeheer (waaronder het Aanvalsplan Grutto) en het vergroten van de populatie grutto's in 25 bestaande Natura 2000-gebieden. LVVN is van mening dat deze inzet voldoende is om de populatie grutto's op het gewenste niveau te krijgen.

Een inspreker geeft aan dat de belangrijkste maatregel voor de grutto het uitbreiden van weidevogelgebieden is en dat hieraan wordt voorbijgegaan.

Het uitbreiden van weidevogelgebieden is onderdeel van de wijzigingsbesluiten als ‘uitbreiding leefgebied’ het doel is, en daar dus binnen de bestaande Vogelrichtlijngebieden potenties voor zijn. Het is echter duidelijk dat dit in veel grotere mate een opgave is voor buiten deze gebieden, met name in de gebieden van het Aanvalsplan Grutto.

Een inspreker wijst erop dat de Vogelrichtlijngebieden te klein zijn en aanvullende maatregelen in de directe omgeving noodzakelijk zijn.

Het is duidelijk dat de gruttopopulatie in de Vogelrichtlijngebieden meestal onderdeel is van een populatie in de wijdere omgeving. Het versterken van die regionale populatie kan dus in beginsel ook bijdragen aan het halen van het populatiedoel binnen de Vogelrichtlijngebieden. Het is inmiddels landelijk beleid om het agrarisch natuurbeheer rond deze gebieden te stimuleren.

2.4 Reacties over de instandhoudingsdoelstellingen

Insprekers zijn van mening dat de mogelijkheden voor maatregelen ten behoeve van uitbreiding en verbetering van leefgebied binnen het gebied Duinen Ameland te beperkt zijn voor een toename van de broedpopulatie. De duinen zelf vormen geen leefgebied. Daar waar momenteel, aan de vochtige randen van de duinen, broedende grutto’s aanwezig zijn, zijn reeds maatregelen getroffen gericht op vernatting en behoud van openheid.

Naar aanleiding van deze zienswijzen is de instandhoudingsdoelstelling voor de populatie in beperkte mate aangepast, namelijk dat het huidige aantal broedparen moet worden behouden in plaats van uitgebreid; de instandhoudingsdoelstelling voor het leefgebied is aangepast van uitbreiding en verbetering naar behoud. Op basis van aanvullende informatie heeft Sovon namelijk in de aangepaste gebiedsnotitie geconcludeerd dat de eerder als beperkt ingeschatte mogelijkheden tot verbetering en uitbreiding van het leefgebied (en daarmee een kleine uitbreiding van de broedpopulatie), bij nader inzien nihil zijn ten opzichte van wat er inmiddels aan leefgebied is gerealiseerd.

Insprekers geven aan dat - gezien de jarenlange dalende trend en de reeds genomen maatregelen - de opgave om de dalende trend om te buigen zeer moeilijk is. Ook geven zij aan dat de doelen niet realistisch zijn, gezien de voorgenomen groei en het gebruikte ijkpunt (populatieomvang in 2016-2021).

Sovon heeft onderzocht wat er ecologisch haalbaar is in de gebieden. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat het ijkpunt niet gebaseerd is op de meest recente aantallen. Na het nemen van voldoende maatregelen is het mogelijk om de doelen te halen.

Insprekers constateren dat de gestelde instandhoudingsdoelstelling voor de grutto (als broedvogel) in bepaalde gevallen zelfs met de maximaal haalbare populatietoename binnen het gebied niet haalbaar is in 2050. Ze stellen voor om ook een populatiegroei van buiten het gebied mee te laten tellen voor de doelstelling.

Gezien het landelijke doel voor de populatie, zijn de instandhoudingsdoelstellingen zodanig geformuleerd dat de potenties voor uitbreiding van de populatie van de grutto binnen Vogelrichtlijngebieden optimaal worden benut. Daarvoor is het belangrijk dat de draagkracht van de gebieden met een uitbreidingsdoel voor de populatie, voortdurend toeneemt, zodanig dat er in 2050 voldoende draagkracht is voor het ten doel gestelde aantal broedparen. In gevallen waar de maximale groei van de bestaande populatie binnen het gebied niet toereikend is, kan het doel alsnog in 2050 gehaald worden indien de populatie op natuurlijke wijze wordt versterkt door enige aanvulling vanuit de toenemende regionale meta-populatie. Wanneer het populatiedoel onverhoopt in 2050 niet in het gebied is gerealiseerd, kan dat de voortouwnemer niet worden verweten indien de noodzakelijke maatregelen volledig en tijdig zijn genomen.

Een instandhoudingsdoelstelling kan alleen betrekking hebben op het betreffende Natura 2000-gebied. Broedende grutto’s buiten het Vogelrichtlijngebied tellen daarom niet mee voor het behalen van de gebiedsdoelstelling. Het versterken van de regionale populatie is echter wel degelijk belangrijk, niet in het minst vanwege de bijdrage aan het landelijke doel voor de grutto.

De zienswijze gaf aanleiding tot een redactionele verduidelijking in de besluiten op het punt van de haalbaarheid van de populatiedoelen in de instandhoudingsdoelstellingen, als samenvatting van bovenstaande uitleg.

Insprekers vrezen dat de nieuwe gruttodoelen conflicterend zullen zijn met de bestaande doelen in de gebieden. In dit verband vraagt een inspreker om in de aanwijzingsbesluiten duidelijk aan te geven hoe moet worden omgegaan met conflicterende doelen en daarbij ook aan te geven dat een deel van deze doelen in aangrenzende gebieden kan worden gerealiseerd; daarnaast vraagt deze inspreker om duidelijke nationale beleidsregels vast te stellen voor het prioriteren van instandhoudingsmaatregelen in gevallen dat doelen voor de soorten en habitattypen waarvoor een Natura 2000-gebied is aangewezen, met elkaar conflicteren.

Door Sovon is bij het bepalen van de gebiedspotentie voor de grutto rekening gehouden met de bestaande instandhoudingsdoelstellingen. Bijvoorbeeld door locaties met soorten of habitattypen die andere eisen stellen dan grutto’s, niet mee te tellen bij mogelijk geschikt leefgebied. Ook is beoordeeld of uitbreidingsdoelen voor andere soorten en habitattypen noodzakelijkerwijs gerealiseerd zouden moeten worden op locaties met potenties voor de grutto. De gebiedsnotities zijn waar nodig aangepast aan de door gebiedskenners aangedragen informatie op dit punt. De (uiteindelijk) geadviseerde doelen voor de grutto bleken geen conflicten op te leveren met de bestaande instandhoudingsdoelstellingen. Uit bovenstaande volgt dat het realiseren van de gebiedsdoelen in aangrenzende gebieden niet aan de orde is.

Het is vooralsnog niet noodzakelijk om nationale beleidsregels vast te stellen voor het prioriteren van instandhoudingsmaatregelen. In de gebiedsnotities wordt beschreven welke aandachtspunten er zijn bij het nemen van beheermaatregelen voor de grutto, zodat de maatregelen niet ten koste gaan van het behalen van andere instandhoudingsdoelstellingen. De beheerplannen kunnen hierop voortbouwen.

Een inspreker geeft aan dat maatregelen als het verwijderen van bosschages vanwege predatoren in de duinen directe negatieve gevolgen voor andere broedvogelsoorten kunnen hebben waarvoor het gebied reeds instandhoudingsdoelstellingen kent. Het nemen van maatregelen die afbreuk doen aan hun leefgebied zou haaks staan op de reeds geldende verplichtingen op grond van de Vogelrichtlijn. 

Het verwijderen van verstorende elementen is alleen doelmatig indien dit gebeurt in of grenzend aan de resterende broedgebieden. Indien het creëren van meer openheid tot deze locaties beperkt blijft, dan is er geen strijdigheid met andere aangewezen soorten te verwachten. In de gebiedsnotitie wordt overigens alleen gesproken over het verwijderen van Amerikaanse vogelkers. In onder andere de natuurdoelanalyse is aangegeven dat dit een knelpunt vormt voor verschillende habitattypen en leefgebieden van soorten. 

Een inspreker merkt op dat in de ontwerpbesluiten een toelichting ontbreekt over de beperkende factoren per gebied.

In de gebiedsnotities van Sovon worden de beperkende factoren per gebied genoemd, omdat ze relevant zijn voor de onderbouwing van de gebiedspotentie en voor de te nemen maatregelen. Op basis hiervan zijn de instandhoudingsdoelstellingen in de wijzigingsbesluiten geformuleerd. Het is niet nodig om ook in de besluiten de beperkende factoren te noemen.

Insprekers missen in de besluiten een toelichting op de lokale omstandigheden die de huidige lage aantallen broedparen verklaren en bevelen aan deze toe te voegen. Een andere inspreker mist in de ontwerpbesluiten een toelichting over de beperkende factoren per gebied; volgens de inspreker is informatie over deze factoren van belang om duidelijk te maken welke condities nodig zijn voor de doelstellingen.

De omstandigheden die de huidige lage aantallen verklaren en de beperkende factoren per gebied, staan in de gebiedsnotities van Sovon en dat is voldoende, omdat de genoemde onderwerpen primair thuishoren in het beheerplan.

Een inspreker kan zich niet vinden in het geschetste beeld dat intensief landbouwkundig gebruik buiten de reservaatgebieden een drukfactor is.

De inspreker duidt op de gebiedsnotities waarin door Sovon de drukfactoren voor de grutto per gebied zijn beschreven. Dat intensief landbouwkundig gebruik in de omgeving een drukfactor is, heeft vooral te maken met het feit dat dat gebruik leidt tot verdroging in de naastgelegen Vogelrichtlijngebieden.

Een inspreker wijst op grootschalige defensieplannen die in de gebiedsnotities niet als drukfactor worden genoemd.

Waar de inspreker waarschijnlijk op doelt, is het Programma Ruimte voor Defensie (NPRD). Naar zijn aard is een programma niet concreet genoeg om op basis daarvan mogelijke effecten op de grutto in een Vogelrichtlijngebied te kunnen inschatten. Maar ook al zou dat wel zo zijn, dan nog wordt daar bij het bepalen van de instandhoudingsdoelstellingen geen rekening mee gehouden, omdat bij de feiten en omstandigheden waar wél rekening mee wordt gehouden, de fase van een vastgesteld plan moet zijn gepasseerd. Een vastgesteld plan wordt dus als een gegeven beschouwd.

De instandhoudingsdoelstellingen zijn gebaseerd op de gebiedsnotities van Sovon, waarin de potenties voor uitbreiding van de gruttopopulatie zijn ingeschat. Daarbij is rekening gehouden met toekomstige vermindering van potenties voor zover die voortvloeien uit vergunde projecten en vastgestelde plannen. Met programma’s en met plannen die nog niet vaststaan wordt dus geen rekening gehouden.

Bij het vaststellen van plannen zal in het vervolg rekening gehouden moeten worden met de instandhoudingsdoelstelling voor de grutto.

Insprekers stellen dat er sprake is van verdringing van grutto’s door ganzen. Een inspreker pleit er daarom voor om de bestaande instandhoudingsdoelstellingen voor deze verdringende soorten als bovengrens te hanteren zodat er beter kan worden ingegrepen. Deze inspreker stelt dat er meer samenhang en samenwerking moet zijn tussen diverse partijen, waarbij de grutto centraal moet staan, ook als dat leidt tot besluiten die andere doelstellingen ondermijnen; deze prioritering moet vastgelegd worden in de besluiten.

Begrazing door ganzen kan ertoe leiden dat de vegetatie in het voorjaar zeer kort is, waardoor grutto’s het broeden uitstellen. In een korte vegetatie kunnen legsels en kuikens kwetsbaarder zijn voor predatie dan in een vegetatie met meer dekking. Daarentegen is het ook mogelijk dat aanvankelijk korte vegetaties in mei-juni voor de kuikens beter toegankelijk zijn dan onbegraasde vegetaties, waardoor ze juist beter overleven.

De populatieomvang in de instandhoudingsdoelstellingen is geformuleerd als ondergrens. Indien de omvang van een populatie van bijvoorbeeld een ganzensoort zich boven het doel bevindt en de doelstelling voor bijvoorbeeld de grutto daardoor in gevaar komt, is het belangrijk dat maatregelen worden genomen om voorrang te geven aan het doel voor de grutto. Daar is geen maximering van de bestaande instandhoudingsdoelstellingen voor nodig, omdat dit (met voldoende status) in een beheerplan kan worden vastgelegd.

Het voorrang geven aan de grutto ten koste van andere instandhoudingsdoelstellingen is in beginsel mogelijk via een ‘ten gunste van’-formulering (zie het Beleidskader Doelwijziging Natura 2000), maar dat is voor deze besluiten niet aan de orde, omdat er volgens de gebiedsnotities van Sovon geen sprake is van conflicterende doelen.

Een inspreker is van mening dat in de besluiten vastgelegd moet worden dat het realiseren van de doelen een gedeelde verantwoordelijkheid is van alle partijen.

De formele verantwoordelijkheid voor het halen van de instandhoudingsdoelstellingen ligt bij de overheid. Het is niet mogelijk om daar in de aanwijzingsbesluiten van af te wijken. Dat neemt niet weg dat het van grote waarde is als alle partijen die bij een gebied betrokken zijn gezamenlijk verantwoordelijkheid nemen voor het realiseren van de doelen.

Insprekers wijzen erop dat de financiële dekking in de ontwerpbesluiten ontbreekt en dat de gevolgen van het benodigde beheer onduidelijk zijn.

Een aanwijzingsbesluit hoeft, blijkens vaste jurisprudentie, geen financiële paragraaf te bevatten en geen duidelijkheid over het beheer te geven.

Een inspreker stelt dat er informatie ontbreekt over de afweging van belangen rondom de (sociaal-)economische en financiële gevolgen van het aanwijzen van de grutto als doelsoort. Daarnaast stellen meerdere insprekers dat uit jurisprudentie blijkt dat het bevoegd gezag – anders dan bij de aanwijzing van gebieden (waarvoor enkel de ecologische belangen relevant zijn) – bij (actualisatie) van instandhoudingsdoelen rekening dient te houden met onder andere economische overwegingen.

Artikel 2 van de Vogelrichtlijn luidt: "De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om de populatie van de in artikel 1 bedoelde soorten op een niveau te houden of te brengen dat met name beantwoordt aan de ecologische, wetenschappelijke en culturele eisen, waarbij zij tevens rekening houden met economische en recreatieve eisen." Uit vaste jurisprudentie volgt dat ook bij het vaststellen van het ambitieniveau van de instandhoudingsdoelstellingen rekening gehouden kan worden met economische eisen, voor zover dat niveau hoger is dan het minimaal vereiste behoudsniveau. Die doelstellingen op gebiedsniveau moeten echter wel voldoende bijdragen aan het bereiken van het landelijke doel. Voor dat landelijke doel is een verdubbeling van de huidige populatie nodig. De broedvogeldoelen in de 25 gebieden zullen voor die gebieden gezamenlijk leiden tot een toename van 77%. Dit is dus minder dan wat er landelijk nodig is. Bij het bepalen van de potentie is rekening gehouden met de huidige omstandigheden in de gebieden. Een lagere ambitie vanwege economische belangen in de gebieden zou tot een nog lagere bijdrage aan het landelijk doel leiden en daarmee het bereiken van dat doel in gevaar brengen. Dit zou een onjuiste implementatie van de Vogelrichtlijn betekenen.

Een inspreker wijst op het verslechteringsverbod en verzoekt LVVN zich daarvoor in te zetten. Een andere inspreker verzoekt LVVN om zich aan het verslechteringsverbod te committeren en realistische ambities te hebben, gebaseerd op tellingen in plaats van rekenmodellen. Ook is de inspreker van mening dat het toevoegen van een soort op papier geen enkele verbetering brengt, zolang er voor de 25 gebieden niet de nodige maatregelen (ANLb/SNL) in samenhang met het omliggende gebied worden genomen om de condities substantieel te verbeteren.

Het is de primaire taak van de voortouwnemer om het verslechteringsverbod te handhaven. Indien er signalen zijn dat de voortouwnemer dat onvoldoende doet, spreekt LVVN de voortouwnemer daarop aan. De doelen zijn gebaseerd op tellingen en uit de gebiedsnotities van Sovon blijken deze haalbaar te zijn. En inderdaad zijn voor het bereiken van de doelen de genoemde concrete maatregelen nodig.

Een inspreker verzoekt de doelstelling aan te passen naar ‘behoud’ in combinatie met het aanvullend aanwijzen van alle geschikte gebieden die voldoen aan de (juridische) selectiecriteria.

LVVN heeft ervoor gekozen om invulling te geven aan art. 4 van de Vogelrichtlijn door de grutto alleen in bestaande Vogelrichtlijngebieden aan te wijzen en daarbuiten met name via het Aanvalsplan Grutto de belangrijke gruttogebieden zo goed mogelijk te beschermen. Voor het landelijke doel is een verdubbeling van de huidige populatie nodig en dat brengt met zich mee dat ook de potenties in de Vogelrichtlijngebieden optimaal moeten worden benut. Het eventueel aanwijzen van nieuwe Vogelrichtlijngebieden zou daar niets aan veranderen.

Een inspreker is van mening dat falende doelrealisatie niet automatisch mag leiden tot het aanwijzen van extra natuurgebieden ten koste van landbouwgrond. Een andere inspreker verzet zich tegen iedere impliciete claim op agrarische grond daarbuiten; het doortrekken van inspanningen ten behoeve van de gruttopopulatie naar omliggende landbouwgronden kan alleen als de juiste randvoorwaarden aanwezig zijn.

Het mogelijk niet halen van de doelen in de bestaande Vogelrichtlijngebieden zal niet automatisch leiden tot het aanwijzen van extra natuurgebieden. Maatregelen die genomen moeten worden, zullen verder uitgewerkt worden in het beheerplan van de provincie; deze kunnen zich ook uitstrekken tot de omgeving van de Vogelrichtlijngebieden en dan is het inderdaad belangrijk dat daar de juiste randvoorwaarden voor aanwezig zijn.

Een inspreker stelt dat het toevoegen van instandhoudingsdoelstellingen voor broedende grutto's in 25 Natura 2000-gebieden een onjuiste juridische werkwijze is, omdat de criteria voor het selecteren van gebieden om instandhoudingsdoelstellingen aan toe te voegen niet is doorlopen.

Blijkens het Beleidskader Doelwijziging Natura 2000 is het niet nodig om te wachten met toevoegen van instandhoudingsdoelstellingen in bestaande Natura 2000-gebieden totdat de selectiecriteria zijn toegepast voor het bepalen of eventueel nieuwe gebieden moeten worden aangewezen. De noodzaak van het snel toevoegen van de grutto (als broedvogel) in de bestaande besluiten is onderbouwd in de ‘Toelichting bij het wijzigingsbesluit’.

Een inspreker wijst op de recente uitspraak van de Raad van State over het Natura 2000-gebied Bruine Bank dat een Vogelrichtlijngebied ook moet worden aangewezen voor alle vogelsoorten op Bijlage I en voor geregeld voorkomende trekvogels die daar in meer dan verwaarloosbare mate (in significante aantallen) voorkomen. Daarbij is vastgesteld dat de drempelwaarden die de Nederlandse overheid thans gebruikt niet volstaan en dat bij Vogelrichtlijngebieden (net als bij Habitatrichtlijngebieden) moet worden uitgegaan van een veel lagere drempel. Gevolg van deze uitspraak voor de grutto is, volgens de inspreker, dat ook alle andere Vogelrichtlijngebieden in Nederland moeten worden aangewezen waar de soort in meer dan verwaarloosbare mate voorkomt. Daarnaast verzoekt de inspreker om het proces in gang te zetten voor het herzien van de aanwijzingscriteria en het toevoegen van alle andere vogelsoorten op Bijlage I en geregeld voorkomende trekvogels (waaronder alle weidevogels) die in meer dan verwaarloosbare aantallen voorkomen in de bestaande vogelrichtlijngebieden.

Zoals de inspreker aangeeft, is het nodig om de aanwijzingscriteria aan te passen conform de uitspraak van de Raad van State. Dit proces is in gang gezet en zal vervolgens leiden tot toepassing daarvan in de Vogelrichtlijngebieden. De Raad van State heeft het ministerie hiervoor twee jaar de tijd gegeven. Het is dus niet nodig om daarop vooruitlopend de huidige 25 wijzigingsbesluiten aan te passen. Dat zou ook tot een onaanvaardbare vertraging van de vaststelling van deze besluiten leiden, omdat niet op voorhand duidelijk is in welke andere Vogelrichtlijngebieden de grutto in meer dan verwaarloosbare mate voorkomt. Om dit zorgvuldig te kunnen bepalen, zijn de nieuwe criteria nodig.

Insprekers zijn van mening dat de grutto als broedvogel (mogelijk) onterecht wordt aangewezen voor Duinen Ameland, Van Oordt’s Mersken, IJsselmeer en Nieuwkoopse Plassen. Deze gebieden voldoen namelijk niet aan het criterium van 0,1% van de flyway-populatie.

De beoordeling of een gebied voldoet aan dit criterium, dat neerkomt op ten minste 26 territoria, is gebaseerd op het gemiddelde van de telgegevens uit de periode 2016 tot en met 2021. Dit is de periode die ook is gebruikt voor de Sovon-studie ‘Geactualiseerd landelijk overzicht van vogelsoorten met concentraties van (inter)nationaal belang’, die als feitenbasis diende voor de communicatie in de inbreukprocedure over de grutto. Als gevolg van een doorgaande afname van de populatie ligt het actuele aantal over de laatste zes seizoenen (2019-2024) in de genoemde gebieden inmiddels net iets onder de 0,1% van de internationale flyway-populatie. Dit is in de gebiedsnotities toegelicht. Gezien de stand van zaken in de inbreukprocedure en de bovengenoemde uitspraak van de Raad van State, ligt het niet in de rede om, vanwege de geconstateerde verslechtering van de situatie, de grutto als broedvogel in deze gebieden alsnog niet te beschermen.

2.5 Reacties over de rechtsgevolgen

Insprekers zijn van mening dat het onduidelijk is wat de juridische consequenties zijn als de instandhoudingsdoelstellingen in 2050 niet zijn behaald.

Wanneer een instandhoudingsdoelstelling onverhoopt in 2050 niet in het gebied is gerealiseerd, kan dat de voortouwnemer niet worden verweten indien de noodzakelijke maatregelen volledig en tijdig zijn genomen.

Insprekers geven aan dat de gevolgen van de juridische bescherming van gruttoleefgebied in Vogelrichtlijngebieden voor de deelnemers aan het agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb) niet duidelijk zijn, omdat verplichte maatregelen niet vergoed kunnen worden onder de huidige subsidieregeling. Deze insprekers zijn van mening dat vrijwillig beheer via het ANLb mogelijk moet blijven. Andere insprekers zijn van mening dat er geen belemmeringen opgelegd mogen worden aan agrariërs, maar dat maatregelen op basis van vrijwilligheid genomen moeten kunnen worden. Een inspreker stelt dat een eenzijdige focus op het herstel van leefgebieden voor grutto’s via aanwijzingsbesluiten een negatieve impact kan hebben op effectieve bescherming van weidevogels; deze inspreker stelt daarom voor de noodzakelijke ruimte voor vrijwillig weidevogelbeheer via het ANLb te borgen.

Het is belangrijk dat agrarisch natuurbeheer ook in Vogelrichtlijngebieden doorgang kan vinden. De gruttopopulatie is in veel van de gebieden namelijk (mede) afhankelijk van de vrijwillige, gesubsidieerde inzet van agrariërs.

Het klopt dat verplichte maatregelen niet vergoed kunnen worden op dezelfde basis als onverplichte maatregelen. Beheermaatregelen krijgen echter niet automatisch een verplichtend karakter door een aanwijzingsbesluit (daarin worden geen maatregelen voorgeschreven) en ook niet door het noemen van benodigde maatregelen in een beheerplan. Er is afzonderlijke besluitvorming door de provincie voor nodig om te bepalen of activiteiten waarvoor boeren nu subsidie ontvangen, verplicht worden. Wanneer en in hoeverre dit aan de orde, is nu nog niet duidelijk. Maar juist voor maatregelen die verplicht worden vanwege de gebiedsbescherming vanuit de Vogelrichtlijn, is een alternatieve grondslag voor subsidiëring beschikbaar in de vorm van artikel 72 van Verordening (EU) 2021/2115 (strategische GLB-plannen). Het is de inzet van LVVN om van deze mogelijkheid gebruik te maken.

Insprekers vrezen - vanwege onredelijke doelen - in de toekomst te maken te krijgen met generieke beperkingen.

Uit de gebiedsnotitie van Sovon blijkt dat de instandhoudingsdoelstellingen haalbaar zijn. Er is momenteel geen aanleiding om te denken dat hier generieke beperkingen uit zouden voortvloeien.

2.6 Reacties over de relatie met beheerplannen

Insprekers geven aan dat provinciale overheden aanvullend budget nodig hebben voor extra maatregelen die noodzakelijk zullen zijn voor het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen voor de grutto. Een inspreker verzoekt om zorg te dragen voor extra, geoormerkte financiële middelen voor het treffen van de maatregelen die nodig zijn om de instandhoudingsdoelstellingen voor de grutto te realiseren in de betrokken Vogelrichtlijngebieden en ervoor te zorgen dat boeren aanspraak kunnen maken op contracten van tenminste 20 jaar als ze meedoen aan het agrarisch natuurbeheer. Ook andere insprekers pleiten voor langjarige contracten voor agrarisch natuurbeheer, met een adequate vergoeding voor ‘zwaar beheer’.

In de beheerplannen zullen de maatregelen komen te staan die nodig zijn om de instandhoudingsdoelstellingen voor de grutto te realiseren. Dan wordt ook duidelijk wat de financiële consequenties zijn. Aan het agrarisch natuurbeheer is echter door het rijk al een forse financiële impuls gegeven, waarbij reeds op de korte termijn prioriteit ligt bij het uitbreiden en verzwaren van beheer voor weidevogels, met name de grutto. Ook aan het mogelijk maken van langjarige contracten wordt gewerkt.

Een inspreker geeft aan dat bij veel veehouders angst bestaat voor de impact van de aanwijzingen. Daarom pleit de inspreker voor realistische doelstellingen en geen beheerplannen die eenzijdig op de grutto zijn gericht.

De maatregelen die nodig zijn voor het halen van de doelstellingen voor de grutto, zullen duidelijk worden in de beheerplannen. Deze beheerplannen zijn altijd gericht op alle instandhoudingsdoelstellingen van het gebied, dus niet alleen op de grutto. De doelstellingen zullen in de beheerplannen nader worden uitgewerkt. Wat daarbij realistisch is, hangt mede af van de tijd die genomen kan worden voor het treffen van maatregelen: wat op de korte termijn niet realistisch is, kan dat op langere termijn wél zijn. Uit de beschrijving van de instandhoudingsdoelstellingen blijkt dat de genoemde populatiedoelen haalbaar zijn in 25 jaar. Dat is gebaseerd op de gebiedsnotities van Sovon.

Een inspreker is van mening dat het beheer meer moet focussen op wat er goed is voor de grutto in plaats van op plantengemeenschappen, dat agrarisch natuurbeheer moet lonen, dat predatiebeheer beter moet en dat agrariërs niet de schuld mogen krijgen als doelen niet worden behaald in geval de noodzakelijke condities voor succesvol agrarisch gruttobeheer ontbreken of onvoldoende worden gefaciliteerd.

Het is inderdaad belangrijk dat de noodzakelijke beheermaatregelen moeten worden genomen op de locaties die nodig zijn voor de grutto. Het is aan de voortouwnemer om dit in het beheerplan duidelijk te maken. Het financieel mogelijk maken van effectief agrarisch natuurbeheer heeft alle aandacht van rijk en provincies en dat geldt ook voor het voldoende faciliteren van (de condities voor) agrarisch gruttobeheer.

Een inspreker geeft aan dat er mogelijk maatregelen die veel impact zullen hebben, moeten worden toegevoegd aan de beheerplannen.

Dat is inderdaad denkbaar, maar de maatregelen met de meeste impact (zoals maatregelen tegen verdroging op landschapsschaal) zijn al noodzakelijk voor de bestaande instandhoudingsdoelstellingen.

Volgens een inspreker is er weinig tijd voor beheermaatregelen tussen het broedseizoen en de rustperiode en moeten er keuzes gemaakt worden wanneer er voorrang aan de grutto gegeven moet worden.

Bij het opstellen van het beheerplan zal bepaald moeten worden wat nodig is om de beheerder voldoende ruimte te geven om de benodigde maatregelen te nemen in de beperkte tijd die hiervoor beschikbaar is.

Insprekers zijn van mening dat extensief beheer leidt tot verruiging en dat percelen daardoor niet meer geschikt zijn voor weidevogels.

Weidevogels zoals de grutto komen vooral voor in vochtig kruidenrijk grasland met een open en gevarieerde vegetatiestructuur. Dat vergt een extensiever beheer dan bij graslanden die beheerd worden voor een maximale grasproductie. Dat is wat in de gebiedsnotities bedoeld wordt met ‘extensief beheer’. Het is uiteraard niet goed als het beheer zodanig geëxtensiveerd wordt dat gruttoleefgebied door verruiging ongeschikt wordt.

Een inspreker stelt dat hydrologische maatregelen geen zin hebben omdat ze de weidegang verminderen, wat een negatief effect heeft op het leefgebied van de grutto.

Weidevogels komen vooral voor in vochtig kruidenrijk grasland. Het is niet noodzakelijk dat deze graslanden beweid worden, omdat maaien een goed alternatief is. Als er voor beweiding gekozen wordt, blijkt dat in principe goed te combineren met een relatief hoge grondwaterstand, zoals in het verleden in grote delen van Nederland gebruikelijk was.

Een inspreker pleit voor een aanpak van het predatiebeheer zoals bij de bestrijding van muskusratten.

Predatiebeheer zal in veel gevallen noodzakelijk zijn om succesvolle voortplanting van de grutto mogelijk te maken. Net als bij de bestrijding van muskusratten zal dat op een gecoördineerde en voldoende intensieve manier moeten gebeuren, hoewel de concrete methoden daarvan zullen verschillen.

2.7 Reacties over schade

Een inspreker wijst op de schade die agrarische bedrijven kunnen ondervinden door maatregelen die volgen op het wijzigingsbesluit.

In de beheerplannen zullen de benodigde maatregelen opgenomen worden. Pas als de gevolgen daarvan op bedrijfsniveau duidelijk zijn, kan bepaald worden of er eventueel sprake is van schade.

Een inspreker is van mening dat gruttobeheer buiten beschermde gebieden niet bespreekbaar is zonder schadeloosstelling in plaats van onkostenvergoeding.

Aangezien de wijzigingsbesluiten geen betrekking hebben op grutto’s buiten de beschermde gebieden, behoeft deze reactie geen bespreking.

2.8 Overige reacties

Insprekers zijn van mening dat maatregelen die zijn genoemd in de gebiedsnotities van Sovon kunnen leiden tot kosten of beperkingen bij derden en daarmee grote weerstand kunnen creëren.

De maatregelen die zijn genoemd in de gebiedsnotities betreffen mogelijke maatregelen, ter onderbouwing van de inschatting van de potentie. Uit de Natura 2000-beheerplannen zal blijken welke maatregelen daadwerkelijk nodig zijn. Dat maatregelen kunnen leiden tot kosten, beperkingen en weerstand bij derden is denkbaar, maar kan geen reden zijn om niet aan de wettelijke verplichtingen te voldoen ten aanzien van het beschermen van de grutto in Vogelrichtlijngebieden.

Een inspreker is van mening dat het beter beschermen van de grutto tijdens zijn trek naar het zuiden effectiever zou zijn dan het beschermen in Vogelrichtlijngebieden.

Het is duidelijk dat de grutto ook tijdens de trek goed beschermd moet worden, zowel in West-Afrika als in de EU-landen waarvoor de Vogelrichtlijn geldt. Maar dat ontslaat Nederland niet van de verplichting om ook artikel 4 van de Vogelrichtlijn toe te passen door de grutto in Vogelrichtlijngebieden als broedvogel te beschermen.

Insprekers geven aan dat er een integrale aanpak nodig is waarbij er ook aandacht is voor populatietoename van de grutto buiten Natura 2000-gebieden, met name in het Natuurnetwerk Nederland en in gebieden met agrarisch natuurbeheer. Andere insprekers geven aan dat andere maatregelen, zoals langjarige contracten, herwaardering van grond, omschakelsubsidies en verruiming van de wettelijke mogelijkheden voor predatiebeheer noodzakelijk zijn en meer zullen bijdragen aan de weidevogelstand dan het aanwijzen van de grutto in Vogelrichtlijngebieden.

Het is duidelijk dat een integrale aanpak nodig is om het landelijke doel voor de grutto te halen, alleen al omdat circa 90% van de gruttopopulatie buiten de huidige Vogelrichtlijngebieden voorkomt. Daarop is ook het pakket van (aanvullende) maatregelen gericht, dat in november 2024 is gecommuniceerd met het parlement en de provincies. In 2025 is aan het agrarisch natuurbeheer door het rijk een forse financiële impuls gegeven. Dat neemt niet weg dat ook aan de verplichting moet worden voldaan om de grutto aan te wijzen in Vogelrichtlijngebieden: het nemen van de noodzakelijke maatregelen vanwege artikel 3 van de Vogelrichtlijn (ten behoeve van de nationale populatie) ontslaat een lidstaat niet van de verplichting om ook artikel 4 (gebiedsbescherming) toe te passen.

Een inspreker is van mening dat aanvullende instrumenten, zoals langjarige contracten, herwaardering van landbouwgrond, inrichtingsmaatregelen, omschakelsubsidies, verruiming van mogelijkheden voor predatiebeheer, een aantrekkelijk verdienmodel voor de agrariër en voldoende financiële dekking noodzakelijk zijn.

Deze aspecten maken onderdeel uit van het huidige en nog verder te ontwikkelen beleid.

Een inspreker stelt dat door de toenemende bevolkingsdichtheid voortdurend grond aan de landbouw wordt onttrokken, wat niet zonder gevolgen voor de natuur kan blijven, en samen met ontwikkelingen voor extra natuur in het kader van het Natuurnetwerk Nederland en extensivering leidt tot het ondergraven van voedselzekerheid. De inspreker roept daarom de staatssecretaris van LVVN op, de Europese Commissie er op te wijzen dat wat niet kan, niet kan. Inspreker stelt dat het creëren van zowel betere als nieuwe leefgebieden voor de grutto binnen bestaande Natura 2000-gebieden moet plaatsvinden. Indien dit toch daarbuiten gebeurt, moeten daar adequate vergoedingen voor zijn.

Het aanwijzen van bestaande Vogelrichtlijngebieden vloeit mede voort uit de dialoog die al vele jaren gaande is tussen de Europese Commissie en Nederland over de maatregelen die noodzakelijk zijn voor de grutto. In die dialoog is door Nederland steeds aandacht gevraagd voor de grote ruimtedruk en het belang van de agrarische sector.

Het creëren van zowel betere als nieuwe leefgebieden voor de grutto binnen bestaande Natura 2000-gebieden is precies wat met de wijzigingsbesluiten wordt beoogd.

Het verstrekken van adequate vergoedingen voor agrarisch natuurbeheer is onderdeel van het rijksbeleid, zowel voor binnen als buiten de Natura 2000-gebieden.

Insprekers vragen zich af of het aanwijzen van de grutto als broedvogel in Natura 2000-gebieden wel mogelijk en gerechtvaardigd is, aangezien dit volgens insprekers op basis van de Vogelrichtlijn alleen kan als 25% van de populatie in Natura 2000-gebieden leeft, wat niet het geval is.

In enkele oude aanwijzingsbesluiten, waaronder die van Arkemheen, is in het verleden in bijlage C (Motivering van het besluit op basis van de binnengekomen zienswijzen) een onvolledige weergave gegeven van de criteria voor selectie en begrenzing van Vogelrichtlijngebieden, waardoor op dit punt verwarring is ontstaan. Op p. 15 van de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000), het beleidskader voor de Vogelrichtlijnbesluiten, staan de criteria voor het aanwijzen van trekkende vogelsoorten die niet op Bijlage 1 staan, correct weergegeven. Die criteria komen op het volgende neer: als geregeld minstens 1% van de biogeografische populatie van een trekkende watervogelsoort er broedt, ruit, foerageert en/of rust, dan wordt het gebied geselecteerd. Als de aantallen niet hoog genoeg zijn voor het selecteren van een gebied, dan wordt bepaald of de soort moet worden aangewezen in een om andere redenen geselecteerd gebied. Daarvan is sprake indien van een trekkende watervogel geregeld tenminste 0,1% van de biogeografische populatie in het gebied aanwezig is óf indien van een Rode-Lijstsoort waarvan minstens 25% van de populatie in Vogelrichtlijngebieden voorkomt, geregeld tenminste 1% van de Nederlandse broedpopulatie in een gebied aanwezig is. Inmiddels voldoet de grutto ook als broedvogel aan deze criteria: in drie bestaande Vogelrichtlijngebieden broedt minstens 1% van de biogeografische populatie en in 22 bestaande Vogelrichtlijngebieden broedt minstens 0,1% van de biogeografische populatie.

w.g. de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,

Jean Rummenie

Plaats: ’s-Gravenhage

Datum: 04 december 2025

  • 1

    Dit betreft een geconsolideerde versie van Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979, inclusief wijzigingen die sindsdien op de richtlijn van toepassing zijn. Met uitzondering van de bijlagen en verwijzingen is de tekst van de richtlijn inhoudelijk niet gewijzigd. Terug naar link van noot.

  • 2

    Ministerie van LNV (2006): Natura 2000 doelendocument. Duidelijkheid bieden, richting geven en ruimte laten. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Den Haag. Terug naar link van noot.

  • 3

    Ministerie van LNV (2008): Natura 2000 profielendocument. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Den Haag. Terug naar link van noot.

  • 4

    De begrenzingsmethodiek is verder uitgewerkt in het Gebiedendocument (2004). Terug naar link van noot.

  • 5

    Hof van Justitie EG, 7 november 2000, First Corporate Shipping, zaak C-371/98, punten 15 en 25. Terug naar link van noot.

  • 6

    De wijze van begrenzing van Vogelrichtlijngebieden is toegelicht in de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000), bijlage 1, Selectiecriteria en methode van begrenzing. Terug naar link van noot.

  • 17

    Bij niet-broedvogels wordt daarbij (voor zover bekend) onderscheid gemaakt tussen het leefgebied voor een foeragerende populatie en voor een slapende populatie, omdat de aantallen van die populaties verschillend zijn en omdat het leefgebied voor foerageren en slapen verschillend kan zijn. Terug naar link van noot.

  • 18

    Voor het vaststellen van de instandhoudingsdoelstellingen en actuele aantallen voor vogels is de volgende afrondingssystematiek gebruikt: 1-20 = niet afronden, 21-100 = afronden op vijftallen, 100-1.000 = afronden op tientallen, >1.000 = afronden op honderdtallen. Terug naar link van noot.

  • 19

    Uit jurisprudentie blijkt dat hierover misverstanden zijn gerezen. Aanleiding hiervoor was kennelijk de toelichting op pagina 63 van het Natura 2000 doelendocument (Ministerie van LNV, 2006), over de betekenis van de aantallen die voor vogels worden genoemd. Die toelichting wekte kennelijk (ten onrechte) de indruk dat de populatieomvang niet tot de instandhoudingsdoelstelling behoort. Terug naar link van noot.

  • 20

    Het Natura 2000-landschap van het gebied waarop dit besluit betrekking heeft, staat vermeld in paragraaf 3.2 van deze nota van toelichting. Terug naar link van noot.

  • 21

    Belangrijke vogelgebieden in Nederland 1993-97. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. Terug naar link van noot.

  • 22

    Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000), bijlage 1, Selectiecriteria en methode van begrenzing. Terug naar link van noot.

  • 23

    Trends van vogels in het Nederlandse Natura 2000 netwerk. SOVON-informatierapport 2005/09. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. Terug naar link van noot.

  • 24

    Destijds bekend als Duinen Goeree. Terug naar link van noot.

  • 25

    Destijds bekend als Duinen Texel, Waal en Burg, Dijkmanshuizen en de Bol. Terug naar link van noot.

  • 26

    Destijds bekend als Duinen Zwanenwater en Pettemerduinen. Terug naar link van noot.

  • 27

    Destijds bekend als Duinen Schoorl. Terug naar link van noot.

  • 28

    Dit gebied is uitgebreid met Kapittelduinen, de naam is veranderd in Solleveld & Kapittelduinen (099). Terug naar link van noot.

  • 29

    Destijds bekend als Duinen Zwanenwater en Pettemerduinen. Terug naar link van noot.

  • 30

    Destijds bekend als Duinen Texel, Waal en Burg, Dijkmanshuizen en de Bol. Terug naar link van noot.

  • 31

    Destijds bekend als Duinen Texel, Waal en Burg, Dijkmanshuizen en de Bol. Terug naar link van noot.

  • 32

    Destijds bekend als Duinen Zwanenwater en Pettemerduinen. Terug naar link van noot.

  • 33

    Destijds bekend als Duinen Zwanenwater en Pettemerduinen. Terug naar link van noot.

  • 34

    Destijds bekend als Duinen Texel, Waal en Burg, Dijkmanshuizen en de Bol. Terug naar link van noot.

  • 35

    Reedbeds of dune slacks”, tall-sedge communities and canebeds […]. Interpretation Manual of European Union Habitats (EUR 25), 2003. Terug naar link van noot.

  • 36

    Destijds bekend als Duinen Texel, Waal en Burg, Dijkmanshuizen en de Bol. Terug naar link van noot.

  • 37

    Destijds bekend als Duinen Zwanenwater en Pettemerduinen. Terug naar link van noot.

  • 38

    Destijds bekend als Duinen Goeree. Terug naar link van noot.

  • 39

    Nadere toelichting “ten gunste formulering" in het Natura 2000 doelendocument (2006), p. 35/37. Terug naar link van noot.

  • 40

    Nadere toelichting “ten gunste formulering" in het Natura 2000 doelendocument (2006), p. 35/37. Terug naar link van noot.

  • 41

    Nadere toelichting “ten gunste formulering" in het Natura 2000 doelendocument (2006), p. 35/37. Terug naar link van noot.

  • 42

    Nadere toelichting “ten gunste formulering" in het Natura 2000 doelendocument (2006), p. 35/37. Terug naar link van noot.

  • 43

    Nadere toelichting “ten gunste formulering" in het Natura 2000 doelendocument (2006), p. 35/37. Terug naar link van noot.

  • 44

    Nadere toelichting “ten gunste formulering" in het Natura 2000 doelendocument (2006), p. 35/37. Terug naar link van noot.

  • 46

    Algemene en schaarse vogels van Nederland (Avifauna van Nederland 2, 2001), zie ook Bekhuis & Zijlstra (Limosa 64 (1991: 143-153) waaruit blijkt dat de landelijke populatie pas sinds 1980 boven de 100 is uitgekomen; voor de oorspronkelijke doelniveau van 250 bestaat geen historische referentie. Terug naar link van noot.

  • 47

    De verwijzing naar sleutelpopulaties is komen te vervallen omdat populaties van 20 broedparen actueel (of potentieel) nog maar in twee gebieden kunnen worden gehaald. Terug naar link van noot.

  • 48

    Dit doelniveau sluit aan bij de populatieschatting uit begin jaren tachtig (1900-2500). Terug naar link van noot.

  • 49

    De oorzaak wordt toegeschreven aan structurele processen: dichtgroeien leefgebieden (zandige terreinen) door vermesting en sterke achteruitgang van de konijnenstand. Terug naar link van noot.

  • 50

    De verwijzing naar sleutelpopulaties is komen te vervallen omdat populaties van 100 broedparen actueel (of potentieel) nog maar in vier gebieden kunnen worden gehaald. Terug naar link van noot.

  • 51

    Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000), bijlage 1, Selectiecriteria en methode van begrenzing. Terug naar link van noot.

  • 1

    https://www.natura2000.nl/sites/default/files/Bibliotheek/Aanwijzing%20Vogelrichtlijngebieden/Nota%20van%20Antwoord%20Vogelrichtlijn%20%282000%29%20Bijlage%201%20Selectie%20en%20begrenzing.pdf Terug naar link van noot.

Naar boven