Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur | Staatscourant 2025, 43206 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur | Staatscourant 2025, 43206 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Deze publicatie bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst. Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
De publicatie wordt standaard getoond met verschilmarkering. Door te kiezen voor ‘Was’ of ‘Wordt’ kunt u de voormalige of vernieuwde tekst op zichzelf bekijken.
Toon versie van document
Dit document bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst.
Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,
Gelet op artikel 4, eerste en tweede lid, van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEU 2010, L 20);
Gelet op de artikelen 3, tweede lid, en 4, vierde lid, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206);
Gelet op artikelen 2.44, eerste lid, en 16.25a, eerste lid, van de Omgevingswet;
Besluit:
Het besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 25 november 2013, nr. PDN 2013-035 (Stcrt. 2014, 122), houdende de aanwijzing van het Habitatrichtlijngebied De Wieden, het Vogelrichtlijngebied De Wieden en het Natura 2000-gebied De Wieden, waarvan een nieuwe tekst op 24 februari 2025 is gepubliceerd (Stcrt. 2025, 7356), te wijzigen zoals weergegeven in de bijlage “Bijlage bij artikel I van de wijzigingen van het Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied De Wieden”.
w.g. de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,
Jean Rummenie
Plaats: ’s-Gravenhage
Datum: 04 december 2025
Dit wijzigingsbesluit en de daarbij behorende wijzigingen in de nota van toelichting worden gedurende zes weken ter inzage gelegd. De exacte periode en locatie worden vermeld in de kennisgeving die wordt gepubliceerd in de Staatscourant en in de advertentie die wordt gepubliceerd in gedrukte media en op internet. Het aanwijzingsbesluit wordt in zijn geheel gepubliceerd in de Staatscourant en is daarna ook te raadplegen in het Digitaal Stelsel Omgevingswet. Degenen die een zienswijze, als bedoeld in artikel 3:15 van de Algemene wet bestuursrecht, binnen de gestelde termijn naar voren hebben gebracht, kunnen gedurende zes weken ná de bekendmaking beroep instellen bij de rechtbank van het arrondissement waar de woonplaats van degene die beroep instelt onder valt (voor degene die niet in Nederland woont, is dat de rechtbank in Den Haag); zie hiervoor de webpagina https://www.rechtspraak.nl/organisatie-en-contact/organisatie/rechtbanken. Degenen die geen zienswijzen naar voren hebben gebracht, kunnen ten aanzien van alle punten van het wijzigingsbesluit beroep instellen als ze belanghebbende zijn; als ze geen belanghebbende zijn, kunnen ze alleen beroep instellen ten aanzien van punten die inhoudelijk verschillen van het ontwerpbesluit.
A
Artikel 2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als speciale beschermingszone als bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEU L 20)1 wordt aangewezen, overeenkomstig de in de bijlage Gebiedsbegrenzingen bij dit besluit aangegeven geometrische begrenzing, het gebied De Wieden.
De speciale beschermingszone wordt aangewezen voor de volgende vogelsoorten, welke worden beschermd op grond van artikel 4, eerste lid, van Richtlijn 2009/147/EG:
A021 | Roerdomp (Botaurus stellaris) |
A029 | Purperreiger (Ardea purpurea) |
A037 | Kleine zwaan (Cygnus bewickii (Cygnus columbianus bewickii)) |
A068 | Nonnetje (Mergus albellus) |
A081 | Bruine kiekendief (Circus aeruginosus) |
A094 | Visarend (Pandion haliaetus) |
A119 | Porseleinhoen (Porzana porzana) |
A122 | Kwartelkoning (Crex crex) |
A197 | Zwarte stern (Chlidonias niger) |
A229 | IJsvogel (Alcedo atthis) |
De speciale beschermingszone wordt aangewezen voor de volgende trekkende vogelsoorten, welke worden beschermd op grond van artikel 4, tweede lid, van Richtlijn 2009/147/EG:
A005 | Fuut (Podiceps cristatus) |
A017 | Aalscholver (Phalacrocorax carbo) |
A041 | Kolgans (Anser albifrons) |
A043 | Grauwe gans (Anser anser) |
A050 | Smient (Anas penelope) |
A051 | Krakeend (Anas strepera) |
A059 | Tafeleend (Aythya ferina) |
A061 | Kuifeend (Aythya fuligula) |
A070 | Grote zaagbek (Mergus merganser) |
A153 | Watersnip (Gallinago gallinago) |
A156 | Grutto (Limosa limosa) |
A275 | Paapje (Saxicola rubetra) |
A292 | Snor (Locustella luscinioides) |
A295 | Rietzanger (Acrocephalus schoenobaenus) |
A298 | Grote karekiet (Acrocephalus arundinaceus) |
B
Artikel 6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De instandhoudingsdoelstellingen voor de broedvogels van de soorten, bedoeld in artikel 3.58, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, worden vastgesteld in paragraaf 5.5 van de nota van toelichting.
De instandhoudingsdoelstellingen voor niet-broedvogels van de soorten, bedoeld in artikel 3.58, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, worden vastgesteld in paragraaf 5.6 van de nota van toelichting.
C
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het gebied De Wieden is aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van Europese Gemeenschappen inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (hierna Habitatrichtlijn) en als speciale beschermingszone in het kader van Richtlijn 2009/147/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (hierna Vogelrichtlijn). Tezamen vormen deze speciale beschermingszones het Natura 2000-gebied De Wieden. Het besluit bevat de begrenzing en de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied.
Artikel 1 van het besluit regelt de aanwijzing van het gebied onder de Habitatrichtlijn en refereert voor de begrenzing van dit gebied naar de bijlage Gebiedsbegrenzingen. Daarnaast worden de habitattypen en Habitatrichtlijnsoorten opgesomd waarvoor het gebied van belang is en waarvoor het wordt geacht te zijn aangewezen.
Artikel 2 van het besluit regelt aanwijzing van het gebied onder de Vogelrichtlijn en refereert voor de begrenzing van dit gebied naar de bijlage Gebiedsbegrenzingen. Daarnaast worden de vogelsoorten opgesomd waarvoor het gebied van belang is en waarvoor het wordt geacht te zijn aangewezen.
In artikel 3 van het besluit introduceert de nota van toelichting en benadrukt dat het besluit niet te lezen is zonder de nota van toelichting. Daarnaast wordt in dit deel van het besluit het Natura 2000-gebied De Wieden gevormd uit het Habitatrichtlijngebied en het Vogelrichtlijngebied.
Artikel 4 van het besluit regelt de uitgezonderde delen van de in artikel 1 en artikel 2 aangewezen gebieden.
Artikel 5 en artikel 6 van het besluit bepalen dat er voor het gebied instandhoudingsdoelstellingen verwezenlijkt dienen te worden. De doelstelling van artikel 5 heeft betrekking op de in artikel 1 opgesomde soorten en habitattypen. De soorten en habitattypen waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn vastgesteld, zijn geselecteerd aan de hand van de criteria die destijds zijn gebruikt bij de aanmelding van de Habitatrichtlijngebieden in 2003. De doelstelling van artikel 6 heeft betrekking op de in artikel 2 opgesomde vogelsoorten. De vogels waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn vastgesteld, zijn geselecteerd aan de hand van de criteria die destijds zijn gebruikt bij de aanwijzing van de Vogelrichtlijngebieden in 2000.
In hoofdstuk 2 van deze nota van toelichting worden de aanwijzingen onder de Habitat- en Vogelrichtlijn kort toegelicht.
Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een gebiedsbeschrijving gegeven en wordt ingegaan op eventuele grenswijzigingen die zijn doorgevoerd nadat het gebied bij de Europese Commissie is aangemeld of die zijn doorgevoerd nadat het gebied als Vogelrichtlijngebied is aangewezen. Tevens wordt in hoofdstuk 3 de bij dit besluit behorende begrenzing toegelicht.
In hoofdstuk 4 wordt een opsomming gegeven van habitattypen en soorten waaraan het gebied zijn betekenis ontleent.
In hoofdstuk 5 worden de algemene instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd en worden de specifieke instandhoudingsdoelstellingen, genoemd in artikel 5 en 6, nader toegelicht. Er wordt aangegeven in welke richting de instandhoudingsdoelstelling zich zal moeten ontwikkelen. Daarvoor worden de termen “behoud”, “uitbreiding” en “verbetering” gebruikt. Voor een habitattype wordt de verdeling gemaakt in oppervlakte en kwaliteit, zodat de aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een habitattype altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de oppervlakte en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit wordt gegeven. Voor soorten is het leefgebied medebepalend en geldt een verdeling in omvang en kwaliteit van het leefgebied. De aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een soort is altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de omvang van het leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit van het leefgebied ten behoeve van “behoud” of “uitbreiding” van de populatie.
Bij de nota van toelichting is een bijlage A gevoegd met illustraties van grenswijzigingen indien van toepassing; die illustraties laten zien welke terreindelen na de eerste aanwijzing zijn vervallen of zijn toegevoegd als onderdeel van de speciale beschermingszone in de zin van de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn. Anders dan de andere bijlage bij de toelichting maakt bijlage A geen integraal onderdeel uit van dit besluit, aangezien er sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet enkel nog rechten worden verleend aan de geometrische begrenzing. Bijlage B omvat een nadere onderbouwing van de wijzigingen in Natura 2000-waarden waarvoor het gebied is aangewezen, van de selectie als Habitatrichtlijngebied en van de toewijzing van en wijzigingen in de instandhoudingsdoelstellingen.
Er is een appendix toegevoegd aan dit besluit waarin een toelichting wordt gegeven op de selectie- en begrenzingscriteria die bij de aanwijzing van het Vogelrichtlijngebied De Wieden gebruikt zijn. Deze paragrafen komen uit de nota van toelichting van het Vogelrichtlijnbesluit.
D
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 1 van dit besluit voorziet in de aanwijzing van het gebied De Wieden als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn (verder aangeduid als “Habitatrichtlijngebied”). Het gebied is in mei 2003 aangemeld volgens de procedure zoals opgenomen in artikel 4 van deze richtlijn, waarna het gebied in december 2004 door de Europese Commissie onder de naam “Wieden” en onder nummer NL2003064 is geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio2. Het gebied is aangewezen voor twee prioritaire habitattypen in de zin van artikel 1 van de Habitatrichtlijn.
Artikel 2 van dit besluit voorziet in de aanwijzing van het gebied De Wieden als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn (verder aangeduid als “Vogelrichtlijngebied”). Het gebied is op 24 maart 2000 (N/2000/300) aangewezen en op 3 december 2003 (TRCJZ/2002/5720) gewijzigd. Bij de Europese Commissie is dit gebied bekend onder nummer NL3009004.
Artikel 3 van dit besluit voorziet in de samenvoeging van de speciale beschermingszones tot één Natura 2000-gebied: De Wieden (landelijk gebiedsnummer 035).
Sinds het Natura 2000-aanwijzingsbesluit van 25 november 2013 zijn de speciale beschermingszones samengevoegd tot één Natura 2000-gebied: De Wieden (landelijk gebiedsnummer 035).
Met betrekking tot het Vogelrichtlijngebied kan er in dit besluit naast mogelijke grenswijzigingen ook een wijziging plaatsvinden bij de vogelsoorten, waarvoor dit gebied destijds is aangewezen. Deze eventuele wijzigingen worden toegelicht in bijlage B. In dit besluit worden alle vogelsoorten opgesomd waarvoor het gebied wordt geacht te zijn aangewezen.
Natura 2000 is het samenhangende Europees ecologisch netwerk bestaande uit de gebieden aangewezen onder de Habitatrichtlijn en onder de Vogelrichtlijn. Dit netwerk moet de betrokken natuurlijke habitattypen en leefgebieden van Habitatrichtlijn- en Vogelrichtlijnsoorten in een gunstige staat van instandhouding behouden of, in voorkomend geval, herstellen. De instandhoudingsdoelstellingen (artikel 5, artikel 6 en hoofdstuk 5) en de begrenzing zijn in algemene zin nader toegelicht in het Natura 2000 doelendocument (2006)3. Dit document geeft het beleidskader van de geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen weer en de daarbij gehanteerde systematiek. Beschrijvingen van habitattypen en (vogel)soorten waarvoor doelen zijn vastgesteld, zijn opgenomen in het Natura 2000 profielendocument (2008)4. Voor de beschrijving van de grutto als broedvogel is tegelijkertijd met de publicatie van het wijzigingsbesluit van 2025 een profiel gepubliceerd.
Het Natura 2000-gebied De Wieden ligt in de provincies Flevoland en Overijssel en behoort tot het grondgebied van de gemeenten Noordoostpolder, Staphorst, Steenwijkerland en Zwartewaterland.
E
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
De Wieden behoort tot het Natura 2000-landschap “Meren en Moerassen”.
De ligging van de habitattypen en van de leefgebieden van de soorten (paragraaf 4.4) waarvoor het gebied is aangewezen, vormt het uitgangspunt voor de begrenzing van de Habitatrichtlijngebieden. Dit is inclusief terreindelen die van mindere kwaliteit zijn. Daarnaast omvat het begrensde gebied ook natuurwaarden die integraal onderdeel uitmaken van de ecosystemen waartoe de betreffende habitattypen en leefgebieden van soorten behoren, alsmede terreindelen die noodzakelijk worden geacht om de betreffende habitattypen en leefgebieden van soorten in stand te houden en te herstellen5.
Bij de keuze en de afbakening van de gebieden is geen rekening gehouden met andere vereisten dan die verband houden met de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna6.
De grenzen van vogelrichtlijngebieden worden bepaald door het gebruik dat de aanwezige bijlage I-soorten, en/ of trekkende watervogels, en/ of overige trekkende vogels ervan maken, waarbij wordt uitgegaan van landschapsecologische eenheden en de biotoopeisen van de betrokken vogelsoorten, voor zover het gaat om de soorten die in het besluit van 2013 waren aangewezen (en dus niet om de grutto waarvoor het gebied in 2025 is aangewezen).
De Wieden is aangewezen als Vogelrichtlijngebied vanwege de aanwezigheid van plassen, uitgestrekte moerassen en omringende graslanden die als geheel het leefgebied vormen van een aantal in artikel 4 van de richtlijn bedoelde vogelsoorten. Het is een watergebied dat het leefgebied vormt van soorten van Bijlage I (art. 4.1) en tevens fungeert als broedgebied, overwinteringsgebied en rustplaats in de trekzone van andere trekvogelsoorten (art. 4.2). De begrenzing van het Vogelrichtlijngebied is zo gekozen dat een in landschappelijk en vogelkundig opzicht samenhangend geheel is ontstaan dat mede in combinatie met het Vogelrichtlijngebied Weerribben, het Vogelrichtlijngebied Zwarte Meer en het Vogelrichtlijngebied Zwarte Water en Overijsselse Vecht voorziet in de beschermingsbehoefte met betrekking tot het voortbestaan en/ of voortplanten van bedoelde vogelsoorten7.
F
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
De geometrische begrenzing van het Natura 2000-gebied De Wieden is weergegeven in de bij dit besluit behorende bijlage Gebiedsbegrenzingen. Voor zover van toepassing is daarbij onderscheid gemaakt tussen de begrenzingen van Habitatrichtlijngebied en Vogelrichtlijngebied. Het gebied is gelegen tussen Meppel en de Noordoostpolder in de kop van Overijssel.
Het omvat Giethoornse Meer, Beulakerwijde, Belterwijde en Schutslootwijde met de omringende gebieden waarbij inbegrepen een deel van de Polder Giethoorn, deel van de Beulakerpolder, gebied rond Dwarsgracht, Muggenbeet, Giethoornse Meer, Leeuwterveld, Vollenhovermeer met de Vollenhoofse Uiterdijken en Barsbekerbinnenpolder, gebied rond Belt- Schutsloot alsmede een gebied tussen Wanneperveen en Meppelerdiep tot aan de Kiersche Wijde en de Bovenwijde met omringend moerasgebied en graslanden.
Het Habitatrichtlijngebied heeft deels dezelfde begrenzing als het Vogelrichtlijngebied met uitzondering van het noordelijk en westelijk deel van het Leeuwterveld, het Vollenhovermeer en de Vollenhoofsche Uiterdijken, de Barsbekerbinnenpolder en een strook ten noorden van Wanneperveen en langs de Gasthuisdijk.
Het Natura 2000-gebied beslaat een oppervlakte van ongeveer 9.020 ha. Hiervan is ongeveer 1.850 ha alleen onder Vogelrichtlijn aangewezen. Deze cijfers betreffen bruto-oppervlakten omdat bij de berekening geen rekening is gehouden met in de geometrische begrenzing, tekstueel uitgesloten delen (zie artikel 4 en hierna).
Voor de begrenzing van Natura 2000-gebieden geldt de volgende exclaveringsformule: Bestaande bebouwing, tuinen, erven, verharding en hoofdspoorwegen maken geen deel uit van het aangewezen gebied, tenzij daarvan in deze paragraaf wordt afgeweken. Voor de gebruikte begrippen gelden de definities (voor zover van toepassing in het onderhavige gebied) zoals die omschreven zijn in artikel 4. Daar waar de geometrische begrenzing en de exclaveringsformule niet overeenstemmen, is de exclaveringsformule doorslaggevend.
Voor de toepassing van de begrenzing en de exclaveringsformule van artikel 4 gelden er peildata:
24 maart 2000 en 3 december 2003 voor de gebiedsdelen die zijn aangewezen als Vogelrichtlijngebied;
25 november 2013 voor de gebiedsdelen die met het Natura- 2000 -aanwijzingsbesluit zijn toegevoegd aan het eerder aangewezen Vogelrichtlijngebied en aangemelde Habitatrichtlijngebied.
De begrenzingen van het Vogelrichtlijngebied en het Habitatrichtlijngebied (zoals aangemeld) zijn op enkele technische punten verbeterd (2013):
Bestaande bebouwing (inclusief erven en tuinen; reeds tekstueel geëxclaveerd) waar geen Natura 2000- waarden voorkomen, is waar mogelijk op grond van kadastrale of topografische lijnen buiten de begrenzing gebracht.
De begrenzing is waar mogelijk gelegd langs topografisch herkenbare lijnen, zoals wegen, wateren, perceelscheidingen en bosranden.
Onlogische verschillen (< 25 ha) tussen Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn opgeheven door de meest ruime grens aan te houden. Logische verschillen die voorkomen uit verschillen in begrenzingensystematiek, zoals aan de oostzijde van het gebied en het Leeuwterveld, zijn gehandhaafd.
Overlap van 5 meter of minder met kadastrale percelen die grotendeels buiten het gebied zijn gelegen, is, gelet op de kadastrale inschrijving8, waar mogelijk beperkt. Dit betekent dat aldaar de kadastrale lijn is aangehouden. Deze werkwijze is alleen gevolgd op plekken waar geen Natura 2000-waarden aanwezig zijn.
Overige wijzigingen van meer dan 1 ha worden in de volgende alinea’s toegelicht.
Het Habitatrichtlijngebied (zoals aangemeld) is op een aantal plaatsen verkleind (2013):
Het recreatiegebied Beulaker Haven/Blauwe Hand is uit de begrenzing als Habitatrichtlijngebied gehaald, omdat dit gebied intensief recreatief wordt gebruikt en er geen soorten of habitats voorkomen die aanwijzing rechtvaardigen en het grotendeels uit bebouwd en verhard terrein bestaat (ca. 20 ha).
Diverse percelen agrarisch grasland ten noorden van Westeinde en ten oosten van oostzijde Zwartsluis (9 ha): gelijktrekking met Vogelrichtlijn. De percelen hebben weinig betekenis voor de instandhouding van het gebied.
De Beulakerpolder en de polder Giethoorn zijn uit de begrenzing van het aan te wijzen Habitatrichtlijngebied gehaald, omdat in deze polders geen habitatwaarden voorkomen. De inrichting van de polders zal, ook zonder aanwijzing, gericht zijn op een hydrologisch bufferwerking voor de bestaande natuur. De status van Vogelrichtlijngebied blijft gehandhaafd.
Het Habitatrichtlijngebied (zoals aangemeld) is op een aantal plaatsen verkleind (2015):
Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 januari 2015 (zaaknummers 201400895/1/R2 en 201401359/1/R2) zijn een aantal percelen (Bijlage A) uit de begrenzing van het habitatrichtlijngebied gehaald.
Het Vogelrichtlijngebied is op een aantal plaatsen uitgebreid (2013) (Bijlage A) door de begrenzing gelijk te trekken met het Habitatrichtlijngebied (zoals aangemeld): percelen bij de Veldweg ten zuidwesten van Wanneperveen (29 ha), oostelijk van Kiersche Wijde (11,7 ha) en langs het Meppelerdiep (10 ha) behoren tot het leefgebied van de te beschermen vogels en zijn daarom bij het Vogelrichtlijngebied getrokken.
Het Vogelrichtlijngebied is ten noorden van Wanneperveen tussen Westeinde en Gasthuisdijk verkleind (2013). Dit betreft een gebied van agrarische gras- en bouwlanden (167 ha). Het behoort niet tot het broedgebied van de broedvogelsoorten waarvoor het gebied is aangewezen. Ook wordt het niet benut als voedselgebied van broedvogels die ook buiten het moerasgebied foerageren zoals purperreiger en zwarte stern. Ook is het niet van belang voor pleisterende watervogels. Uit maandelijkse tellingen blijkt dat kolgans en grauwe gans slechts incidenteel gebruik maken van deze gronden. Dit geldt zowel voor de jaren die gebruikt zijn bij de onderbouwing van de aanwijzing van de Vogelrichtlijngebieden in 2000 (1993-97) als voor recente jaren. In de periode 1995-2010 was er slechts één waarneming van een groepje ganzen in het zuidelijk deel (20 vogels; bij Westeinde) en waren er acht waarnemingen van groepen ganzen in het verwijderde gebied langs de Gasthuisdijk (in totaal 478 vogels). In deze omgeving ligt het voedselgebied van deze ganzen vooral ten noordoosten van de Bovenwijde (in dezelfde periode waarnemingen van 212 groepen met in totaal 92.000 ganzen).
G
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het gebied is aangewezen voor de volgende natuurlijke habitats opgenomen in bijlage I van de Habitatrichtlijn, waarvoor het gebied een bijdrage levert aan de instandhouding op landelijk niveau. Ten behoeve van de nationale uitwerking van de Habitatrichtlijn is een deel van de habitattypen verdeeld in subtypen, vanwege de zeer ruime variatie in fysieke omstandigheden en soortensamenstelling. De namen van de habitattypen en daarvan afgeleide subtypen zullen verder met hun verkorte namen worden aangeduid. Wijzigingen ten opzichte van de aanmelding als Habitatrichtlijngebied (2003) en/of het ontwerpbesluit (2007) zijn verklaard in bijlage B.1 van deze nota van toelichting.
H3140 | Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Chara spp. Vegetaties Verkorte naam Kranswierwateren |
H3150 | Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition Verkorte naam Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden |
H4010 | Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix Verkorte naam Vochtige heiden |
betreft het subtype: | |
H4010B | Vochtige heiden (laagveengebied) |
H6410 | Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige, of lemige kleibodem (Molinion caeruleae) Verkorte naam Blauwgraslanden |
H6430 | Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones Verkorte naam Ruigten en zomen |
betreft het subtype: | |
H6430A | Ruigten en zomen (moerasspirea) |
H6430B | Ruigten en zomen (harig wilgenroosje) |
H7140 | Overgangs- en trilveen Verkorte naam Overgangs- en trilvenen |
betreft het subtype: | |
H7140A | Overgangs- en trilvenen (trilvenen) |
H7140B | Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden) |
H
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het gebied is aangewezen voor de volgende soorten opgenomen in bijlage I van de Vogelrichtlijn:
A021 | Roerdomp (Botaurus stellaris) |
A029 | Purperreiger (Ardea purpurea) |
A037 | Kleine zwaan (Cygnus bewickii (Cygnus columbianus bewickii)) |
A068 | Nonnetje (Mergus albellus) |
A081 | Bruine kiekendief (Circus aeruginosus) |
A094 | Visarend (Pandion haliaetus) |
A119 | Porseleinhoen (Porzana porzana) |
A122 | Kwartelkoning (Crex crex) |
A197 | Zwarte stern (Chlidonias niger) |
A229 | IJsvogel (Alcedo atthis) |
Verder is het gebied aangewezen voor de volgende andere geregeld voorkomende trekvogels waarvoor het gebied van betekenis is als broed-, rui- en/of overwinteringsgebied en rustplaatsen in hun trekzones (artikel 4.2):
A005 | Fuut (Podiceps cristatus) |
A017 | Aalscholver (Phalacrocorax carbo) |
A041 | Kolgans (Anser albifrons |
A043 | Grauwe gans (Anser anser) |
A050 | Smient (Anas penelope) |
A051 | Krakeend (Anas strepera) |
A059 | Tafeleend (Aythya ferina) |
A061 | Kuifeend (Aythya fuligula) |
A070 | Grote zaagbek (Mergus merganser) |
A153 | Watersnip (Gallinago gallinago) |
A156 | Grutto (Limosa limosa) |
A275 | Paapje (Saxicola rubetra) |
A292 | Snor (Locustella luscinioides) |
A295 | Rietzanger (Acrocephalus schoenobaenus) |
A298 | Grote karekiet (Acrocephalus arundinaceus) |
Wijzigingen ten opzichte van de aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (2000) en/of het ontwerpbesluit (2007) zijn verklaard in bijlage B.2 van deze nota van toelichting.
I
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor niet-prioritaire habitattypen opgenomen in bijlage I van de Habitatrichtlijn zijn in de eerste stap van het selectieproces in beginsel de “vijf belangrijkste gebieden” geselecteerd. Voor habitattypen welke verdeeld zijn in subtypen, geldt een aantal van “drie belangrijkste gebieden” per subtype. Voor prioritaire habitattypen12 geldt een aantal van “tien belangrijkste gebieden” en voor subtypen van prioritaire habitattypen een aantal van “vijf belangrijkste gebieden” per subtype. Verdeling in subtypen ten behoeve van de selectie is alleen toegepast indien de subtypen een verschillende verspreiding hebben en de beschikbare gegevens verdeling in subtypen toelaten. Voor één habitattype, dat in voldoende mate in gebieden is vertegenwoordigd die voor andere waarden zijn opgenomen, zijn geen gebieden geselecteerd (slijkgrasvelden (H1320)). De betekenis van het gebied is afgemeten aan de aanwezige oppervlakte en zo nodig ook de representativiteit van het habitattype. In een tweede stap zijn eventueel nog extra gebieden toegevoegd met het oog op landelijke dekking, geografische spreiding en grensoverschrijding13. In de onderstaande tabel zijn de habitattypen vermeld die bij de aanmelding hebben geleid tot selectie van het gebied en/of de habitattypen waarvoor het gebied op grond van de huidige gegevens en omstandigheden aan de selectiecriteria zou voldoen (zie ook bijlage B.3).
Habitattype | Xa | Yb | Landelijke oppervlakte | Oppervlakte in De Wieden | Oppervlakte in Yde gebied | Selectie bij aanmelding |
H3150 | 5 | 5 | ca. 4.000 | - | B1 (2-6%) | ja |
H4010B | 3 | 3 | ca. 50 | A1 (15-30%) | B2 (6-15%) | ja |
H7140A | 3 | 3 | ca. 250 | A1 (15-30%) | B1 (2-6%) | ja |
H7140B | 3 | 3 | ca. 1.800 | B2 (6-15%) | B2 (6-15%) | ja |
*H7210 | 10 | 8 | ca. 100 | - | C (<2%) | ja |
*H91D0 | 10 | 10 | ca. 1.000 | B2 (6-15%) | B1 (2-6%) | nee |
Aantal gebieden dat maximaal voor dit habitattype kan worden geselecteerd volgens het criterium: “behorend tot de X belangrijkste gebieden” voor het betreffende habitattype.
Aantal gebieden dat op grond van de huidige gegevens en omstandigheden zou voldoen aan het onder (a) genoemde selectiecriterium (Y < X indien er minder dan X gebieden zijn waarin het habitattype is vastgesteld of voorkomt in differentiërende omvang).
Geschatte landelijke oppervlakte van het (subtype van het) habitattype in hectaren.
Oppervlakte in het onderhavige gebied, uitgedrukt als percentage van de landelijke oppervlakte. (Niet ingevuld indien gebied niet één van de X belangrijkste gebieden is.)
Oppervlakte van het habitattype in het, in rangorde van aflopende betekenis, Yde belangrijkste gebied. (Niet ingevuld indien niet van belang voor de bepaling van de relatieve betekenis van het gebied, wanneer representativiteit in plaats van oppervlakte doorslaggevend was.)
Voor niet-prioritaire soorten opgenomen in bijlage II van de Habitatrichtlijn zijn in de eerste stap van het selectieproces in beginsel de “vijf belangrijkste gebieden” geselecteerd. Voor prioritaire soorten14 geldt een aantal van “tien belangrijkste gebieden”. Voor enkele verspreid over het land voorkomende soorten, die in voldoende mate in gebieden zijn vertegenwoordigd welke voor andere waarden zijn opgenomen, zijn geen gebieden geselecteerd15. De betekenis van het gebied is afgemeten aan de omvang van de aanwezige populatie. In een tweede stap zijn eventueel nog extra gebieden toegevoegd met het oog op landelijke dekking, geografische spreiding en grensoverschrijding16. In de onderstaande tabel zijn de habitatsoorten vermeld die bij de aanmelding hebben geleid tot selectie van het gebied en/of de habitatsoorten waarvoor het gebied op grond van de huidige gegevens en omstandigheden aan de selectiecriteria zou voldoen (zie ook bijlage B.3).
Code | Soort | Xa | Yb | Landelijke populatie | % in De Wieden | % in Yde gebied | Selectie bij aanmelding |
H0142 | Gevlekte witsnuitlibel | 5 | 5 | Ziebijlage B.3 | ja | ||
H1060 | Grote vuurvlinder | 5 | 3 | ca. 200-600 | B1 (2-6%) | B1 (2-6%) | ja |
H1082 | Gestreepte waterroofkever | 5 | 5 | Zie bijlage B.3 | nee | ||
H1393 | Geel schorpioenmos | 5 | 1 | Zie bijlage B.3 | ja | ||
H1903 | Groenknolorchis | 5 | 5 | ca. 16.000 | B2 (6-15%) | B2 (6-15%) | nee |
Aantal gebieden dat maximaal voor deze soort kan worden geselecteerd volgens het criterium: “behorend tot de X belangrijkste gebieden” voor de betreffende soort.
Aantal gebieden dat op grond van de huidige gegevens en omstandigheden zou voldoen aan het onder (a) genoemde selectiecriterium (Y < X indien er minder dan X gebieden zijn waarin de soort is vastgesteld of voorkomt in differentiërende omvang).
Landelijke voortplantingspopulatie in exemplaren of aantal bezette kilometerhokken (km2).
Populatiegrootte in het onderhavige gebied uitgedrukt als percentage van de landelijke populatie. (Niet ingevuld indien gebied niet één van de X belangrijkste gebieden is.)
Populatiegrootte in het, in rangorde van aflopende betekenis, Yde belangrijkste gebied.
J
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het ecologisch netwerk Natura 2000 moet de betrokken natuurlijke habitats en leefgebieden van soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding behouden of in voorkomend geval herstellen. Onder het begrip “instandhouding” wordt een geheel aan maatregelen verstaan die nodig zijn voor het behoud of herstel van natuurlijke habitats en populaties van wilde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding. Ingevolge artikel 4, vierde lid, Habitatrichtlijn worden bij aanwijzing als Habitatrichtlijngebied “tevens de prioriteiten vast[gesteld] gelet op het belang van de gebieden voor het in een gunstige staat van instandhouding behouden of herstellen van een type natuurlijke habitat […] of van een soort […] alsmede voor de coherentie van Natura 2000 en gelet op de voor dat gebied bestaande dreiging van achteruitgang en vernietiging”.
Deze bepaling is in artikel 3.58, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) nader uitgewerkt. Op grond van dit artikel bestaat de verplichting om in een aanwijzing doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van leefgebieden van vogelsoorten dan wel doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van natuurlijke habitats of populaties van de in het wild levende dier- en plantensoorten op te nemen. Om die reden zijn voor elk Natura 2000-gebied instandhoudingsdoelstellingen ontwikkeld, waarbij per habitattype en per (vogel)soort is uitgegaan van landelijke doelen en de bijdrage die een gebied redelijkerwijs kan leveren voor het bereiken van een gunstige staat van instandhouding op landelijk niveau. Voor zover van toepassing is daarbij aangegeven welke habitattypen en/of (vogel)soorten ten koste mogen gaan van andere habitattypen en (vogel)soorten. Bij broedvogelsoorten met een regionale doelstelling is in de toelichting aangegeven wat in een bepaalde periode de minimale en maximale bijdrage van het betreffende gebied aan het regionale doelniveau is geweest.
Niet alle instandhoudingsdoelstellingen zijn in dit aanwijzingsbesluit gekwantificeerd (daarvoor moet een habitatkaart of beheerplan worden geraadpleegd). In die gevallen is het voor het bepalen van wat in de instandhoudingsdoelstellingen onder “behoud' dan wel “uitbreiding” of “verbetering” moet worden verstaan belangrijk te weten wat de referentiesituatie (of “nulsituatie”) is waarmee deze termen moeten worden vergeleken. Dat is eveneens van belang voor het handhaven van het verslechteringsverbod. De situatie ten tijde van het publiceren van een Natura 2000-aanwijzingsbesluit is bepalend voor wat onder “behoud” moet worden verstaan en vanaf welk niveau “uitbreiding” en “verbetering” nagestreefd moet worden. De instandhoudingsdoelstellingen die niet geconcretiseerd zijn moeten dus zó begrepen worden, dat het behoudsniveau van de habitattypen en soorten betrekking heeft op oppervlakte en kwaliteit, respectievelijk omvang en kwaliteit leefgebied en omvang populatie, zoals aanwezig op de datum van aanwijzen als Natura 2000-gebied. Dit is tevens het niveau van waaraf “uitbreiding” en “verbetering” nagestreefd moet worden. Voor specifiek de grutto geldt 2025 als referentiedatum, aangezien in dat jaar voor de soort een nieuwe instandhoudingsdoelstelling is opgenomen.
Voor een habitattype wordt de verdeling gemaakt in oppervlakte en kwaliteit, zodat de aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een habitattype altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de oppervlakte en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit wordt gegeven.
Voor soorten is het leefgebied medebepalend en geldt een verdeling in omvang en kwaliteit van het leefgebied17. De aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een soort, waarvan het populatiedoel niet is geconcretiseerd met een getal, is altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de omvang van het leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit van het leefgebied voor “behoud” of “uitbreiding” van de populatie. De aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een vogelrichtlijnsoort waarbij het populatiedoel is geconcretiseerd met een getal is het doel in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de omvang van het leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een geconcretiseerde populatieomvang18. In deze formulering wordt er met de woorden “voor” of “met een draagkracht voor” een koppeling aangebracht tussen de doelcomponent leefgebied en de doelcomponent populatie. Dat heeft zijn oorzaak in het feit dat maatregelen in de regel aangrijpen op het leefgebied van de soort en niet op de soort zelf (het directe effect op het leefgebied werkt via het leefgebied indirect door op de soort). Dat laat echter onverlet dat ook de populatieomvang tot de instandhoudingsdoelstelling behoort en niet slechts van ondergeschikt of indicatief belang is19.
In bijlage B.4 van deze nota van toelichting is een overzicht opgenomen van alle gebiedsdoelstellingen per Natura 2000-waarde.
Voor de Natura 2000-gebieden zullen in beheerplannen instandhoudingsmaatregelen worden uitgewerkt die beantwoorden aan de gebiedsspecifieke ecologische vereisten van de betrokken natuurlijke habitats en (vogel)soorten.
Als verdere invulling van het stellen van prioriteiten zijn voor de acht onderscheiden Natura 2000-landschappen20 kernopgaven geformuleerd op grond van de daar voorkomende habitattypen en soorten, de landelijke betekenis van deze waarden binnen het betreffende landschap, de belangrijkste verbeteropgaven en de beïnvloedingsmogelijkheden. Per landschap omvatten ze de belangrijkste behoud- en herstelopgaven. De kernopgaven stellen prioriteiten (“richting geven”) en geven overeenkomsten en verschillen tussen en binnen de gebieden aan. Zij hebben in het bijzonder betrekking op habitattypen en (vogel)soorten die sterk onder druk staan en/of waarvoor Nederland van groot of zeer groot belang is. De kernopgaven worden per Natura 2000-landschap behandeld en opgesomd in hoofdstuk 5 van het Natura 2000 doelendocument (2006).
K
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
H3140 | Kranswierwateren |
Doel | Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit. |
Toelichting | Het gebied was in het verleden bijzonder rijk aan het habitattype kranswierwateren. In de afgelopen tientallen jaren is veel hiervan verdwenen, maar recent treedt enig herstel op. Uitbreiding van de oppervlakte en verdere kwaliteitsverbetering kan gerealiseerd worden, zodat het gebied in de toekomst een grotere bijdrage kan leveren aan het landelijke doel van het habitattype. |
H3150 | Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden |
Doel | Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit. |
Toelichting | Na een sterke achteruitgang omstreeks 1970, is het habitattype meren met krabbenscheer en fonteinkruiden nu weer aanwezig, maar vaak van matige kwaliteit. Herstel van dit habitattype is niet alleen voor het habitattype zelf en de daaraan gebonden soorten van belang, maar ook voor de fauna die voor het volbrengen van de levenscyclus contact- of mozaïeksituaties nodig heeft. Daarvoor is een verdere verbetering van de waterkwaliteit noodzakelijk. |
H4010 | Vochtige heiden |
Doel | Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit vochtige heiden, laagveengebied (subtype B). |
Toelichting | Het habitattype vochtige heiden, laagveengebied (subtype B) is in sommige deelgebieden van De Wieden in uitstekende kwaliteit aanwezig. Vanwege de landelijke doelstelling voor dit habitattype en de mogelijkheden in het gebied wordt uitbreiding van de oppervlakte en verbetering van de kwaliteit nagestreefd. |
H6410 | Blauwgraslanden |
Doel | Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit. |
Toelichting | Het habitattype blauwgraslanden is in De Wieden vooral te vinden op of langs restveen. Omdat de kwaliteit van het habitattype is afgenomen, wordt verbetering van de kwaliteit nagestreefd. Ook is er goede potentie voor uitbreiding van de oppervlakte. |
H6430 | Ruigten en zomen |
Doel | Behoud oppervlakte en kwaliteit ruigten en zomen, moerasspirea (subtype A) en ruigten en zomen, harig wilgenroosje (subtype B). |
Toelichting. | Het habitattype ruigten en zomen, moerasspirea (subtype A) komt in dit gebied over een relatief grote oppervlakte voor, vooral met een matige kwaliteit. Subtype B (harig wilgenroosje) komt alleen met een matige kwaliteit voor, vooral op de noordoostoever van de Beulakerwijde (en mogelijk ook in het westen en noordwesten van het gebied). Omdat het gebied niet tot de belangrijkste gebieden behoort en evenmin potenties heeft voor de brakke variant, is behoud van de huidige oppervlakte en kwaliteit voldoende. |
H7140 | Overgangs- en trilvenen |
Doel | Uitbreiding oppervlakte en behoud kwaliteit overgangs- en trilvenen, trilvenen (subtype A) en behoud oppervlakte en kwaliteit overgangs- en trilvenen, veenmosrietlanden (subtype B). |
Toelichting | Samen met de Weerribben is het gebied De Wieden topgebied voor het subtype overgangs- en trilvenen, trilvenen (subtype A) dat landelijk in een zeer ongunstige staat van instandhouding verkeert. Plekken met armbloemige waterbies, die alleen in dit gebied voorkomen, kunnen worden opgevat als intermediair tussen het subtype trilvenen (subtype A) en het habitattype kalkmoerassen (H7230). Er moeten voldoende mogelijkheden gegarandeerd worden voor nieuwvorming ter vervanging van oude stadia die geleidelijk overgaan in het subtype veenmosrietlanden (subtype B) en in het habitattype vochtige heiden, laagveengebied (H4010B). Subtype B is momenteel over een veel grotere oppervlakte aanwezig dan subtype A. Er zullen gradiëntrijke situaties in de veenmosrietlanden moeten worden nagestreefd, onder andere ten behoeve van de grote vuurvlinder (H1060). |
H7210 | *Galigaanmoerassen |
Doel | Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit. |
Toelichting | Het habitattype galigaanmoerassen was in het verleden veel aanwezig en met hoge kwaliteit. Delen hiervan zijn geleidelijk door successie verdwenen, terwijl er weinig nieuwvorming optreedt. Uitbreiding van de oppervlakte is nodig om dit type duurzaam te behouden. Door herstel van dit habitattype wordt bovendien een grote bijdrage geleverd aan de diversiteit aan vegetatiestructuren in het gebied. |
L
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
H1016 | Zeggekorfslak |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie. |
Toelichting | De zeggekorfslak is op een groot aantal locaties verspreid over het gebied waargenomen en is plaatselijk talrijk. Het gebied levert hiermee een belangrijke bijdrage voor de soort. |
H1042 | Gevlekte witsnuitlibel |
Doel | Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie tot een duurzame populatie. |
Toelichting | De populatie gevlekte witsnuitlibellen in dit gebied behoort tot de drie grootste populaties in Nederland. Het gebied omvat een groot deel van het potentiële leefgebied en biedt kansen voor verdere uitbreiding van het leefgebied en de populatie. Voortdurende aanwezigheid van verlandende wateren is daarvoor een vereiste. In sommige jaren zijn in dit gebied honderden exemplaren waargenomen. De situatie in het gebied lijkt stabiel te zijn. |
H1060 | Grote vuurvlinder |
Doel | Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie tot een duurzame populatie van ten minste 1.000 volwassen individuen. |
Toelichting | De relatief kleine populatie vlinders in dit gebied is één van de drie populaties in Nederland. De populatie is nog deels afhankelijk van migranten uit de Weerribben. Verbetering van de kwaliteit van het leefgebied hangt nauw samen met de aanwezigheid van warm microklimaat, zomerbloeiende nectarplanten en jaarrond onverstoorde verlandingsvegetaties. Een uitgebreid leefgebied is van belang in verband met de grote mobiliteit van de vlinders. |
H1082 | Gestreepte waterroofkever |
Doel | Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie. |
Toelichting | De gestreepte waterroofkever heeft een zeer ongunstige staat van instandhouding en is vrijwel geheel beperkt tot laagveenmoerassen. Er bevindt zich een kleine populatie in het gebied. |
H1134 | Bittervoorn |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie. |
Toelichting | De bittervoorn komt wijdverspreid in het gebied voor. Het gebied ligt binnen het hoofdverspreidingsgebied van de bittervoorn. Vooral de wat bredere sloten met voldoende ondergedoken watervegetatie of goede oevervegetatie vormen een geschikt habitat voor de soort. |
H1145 | Grote modderkruiper |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie. |
Toelichting | De grote modderkruiper is bekend uit de randen van het gebied De Wieden, waar de soort voorkomt in sloten met verlandingsvegetatie. De populatie maakt deel uit van een grote kernpopulatie in de gebieden Weerribben, De Wieden en Olde Maten & Veerslootslanden. |
H1149 | Kleine modderkruiper |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie. |
Toelichting | De kleine modderkruiper verkeert landelijk in een gunstige staat van instandhouding. De soort komt in Nederland algemeen en wijdverspreid voor. Dat geldt ook voor het gebied De Wieden waar de soort in diverse watergangen voorkomt. De kleine modderkruiper deelt grotendeels het habitat met de bittervoorn (H1134) en de grote modderkruiper (H1145). Bij het realiseren van de doelen voor deze soorten, zullen populaties van de kleine modderkruiper zich naar verwachting duurzaam kunnen handhaven. |
H1163 | Rivierdonderpad |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie. |
Toelichting | De rivierdonderpad is op enkele locaties in het gebied aangetroffen. De rivierdonderpad is een wijdverspreide soort die in het laagveengebied niet bedreigd is. |
H1318 | Meervleermuis |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie. |
Toelichting | Het gebied fungeert als foerageergebied van meervleermuizen die overdag in de gebouwen in de wijde omgeving verblijven (actieradius 10 km). Tot nu toe zijn er kraamkolonies en verblijfplaatsen bekend in onder andere Vollenhove, Sint Jansklooster, Belt-Schutsloot, Zwartsluis, Giethoorn, Wanneperveen, Blokzijl en Dwarsgracht met enkele tientallen tot enkele honderden dieren per locatie. Belangrijke vliegroutes naar De Wieden zijn onder andere het Vollenhover Kanaal, Ettenlandsch Kanaal, Boschwijde, Arembergergracht, Meppelerdiep, Kanaal Beukers-Steenwijk, Haagjesgracht, Zuiderdiep en de Cornelisgracht. |
H1393 | Geel schorpioenmos |
Doel | Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit biotoop voor uitbreiding populatie. |
Toelichting | Geel schorpioenmos komt met name voor in de oeverlanden. In de afgelopen jaren heeft de soort zich verder binnen het gebied uitgebreid en neemt de verspreiding gestaag toe. Het betreft de grootste vindplaats in ons land. De soort komt in De Wieden over een aanzienlijke oppervlakte voor en profiteert van de uitbreiding van het habitattype overgangs- en trilvenen, trilvenen (H7140A). |
H1903 | Groenknolorchis |
Doel | Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit biotoop voor uitbreiding populatie. |
Toelichting | Het gebied De Wieden levert een grote bijdrage binnen het laagveenlandschap. De groenknolorchis komt min of meer stabiel voor in het habitattype overgangs- en trilvenen, trilvenen (H7140A). In sommige oude trilvenen is het voorkomen in de loop van de successie beperkt geraakt tot een smalle gradiënt tussen veenmosrijk trilveen of moerasheide en greppelkanten met slaapmossen. Herstel van zowel de biotoop als de populatie heeft betrekking op het benutten van potentieel biotoop op plekken waar het habitattype overgangs- en trilvenen, trilvenen reeds aanwezig is. |
H4056 | Platte schijfhoren |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie. |
Toelichting | De Wieden herbergt een grote populatie platte schijfhorens in Nederland. De platte schijfhoren wordt relatief het meest gevonden in heldere voedselarme wateren in gebieden met veengronden. De soort kan op meer plaatsen en in hogere dichtheden worden aangetroffen wanneer de diversiteit aan onderwaterplanten toeneemt. |
M
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
A017 | Aalscholver |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 1.000 paren. |
Toelichting | Het gebied De Wieden herbergt van oudsher een kolonie aalscholvers. Op het dieptepunt van de stand in Nederland van 1.150 paren in het begin van de jaren zestig was het, naast het Naardermeer, de enige broedplaats in Nederland. Tot begin jaren tachtig broedden jaarlijks enkele honderden paren (in 1981 325 paren) in dit gebied. Daarna nam de omvang van de kolonie snel toe tot 1.000 paren in 1992. In de periode 1993-2003 fluctueerde het aantal tussen de 760 (1997) en 1.214 (2000) zonder een duidelijke trend. Het aantal in de doelstelling is gelijk aan het gemiddelde van de periode 1999-2003. Een belangrijk deel van het foerageergebied ligt in het IJsselmeer/Zwarte Meer. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding is behoud voldoende. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie. |
A021 | Roerdomp |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 30 paren (territoria). |
Toelichting | De roerdomp is van oudsher broedvogel van de rietmoerassen in het gebied De Wieden. In de jaren tachtig schommelde het aantal territoria rond de 10. Begin jaren negentig trad een dieptepunt op van 4 territoria, waarna de populatie voorspoedig herstelde tot een niveau boven het gewenste aantal van 20 territoria voor een sleutelpopulatie: in 2001 en 2002 23 territoria. In 2003 werden zelfs 29 territoria vastgesteld. Vanwege die gunstige trend is de gebiedsdoelstelling op behoud gezet. Wel is vanwege de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding een bijdrage van het gebied op het recente relatief hoge niveau gewenst. Na de Oostvaardersplassen (078) levert het gebied De Wieden de grootste relatieve bijdrage aan broedgebied voor de roerdomp in Nederland. Het zijn de enige twee gebieden in Nederland met een sleutelpopulatie. |
A029 | Purperreiger |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 65 paren. |
Toelichting | De purperreiger is van oudsher broedvogel in het gebied De Wieden. In het begin van de jaren tachtig broedden circa 40 paren, waarna een duidelijke terugval optrad tot een niveau van circa 20 paren. Vanaf 1994 zit het aantal paren weer in de lift. In 2000 en 2003 waren 58 broedparen aanwezig, in 2004 tot en met 2008 gemiddeld 63 broedparen. In 2008 was een (voorlopig) historisch maximum aanwezig van 120 broedparen. In 2009 zijn 114 broedparen geteld. Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding van de populatie is in dit gebied een populatie op het recente (2004-2008) relatief hoge niveau gewenst. Behoud van het leefgebied is daarvoor voldoende. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een kolonie van minstens 60 broedparen. |
A081 | Bruine kiekendief |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 19 paren. |
Toelichting | De bruine kiekendief is van oudsher broedvogel van de rietmoerassen van het gebied De Wieden. Een telling in 1982 leverde 35 paren op. Vervolgens is het aantal paren afgenomen tot een niveau van maximaal 10 aan het begin van de jaren negentig om vervolgens weer te herstellen tot een (voorlopig) maximum van 21 paren in 2001. De draagkrachtindicatie is afgeleid van het vijfjarig gemiddelde van de jaren 1999-2003 van 19 broedparen. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding is behoud voldoende. Het gebied heeft onvoldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie, maar draagt wel bij aan de draagkracht in de regio Friese merengebied ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie. |
A119 | Porseleinhoen |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 19 paren. |
Toelichting | Het porseleinhoen is van oudsher broedvogel van plas-dras grasland. Het aantal paren lag doorgaans rond de 5, maar is vanaf 1997 duidelijk toegenomen tot boven de 20 paren in 2002 en 2005. Het aantal heeft betrekking op het gemiddelde van de periode 1999-2003. Gezien de lokale positieve trend is behoud omvang en kwaliteit leefgebied voldoende. Het gebied levert onvoldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie, maar draagt wel bij aan de draagkracht in de regio Noordwest-Overijssel ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie. |
A122 | Kwartelkoning |
Doel | Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 13 paren. |
Toelichting | De kwartelkoning is van oudsher broedvogel van vochtige hooilanden. Sinds de jaren negentig is de soort als broedvogel teruggekeerd met maximaal 13 paren in 1998 en 2000. De draagkracht is hieraan gelijk gesteld. Gezien de negatieve lokale trend sinds de pieken in 1998 en 2000 is een verbeteropgave gewenst. In 2006, 2007 en 2008 waren er respectievelijk 0, 3 en 0 broedparen. Het gebied levert onvoldoende draagkracht voor een zelfstandige sleutelpopulatie, maar draagt wel bij aan de draagkracht in de regio Noordwest-Overijssel ten behoeve van één of meerdere regionale sleutelpopulaties. |
A153 | Watersnip |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 150 paren. |
Toelichting | De watersnip is van oudsher een broedvogel van natte hooilanden en vooral van pas gemaaid, plas-dras rietland. Het gebied De Wieden is een belangrijk bolwerk voor deze broedvogel met tijdens de jaren negentig in meerdere jaren 100 broedparen en meer. Voor de periode 1999- 2003 wordt het gemiddeld aantal paren geschat op 120. In 2004-2008 zijn gemiddeld 140 broedparen geteld in het overgrote deel van het gebied (het aantal broedparen in het gehele gebied wordt geschat op circa 150). Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding van de populatie is in dit gebied een populatie op het recente (2004-2008) relatief hoge niveau gewenst. Behoud van het leefgebied is daarvoor voldoende. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie. |
A156 | Grutto |
Doel | Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van tenminste 360 broedparen. |
Toelichting | De grutto broedt al geruime tijd in dit gebied. De populatie is de afgelopen jaren sterk afgenomen tot het huidige aantal van 100 broedparen. De locaties die geschikt zijn voor de grutto liggen verspreid aan de buitenzijden van het gebied. Het gaat met name om het Leeuwterveld, de Barsbekerbinnenpolder en de omgeving van Giethoorn-Wanneperveen. Vanwege de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding van de populatie en de negatieve lokale trend is uitbreiding van de populatie (t.o.v. 2025) noodzakelijk. Gezien het landelijke doel voor de populatie, is het belangrijk dat de potentie voor ten minste 360 broedparen wordt benut, door het leefgebied te verbeteren en in beperkte mate uit te breiden. Daarvoor is het belangrijk dat de draagkracht van het gebied voortdurend toeneemt, zodanig dat er in 2050 360 paren kunnen broeden. Deze populatieomvang is in 2050 haalbaar indien de lokale populatietoename op natuurlijke wijze wordt versterkt door enige aanvulling vanuit de toenemende regionale meta-populatie. Deze populatieomvang is kleiner dan de omvang die in het verleden is voorgekomen. Het gebied levert voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie. |
A197 | Zwarte stern |
Doel | Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 200 paren. |
Toelichting | De zwarte stern is van oudsher een talrijke broedvogel van krabbenscheervelden. In 1984 broedden er 280 paren in dit gebied. Het aantal paren is vervolgens afgenomen tot 81 paren in 1997. Mede door het aanbod van nestvlotjes broedden er in 2004-2008 gemiddeld weer 169 paren. Het gebied leverde in de periode 1999-2003 de grootste bijdrage aan de broedvogelpopulatie in Nederland. Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding van de populatie, is uitbreiding van de populatie gewenst. Vanwege de negatieve lokale trend vanaf 1982 is een herstelopgave voor het leefgebied geformuleerd. Het aantal in het doel is gebaseerd op het gemiddelde van de jaren 1982-1985 van ruim 202 paren. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie. |
A229 | IJsvogel |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van tenminste 10 paren. |
Toelichting | Na strenge winters kan de ijsvogel geheel afwezig zijn, maar na een reeks zachte winters komen meerdere paren in dit gebied tot broeden. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding is behoud voldoende. Het genoemde aantal paren in het doel heeft betrekking op gunstige jaren (in 2002 zijn in het gebied 10 paren geteld). Het gebied levert onvoldoende draagkracht voor een zelfstandige sleutelpopulatie. |
A275 | Paapje |
Doel | Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 6 paren. |
Toelichting | Het gebied De Wieden is een laagveenmoeras waar het paapje regelmatig broedt. Tellingen vanaf 1982 leverden tussen de 3 en 9 broedparen op. Het aantal in het doel is afgeleid van het gemiddelde van de jaren dat de soort ononderbroken voorkwam in het gebied: 1996 (7 paren), 1997 (3 paren), 1998 (9 paren). In de periode 2005-2008 fluctueerde het aantal tussen 0 en 1 paar. Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding en de negatieve lokale trend is als doel uitbreiding omvang en/of kwaliteit leefgebied geformuleerd .Het gebied levert onvoldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie. |
A292 | Snor |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 300 paren. |
Toelichting | In de periode 1993-1997 broedden er in dit gebied circa 70 paren. Op basis van recente telgegevens (2004-2009) wordt het aantal geschat op ongeveer 300 paren. Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding van de populatie is in dit gebied een populatie op het recente (2004-2009) relatief hoge niveau gewenst. Behoud van het leefgebied is daarvoor voldoende. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie. |
A295 | Rietzanger |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste2.000 paren. |
Toelichting | De rietzanger is van oudsher een talrijke broedvogel. Op basis van recente telgegevens uit deelgebieden (2004-2008: 1.715 broedparen) wordt het aantal paren in De Wieden geschat op ongeveer 2.000 paren. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding met betrekking tot het leefgebied en de populatieomvang, is behoud voldoende. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie. |
A298 | Grote karekiet |
Doel | Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 20 paren. |
Toelichting | De eerste integrale telgegevens van de grote karekiet in De Wieden stammen uit 1990 toen 22 paren werden geteld. In de daarop volgende jaren werden jaarlijks tussen de 15 en 28 paren geteld met daarna een afname tot 5 broedparen in 2007 en 2008. Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding van de populatie is in dit gebied een populatie op het relatief hoge niveau gewenst, gebaseerd op de historische potentie van ten minste 20 broedparen in de jaren negentig. Omdat de lokale trend negatief is, is gekozen voor een herstelopgave voor het leefgebied. Het gebied levert onvoldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie, maar draagt wel bij aan de draagkracht in de regio Noordwest-Overijssel ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie. |
N
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
De vogelsoorten waarvoor het gebied in 2000 is aangewezen, zijn indertijd ontleend aan SOVON (2000)21. De numerieke criteria die daarin zijn opgenomen zijn ontleend aan de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000)22. Een gebied wordt slechts aangewezen voor soorten waarvoor het gebied van landelijke betekenis is. Hiervan is in beginsel sprake indien het gebied minstens 1% van de landelijke broedpopulatie herbergt, indien 0,1% van de biogeografische populatie geregeld in het gebied verblijft of indien het gebied in combinatie met andere gebieden voldoende bijdrage kan leveren aan een sleutelpopulatie.
Voor eventuele toevoeging of verwijdering van vogelsoorten is gebruik gemaakt van SOVON & CBS (2005)23 waarin de ontwikkeling van vogelaantallen in de laatste decennia is beschreven. Dit rapport heeft ten grondslag gelegen aan de formulering van de instandhoudingsdoelstellingen voor de Vogelrichtlijnsoorten. In bijlage 1 van dit rapport zijn de verschillen aangegeven tussen de soortenlijsten per gebied die in beide aangehaalde rapporten zijn opgenomen. Om ecologische redenen die in voorkomende gevallen hieronder zijn vermeld, is soms van deze algemene criteria afgeweken. Deze werkwijze heeft voor de lijst van vogelsoorten waarvoor dit gebied is aangewezen, de volgende consequenties:
In aanvulling op de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (2000) maar conform het ontwerpbesluit (2007), is het gebied ook aangewezen voor de volgende twee vogelsoorten van bijlage I van de Vogelrichtlijn: kwartelkoning (A122) als broedvogel en visarend (A094) als niet-broedvogel. Kwartelkoning is toegevoegd omdat het gemiddeld aantal broedparen in het gebied meer bedraagt dan 1% van de landelijke broedpopulatie. Het gebied voldoet hiermee aan het criterium voor opname van deze soort. Op grond van toegenomen kennis over aantallen, verspreiding en populatieomvang zijn voor de visarend alleen instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor de vijf gebieden met de grootste bijdrage. Dit gebied hoort daarbij en is daarmee van betekenis voor de landelijke staat van instandhouding van deze soort als niet-broedvogel.
In afwijking van de oorspronkelijke aanwijzing (2000) maar conform het ontwerpbesluit (2007) is het gebied niet meer aangewezen voor de volgende drie trekvogelsoorten zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn: kleine rietgans (A040), pijlstaart (A054) en toendrarietgans (A039)24. De oorspronkelijke aanwijzing was gebaseerd op incidentele uitschieters. Het gebied herbergde minder dan 0,1% van de biogeografische populatie van de toendrarietgans, kleine rietgans en pijlstaart in de periode 1999/2000- 2003/2004.
In aanvulling op de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (2000) en het ontwerpbesluit (2007) is het gebied ook aangewezen voor de volgende vogelsoort van bijlage I van de Vogelrichtlijn: ijsvogel (A229) als broedvogel. Het gebied herbergde minstens 1% van de landelijke broedpopulatie van de ijsvogel in de periode 1999-2003 (gemiddelde: 4.6 broedparen, 1% drempel: 3.9 broedparen).
In aanvulling op het Natura 2000-aanwijzingsbesluit (2013) is in 2025 de volgende trekvogelsoort zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn toegevoegd als broedvogel: grutto (A156). Het gebied herbergde minstens 0,1% van de biogeografische populatie in de periode 2016-2021.
O
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit onderdeel wordt voor elke Natura 2000-waarde waarvoor het onderhavige gebied aan de selectiecriteria voldoet (zie paragraaf 4.3), een overzicht gegeven van alle daarvoor kwalificerende gebieden. Dit gebeurt zoveel mogelijk in de vorm van een tabel met de gebieden die aan de selectiecriteria voldoen, onder vermelding van de relatieve bijdrage. In het geval van habitattypen betreft dit het actuele aandeel van de landelijke oppervlakte dat in het gebied aanwezig is. Indien kwaliteit een rol heeft gespeeld in de bepaling van de gebiedenselectie voor habitattypen is dit tekstueel toegelicht. In het geval van soorten betreft de relatieve bijdrage het aandeel van de landelijke populatie dat (geregeld) in het gebied aanwezig is.
Afhankelijk van de soort wordt dit afgemeten aan getelde aantallen, aantal bezette plekken of kilometerhokken.
Er is gebruik gemaakt van de volgende klasse-indeling:
A1 = 15-30%, A2 = 30-50%, A3 = 50-75% en A4 = >75%
B1 = 2-6% en B2 = 6-15%
C = <2%
In de kolom “Bronvermelding” zijn de terreinbeherende organisaties en andere instanties en bronnen vermeld, waaraan de oppervlaktecijfers en aantallen zijn ontleend, met vermelding van de jaren waarin deze zijn verzameld of gepubliceerd.
Het gebied is één van de belangrijkste gebieden voor de volgende habitattypen:
H3150 – Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden Landelijke oppervlakte ca. 4.000 ha | |||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Relatieve bijdrage | Bronvermelding |
072 | Ijsselmeer | A1 (15-30%) | Aanwijzingsbesluit 2010 |
074 | Zwarte Meer | B2 (6-15%) | Aanwijzingsbesluit 2010 |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | B1 (2-6%) | Provincie Zuid-Holland 2011 |
095 | Oostelijke Vechtplassen | B1 (2-6%) | Landschap Noord-Holland 2009 |
Voor de aanmelding van Habitatrichtlijngebieden (2003) zijn de vijf volgende gebieden voor dit habitattype geselecteerd: De Wieden (035), Zwarte Meer (074), Naardermeer (094), Oostelijke Vechtplassen (095) en Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (103).
Bij de selectie is over het hoofd gezien dat langs de Friese IJsselmeerkust (IJsselmeer (072)) een aanzienlijke oppervlakte van dit habitattype in de vorm van fonteinkruidvelden aanwezig is (ruim 1.000 ha). Het gebied voldoet hiermee aan het criterium van “belangrijkste gebied”. Andere gebieden met minstens 100 ha van dit habitattype zijn achtereenvolgens: Zwarte Meer (enkele honderden hectaren, fonteinkruiden), Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (rond 200 ha, onder andere krabbenscheer) en Oostelijke Vechtplassen (180 ha, onder andere krabbenscheer). De hierboven genoemde gebieden doen recht aan de ecologische variatie binnen dit habitattype: grote meren met fonteinkruidvelden én plassen met krabbenscheer. Op grond van de beschikbare gegevens kan nog geen vijfde gebied worden benoemd. In het Naardermeer betreffen de met waterplanten begroeide plassen vooral kranswierwateren (H3140) en is het aandeel van het habitattype meren met krabbenscheer en fonteinkruiden hooguit enkele tientallen hectaren.
H4010B – Vochtige heiden, Landelijke oppervlakte ca. 50 ha | |||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Relatieve bijdrage | Bronvermelding |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | A1 (15-30%) | Provincie Zuid-Holland 2011 |
035 | De Wieden | A1 (15-30%) | Provincie Overijssel 2009 |
034 | Weerribben | B2 (6-15%) | Staatsbosbeheer 2010 |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | B1 (R, 2-6%) a | Aanwijzingsbesluit 2013 |
De letter “R” in deze kolom geeft aan dat het gebied is geselecteerd teneinde een voldoende regionale spreiding te verkrijgen binnen het landelijke verspreidingsgebied van het habitattype.
Voor de aanmelding van Habitatrichtlijngebieden (2003) zijn voor het subtype vochtige heiden, laagveengebied drie gebieden geselecteerd: De Wieden (035), Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (092)25 en Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder (090). Met het oog op geografische spreiding is hieraan het gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (103) toegevoegd. De in de Noord-Hollandse gebieden aanwezige oppervlakte is hierbij overschat. Met de huidige kennis zijn de drie gebieden met de grootste oppervlakte van dit subtype: Weerribben (034), De Wieden en Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. De aanwezige oppervlakte in Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder en Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske bedraagt in elk van deze gebieden slechts circa 1 ha. Uit een oogpunt van geografische spreiding en ecologische variatie26 kan Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske hieraan worden toegevoegd. De aanwezige oppervlakte is hier groter dan in het Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder waar dit subtype ook in goede kwaliteit aanwezig is.
H7140A – Overgangs- en trilvenen, Landelijke oppervlakte ca. 250 ha | |||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Relatieve bijdrage | Bronvermelding |
035 | De Wieden | A1 (15-30%) | Provincie Overijssel 2009 |
034 | Weerribben | B2 (6-15%) | Staatsbosbeheer 2010 |
025 | Drentsche Aa-gebied | B1 (2-6%) | Aanwijzingsbesluit 2013 |
095 | Oostelijke Vechtplassen | B1 (R, 2-6%) a | Aanwijzingsbesluit 2013 |
De letter “R” in deze kolom geeft aan dat het gebied is geselecteerd teneinde een voldoende regionale spreiding te verkrijgen binnen het landelijke verspreidingsgebied van het subtype.
Voor de aanmelding van Habitatrichtlijngebieden (2003) zijn voor het subtype overgangs- en trilvenen, trilvenen (de vegetaties behorende tot het Knopbies-verbond) drie gebieden geselecteerd: Weerribben (034), De Wieden (035) en Oostelijke Vechtplassen (095). Op basis van nieuwe informatie blijkt dat hierbij ten onrechte voorbijgegaan is aan voorkomens van dit habitattype in het Drentsche Aa-gebied (025). Dit gebied en de gebieden Weerribben en De Wieden vormen op basis van oppervlakte en kwaliteit de drie belangrijkste gebieden voor dit subtype. Ten behoeve van voldoende geografische spreiding kan hieraan nog een gebied worden toegevoegd: Oostelijke Vechtplassen in het westen van het land.
H7140B – Overgangs- en trilvenen, Landelijke oppervlakte ca. 1.800 ha | |||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Relatieve bijdrage | Bronvermelding |
034 | Weerribben | B2 (6-15%) | Staatsbosbeheer 2010 |
035 | De Wieden | B2 (6-15%) | Provincie Overijssel 2009 |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | B2 (6-15%) | Provincie Zuid-Holland 2011 |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | B1 (R, 2-6%) a | Aanwijzingsbesluit 2013 |
130 | Langstraat | C (R, <2%) a | Aanwijzingsbesluit 2013 |
De letter “R” in deze kolom geeft aan dat het gebied is geselecteerd teneinde een voldoende regionale spreiding te verkrijgen binnen het landelijke verspreidingsgebied van het subtype.
Voor de aanmelding van Habitatrichtlijngebieden (2003) zijn voor het subtype overgangs- en trilvenen, veenmosrietlanden, drie gebieden geselecteerd: Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder (090), Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (092)27 en Langstraat (130)28. Deze selectie is sterk gericht op kwalitatieve aspecten. Alleen gelet op de aanwezige oppervlakten zijn de drie belangrijkste gebieden: Weerribben (034), De Wieden (035) en Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (103), alle met 6-15% van de landelijke oppervlakte van dit subtype. Vanwege voldoende geografische spreiding kunnen hieraan nog twee gebieden worden toegevoegd: Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske in het brakke veenweidegebied van Noord-Holland en Langstraat in het zuiden van het land.
H7210 – *Galigaanmoerassen Landelijke oppervlakte ca. 100 ha | |||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Relatieve bijdrage | Bronvermelding |
138 | Weerter- en Budelerbergen & Ringselven | A2 (30-50%) | Aanwijzingsbesluit 2013 |
034 | Weerribben | B2 (6-15%) | Staatsbosbeheer 2008 |
002 | Duinen en Lage Land Texel | B1 (2-6%) | Aanwijzingsbesluit 2009 |
061 | Korenburgerveen | B1 (2-6%) | Aanwijzingsbesluit 2013 |
133 | Kampina & Oisterwijkse Vennen | B1 (2-6%) | Aanwijzingsbesluit 2013 |
095 | Oostelijke Vechtplassen | B1 (2-6%) | Aanwijzingsbesluit 2013 |
083 | Botshol | C (<2%) | Aanwijzingsbesluit 2013 |
085 | Zwanenwater & Pettemerduinen | C (<2%) | Aanwijzingsbesluit 2013 |
Voor de aanmelding van Habitatrichtlijngebieden (2003) zijn voor het prioritaire habitattype galigaanmoerassen (H7210) de volgende tien gebieden geselecteerd: Ringselven en Kruispeel29, Alde Feanen (013), Weerribben (034), Korenburgerveen (061), Rottige Meenthe & Brandemeer (018), De Wieden (035), Botshol (083), Nieuwkoopse Plassen & de Haeck (103), Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux (136)30 en Duinen en Lage Land Texel (002)31.
Met de huidige kennis worden de volgende gebieden als de belangrijksten beschouwd. Weerter- en Budelerbergen & Ringselven (138) en Weerribben zijn veruit de belangrijkste gebieden voor dit prioritair habitattype (respectievelijk 30-50% en 6-15% van de landelijke oppervlakte). Ook de gebieden op de derde tot en met zesde plaats, die elk 2-6% van de landelijke oppervlakte van dit habitat bevatten, leveren een aanzienlijke bijdrage: Duinen en Lage Land Texel, Korenburgerveen, Oostelijke Vechtplassen (095) en Kampina & Oisterwijkse Vennen (133). Door het sterk versnipperde voorkomen van galigaanmoerassen bevatten de overige belangrijkste gebieden elk niet meer dan 2% van de landelijke oppervlakte: Botshol en Zwanenwater & Pettemerduinen (085).
H91D0 – *Hoogveenbossen Landelijke oppervlakte ca. 1.000 ha | |||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Relatieve bijdrage | Bronvermelding |
094 | Naardermeer | A1 (15-30%) | Aanwijzingsbesluit 2013 |
034 | Weerribben | B2 (6-15%) | Staatsbosbeheer 1997 |
035 | De Wieden | B2 (6-15%) | Provincie Overijssel 2009 |
013 | Alde Feanen | B1 (2-6%) | Aanwijzingsbesluit 2013 |
043 | Wierdense Veld | B1 (2-6%) | Landschap Overijssel 2003 |
053 | Buurserzand & Haaksbergerveen | B1 (2-6%) | Aanwijzingsbesluit 2013 |
061 | Korenburgerveen | B1 (2-6%) | Aanwijzingsbesluit 2013 |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | B1 (2-6%) | Provincie Zuid-Holland 2011 |
138 | Weerter- en Budelerbergen & Ringselven | B1 (2-6%) | Aanwijzingsbesluit 2013 |
145 | Maasduinen | B1 (2-6%) | Aanwijzingsbesluit 2013 |
055 | Aamsveen | G (C, <2%) a | Aanwijzingsbesluit 2013 |
064 | Wooldse Veen | G (C, <2%) a | Aanwijzingsbesluit 2013 |
De letter “G” in deze kolom geeft aan dat het gebied is geselecteerd op grond van grensoverschrijding: het gebied vormt een geheel met een gebied aan de andere zijde van de rijksgrens dat door Duitsland ook voor dit habitattype is aangemeld.
Voor het prioritaire habitattype hoogveenbossen zijn voor de aanmelding van Habitatrichtlijngebieden (2003) de volgende tien gebieden als belangrijkste gebieden geselecteerd: Alde Feanen (013), Witterveld (024), Weerribben (034), Buurserzand & Haaksbergerveen (053), Aamsveen (055), Korenburgerveen (061), Naardermeer (094), Oostelijke Vechtplassen (095), Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux (136)32 en Maasduinen (145). Verder is toen als grensoverschrijdend gebied Wooldse Veen (064) toegevoegd.
Op basis van nieuwe informatie blijkt Naardermeer verreweg het belangrijkste gebied te zijn vanwege de grootste oppervlakte van goede kwaliteit met bijzondere veenmossoorten. Andere gebieden met grote oppervlakten en goede kwaliteit zijn Weerribben, De Wieden (035) en Alde Feanen. Tot de tien belangrijkste gebieden voor dit habitattype behoren verder Nieuwkoopse Plassen & de Haeck (103), Wierdense Veld (043), Buurserzand & Haaksbergerveen, Korenburgerveen, Weerter- en Budelerbergen & Ringselven (138) en Maasduinen. De gebieden Aamsveen en Wooldse Veen kunnen worden toegevoegd als grensoverschrijdende gebieden. Witterveld kan nu niet meer tot de tien “belangrijkste” gebieden worden gerekend omdat het merendeel van het berkenbroek daar volgens de huidige opvattingen gerekend wordt tot de habitattypen actieve hoogvenen (H7110A) en herstellende hoogvenen (H7120).
H1042 – Gevlekte witsnuitlibel
Ten tijde van de aanmelding van de Habitatrichtlijngebieden (2003) zijn voor de habitatsoort gevlekte witsnuitlibel (H1042) de volgende vier gebieden geselecteerd: Weerribben (034), De Wieden (035), Lonnekermeer (051) en Oostelijke Vechtplassen (095). Op basis van de huidige kennis betreffen het hier nog steeds vier van de vijf belangrijkste gebieden voor deze soort. In De Wieden en Weerribben komen de grootste en meest stabiele populaties voor (beide gebieden herbergen 15-30% van de landelijke populatie). Buiten deze laagveengebieden bevindt zich een stabiele populatie rondom het Lonnekermeer (6-15% van de landelijke populatie). Er is een kleine populatie aanwezig in de Oostelijke Vechtplassen en als vijfde belangrijkste gebied kan hier Rottige Meenthe & Brandemeer (018) aan toegevoegd worden, waar tevens een kleine, stabiele populatie aanwezig is (deze beide gebieden bevatten 2-6% van de landelijke populatie).
H1060 – Grote vuurvlinder Landelijke populatie: ca. 200-600 exemplaren | |||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Relatieve bijdrage | Bronvermelding |
034 | Weerribben | A4 (>75%) | De Vlinderstichting 2005 |
018 | Rottige Meenthe & Brandemeer | B2 (6-15%) | Aanwijzingsbesluit 2013 |
035 | De Wieden | B1 (2-6%) | De Vlinderstichting 2005 |
Het voorkomen van de grote vuurvlinder is slechts in drie gebieden bekend: Weerribben (034), De Wieden (035) en Rottige Meenthe & Brandemeer (018). Ten tijde van de aanmelding van de Habitatrichtlijngebieden (2003) zijn deze drie gebieden voor de soort geselecteerd. De grootste populatie grote vuurvlinders bevindt zich in de Weerribben, waar ruim driekwart van de landelijke populatie te vinden is. In het gebied Rottige Meenthe & Brandemeer is een kleine, maar redelijk stabiele populatie aanwezig. In De Wieden is de situatie vooralsnog wisselend. Buiten deze gebieden zijn, voor zover bekend, op dit moment geen populaties aanwezig.
H1082 – Gestreepte waterroofkever
Ten tijde van de aanmelding van Habitatrichtlijngebieden (2003) zijn voor de habitatsoort gestreepte waterroofkever (H1082) twee gebieden geselecteerd: Weerribben (034) en Oostelijke Vechtplassen (095). De soort was toen in nog enkele gebieden bekend, maar het was niet duidelijk of dit ook bestendige populaties betroffen. Inmiddels is uit gerichte inventarisaties gebleken dat de soort ook in enkele andere Habitatrichtlijngebieden bestendig voorkomt. Het gebied Oostelijke Vechtplassen levert de grootste bijdrage aan de landelijke populatie, gezien het grote aaneengesloten leefgebied en het gemak waarmee hier exemplaren gevangen kunnen worden. Ook Weerribben en De Wieden (035) zijn belangrijke gebieden waarin de soort wijdverspreid voorkomt. In Rottige Meenthe & Brandemeer (018) en Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (103) zijn vrij recent populaties gestreepte waterroofkevers ontdekt. Deze twee gebieden vormen hiermee het vierde en vijfde belangrijkste gebied. Kampina & Oisterwijkse Vennen (133) kan hieraan toegevoegd worden vanwege voldoende geografische spreiding. Dit betreft de enige vindplaats van de gestreepte waterroofkever binnen het Natura 2000-netwerk in het zuiden van Nederland. Bovendien betreft dit de enige overgebleven vennenpopulatie in Nederland.
H1393 – Geel schorpioenmos
Ten tijde van de aanmelding van de Habitatrichtlijngebieden (2003) was het voorkomen van geel schorpioenmos enkel bekend in het gebied De Wieden (035). Met de huidige kennis blijkt de soort ook in een tweede gebied voor te komen, namelijk in Binnenveld (065). De Wieden is met meer dan 75% van de landelijke populatie nog steeds veruit het belangrijkste gebied voor geel schorpioenmos.
H1903 – Groenknolorchis Landelijke populatie: ca. 16.000 exemplaren a | |||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Relatieve bijdrage | Bronvermelding |
004 | Duinen Terschelling | A1 (15-30%) | Aanwijzingsbesluit 2009 |
002 | Duinen en Lage Land Texel | A1 (15-30%) | Aanwijzingsbesluit 2009 |
034 | Weerribben | A1 (15-30%) | FLORON 2008 |
115 | Grevelingen | B2 (6-15%) | Aanwijzingsbesluit 2013 |
035 | De Wieden | B2 (6-15%) | FLORON 2008 |
Minimum-populatieschatting (aantal exemplaren) in 2001 (in het kustgebied kunnen de aantallen van jaar tot jaar sterk wisselen afhankelijk van de waterstand).
Ten tijde van de aanmelding van de Habitatrichtlijngebieden (2003) zijn de volgende vijf gebieden voor deze habitatsoort geselecteerd: Duinen Terschelling (004), Duinen en Lage Land Texel (002)33, Weerribben (034), Voornes Duin (100) en Duinen Vlieland (003). Met de huidige kennis blijken de vijf belangrijkste gebieden Duinen Terschelling, Duinen en Lage Land Texel, Weerribben, Grevelingen (115) en De Wieden (035) te zijn. In vergelijking met de situatie in de buurlanden zijn in ons land nog veel populaties aanwezig, waarmee Nederland de belangrijkste kern van verspreiding van de soort vormt in West-Europa. Ook in Nederland is de soort zeldzaam, gedurende de 20e eeuw is de populatie sterk achteruit gegaan door onder andere ontwatering en ontginning. De soort is vrijwel verdwenen in de Hollandse vastelandsduinen maar komt nog wel veel voor in de duinen op de Waddeneilanden, met name op Terschelling en Texel. Door het ontstaan van nieuwe strandvlaktes komt de soort nu relatief veel voor in het Natura 2000-gebied Grevelingen. In de laagveenmoerassen bevatten De Wieden en Weerribben grote populaties van deze soort.
P
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
H3140 – Kranswierwateren Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdrage | Besluit |
034 | Weerribben | uitbreiding | verbetering | C | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | uitbreiding | verbetering | C | conform ontwerp |
073 | Markermeer & IJmeer | behoud | behoud | A1 | aanwijzingsbesluit |
076 | Veluwerandmeren | behoud | behoud | A3 | aanwijzingsbesluit |
083 | Botshol | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | uitbreiding | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | uitbreiding | verbetering | C | ontwerpbesluit |
130 | Langstraat | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
132 | Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
146 | Sarsven en De Banen | uitbreiding | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
Het overgrote deel van de landelijke oppervlakte van het habitattype kranswierwateren is opgenomen binnen het Natura 2000-netwerk. De twee gebieden met verreweg de grootste oppervlakten uitgestrekte kranswiervelden zijn de Natura 2000-gebieden Markermeer & IJmeer (073) en Veluwerandmeren (076). De staat van instandhouding van het habitattype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan35. Echter, niet alle gebiedsdoelstellingen sluiten aan bij de landelijke doelstelling. In de gebieden Markermeer & IJmeer, Veluwerandmeren, Botshol (083) en Naardermeer (094) zijn zodanige oppervlaktes, van goede kwaliteit, van dit habitattype aanwezig, dat behoud voldoende is. In de gebieden Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (092), Langstraat (130) en Sarsven en De Banen (146) is de kwaliteit van het habitattype reeds goed. Daarom is er hier op het aspect kwaliteit een behoudsdoelstelling geformuleerd.
H3150 – Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdrage | Besluit |
010 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
018 | Rottige Meenthe & Brandemeer | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | uitbreiding | verbetering | C | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | uitbreiding | verbetering | C | conform ontwerp |
036 | Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
037 | Olde Maten & Veerslootslanden | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
038 | Uiterwaarden Ijssel | uitbreiding | verbetering | C | ontwerpbesluit |
067 | Gelderse Poort | behoud | verbetering | C | ontwerpbesluit |
071 | Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
072 | Ijsselmeer | behoud | behoud | A1 | aanwijzingsbesluit x |
074 | Zwarte Meer | uitbreiding | verbetering | B2 | aanwijzingsbesluit |
076 | Veluwerandmeren | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
083 | Botshol | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | uitbreiding | verbetering | B1 | ontwerpbesluit |
Ongeveer de helft van de landelijke oppervlakte van het habitattype meren met krabbenscheer en fonteinkruiden wordt binnen de Natura 2000-gebieden beschermd (gebaseerd op een schatting van de oppervlakten van zowel begroeide als onbegroeide waterdelen van eutrofe meren en plassen). De landelijke staat van instandhouding van het habitattype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. In verscheidene gebieden wordt afgeweken van de landelijke doelstelling. In Olde Maten & Veerslootslanden (037) zijn behoudsdoelstellingen geformuleerd, omdat uitbreiding van de oppervlakte en verbetering van de kwaliteit al in voldoende mate in andere gebieden in Noordwest-Overijssel (De Wieden (035) en Weerribben (034)) kan worden gerealiseerd. In andere gebieden wordt er van de landelijke doelstelling afgeweken, omdat er nagenoeg geen mogelijkheid (ruimte) is om het habitattype uit te breiden en/of de potentie om de kwaliteit ervan te verbeteren gering is, bijvoorbeeld in Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving (010), Alde Feanen (013) en Botshol (083). In het Naardermeer (094) is door recent herstel een aanzienlijk areaal van het habitattype aanwezig. Behoud is derhalve voldoende.
H4010B – Vochtige heiden, Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdrage | Besluit |
013 | Alde Feanen | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
018 | Rottige Meenthe & Brandemeer | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | uitbreiding | Behoud | B2 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | uitbreiding | verbetering | A1 | doel aangepast a |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | uitbreiding | Behoud | B1 | ontwerpbesluit |
091 | Polder Westzaan | uitbreiding | Behoud | C | aanwijzingsbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | uitbreiding | Behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
094 | Naardermeer | Behoud | Behoud | C | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | Behoud | C | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | uitbreiding | Behoud | A1 | ontwerpbesluit |
De doelstelling van De Wieden is op het aspect kwaliteit aangepast van behoud naar verbetering, omdat hier goede mogelijkheden zijn voor verbetering van de kwaliteit van het habitattype vochtige heiden, laagveengebied (H4010B).
De landelijke staat van instandhouding van het habitattype vochtige heiden, laagveengebied (subtype B) is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling is hiermee in lijn gebracht. In het Natura 2000 doelendocument36 was behoud van de kwaliteit als doel gesteld. De uitbreiding van de oppervlakte werd echter gemotiveerd vanuit de noodzakelijke verbetering van structuur en functie, welke onderdeel zijn van de kwaliteit. Gezien de landelijke staat van instandhouding en de goede potenties voor herstel van dit habitattype in een aantal gebieden, is de landelijke doelstelling aangepast naar verbetering van de kwaliteit. In de vier Noord-Nederlandse gebieden, waar de grootste potentie ligt voor het behalen van de landelijke doelstelling, wordt uitbreiding van de oppervlakte nagestreefd en wordt ook kwaliteitsverbetering ten doel gesteld indien hiervoor mogelijkheden zijn in het gebied. In de West-Nederlandse gebieden wordt in tegenstelling tot de landelijke opgave behoud van de oppervlakte en/of kwaliteit beoogd, omdat het in deze gebieden veelal kleine versnipperde oppervlakten betreft waar geen potentie is voor uitbreiding van de oppervlakte en/of verbetering van de kwaliteit.
H6410 – Blauwgraslanden Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdrage | Besluit |
006 | Duinen Schiermonnikoog | uitbreiding | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
015 | Van Oordt’s Mersken | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
016 | Wijnjeterper Schar | behoud | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
018 | Rottige Meenthe & Brandemeer | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
021 | Lieftinghsbroek | behoud | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
025 | Drentsche Aa-gebied | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
028 | Elperstroomgebied | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | behoud | verbetering | B1 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | uitbreiding | verbetering | B1 | doel aangepast a |
036 | Uiterwaarden Zwarte Water & Vecht | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit x |
037 | Olde Maten & Veerslootslanden | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
041 | Boetelerveld | uitbreiding | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
045 | Springendal & Dal van de Mosbeek | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
046 | Bergvennen & Brecklenkampse Veld | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
047 | Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
048 | Lemselermaten | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit x |
049 | Dinkelland | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
051 | Lonnekermeer | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
057 | Veluwe | uitbreiding | verbetering | C | ontwerpbesluit |
058 | Landgoederen Brummen | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
060 | Stelkampsveld | uitbreiding | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
061 | Korenburgerveen | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
062 | Willinks Weust | uitbreiding | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
065 | Binnenveld | uitbreiding | behoud | B1 | ontwerpbesluit |
069 | De Bruuk | uitbreiding | verbetering | B2 | aanwijzingsbesluit |
084 | Duinen Den Helder – Callantsoog | behoud | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
085 | Zwanenwater & Pettemerduinen | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit x |
087 | Noordhollands Duinreservaat | uitbreiding | verbetering | C | ontwerpbesluit |
094 | Naardermeer | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | uitbreiding | verbetering | B2 | ontwerpbesluit |
105 | Zouweboezem | uitbreiding | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
116 | Kop van Schouwen | uitbreiding | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
130 | Langstraat | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
131 | Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
132 | Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek | uitbreiding | verbetering | B2 | aanwijzingsbesluit |
133 | Kampina & Oisterwijkse Vennen | behoud | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
135 | Kempenland-West | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit x |
De doelstelling van De Wieden is aangepast van behoud naar uitbreiding van de oppervlakte. In De Wieden is uitbreiding van de oppervlakte nodig om het habitattype duurzaam in het gebied te behouden. Er zijn goede potenties voor deze oppervlakte-uitbreiding en hiermee kan het gebied een grotere bijdrage leveren aan de landelijke doelstelling.
Het habitattype blauwgraslanden komt in verspreid liggende gebieden in kleine oppervlakten voor. Van de circa 180 ha blauwgrasland in Nederland is ongeveer twee derde opgenomen in het Natura 2000-netwerk. De landelijke staat van instandhouding van het habitattype blauwgraslanden is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “zeer ongunstig”37. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Voor het merendeel van de gebieden geldt dat de doelen aansluiten bij de landelijke doelstelling van uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit van het habitattype. In een aantal gevallen is hiervan afgeweken en is er gekozen voor een behoudsdoelstelling voor de oppervlakte of de kwaliteit. De belangrijkste reden met betrekking tot de oppervlakte is dat er buiten het huidig voorkomen in het betreffende gebied niet of nauwelijks uitbreidingsmogelijkheden aanwezig zijn. De landelijke doelstelling ter verbetering van de kwaliteit van dit habitattype kan ook niet in alle gebieden gerealiseerd worden. In het gebied Duinen Schiermonnikoog (006) bijvoorbeeld wordt gezien de geïsoleerde ligging van het gebied geen potentieel herstel van de kwaliteit verwacht. De meest kansrijke gebieden zijn aangewezen voor kwaliteitsverbetering van het habitattype.
H6430A – Ruigten en zomen, Landelijke doelstelling: behoud oppervlakte en kwaliteit | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdrage | Besluit |
010 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | behoud | behoud | B1 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | A1 | conform ontwerp |
036 | Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
038 | Uiterwaarden Ijssel | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
039 | Vecht- en Beneden-Reggegebied | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
067 | Gelderse Poort | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
070 | Lingegebied & Diefdijk-Zuid | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
072 | Ijsselmeer | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
074 | Zwarte Meer | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
083 | Botshol | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | A2 | aanwijzingsbesluit |
152 | Grensmaas | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
De weergegeven relatieve bijdragen betreffen een voorlopige inschatting, omdat er nog onduidelijkheid is over de landelijke oppervlakte van dit subtype.
De landelijke staat van instandhouding van het habitattype ruigten en zomen, moerasspirea (subtype A) is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. De landelijk opgave is gericht op het behoud van de huidige verspreiding van deze ruigten die meestal lintvormige begroeiingen vormen over het gehele rivierengebied. Bijzondere soorten van dit subtype zijn onder meer te verwachten in ruigten en zomen in extensief beheerde beekdalen die incidenteel overstromen met beekwater en in laagveenmoerassen. Alle gebiedsdoelstellingen sluiten aan op de landelijke doelstelling.
H6430B – Ruigten en zomen, Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdrage | Besluit |
002 | Duinen en Lage Land Texel | behoud | Behoud | C | wijzigingsbesluit |
010 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving | behoud | Behoud | C | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | Behoud | C | wijzigingsbesluit |
034 | Weerribben | behoud | Behoud | C | wijzigingsbesluit |
035 | De Wieden | behoud | Behoud | C | conform ontwerp-wijzigingsbesluit |
036 | Uiterwaarden Zwarte water en Vecht | behoud | Behoud | C | wijzigingsbesluit |
038/ 066-068 | Rijntakken | behoud | Behoud | C | wijzigingsbesluit x |
072 | IJsselmeer | behoud | Behoud | C | aanwijzingsbesluit |
074 | Zwarte Meer | behoud | Behoud | C | wijzigingsbesluit |
076 | Veluwerandmeren | behoud | Behoud | C | wijzigingsbesluit |
089 | Eilandspolder | behoud | Behoud | C | aanwijzingsbesluit |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | Behoud | C | aanwijzingsbesluit |
091 | Polder Westzaan | uitbreiding | Verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | Behoud | C | aanwijzingsbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | Behoud | C | wijzigingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | Behoud | C | aanwijzingsbesluit x |
100 | Voornes Duin | behoud | Behoud | C | wijzigingsbesluit |
101 | Duinen Goeree & Kwade Hoek | behoud | Behoud | C | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | Behoud | C | wijzigingsbesluit |
108 | Oude Maas | uitbreiding | Behoud | C | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | uitbreiding | Behoud | B | aanwijzingsbesluit |
111 | Hollands Diep | behoud | Behoud | C | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | uitbreiding | Behoud | A | aanwijzingsbesluit |
114 | Krammer-Volkerak | behoud | Behoud | C | ontwerpbesluit |
115 | Grevelingen | behoud | Behoud | C | aanwijzingsbesluit |
124 | Groote Gat | behoud | Behoud | C | aanwijzingsbesluit |
Verbetering kwaliteit geldt voor de brakke varianten.
De weergegeven relatieve bijdragen betreffen een voorlopige inschatting, omdat er nog onduidelijkheid is over de landelijke oppervlakte van dit subtype. Klassen zijn slechts globaal geduid (A > 15%, B = 2-15% en C < 2%) omdat kwantitatieve gegevens over het voorkomen van deze zoomvegetaties beperkt beschikbaar zijn. Oppervlakten zijn moeilijk te bepalen omdat het meestal slechts smalle stroken of kleine plekken betreft.
De landelijke staat van instandhouding van het habitattype ruigten en zomen, harig wilgenroosje (subtype B) is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Niet in alle gebieden kan de landelijke doelstelling worden nagestreefd. De doelstelling voor uitbreiding van de oppervlakte wordt enkel nagestreefd in de belangrijkste gebieden voor dit habitattype, zoals Oude Maas (108), Haringvliet (109) en Biesbosch (112).
De landelijke doelstelling voor verbetering van de kwaliteit is alleen neergelegd in gebieden die potentie bieden voor verbetering van de kwaliteit van de brakke variant van dit habitattype.
H7140A – Overgangs- en trilvenen, Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdrage | Besluit |
018 | Rottige Meenthe & Brandemeer | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
025 | Drentsche Aa-gebied | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | uitbreiding | verbetering | B2 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | uitbreiding | behoud | A1 | conform ontwerp |
037 | Olde Maten & Veerslootslanden | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit x |
039 | Vecht- en Beneden-Reggegebied | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
045 | Springendal & Dal van de Mosbeek | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
065 | Binnenveld | uitbreiding | verbetering | B1 | ontwerpbesluit |
072 | Ijsselmeer | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
094 | Naardermeer | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | uitbreiding | verbetering | C | ontwerpbesluit |
130 | Langstraat | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
132 | Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit x |
Bijna drie kwart van de landelijke oppervlakte van het habitattype overgangs- en trilvenen, trilvenen (subtype A) is opgenomen binnen het Natura 2000-netwerk. De landelijke staat van instandhouding van dit subtype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “zeer ongunstig”38. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Bijna alle gebiedsdoelstellingen sluiten aan op de landelijke opgave. In de gebieden Vecht- en Beneden-Reggegebied (039) en IJsselmeer (072) wordt van de landelijke doelstelling afgeweken en zijn er behoudsdoelstellingen geformuleerd, omdat er in deze gebieden slechts geringe oppervlakten van dit subtype aanwezig zijn en er weinig zicht is op herstel.
H7140B – Overgangs- en trilvenen, Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdrage | Besluit |
013 | Alde Feanen | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
018 | Rottige Meenthe & Brandemeer | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
025 | Drentsche Aa-gebied | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | behoud | behoud | B2 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | B2 | conform ontwerp |
037 | Olde Maten & Veerslootslanden | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
083 | Botshol | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
089 | Eilandspolder | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
091 | Polder Westzaan | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | uitbreiding | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit x | |
095 | Oostelijke Vechtplassen | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | uitbreiding | verbetering | B2 | ontwerpbesluit |
118 | Oosterschelde | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
130 | Langstraat | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
Meer dan de helft van de landelijke oppervlakte van het habitattype overgangs- en trilvenen, veenmosrietlanden (subtype B) is opgenomen binnen het Natura 2000-netwerk. De landelijke staat van instandhouding van dit subtype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Niet in alle gebieden kan echter de landelijke doelstelling nagestreefd worden. In het gebied Rottige Meenthe & Brandemeer (018) wordt uitbreiding van de oppervlakte of verbetering van de kwaliteit bijvoorbeeld niet realistisch geacht, gezien de geringe potentie voor herstel van de benodigde kalkrijke kwel. In het gebied De Wieden (035) wordt in tegenstelling tot de landelijke doelstelling behoud van de oppervlakte beoogd. Er is reeds een grote oppervlakte van dit habitattype aanwezig in het gebied en er is geen potentie om deze verder uit te breiden. In het voormalig brakwaterveen Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder (090) is het doel voor dit subtype ook op behoud van de oppervlakte gesteld. Reden hiervoor is dat het habitattype over een relatief grote oppervlakte voorkomt. Ook wordt hier, evenals in het gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (092), behoud van de kwaliteit beoogd. Snelle verzuring en verbossing vergen in deze gebieden reeds grote inspanningen om de kwaliteit te behouden. Ook in de gebieden Eilandspolder (089) en Polder Westzaan (091) wijken de doelstellingen af van de landelijke doelstelling. De kansen voor nieuwvorming zijn onduidelijk en de meeste andere gebieden hebben een beter perspectief voor verbetering van de kwaliteit.
H7210 – *Galigaanmoerassen Landelijke doelstelling: behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdrage | Besluit |
002 | Duinen en Lage Land Texel | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
018 | Rottige Meenthe & Brandemeer | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | uitbreiding | verbetering | B2 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | uitbreiding | verbetering | C | conform ontwerp |
061 | Korenburgerveen | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
083 | Botshol | uitbreiding | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
085 | Zwanenwater & Pettemerduinen | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
087 | Noordhollands Duinreservaat | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | behoud | B1 | ontwerpbesluit |
133 | Kampina & Oisterwijkse Vennen | behoud | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
136 | Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
138 | Weerter- en Budelerbergen & Ringselven | behoud | verbetering | A1 | aanwijzingsbesluit |
142 | Sint Jansberg | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
Het habitattype galigaanmoerassen heeft een sterk versnipperd voorkomen dat doorgaans over kleine oppervlakten voorkomt. Van de circa 100 ha galigaanmoerassen in Nederland is bijna de helft opgenomen in het Natura 2000-netwerk. De landelijke staat van instandhouding van dit habitattype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke kwaliteitsdoelstelling sluit hierop aan. Ondanks dat ook de staat van instandhouding op het aspect oppervlakte matig ongunstig is, geldt voor de oppervlakte landelijk een behoudsdoelstelling. De reden hiervoor is dat het landschapsecologisch nauwelijks uitvoerbaar is om de aanwezige oppervlakten uit te breiden. Slechts in enkele gebieden zijn goede potenties voor uitbreiding van de oppervlakte. In deze gebieden wordt deze mogelijkheid benut en wijkt de doelstelling dan ook af van het landelijk doel. Dit betreft de gebieden Weerribben (034), De Wieden (035) en Oostelijke Vechtplassen (095), waar uitbreiding van de oppervlakte beoogd wordt om het habitattype duurzaam te behouden en de kwaliteit te verbeteren. Ook in het gebied Botshol (083) liggen mogelijkheden voor uitbreiding van de oppervlakte, waarmee het habitattype ook bij verdere verlanding behouden kan worden.
Ook het landelijke doel ter verbetering van de kwaliteit van dit habitattype biedt niet in alle gebieden evenveel potentie. Het meest kansrijk is de kwaliteitsverbetering in het Natura 2000-landschap Meren en Moerassen in combinatie met het habitattype overgangs- en trilvenen, trilvenen (H7140A). De verbeteropgave is daarom onder andere neergelegd in de gebieden Weerribben, De Wieden en Oostelijke Vechtplassen. Ook in de gebieden Kampina & Oisterwijkse Vennen (133) en Weerter- en Budelerbergen & Ringselven (138) zijn goede kansen voor kwaliteitsverbetering. In de overige gebieden wordt behoud van de kwaliteit nagestreefd, in tegenstelling tot het landelijk doel. De belangrijkste redenen hiervoor zijn de aanwezigheid van reeds goede kwaliteit (onder andere Duinen en Lage Land Texel (002), Rottige Meenthe & Brandemeer (018) en Zwanenwater & Pettemerduinen (085)) en de geringe potentie voor kwaliteitsverbetering (onder andere Alde Feanen (013), Noordhollands Duinreservaat (087) en Korenburgerveen (061)).
H91D0 – *Hoogveenbossen Landelijke doelstelling: uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel oppervlakte | Doel kwaliteit | Relatieve bijdrage | Besluit |
013 | Alde Feanen | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
018 | Rottige Meenthe & Brandemeer | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
024 | Witterveld | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
025 | Drentsche Aa-gebied | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
029 | Holtingerveld | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit x |
034 | Weerribben | behoud | verbetering | B2 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | verbetering | B2 | conform ontwerp |
053 | Buurserzand & Haaksbergerveen | uitbreiding | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
054 | Witte Veen | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
055 | Aamsveen | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
061 | Korenburgerveen | behoud | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
064 | Wooldse Veen | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
091 | Polder Westzaan | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit x |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
094 | Naardermeer | uitbreiding | behoud | A1 | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | behoud | B1 | ontwerpbesluit |
136 | Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
138 | Weerter- en Budelerbergen & Ringselven | uitbreiding | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
145 | Maasduinen | behoud | verbetering | B1 | aanwijzingsbesluit |
149 | Meinweg | behoud | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
150 | Roerdal | behoud | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
155 | Brunssummerheide | uitbreiding | verbetering | C | aanwijzingsbesluit |
Ongeveer twee derde van de landelijke oppervlakte van het habitattype hoogveenbossen bevindt zich binnen het Natura 2000-netwerk. De landelijke staat van instandhouding van het habitattype is op de aspecten oppervlakte en kwaliteit beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. In de gebieden met de grootste ecologische potentie voor herstel van het habitattype en/of waar de grootste bijdrage aan de landelijke doelstelling gerealiseerd kan worden, wordt uitbreiding van de oppervlakte en/of verbetering van de kwaliteit van het habitattype nagestreefd. In de overige gebieden wordt volstaan met behoud van het habitattype. Bijvoorbeeld in het gebied Maasduinen (145) is het areaal waar het habitattype hoogveenbossen voor kan komen al volledig benut, waardoor er geen mogelijkheden voor uitbreiding zijn.
Ook in het gebied Rottige Meenthe & Brandemeer (018) wordt behoud van het habitattype beoogd. Hier is, gezien de hydrologie, geringe potentie voor het habitattype. In Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (103) komt het habitattype verspreid voor met een relatief grote totaaloppervlakte. Uitbreiding zou ten koste gaan van het karakter van het gebied. In de laagveengebieden Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (092) en Oostelijke Vechtplassen (095) zijn kleine oppervlakten hoogveenbossen aanwezig, evenals in de Limburgse gebieden Meinweg (149) en Roerdal (150). Er is weinig potentie voor ontwikkeling van het habitattype in deze gebieden. In enkele van deze gebieden is echter wel potentie voor kwaliteitsverbetering. In de gebieden met hoogveenkernen komen hoogveenbossen voor rondom de hoogveenkern op de zandbodem (onder andere in de gebieden Witterveld (024), Witte Veen (054), Wooldse Veen (064)).
Aangezien de prioriteit in deze gebieden bij de ontwikkeling van hoogveen ligt en de potenties ter verbetering van de kwaliteit en/of uitbreiding van de oppervlakte beperkt zijn, wordt hier slechts in beperkte mate gestreefd naar uitbreiding en/of kwaliteitsverbetering.
Q
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
H1016 – Zeggekorfslak Landelijke doelstelling: behoud omvang en verbetering kwaliteit leefgebied ten behoeve van behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
018 | Rottige Meenthe & Brandermeer | behoud | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit x |
035 | De Wieden | behoud | behoud | behoud | B2 | doel toegevoegd x |
037 | Olde Maten & Veerslootslanden | behoud | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit x |
047 | Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | C | ontwerpbesluit |
048 | Lemselermaten | behoud | verbetering | behoud | C | ontwerpbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit x |
095 | Oosterlijke Vechtplassen | behoud | behoud | behoud | B2 | aanwijzingsbesluit x |
142 | Sint Jansberg | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
148 | Swalmdal | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
150 | Roerdal | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
154 | Geleenbeekdal | behoud | verbetering | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
De staat van instandhouding van de habitatsoort zeggekorfslak is op het aspect leefgebied beoordeeld als “matig ongunstig”. Aangezien de matig ongunstige staat van instandhouding voornamelijk betrekking heeft op de kwaliteit van het leefgebied, sluit de landelijke doelstelling hierop aan39. Alle gebiedsdoelstellingen sluiten op de aspecten populatie en omvang leefgebied aan op de landelijke doelstelling. Op het aspect kwaliteit leefgebied wijken enkele gebieden af van de landelijke doelstelling. De ambitie voor habitattypen en soorten die (deels) een ongunstige staat van instandhouding hebben en waarvan ten tijde van het opstellen van het Natura 2000 doelendocument (2006) verondersteld werd dat zij al lange tijd in zeer beperkte mate in ons land aanwezig waren (waaronder de zeggekorfslak), is destijds over het algemeen klein gehouden en beperkt tot enkele gebieden. In enkele gebieden (onder andere Lemselermaten (048), Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek (047)) zullen maatregelen ten behoeve van verbetering van de kwaliteit van het habitattype vochtige alluviale bossen, beekbegeleidende bossen (H91E0C) naar verwachting leiden tot verbetering van de kwaliteit van het leefgebied van de zeggekorfslak.
H1042 – Gevlekte witsnuitlibel Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied ten behoeve van uitbreiding populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
018 | Rottige Meenthe & Brandemeer | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | B1 | aanwijzingsbesluit |
029 | Holtingerveld | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit x |
034 | Weerribben | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | A1 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | A1 | conform ontwerp a |
051 | Lonnekermeer | behoud | behoud | uitbreiding | B2 | aanwijzingsbesluit |
057 | Veluwe | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | C | ontwerpbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | B1 | aanwijzingsbesluit |
136 | Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
Er is geen aantal meer in de gebiedsdoelstellingen opgenomen. Gezien de onzekerheid over de populatiegrootte in diverse gebieden worden de gebiedsdoelstellingen beperkt tot behoud of herstel van het leefgebied ten behoeve van een duurzame populatie.
De landelijke staat van instandhouding van de gevlekte witsnuitlibel is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “zeer ongunstig” en “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Gezien het beperkte voorkomen van bestendige populaties is een aantal ontwikkeldoelen geformuleerd voor potentiële leefgebieden voor stabiele populaties. In deze gebieden worden vrijwel jaarlijks gevlekte witsnuitlibellen waargenomen, maar het is onzeker of dit stabiele populaties betreffen. Vrijwel alle gebiedsdoelen sluiten aan op de landelijke doelstelling. Alleen voor het Lonnekermeer (051) geldt een aangepaste opgave. Het perspectief voor de soort is in dit gebied reeds goed en de mogelijkheden voor herstel van het leefgebied zijn beperkt.
H1060 – Grote vuurvlinder Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied ten behoeve van uitbreiding populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
018 | Rottige Meenthe & Brandemeer | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | B2 | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | A4 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | B1 | conform ontwerp |
De landelijke staat van instandhouding van de grote vuurvlinder is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Alle gebiedsdoelstellingen sluiten aan op de landelijke opgave.
H1082 – Gestreepte waterroofkever Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied ten behoeve van uitbreiding populatie | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Besluit |
018 | Rottige Meenthe & Brandemeer | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit x |
034 | Weerribben | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | conform ontwerp |
094 | Naardermeer | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | ontwerpbesluit |
133 | Kampina & Oisterwijkse Vennen | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | aanwijzingsbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de gestreepte waterroofkever is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “zeer ongunstig” en “matig ongunstig”40. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Vrijwel alle gebiedsdoelstellingen sluiten aan op de landelijke opgave. Vanwege beperkte inventarisatiegegevens en onduidelijkheid over de dichtheid van de populaties is het (nog) niet mogelijk de relatieve bijdrage van de afzonderlijke gebieden aan de landelijke populatie weer te geven.
H1134 – Bittervoorn Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied ten behoeve van behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
009 | Groote Wielen | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
018 | Rottige Meenthe & Brandemeer | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | behoud | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | behoud | C | doel aangepast b |
036 | Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
037 | Olde Maten & Veerslootslanden | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
038 | Uiterwaarden Ijssel | behoud | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
039 | Vecht- en Beneden-Reggegebied | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
067 | Gelderse Poort | behoud | behoud | behoud | B1 | ontwerpbesluit |
070 | Lingegebied & Diefdijk-Zuid | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
071 | Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
089 | Eilandspolder | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
091 | Polder Westzaan | behoud a | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
105 | Zouweboezem | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
136 | Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
150 | Roerdal | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
Enige achteruitgang in omvang leefgebied ten gunste van habitattype ruigten en zomen (H6430) is toegestaan41.
De verspreidingsdoelstelling is verwijderd.
De landelijke staat van instandhouding van de bittervoorn is op het aspect leefgebied beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Alle gebiedsdoelstellingen sluiten aan op de landelijke doelstelling.
H1145 – Grote modderkruiper Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied ten behoeve van uitbreiding populatie | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Besluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
015 | Van Oordt’s Mersken | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
025 | Drentsche Aa-gebied | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | behoud | conform ontwerp |
037 | Olde Maten & Veerslootslanden | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
038 | Uiterwaarden Ijssel | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | ontwerpbesluit |
039 | Vecht- en Beneden-Reggegebied | uitbreiding | behoud | uitbreiding | aanwijzingsbesluit |
053 | Buurserzand & Haaksbergerveen | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
067 | Gelderse Poort | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | ontwerpbesluit |
068 | Uiterwaarden Waal | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
070 | Lingegebied & Diefdijk-Zuid | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | aanwijzingsbesluit |
071 | Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem | uitbreiding | verbetering | behoud | aanwijzingsbesluit |
074 | Zwarte Meer | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
095 | Oosterlijke Vechtplassen | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit x |
105 | Zouweboezem | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
130 | Langstraat | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
132 | Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | aanwijzingsbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de grote modderkruiper is beoordeeld als “matig ongunstig”. Inventarisatiegegevens van de soort zijn slechts in beperkte mate aanwezig, daarom worden er geen relatieve bijdragen per gebied gegeven. Wel is duidelijk dat het leefgebied is gekrompen. De landelijke doelstelling is gericht op het plaatselijk verbeteren van het leefgebied voor uitbreiding van de populatie. De toepassing van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en de gedragscode voor waterschappen kunnen tevens een positieve bijdrage leveren aan een verbetering van het leefgebied van de soort. Hersteldoelstellingen zijn neergelegd in die gebieden waar de soort onder druk staat en/of er goede mogelijkheden zijn voor het uitbreiden en verbeteren van het leefgebied ten behoeve van het uitbreiden van de populatie.
H1149 – Kleine modderkruiper Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied ten behoeve van behoud populatie | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Besluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
015 | Van Oordt’s Mersken | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
018 | Rottige Meenthe & Brandemeer | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
025 | Drentsche Aa-gebied | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | behoud | doel aangepast b |
036 | Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
037 | Olde Maten & Veerslootslanden | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
038 | Uiterwaarden Ijssel | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
039 | Vecht- en Beneden-Reggegebied | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
045 | Springendal & Dal van de Mosbeek | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
065 | Binnenveld | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
067 | Gelderse Poort | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
070 | Lingegebied & Diefdijk-Zuid | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
071 | Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
074 | Zwarte Meer | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
076 | Veluwerandmeren | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
083 | Botshol | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
089 | Eilandspolder | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
091 | Polder Westzaan | behoud a | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
105 | Zouweboezem | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
130 | Langstraat | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
132 | Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
133 | Kampina & Oisterwijkse Vennen | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
135 | Kempenland-West | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
138 | Weerter- en Budelerbergen & Ringselven | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
141 | Oeffelter Meent | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
Enige achteruitgang in omvang leefgebied ten gunste van habitattype ruigten en zomen (H6430) is toegestaan42.
De verspreidingsdoelstelling is verwijderd.
De landelijke staat van instandhouding voor de kleine modderkruiper is op het aspect leefgebied beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Alle gebiedsdoelen sluiten aan op de landelijke opgave. Inventarisatiegegevens van de soort zijn slechts in beperkte mate aanwezig, daarom worden er geen relatieve bijdragen per gebied gegeven. Gezien de ruime verspreiding en het algemene voorkomen van de soort, voldoet de kwaliteit van het leefgebied op het merendeel van de vindplaatsen. Het streven is om het algemeen voorkomen van de kleine modderkruiper in Nederland te bestendigen. Het is met name van belang om de soort in de kern van zijn verspreidingsgebied in hoge aantallen en wijdverspreid te behouden. Net als de grote modderkruiper kan de kleine modderkruiper daarnaast profiteren van de ingeslagen beleidswegen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en het meer ecologisch beheren van wateren door waterschappen.
H1163 – Rivierdonderpad Landelijke doelstelling: behoud/uitbreiding omvang en behoud/verbetering kwaliteit leefgebied | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Besluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | behoud | doel aangepast c |
038 | Uiterwaarden Ijssel | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
039 | Vecht- en Beneden-Reggegebied | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
049 | Dinkelland | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
057 | Veluwe | uitbreiding | behoud | uitbreiding | ontwerpbesluit |
067 | Gelderse Poort | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
071 | Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
072 | Ijsselmeer | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
073 | Markermeer & IJmeer | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
074 | Zwarte Meer | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
076 | Veluwerandmeren | behoud b | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
083 | Botshol | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
148 | Swalmdal | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
150 | Roerdal | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
152 | Grensmaas | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
157 | Geuldal | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | ontwerpbesluit |
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied in de grote wateren en uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied in de beken.
Enige achteruitgang in oppervlakte leefgebied ten gunste van broedvogelsoorten roerdomp (A021) of grote karekiet (A298) is toegestaan43.
De verspreidingsdoelstelling is verwijderd.
De landelijke staat van instandhouding van de rivierdonderpad is op het aspect leefgebied als “matig ongunstig”44 beoordeeld en heeft voornamelijk betrekking op in beken voorkomende rivierdonderpadden, waaronder de “beekdonderpad” (Cottus rhenanus). De staat van instandhouding van de “gewone” rivierdonderpad (Cottus perifretum) die een veel ruimere verspreiding heeft in meren, rivieren en beken, wordt, behalve in beken, vooralsnog als gunstig beoordeeld. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Er zijn onvoldoende inventarisatiegegevens over de landelijke verspreiding van de soort op kilometerhokniveau bekend, daarom worden er geen relatieve bijdragen per gebied gegeven. In de beekdalgebieden is een landelijke hersteldoelstelling neergelegd. Alleen in de gebieden Veluwe (057) en Geuldal (157), waar het leefgebied het meest onder druk staat en er mogelijkheden zijn voor herstel van het leefgebied en van de populatie, is een hersteldoelstelling neergelegd.
H1318 – Meervleermuis (zomer) Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied ten behoeve van behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
009 | Groote Wielen | behoud | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
010 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving | behoud | behoud | behoud | B2 | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
018 | Rottige Meenthe & Brandemeer | behoud | behoud | behoud | B2 | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | behoud | behoud | behoud | B2 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | behoud | B1 | conform ontwerp |
039 | Vecht- en Beneden-Reggegebied | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
067 | Gelderse Poort | behoud | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
072 | Ijsselmeer | behoud | behoud | behoud | B1a | aanwijzingsbesluit |
073 | Markermeer & IJmeer | behoud | behoud | behoud | B1a | aanwijzingsbesluit |
074 | Zwarte Meer | behoud | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
076 | Veluwerandmeren | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
083 | Botshol | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | behoud | B1 | ontwerpbesluit |
091 | Polder Westzaan | behoud | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | behoud | behoud | B1 | ontwerpbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
De relatieve bijdrage geldt voor het Natura 2000-gebied als geheel, dus voor het Habitatrichtlijngedeelte en het Vogelrichtlijngedeelte gecombineerd.
De landelijke staat van instandhouding van de meervleermuis is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “gunstig”45. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Alle gebiedsdoelstellingen sluiten aan op de landelijke opgave, die gericht is op behoud van foerageergebieden die gebruikt worden door meervleermuizen uit kraamkolonies en verblijfplaatsen in de omgeving van de betreffende Natura 2000- gebieden.
H1393 – Geel schorpioenmos Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit biotoop ten behoeve van uitbreiding populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
035 | De Wieden | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | A4 | conform ontwerp |
De staat van instandhouding van geel schorpioenmos is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “zeer ongunstig”46 en “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Slechts één Natura 2000-gebied heeft een instandhoudingsdoelstelling voor geel schorpioenmos. Deze gebiedsdoelstelling sluit aan op de landelijke opgave. De soort profiteert in het gebied van de uitbreiding van het habitattype overgangs- en trilvenen, trilvenen (H7140A).
H1903 – Groenknolorchis Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit biotoop ten behoeve van uitbreiding populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
002 | Duinen en Lage Land Texel | behoud | behoud | behoud | A1 | aanwijzingsbesluit |
003 | Duinen Vlieland | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
004 | Duinen Terschelling | behoud | behoud | behoud | A1 | aanwijzingsbesluit |
005 | Duinen Ameland | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
006 | Duinen Schiermonnikoog | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
018 | Rottige Meenthe & Brandemeer | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | behoud | behoud | behoud | A1 | conform ontwerp |
035 | De Wieden | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | B2 | doel aangepast a |
072 | Ijsselmeer | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
088 | Kennemerland-Zuid | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
100 | Voornes Duin | uitbreiding | behoud | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
115 | Grevelingen | behoud | behoud | behoud | B2 | aanwijzingsbesluit |
116 | Kop van Schouwen | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
122 | Westerschelde & Saeftinghe | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
De doelstelling voor het gebied De Wieden is aangepast van “behoud omvang en kwaliteit biotoop voor behoud populatie” naar “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit biotoop voor uitbreiding populatie”. Gronden in het gebied waar habitattype vochtige duinvalleien, kalkrijk (H2190B) reeds aanwezig is bieden mogelijkheden voor herstel van de soort. Hiermee is de doelstelling van het gebied in lijn gebracht met de landelijke doelstelling.
De landelijke staat van instandhouding van de habitatsoort groenknolorchis is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “matig ongunstig”47. De landelijke opgave sluit hierop aan. De kansen voor uitbreiding van populaties zijn in de meeste gebieden echter beperkt; er is daarom veelal voor een behoudopgave gekozen. In de gebieden Duinen en Lage Land Texel (002), Duinen Vlieland (003), Duinen Terschelling (004), Duinen Schiermonnikoog (006) en Weerribben (034) is voor een behoudopgave gekozen, omdat de biotoop hier in voldoende mate en kwaliteit voorkomt. In de Deltagebieden (Grevelingen (115) en Westerschelde & Saeftinghe (122)), hangen de ontwikkelingen van de populatie samen met de fluctuerende waterstanden en natuurlijke successie. In het IJsselmeer (072) worden de mogelijkheden voor herstel of uitbreiding zeer laag ingeschat. In de gebieden Naardermeer (094), Oostelijke Vechtplassen (095) en Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (103) gaat het om kleine populaties, waarvoor momenteel geen tot weinig uitbreidingsmogelijkheden worden gezien.
H4056 – Platte schijfhoren Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied ten behoeve van behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
018 | Rottige Meenthe & Brandemeer | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | behoud | behoud | behoud | B1 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | behoud | B2 | conform ontwerp |
037 | Olde Maten & Veerslootslanden | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | behoud | behoud | B1 | ontwerpbesluit |
105 | Zouweboezem | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de platte schijfhoren is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “matig ongunstig”. De landelijke opgave is op “behoud” gesteld. Op langere termijn is meer inzicht nodig in verspreiding, populatiedynamiek en ecologie van de soort om adequate bescherming mogelijk te maken. Daarom zijn, in afwachting van meer informatie, alle gebiedsdoelen op behoud gezet.
Mogelijkerwijs zullen instandhoudingsmaatregelen voor andere waarden (zoals het habitattype meren met krabbenscheer en fonteinkruiden (H3150)) ook bijdragen aan verbetering van het leefgebied van deze aquatische soort.
De belangrijkste voorkomens, afgemeten aan het aantal bezette kilometerhokken, bevinden zich in de Natura 2000-gebieden De Wieden (035), Naardermeer (094), Oostelijke Vechtplassen (095) , Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (103) en de Weerribben (034).
R
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
A017 – Aalscholver Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
003 | Duinen Vlieland | behoud | behoud | 870 | B1 | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | 910 | B1 | aanwijzingsbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | 1.000 | B1 | conform ontwerp |
038 | Uiterwaarden Ijssel | behoud | behoud | 280 | C | ontwerpbesluit |
067 | Gelderse Poort | behoud | behoud | 230 | C | ontwerpbesluit |
072 | Ijsselmeer | behoud | behoud | 8.000R | B2 | aanwijzingsbesluit |
073 | Markermeer & IJmeer | behoud | behoud | 8.000R | C | aanwijzingsbesluit |
078 | Oostvaardersplassen | behoud | behoud | 8.000R | A1 | aanwijzingsbesluit |
079 | Lepelaarplassen | behoud | behoud | 8.000R | B2 | aanwijzingsbesluit |
085 | Zwanenwater & Pettemerduinen | behoud | behoud | 790 | B1 | aanwijzingsbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | 1.800 | B2 | aanwijzingsbesluit |
100 | Voornes Duin | behoud | behoud | 1.100 | B1 | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | 310 | C | aanwijzingsbesluit |
119 | Veerse Meer | behoud | behoud | 300 | B1 | aanwijzingsbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de aalscholver is voor zowel leefgebied als populatie als “gunstig” beoordeeld. De landelijke doelstelling sluit hierop aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud van het actuele nationale populatieniveau van ten minste 20.000 paren”. Het gemiddelde aantal broedparen in Nederland in 1999-2003 werd naar boven afgerond tot 21.000 paren. Dit was relatief hoog ten opzichte van de periode vanaf 1994 door tijdelijke opleving in het IJsselmeergebied in 2002 en 2003. Daarom is als landelijk doel gekozen voor een doelniveau van 20.000 paren. De gebiedsdoelen sluiten aan op de landelijke behoudopgave. De som van de populatieaantallen in de gebiedsdoelen is lager dan de landelijke doelstelling van 20.000 paren. De regionale doelstelling voor het IJsselmeergebied (8.000 broedparen) is eveneens lager dan de som van de gemiddelden 1999-2003 (9.600 broedparen) van Oostvaardersplassen (078), IJsselmeer (072) en Lepelaarplassen (079)48. De beide hiervoor genoemde afwijkingen zijn acceptabel omdat verwacht wordt dat de populatie aalscholvers als gevolg van ecologische ontwikkelingen verder zal afnemen49. Het gemiddelde aantal van het IJsselmeergebied neemt af in de richting van 8.000 broedparen. Omdat een verbetering van de waterkwaliteit wordt voorzien zal de voedselbeschikbaarheid verder afnemen. Het is daarom niet te verwachten dat het aantal van 9.600 broedparen weer bereikt zal worden.
A021 – Roerdomp Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
002 | Duinen en Lage Land Texel | behoud | behoud | 5 | C | aanwijzingsbesluit |
005 | Duinen Ameland | behoud | behoud | 2 | C | aanwijzingsbesluit |
006 | Duinen Schiermonnikoog | behoud | behoud | 3 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
008 | Lauwersmeer | behoud | behoud | 10 | B1 | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | 4 | C | aanwijzingsbesluit |
014 | Deelen | behoud | behoud | 5 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
020 | Zuidlaardermeergebied | behoud | behoud | 5 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | uitbreiding | verbetering | 10 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | 30 (↑) | B2 | conform ontwerp |
036 | Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht | uitbreiding | verbetering | 1 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
067 | Gelderse Poort | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
072 | Ijsselmeer | uitbreiding | verbetering | 7(↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
074 | Zwarte Meer | uitbreiding | verbetering | 6 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
075 | Ketelmeer & Vossemeer | uitbreiding | verbetering | 5 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
076 | Veluwerandmeren | uitbreiding | verbetering | 5 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
078 | Oostvaardersplassen | behoud | behoud | 40 | B2 | aanwijzingsbesluit |
085 | Zwanenwater & Pettemerduinen | behoud | behoud | 2 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | 10 | B1 | ontwerpbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | 15 | B2 | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | uitbreiding | verbetering | 5 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | uitbreiding | verbetering | 6 (↑) | C | ontwerpbesluit |
112 | Biesbosch | uitbreiding | verbetering | 10 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
137 | Strabrechtse Heide & Beuven | behoud | behoud | 5 | C | aanwijzingsbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de roerdomp is voor wat betreft de aspecten leefgebied en populatie als “zeer ongunstig” beoordeeld. De landelijke doelstelling sluit hierop aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding tot een populatie van ten minste 400 paren (territoria)”. De doelstelling is conform het Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004 (2000)50.
Bij de roerdomp is het streven tenminste de gewenste minimumpopulatie voor Nederland te herstellen51. Dit betekent dat het beoogde herstel deels zal moeten worden bereikt in gebieden buiten het Natura 2000- netwerk. Voor de gebieden Duinen en Lage Land Texel (002), Duinen Ameland (005), Duinen Schiermonnikoog (006), Lauwersmeer (008), Alde Feanen (013), Deelen (014), Zuidlaardermeergebied (020), De Wieden (035), Oostvaardersplassen (078), Zwanenwater & Pettemerduinen (085), Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder (090), Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (092) en Strabrechtse Heide & Beuven (137) is voor behoud van het leefgebied en/of de populatie gekozen. In de gebieden Duinen Schiermonnikoog, Deelen, Zuidlaardermeergebied, Zwanenwater en Pettemerduinen wordt met behoud van het leefgebied herstel (Duinen Schiermonnikoog) of een kleine uitbreiding van de populatie nagestreefd. De gebieden Duinen en Lage Land Texel en Duinen Ameland en Zwanenwater & Pettemerduinen bieden geen verdere ruimte voor uitbreiding gelet op de beperkte beschikbaarheid van rietmoerassen in de duingebieden. Het gebied Lauwersmeer wijkt af omdat uit tellingen blijkt dat het gemiddeld voorkomen van de soort in dit gebied in het (recente) verleden niet groter is geweest dan het gemiddelde voorkomen waarop de doelstelling is gebaseerd. Het is dus onzeker of het gebied meer broedvogels kan herbergen dan nu het geval is. Voor de gebieden Oostvaardersplassen, Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder, Polder Westzaan en Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske is voor behoud van de populaties en de leefgebieden gekozen, omdat de populaties de laatste jaren reeds sterk toegenomen zijn. Voor het gebied Strabrechtse Heide & Beuven is gekozen voor behoud van de omvang van het leefgebied omdat er geen ruimte is voor uitbreiding vanwege de aanwezigheid van het habitattype zeer zwakgebufferde vennen (H3110). Daarnaast is de populatietrend stabiel.
A029 – Purperreiger Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
013 | Alde Feanen | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
014 | Deelen | behoud | behoud | 5 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | uitbreiding | verbetering | 10 (↑) | C | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | 65 (↑) | B2 | doel aangepast a |
074 | Zwarte Meer | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | 60 | B2 | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | 50 | B2 | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | behoud | 120 | A1 | ontwerpbesluit |
105 | Zouweboezem | behoud | behoud | 100 | A1 | aanwijzingsbesluit |
106 | Boezems Kinderdijk | behoud | behoud | 75 (↑) | B2 | aanwijzingsbesluit |
Het aantal in de doelstelling voor De Wieden is aangepast van ten minste 50 paren naar ten minste 65 paren. Het gebied heeft gezien de recente populatieontwikkeling een hogere draagkracht (2004-2008) dan op basis van het gemiddelde 1999-2003 werd aangenomen. Het gebied kan hierdoor een grotere bijdrage leveren aan de landelijke doelstelling voor deze soort.
De landelijke staat van instandhouding van de purperreiger is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “zeer ongunstig” en “matig ongunstig”. Voor een soort als deze waarvan het populatieniveau nog ver beneden het historisch niveau verkeert is een herstelopgave gewenst52. De landelijke doelstelling sluit hierop aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel van een populatie van ten minste 600 paren over ten minste 10 kolonies van ten minste 60 paren”. Het gestelde doel is conform het Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004 (2000). Vanuit populatie-ecologisch oogpunt is minstens herstel van de broedvogelpopulatie van de purperreiger gewenst naar een niveau van ten minste 10 sleutelpopulaties, die ieder uit ten minste 20 paren bestaan (Natura 2000 profielendocument (2008)). Van de tien gebieden die zijn aangewezen voor deze soort zijn er acht waarvan de draagkracht is gesteld op 20 of meer broedparen. Hiermee is vanuit populatie-ecologisch oogpunt in voldoende mate bijgedragen aan tenminste het duurzaam voortbestaan van de populatie op landelijk niveau. Een aantal gebiedsdoelstellingen wijkt af van de landelijke doelstelling. In deze gebieden wordt een behoudopgave beoogd. In het gebied Deelen (014) wordt met behoud van het huidige leefgebied een kleine uitbreiding van de populatie nagestreefd omdat het gedurende lange tijd een klein aantal paren betreft. In het gebied Boezems Kinderdijk wordt tevens met behoud van het huidige leefgebied een uitbreiding van de populatie nagestreefd omdat de soort de laatste jaren sterk toegenomen wat duidt op een hogere draagkracht dan voor het gemiddelde aantal broedparen in de periode 1999-2003. In de gebieden De Wieden (035), Nieuwkoopse Plassen & de Haeck (103) en Zouweboezem (105) zijn behoudsdoelstellingen geformuleerd, omdat de populaties purperreigers in deze gebieden sinds de jaren negentig een sterke toename hebben vertoond.
A081 – Bruine kiekendief Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
001 | Waddenzee | behoud | behoud | 30 | B1 | aanwijzingsbesluit |
002 | Duinen en Lage Land Texel | behoud | behoud | 30 | B1 | aanwijzingsbesluit |
003 | Duinen Vlieland | behoud | behoud | 20 | C | aanwijzingsbesluit |
004 | Duinen Terschelling | behoud | behoud | 45 | B1 | aanwijzingsbesluit |
005 | Duinen Ameland | behoud | behoud | 40 | B1 | aanwijzingsbesluit |
006 | Duinen Schiermonnikoog | behoud | behoud | 25 | B1 | aanwijzingsbesluit |
008 | Lauwersmeer | behoud | behoud | 20 | C | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
014 | Deelen | uitbreiding | verbetering | 5 | C | aanwijzingsbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | 19 | C | doel aangepast a |
072 | Ijsselmeer | behoud | behoud | 25 | C | aanwijzingsbesluit |
078 | Oostvaardersplassen | behoud | behoud | 40 | B1 | aanwijzingsbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | 15 | C | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | 20 | C | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | 30 | B1 | aanwijzingsbesluit |
114 | Krammer-Volkerak | behoud | behoud | 13 | C | concept-ontwerp |
115 | Grevelingen | behoud | behoud | 17 | C | aanwijzingsbesluit |
118 | Oosterschelde | behoud | behoud | 19 | C | aanwijzingsbesluit |
122 | Westerschelde & Saeftinghe | behoud | behoud | 20 | C | aanwijzingsbesluit |
Het aantal in de doelstelling van De Wieden is aangepast van ten minste 20 paren naar ten minste 19 paren, conform het gemiddelde van de periode 1999-2003. Bij de definitieve besluiten is een andere afrondingssystematiek gehanteerd53.
De landelijke staat van instandhouding van de bruine kiekendief is voor de aspecten leefgebied en populatie als “gunstig” beoordeeld. De landelijke doelstelling sluit daarop aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud van ten minste 1.300 paren”. Gezien de belangrijke functie van Nederland als noordwestelijk bolwerk in het broedgebied in Europa is een veilige marge ingebouwd in het voor Nederland na te streven populatieniveau. Het gestelde doel betreft behoud van het huidige niveau. Voor de realisatie van de landelijke doelstelling zal aansluiting nodig zijn van nationaal beleid zoals de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur.
De gebiedsdoelstellingen sluiten bij de landelijke doelstelling aan, met uitzondering van de gebieden Alde Feanen (013) en Deelen (014). Vanwege de recente afname van de populatie in gebied Deelen is hier een beperkte herstelopgave geformuleerd, zodat de soort in het gebied behouden kan blijven.
A119 – Porseleinhoen Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
003 | Duinen Vlieland | behoud | behoud | 4 | C | aanwijzingsbesluit |
005 | Duinen Ameland | behoud | behoud | 2 | C | aanwijzingsbesluit |
008 | Lauwersmeer | behoud | behoud | 15 | B2 | aanwijzingsbesluit |
009 | Groote Wielen | behoud | behoud | 4 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
010 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving | behoud | behoud | 1 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
012 | Sneekermeergebied | behoud | behoud | 2 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | uitbreiding | verbetering | 15 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
019 | Leekstermeergebied | behoud | behoud | 2 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
020 | Zuidlaardermeergebied | uitbreiding | verbetering | 15 | B2 | aanwijzingsbesluit |
023 | Fochteloërveen | behoud | behoud | 20 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
033 | Bargerveen | behoud | behoud | 15 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | uitbreiding | verbetering | 30 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | 19 | B2 | doel aangepast a |
036 | Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht | behoud | behoud | 10 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
038 | Uiterwaarden Ijssel | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
066 | Uiterwaarden Neder-Rijn | uitbreiding | verbetering | 10 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
067 | Gelderse Poort | uitbreiding | verbetering | 10 (↑) | C | ontwerpbesluit |
068 | Uiterwaarden Waal | uitbreiding | verbetering | 10 (↑) | C | ontwerpbesluit |
072 | Ijsselmeer | uitbreiding | verbetering | 18 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
074 | Zwarte Meer | uitbreiding | verbetering | 7 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
075 | Ketelmeer & Vossemeer | uitbreiding | verbetering | 4 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
078 | Oostvaardersplassen | uitbreiding | verbetering | 40 (↑) | B2 | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | 8 | B1 | aanwijzingsbesluit |
105 | Zouweboezem | uitbreiding | verbetering | 5 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
106 | Boezems Kinderdijk | behoud | behoud | 1 | C | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | uitbreiding | verbetering | 9 (↑) | C | ontwerpbesluit |
140 | Groote Peel | uitbreiding | verbetering | 5 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
Het aantal in de doelstelling van De Wieden is aangepast van ten minste 20 paren naar ten minste 19 paren. Het aantal is gebaseerd op het gemiddelde van de periode 1999-2003. In de definitieve besluiten is een andere afrondingssystematiek gehanteerd54.
De landelijke staat van instandhouding van het porseleinhoen is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “zeer ongunstig” en “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel van een populatie van ten minste 400 paren”. De aantallen van het porseleinhoen vertonen jaarlijks grote schommelingen als gevolg van weersomstandigheden zodat een doelstelling op basis van het gemiddelde niet doelmatig is. Er is daarom gekozen voor een populatieniveau in gunstige jaren, de jaren waarin in het late voorjaar sprake is van hoge waterstanden in het leefgebied, dat de belangrijkste voorwaarde is om tot broeden over te gaan. De herstelopgave volgt het Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004 (2000)55. Er zijn voor het porseleinhoen extra inspanningen nodig om de gewenste landelijke minimumpopulatie te bereiken56. Er is een beleidskeuze gemaakt om strategisch te lokaliseren door de opgave voor herstel van plas-dras situaties voor onder andere het porseleinhoen te leggen in het landschap Meren en Moerassen, waaronder het gebied IJsselmeer (072). Daarnaast liggen er potenties in het rivierengebied. Behoud wordt nagestreefd in die gebieden waar de historische potentie niet meer haalbaar is, waar de lokale populatietrend stabiel of toenemend is zodat behoud van het leefgebied voldoende is, of waar onvoldoende trendgegevens beschikbaar zijn om de potenties voor herstel in te schatten. De gebieden Duinen Vlieland (003), Duinen Ameland (005) bieden onvoldoende potentie voor verdere verbetering van het leefgebied en de daarmee samenhangende populatieontwikkeling. In het gebied Boezems Kinderdijk (106) is de lokale populatietrend stabiel. In het gebied Lauwersmeer (008) is de lokale populatietrend toenemend. Van de gebieden Groote Wielen (009), Sneekermeergebied (012) en Leekstermeergebied (019) zijn onvoldoende trendgegevens beschikbaar. Voor Groote Wielen, Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving (010), Sneekermeergebied en Leekstermeergebied is ingeschat dat het behoud van het leefgebied voldoende is voor een (kleine) toename van de populatie.
A122 – Kwartelkoning Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
012 | Sneekermeergebied | behoud | behoud | 2 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
019 | Leekstermeergebied | behoud | behoud | 5 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
035 | De Wieden | uitbreiding | verbetering | 13 (↑) | C | doel aangepast a |
036 | Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht | behoud | behoud | 5 | C | aanwijzingsbesluit |
038 | Uiterwaarden Ijssel | uitbreiding | verbetering | 60 (↑) | B2 | ontwerpbesluit |
066 | Uiterwaarden Neder-Rijn | uitbreiding | verbetering | 40 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
067 | Gelderse Poort | uitbreiding | verbetering | 40 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
068 | Uiterwaarden Waal | uitbreiding | verbetering | 30 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
Het aantal in de doelstelling van De Wieden is aangepast van ten minste 20 naar ten minste 13 paren. Dit aantal is gebaseerd op de historische potentie in 13 paren in 1998 en 2000. Aangezien het aantal van 13 broedparen in het gebied voor zover bekend nooit is overschreden, wordt een doelstelling van 20 paren niet realistisch geacht.
De landelijke staat van instandhouding van de kwartelkoning is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “gunstig” en “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hier gedeeltelijk op aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud van ten minste 400 paren”. De matig ongunstige staat van instandhouding op het aspect leefgebied wordt vooral veroorzaakt door de ongunstige situatie in landbouwgebieden, waar de soort sterk van het maaibeheer afhankelijk is57.
Ondanks dat de landelijke doelstelling op behoud van de kwaliteit en de omvang van het leefgebied en de populatie is gericht, zijn voor meerdere gebieden herstelopgaven voor het leefgebied en/of de populatie gesteld. Eén van de belangrijkste aanleidingen daarvoor is het verlies van broedgebied in de akkerbouwgebieden van het Oldambt (provincie Groningen). Dit gebied is momenteel één van de belangrijkste broedgebieden van Nederland, maar gelet op het agrarische karakter van het Oldambt zijn de mogelijkheden voor duurzame bescherming van de kwartelkoning hier beperkt58. Om te compenseren voor eventueel verlies van broedgebied wordt in enkele Natura 2000-gebieden ingezet op uitbreiding en/of verbetering van het leefgebied en/of herstel van de populatie. Onder andere in het gebied De Wieden (035) zijn hiervoor voldoende mogelijkheden aanwezig, mede op basis van de historische potentie. In de gebieden Sneekermeergebied (012) en Leekstermeergebied (019) wordt met behoud van het leefgebied een klein herstel van de populatie nagestreefd.
A153 – Watersnip Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
033 | Bargerveen | behoud | behoud | 16 | C | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | behoud | behoud | 150 | B2 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | 150 (↑) | B2 | doel aangepast a |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | uitbreiding | verbetering | 60 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
Het aantal in de doelstelling van De Wieden is aangepast van ten minste 120 broedparen naar ten minste 150 broedparen. Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is uitbreiding van de populatie op een hoger niveau gewenst. Het aantal is gebaseerd op de historische potentie van 150 paren in de periode 2004-2008.
De landelijke staat van instandhouding van de watersnip is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “zeer ongunstig” en “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit daarop aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel van de populatie van ten minste 4.000 broedparen”. Het beoogde herstel van de landelijke populatie zal grotendeels moeten worden bereikt door maatregelen in gebieden buiten het Natura 2000-netwerk. Met de voorziene maatregelen in het kader van de Planologische Kernbeslissing (PKB) Ruimte voor de Rivier zal het rivierengebied een substantiële bijdrage kunnen gaan leveren voor onder andere de watersnip59. De instandhoudingsdoelstelling van het gebied Weerribben (034) wijkt af van de landelijke doelstelling. Dit gebied heeft een behoudopgave omdat op basis van de onduidelijke lokale trend geen deugdelijke uitspraak mogelijk is over de noodzaak van een herstelopgave.
A156 – Grutto Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 50.000 paren | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
1 | Waddenzee | uitbreiding | verbetering | 140 (↑) | C | conform ontwerp |
5 | Duinen Ameland | behoud | behoud | 25 | C | doel aangepasta |
8 | Lauwersmeer | uitbreiding | verbetering | 60 (↑) | C | conform ontwerp |
9 | Groote Wielen | uitbreiding | verbetering | 75 (↑) | C | doel aangepastb |
10 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving | uitbreiding | verbetering | 45 (↑) | C | conform ontwerp |
12 | Sneekermeergebied | uitbreiding | verbetering | 190 (↑) | C | conform ontwerp |
13 | Alde Feanen | uitbreiding | verbetering | 80 (↑) | C | conform ontwerp |
15 | Van Oordt’s Mersken | uitbreiding | verbetering | 90 (↑) | C | conform ontwerp - |
20 | Zuidlaardermeergebied | uitbreiding | verbetering | 65 (↑) | C | conform ontwerp |
35 | De Wieden | uitbreiding | verbetering | 360 (↑) | C | conform ontwerp |
38 | Rijntakken | uitbreiding | verbetering | 110 (↑) | C | conform ontwerp |
56 | Arkemheen | uitbreiding | verbetering | 560 (↑) | C | conform ontwerp |
72 | IJsselmeer | uitbreiding | verbetering | 30 (↑) | C | conform ontwerp |
89 | Eilandspolder | uitbreiding | verbetering | 220 (↑) | C | conform ontwerp |
90 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | uitbreiding | verbetering | 480 (↑) | C | conform ontwerp |
92 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | uitbreiding | verbetering | 440 (↑) | C | conform ontwerp |
93 | Polder Zeevang | uitbreiding | verbetering | 750 (↑) | C | conform ontwerp |
102 | De Wilck | behoud | verbetering | 80 (↑) | C | conform ontwerp |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | uitbreiding | verbetering | 35 (↑) | C | conform ontwerp |
104 | Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein | uitbreiding | verbetering | 110 (↑) | C | conform ontwerp |
107 | Donkse Laagten | behoud | verbetering | 110 (↑) | C | conform ontwerp |
109 | Haringvliet | uitbreiding | verbetering | 60 (↑) | C | conform ontwerp |
110 | Oudeland van Strijen | uitbreiding | verbetering | 130 (↑) | C | conform ontwerp |
118 | Oosterschelde | behoud | behoud | 35 | C | conform ontwerp |
121 | Yerseke en Kapelse Moer | uitbreiding | verbetering | 60 (↑) | C | conform ontwerp |
De doelstelling voor Duinen Ameland is aangepast, omdat bij nader inzien behoud van de huidige situatie het hoogst haalbare is (het beheer van de vochtige randen van de duinen kan niet verbeterd worden ten gunste van de grutto).
De doelstelling voor Groote Wielen is aangepast, omdat bij nader inzien een oostelijke locatie met grasland niet voldoende geschikt gemaakt kan worden als leefgebied voor de grutto, waardoor de maximale populatietoename iets lager is ingeschat.
De landelijke staat van instandhouding van de grutto als broedvogel is beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierbij aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied. Gestreefd wordt naar herstel van een populatieniveau van ten minste 50.000 paren”. De gebiedsdoelen sluiten aan bij de landelijke doelstelling met uitzondering van de gebieden Duinen Ameland, Donkse Laagten, De Wilck en Oosterschelde. In deze gebieden is behoud van de huidige oppervlakte leefgebied het hoogst haalbare. In Duinen Ameland en Oosterschelde is ook verbetering van de kwaliteit van het leefgebied niet mogelijk en is behoud van de populatie het hoogst haalbare.
A197 – Zwarte stern Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
013 | Alde Feanen | uitbreiding | verbetering | 60 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
014 | Deelen | uitbreiding | verbetering | 50 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | uitbreiding | verbetering | 40 (↑) | C | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | 200 (↑) | B2 | conform ontwerp |
036 | Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht | uitbreiding | verbetering | 60 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
038 | Uiterwaarden Ijssel | behoud | behoud | 50 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
067 | Gelderse Poort | uitbreiding | verbetering | 150 (↑) | B2 | ontwerpbesluit |
068 | Uiterwaarden Waal | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | C | ontwerpbesluit |
094 | Naardermeer | uitbreiding | verbetering | 35 | B1 | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | uitbreiding | verbetering | 110 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | uitbreiding | verbetering | 100 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
105 | Zouweboezem | uitbreiding | verbetering | 40 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
106 | Boezems Kinderdijk | uitbreiding | verbetering | 40 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de zwarte stern is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “zeer ongunstig” en “matig ongunstig”. Landelijk is een herstelopgave geformuleerd: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel van een populatie van ten minste 2.000 paren”. Het merendeel van de gebiedsdoelstellingen sluit hierop aan. Uitzonderingen zijn: De Wieden (035) en Uiterwaarden IJssel (038). De populatie in het gebied Uiterwaarden IJssel is recent toegenomen. De omvang en kwaliteit van het leefgebied zijn klaarblijkelijk op orde. Verdere uitbreiding van de omvang en verbetering van de kwaliteit van het leefgebied zijn daarom niet nodig.
A229 – IJsvogel Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | 10 | C | doel toegevoegd |
038 | Uiterwaarden Ijssel | behoud | behoud | 10 | C | ontwerpbesluit |
057 | Veluwe | behoud | behoud | 30 | B1 | ontwerpbesluit |
066 | Uiterwaarden Neder-Rijn | behoud | behoud | 5 | C | ontwerpbesluit |
067 | Gelderse Poort | behoud | behoud | 10 | B1 | ontwerpbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | 10 | C | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | 20 | B1 | aanwijzingsbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de ijsvogel is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie van ten minste 200 paren (binnen een termijn van 5 jaren na strenge winters)” 60. Alle gebiedsdoelstellingen sluiten aan op de landelijke doelstelling.
A275 – Paapje Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
004 | Duinen Terschelling | uitbreiding | verbetering | 25 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
006 | Duinen Schiermonnikoog | uitbreiding | verbetering | 10 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
008 | Lauwersmeer | behoud | behoud | 11 | B1 | aanwijzingsbesluit |
015 | Van Oordt’s Mersken | uitbreiding | verbetering | 5 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
023 | Fochteloërveen | behoud | behoud | 60 | B2 | aanwijzingsbesluit |
027 | Drents-Friese Wold & Leggelderveld | behoud | behoud | 18 | B1 | aanwijzingsbesluit |
030 | Dwingelderveld | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
033 | Bargerveen | uitbreiding | verbetering | 30 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
035 | De Wieden | uitbreiding | verbetering | 6(↑) | C | doel aangepast a |
Het aantal in de doelstelling van De Wieden is aangepast van ten minste 5 naar ten minste 6 paren. Gezien de draagkracht in de periode 1996-1998 (gemiddeld 6 broedparen) kan het gebied een grotere bijdrage leveren aan de landelijke doelstelling.
De landelijke staat van instandhouding van het paapje is op de aspecten leefgebied en populatie beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel van een populatie van ten minste 700 paren”61. Het beoogde herstel van de landelijke populatie zal voor een deel moeten worden bereikt door maatregelen buiten de Natura 2000-gebieden en in Natura 2000-gebieden die minder dan 1% van de landelijke broedpopulatie herbergen waar derhalve geen instandhoudingsdoelstelling is geformuleerd. In enkele gebieden is een behoudopgave geformuleerd. Behoud wordt nagestreefd in die gebieden waar de historische potentie niet meer haalbaar is, waar de lokale populatietrend stabiel of toenemend is zodat behoud van het leefgebied voldoende is, of waar onvoldoende trendgegevens beschikbaar zijn om de potenties voor herstel in te schatten.
In het gebied Lauwersmeer (008) is de lokale trend stabiel, zodat behoud van het leefgebied en de populatie voldoende is. De historische potentie is gelijk aan de actuele toestand gedurende de periode 1999-2003.
In gebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld (027) is de populatie recent toegenomen en is om die reden een behoudopgave gesteld.
A292 – Snor Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
008 | Lauwersmeer | behoud | behoud | 25 | C | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | 40 | B1 | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | uitbreiding | verbetering | 100 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | 300 (↑) | B1 | doel aangepast a |
072 | Ijsselmeer | behoud | behoud | 40 | B1 | aanwijzingsbesluit |
074 | Zwarte Meer | uitbreiding | verbetering | 50 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
078 | Oostvaardersplassen | behoud | behoud | 680 | A2 | aanwijzingsbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | uitbreiding | verbetering | 50 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | 30 | C | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | 150 | B2 | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | uitbreiding | verbetering | 50 (↑) | C | ontwerpbesluit |
105 | Zouweboezem | behoud | behoud | 20 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
106 | Boezems Kinderdijk | behoud | behoud | 9 | C | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | 130 | B2 | aanwijzingsbesluit |
Het aantal in de doelstelling van De Wieden is aangepast van 100 naar 300 paren, omdat het gebied gezien de recente tellingen een grotere draagkracht heeft dan eerder op basis van een schatting van de periode 1999-2003 werd aangenomen. Daarmee kan het gebied een grotere bijdrage leveren aan de landelijke doelstelling voor deze soort. Het aantal is gebaseerd op de periode 2004-2009. Gezien de stabiele lokale trend is gekozen voor behoud van het leefgebied.
De landelijke staat van instandhouding van de snor is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “matig ongunstig”62 en “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit daarop aan: “uitbreiding en verbetering van het leefgebied voor licht herstel van de populatie”63. Herstel wordt nagestreefd in die gebieden waar de lokale trend negatief is en de historische potentie realistisch wordt geacht.
Behoud wordt nagestreefd in die gebieden waar de lokale populatietrend stabiel is of toenemend zodat behoud van het leefgebied voldoende is, of waar onvoldoende trendgegevens beschikbaar zijn om de potenties voor herstel in te schatten. Van de gebieden Lauwersmeer (008), Alde Feanen (013), Boezems Kinderdijk (106) en Biesbosch (112) is de populatieomvang de laatste 10 jaar of langer met fluctuaties stabiel geweest zodat behoud van het leefgebied voldoende is. In deze gebieden ligt de historische potentie dicht bij de actuele toestand. Er is onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat herstel in deze gebieden nodig of reëel is. In de gebieden Oostvaardersplassen (078), Naardermeer (094), Oostelijke Vechtplassen (095) en Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (103) is de populatietrend toenemend zodat behoud van het leefgebied voldoende is. Van de gebieden IJsselmeer (078) en Zouweboezem zijn er onvoldoende trendgegevens beschikbaar om de potenties voor herstel in te schatten. Daarnaast zijn er in het gebied IJsselmeer maar beperkt mogelijkheden om rietvegetaties uit te breiden of in kwaliteit te verbeteren.
A295 – Rietzanger Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
004 | Duinen Terschelling | behoud | behoud | 120 | C | aanwijzingsbesluit |
005 | Duinen Ameland | behoud | behoud | 230 | C | aanwijzingsbesluit |
008 | Lauwersmeer | behoud | behoud | 1.900 | B2 | aanwijzingsbesluit |
009 | Groote Wielen | behoud | behoud | 220 | C | aanwijzingsbesluit |
012 | Sneekermeergebied | behoud | behoud | 370 | C | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | 800 | B1 | aanwijzingsbesluit |
014 | Deelen | behoud | behoud | 200 | C | aanwijzingsbesluit |
019 | Leekstermeergebied | behoud | behoud | 70 | C | aanwijzingsbesluit |
020 | Zuidlaardermeergebied | behoud | behoud | 200 | C | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | behoud | behoud | 900 | B1 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | 2.000 | A1 | doel aangepast a |
072 | Ijsselmeer | behoud | behoud | 990 | B1 | aanwijzingsbesluit |
074 | Zwarte Meer | behoud | behoud | 270 | C | aanwijzingsbesluit |
078 | Oostvaardersplassen | behoud | behoud | 790 | B1 | aanwijzingsbesluit |
089 | Eilandspolder | behoud | behoud | 230 | C | aanwijzingsbesluit |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | 480 | B1 | ontwerpbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | 800 | B1 | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | 880 | B1 | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | behoud | 340 | C | ontwerpbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | 420 | C | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | 260 | C | aanwijzingsbesluit |
Het populatieaantal van De Wieden is aangepast van 3.000 naar 2.000 paren. Dit aantal is gebaseerd op de aantallen broedparen uit de periode 2004-2008. Voor de periode 1999-2003 waren geen betrouwbare gegevens beschikbaar. Volgens de systematiek kan in dergelijke gevallen worden uitgeweken naar een aansluitende periode waarover betere gegevens beschikbaar zijn.
De landelijke staat van instandhouding van de rietzanger is op de aspecten leefgebied en populatie beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit daarbij aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie van ten minste 20.000 paren”. De gebiedsdoelen sluiten aan bij de landelijke doelstelling.
A298 – Grote karekiet Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
034 | Weerribben | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | C | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | B1 | conform ontwerp |
036 | Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht | uitbreiding | verbetering | 2 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
067 | Gelderse Poort | uitbreiding | verbetering | 40 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
074 | Zwarte Meer | uitbreiding | verbetering | 40 (↑) | B2 | aanwijzingsbesluit |
075 | Ketelmeer & Vossemeer | uitbreiding | verbetering | 40 (↑) | B2 | aanwijzingsbesluit |
076 | Veluwerandmeren | uitbreiding | verbetering | 40 (↑) | B2 | aanwijzingsbesluit |
078 | Oostvaardersplassen | behoud | behoud | 3 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
094 | Naardermeer | uitbreiding | verbetering | 10 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | 50 | A1 | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | uitbreiding | verbetering | 5 (↑) | C | ontwerpbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de grote karekiet is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel van een populatie van ten minste 500 paren”. In het gebied Oostvaardersplassen (078) wordt van de landelijke doelstelling afgeweken. In de Oostvaardersplassen wordt met behoud van het leefgebied een kleine uitbreiding van de populatie verwacht.
Met dit wijzigingsbesluit is het Natura 2000-gebied De Wieden aangewezen voor de grutto als broedvogel. Het toevoegen dan wel wijzigen van instandhoudingsdoelstellingen voor de grutto is toegepast bij 25 gebieden die reeds eerder zijn aangewezen als Vogelrichtlijngebied. Aanleiding voor de wijzigingen is de noodzaak om nu ook de grutto als broedvogel te beschermen in deze gebieden, nadat de grutto eerder in de meeste van deze gebieden als doortrekker (niet-broedvogel) al was beschermd. Het toevoegen van instandhoudingsdoelstellingen voor broedende grutto’s is één van de noodzakelijke maatregelen die Nederland treft naar aanleiding van de inbreukprocedure die de Europese Commissie in juli 2024 is gestart. De maatregel is onderdeel van een ambitieus maatregelenpakket, dat van toepassing is binnen en vooral buiten Vogelrichtlijngebieden, om tot het noodzakelijke herstel van de populatie te komen (Kamerstuk 33576 nr. 441).
De 25 gebieden voldoen aan het criterium dat in de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000)1 wordt genoemd voor het aanwijzen van vogelsoorten in Vogelrichtlijngebieden, namelijk dat ten minste 0,1% van de internationale (biogeografische) populatie van de grutto als broedvogel in het gebied voorkomt. Het betreft in het geval van de grutto de populatie van de ondersoort limosa (de ondersoort islandica komt in Nederland alleen als doortrekker voor en kan dan wel onderdeel vormen van de instandhoudingsdoelstelling voor de grutto als niet-broedvogel). Of een gebied voldoet aan het genoemde criterium, is bepaald op basis van de door Sovon verzamelde gegevens over de jaren 2016-2021. Concreet betekent dit dat de grutto als broedvogel beschermd wordt indien er in die jaren gemiddeld ten minste 26 broedparen voorkwamen. Het gaat om de volgende 25 Natura 2000-gebieden:
N2k-nr | Natura 2000-gebied |
1 | Waddenzee |
5 | Duinen Ameland |
8 | Lauwersmeer |
9 | Groote Wielen |
10 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving |
12 | Sneekermeergebied |
13 | Alde Feanen |
15 | Van Oordt’s Mersken |
20 | Zuidlaardermeergebied |
35 | De Wieden |
38 | Rijntakken |
56 | Arkemheen |
72 | IJsselmeer |
89 | Eilandspolder |
90 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder |
92 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske |
93 | Polder Zeevang |
102 | De Wilck |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck |
104 | Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein |
107 | Donkse Laagten |
109 | Haringvliet |
110 | Oudeland van Strijen |
118 | Oosterschelde |
121 | Yerseke en Kapelse Moer |
De instandhoudingsdoelstellingen per gebied voor de broedende grutto zijn gebaseerd op het wetenschappelijk advies van Sovon, zoals opgenomen in de gebiedsnotities over de betekenis en potenties van de gebieden als broedgebied van de grutto. Voor dit advies is niet alleen algemene kennis over de grutto en zijn leefgebied gebruikt, maar ook gebiedsspecifieke informatie over de populatietrend en de potenties voor verbetering en uitbreiding van het leefgebied (rekening houdend met wat nodig en mogelijk is ten aanzien van inrichting en beheer).
De wijzigingsbesluiten beperken zich tot wijzigingen ten aanzien van alleen de grutto. Het betreft wijzigingen die het karakter hebben van een actualisering. Reden om alleen te actualiseren voor de grutto is dat niet gewacht kan worden tot een algehele actualisering van alle vogeldoelen plaatsvindt, omdat dat een tijdrovend proces is. De voortdurende afname van de gruttopopulatie noopt tot het met voorrang beschermen van de grutto in bestaande Vogelrichtlijngebieden. Dat is te meer van belang omdat de grutto vooral in Nederland broedt. Dit kan relatief snel gebeuren, omdat alleen bepaald hoeft te worden of de grutto voldoet aan de criteria voor aanwijzing in die gebieden (zie boven), zonder dat de hele procedure voor selectie van gebieden hoeft te worden doorlopen. Bij zo’n volledige actualiserings- en selectieprocedure zou dan ook voor andere aanwezige vogelsoorten bepaald moeten worden of ze zouden moeten worden aangewezen. Deze snelheid is tevens nodig vanwege de inbreukprocedure die de Europese Commissie is gestart vanwege onvoldoende bescherming van de grutto. Het beschermen van de grutto in bestaande Vogelrichtlijngebieden is essentieel voor het beschermen van deze soort.
Met de vaststelling van de bovengenoemde besluiten is voor het eerst ook een landelijk doel voor de grutto als broedvogel vastgesteld en is het landelijk doel voor de grutto als niet-broedvogel geactualiseerd. De landelijke doelen voor de grutto in dit besluit zijn opgesteld via dezelfde werkwijze als voor de Vernieuwde landelijke doelen voor Natura 2000-habitattypen en -soorten (Ministerie van LVVN, in voorbereiding). De landelijke doelen zijn gebaseerd op de ecologische gunstige referentie en de groeipotentie van de soort tot aan 2050. Aangezien de overige vernieuwde landelijke doelen later worden gepubliceerd dan de 25 wijzigingsbesluiten voor de grutto, zijn de vernieuwde landelijke doelen voor de grutto alvast vastgesteld door middel van deze wijzigingsbesluiten.
Het landelijke doel voor de grutto als broedvogel bepaalt mede het ambitieniveau van de instandhoudingsdoelstellingen in de wijzigingsbesluiten. De gebiedsdoelen moeten namelijk, zoveel als mogelijk is, bijdragen aan het behalen van dat landelijke doel. Momenteel komt echter circa 90% van de landelijke broedpopulatie buiten de Vogelrichtlijngebieden voor. Voor het bereiken van het landelijk doel is het dus noodzakelijk dat verreweg de grootste bijdrage aan de toename plaats zal vinden in de rest van Nederland. Daartoe is het noodzakelijk dat het hierboven genoemde ambitieuze maatregelenpakket wordt uitgevoerd.
Naast wijzigingen in dit besluit ten behoeve van de aanwijzing van de grutto, hebben er ook redactionele wijzigingen plaatsgevonden in het besluit (die hebben geen rechtsgevolgen).
In het ontwerpbesluit werd nog niet vermeld dat er met de publicatie van het aanwijzingsbesluit ook een profiel is gepubliceerd voor de beschrijving van de grutto als broedvogel. Dit wordt in het definitieve aanwijzingsbesluit wel vermeld.
Op 7 juli 2025 zijn de 25 ontwerp-wijzigingsbesluiten “Vogelrichtlijngebieden vanwege aanwijzing van bestaande Natura 2000-gebieden voor de grutto als broedvogel” gepubliceerd. Deze ontwerp-wijzigingsbesluiten hebben in de periode van 10 juli 2025 tot en met 20 augustus 2025 ter inzage gelegen. Dit heeft ertoe geleid dat er in totaal door 71 organisaties, overheden, verenigingen en personen zienswijzen zijn ingediend. De reacties, zowel algemeen als specifiek, die betrekking hebben op het ontwerp-wijzigingsbesluit van het Natura 2000-gebied De Wieden van 7 juli 2025 worden hieronder besproken. Als een zienswijze aanleiding gaf tot wijziging van het besluit ten opzichte van het ontwerp, dan wordt dat expliciet vermeld. In alle andere gevallen is een nadere motivering gegeven. Een algemene opmerking die in bijna alle zienswijzen naar voren komt is dat insprekers het belang van een betere bescherming van de grutto onderschrijven.
Insprekers geven aan dat het aanwijzen in Vogelrichtlijngebieden al aan de EC is gecommuniceerd in het kader van de inbreukprocedure, zonder consultatie van de provincies.
Een inbreukprocedure is een vertrouwelijke procedure tussen de Europese Commissie en de lidstaat Nederland. Het was de provincies bekend dat het aanwijzen van de grutto in bestaande Vogelrichtlijngebieden één van de noodzakelijke maatregelen is.
Insprekers geven aan dat terreinbeheerders, gemeenten, waterschappen, agrariërs en andere stakeholders niet zijn geïnformeerd tijdens het voorbereidende traject voor publicatie van de ontwerpbesluiten. Ze zijn van mening dat goede afstemming via een zorgvuldig proces met voortouwnemers en bevoegde gezagen essentieel is.
Het ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) heeft via de koepels (zoals Unie van Waterschappen, IPO, VNG, LTO en Groene11) belanghebbenden geïnformeerd over de inbreukprocedure en het voornemen om tot ontwerpbesluiten te komen. De publicatie van een ontwerpbesluit is bedoeld om eenieder in de gelegenheid te stellen bij te dragen aan het definitieve besluit. Het is daarom gebruikelijk dat bij de voorbereiding van het ontwerpbesluit alleen overleg plaatsvindt met de overheid die eerstverantwoordelijk is voor een gebied (de ‘voortouwnemer’) en niet met (andere) belanghebbenden. Voor feitelijke informatie is, mede in overleg met de voortouwnemers, contact gezocht met eigenaren, beheerders en waterschappen.
Insprekers zijn van mening dat de inhoud van de gebiedsnotities door Sovon Vogelonderzoek Nederland inhoudelijk niet voldoende zijn voor het bepalen van goed onderbouwde instandhoudingsdoelstellingen. Zij geven daarbij aan dat de notities niet compleet zijn, dat te weinig gebruik is gemaakt van aanwezige gebiedskennis, dat niet voldoende is meegenomen, dat de oplosbaarheid van knelpunten en drukfactoren is overschat en dat mogelijke maatregelen (die waren genoemd als onderbouwing van de mogelijke uitbreiding van de populatie) vaak al uitgevoerd zijn.
De notities die door Sovon zijn opgesteld, zijn zorgvuldig samengesteld en relatief omvangrijk vergeleken met voorbereidende documenten voor andere instandhoudingsdoelstellingen. De teksten zijn niet bedoeld om een compleet overzicht te geven van noodzakelijke maatregelen, maar om een goed onderbouwde inschatting te kunnen maken van de potentie van de gebieden voor de bijdrage aan de landelijk benodigde populatie van de grutto. Daarbij is ook rekening gehouden met mogelijkheden voor maatregelen op de lange termijn, met mogelijkheden voor het treffen van maatregelen buiten de gebieden en met noodzakelijke maatregelen voor soorten en habitattypen die al zijn aangewezen. Daarbij is er, mede na overleg met de voortouwnemers, gebruik gemaakt van kennis van eigenaren, beheerders en waterschappen om conceptversies te verbeteren. Naar aanleiding van zienswijzen is een aantal gebiedsnotities aangepast.
Insprekers geven aan dat zij het proces van de ontwerpbesluiten als onzorgvuldig hebben ervaren omdat zij weinig tijd hebben gekregen om op concepten van gebiedsnotities en ontwerpbesluiten te reageren en omdat niet duidelijk inzichtelijk is gemaakt welke opmerkingen in conceptteksten zijn overgenomen.
De voortouwnemers zijn in november 2024 geïnformeerd over welke maatregelen uitgewerkt zouden worden in het kader van de inbreukprocedure, waaronder het toevoegen van instandhoudingsdoelen voor de grutto aan 25 Vogelrichtlijngebieden. Daarbij is aangegeven dat er binnen een jaar definitieve besluiten moesten zijn gepubliceerd, waardoor er ruim een half jaar de tijd was om de ontwerpbesluiten voor te bereiden. In die periode heeft intensief overleg plaatsgevonden met de voortouwnemers, deels in meerdere rondes, waarbij nieuwe informatie is verwerkt in zowel de gebiedsnotities als de ontwerpbesluiten. Dit was ruim voldoende om de hoogte van de instandhoudingsdoelstellingen goed te onderbouwen.
Een inspreker houdt LVVN graag aan de toezegging dat nadere analyses ook buiten de zienswijzeperiode ingediend kunnen worden.
De later ingediende ‘second opinion’ van deskundigen is betrokken bij het opstellen van de definitieve wijzigingsbesluiten en heeft aanleiding gegeven tot een nadere gedachtewisseling met deze deskundigen, resulterend in enkele aanpassingen van de besluiten.
Insprekers zijn van mening dat de doelstellingen niet onderbouwd en reëel zijn, en dat de implicaties van de gruttodoelen onduidelijk zijn.
De instandhoudingsdoelstellingen worden onderbouwd door gebiedsnotities van Sovon. Daaruit blijkt dat de instandhoudingsdoelstellingen reëel zijn.
De implicaties van de instandhoudingsdoelstellingen zijn inderdaad niet volledig duidelijk. Daarvoor zijn de uitwerkingen in de Natura 2000-beheerplannen nodig.
Insprekers geven aan dat gekwantificeerde slaap-en foerageerdoelen voor de grutto als niet-broedvogel als een verrassing kwamen.
Tegelijk met het toevoegen van de grutto als broedvogel, is voor de gebieden ook gecontroleerd of de doelen voor de grutto als niet-broedvogel juist en volledig zijn. Er is voor gekozen om bij de doelen voor de niet-broedvogels, net als voor de broedvogels, uit te gaan van de actuele situatie, waarbij tevens rekening is gehouden met het verslechteringsverbod dat is ingegaan bij de eerste aanwijzing als Vogelrichtlijngebied. In een deel van de gevallen konden doelen die in eerdere besluiten nog niet gekwantificeerd waren, alsnog gekwantificeerd worden.
Insprekers zijn van mening dat er sprake is van gebrekkige communicatie omdat er geen bekendmaking is aangetroffen in de huis-aan-huisbladen zoals genoemd in de algemene wet bestuursrecht.
In de week vanaf de publicatie van de ontwerp-wijzigingsbesluiten zijn in 175 huis-aan-huisbladen (en het Friesch Dagblad) advertenties geplaatst waarin de besluiten en de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen zijn aangekondigd, zodat in de wijde omgeving van de betreffende gebieden is voldaan aan de wettelijke verplichting.
Insprekers zijn van mening dat eerst het landelijk kader voor de grutto als broedvogel vastgesteld moet worden voordat gebiedsspecifieke doelen geformuleerd kunnen worden. Zij roepen LVVN en andere betrokken overheden op met een landelijke visie te komen. Een inspreker noemt daarbij het Aanvalsplan Grutto.
Het voorgenomen landelijke doel voor de grutto is tegelijkertijd met het publiceren van de ontwerp-wijzigingsbesluiten gepubliceerd. De landelijke visie is voor een belangrijk deel te vinden in het Aanvalsplan Grutto, dat door rijk en provincies is omarmd, aangevuld met de maatregelen zoals genoemd in de Verzamelbrief Natuur van 29 november 2024 en de brief over de inbreukprocedure van 25 maart 2025 (Kamerstuk 33 576, nr. 403 en 441). Deze publicaties dateren van voor de gebiedsspecifieke doelen.
Insprekers zijn van mening dat er eerst concept-beheerplannen opgesteld moeten worden alvorens de besluiten definitief worden.
In het verleden is er inderdaad voor gekozen om via het opstellen van concept-beheerplannen meer duidelijkheid te krijgen over de potenties van de gebieden alvorens de Natura 2000-besluiten definitief te maken. Dat is echter geen standaardwerkwijze. In dit geval zou het te veel tijd hebben gekost en zou de noodzakelijke planning om binnen een jaar definitieve besluiten te publiceren, niet gehaald zijn. In plaats daarvan zijn er gebiedsnotities opgesteld door Sovon.
Insprekers constateren dat er nog geen systematisch proces is ingericht om gebiedspartijen (zoals agrarische collectieven) te betrekken, terwijl zij in veel gevallen een belangrijke partij zijn in het realiseren van weidevogelbeheer. Ze roepen LVVN en andere betrokken overheden op dit alsnog op korte termijn te organiseren, zodat gebiedspartijen kunnen bijdragen aan de concretisering van doelen en maatregelen, en daarvoor middelen en beleidsruimte beschikbaar te stellen.
Het is aan de voortouwnemers om gebiedspartijen te betrekken in een gebiedsproces. In beginsel is dat gebiedsproces onderdeel van het actualiseren van een beheerplan, maar in het geval van de grutto is ook het uitvoeren van het Aanvalsplan Grutto een belangrijke manier om de gebiedspartijen te betrekken (vooral ook buiten de huidige Vogelrichtlijngebieden). Gezien de noodzakelijke groeisnelheid van de gruttopopulatie, is het op korte termijn starten van overleg over de uitwerking van de instandhoudingsdoelstellingen inderdaad zeer wenselijk.
Insprekers merken op dat er in de wijzigingsbesluiten sprake is van het uitbreiden van het leefgebied van de grutto en zijn in dat verband van mening dat iedere claim op agrarische grond buiten de grenzen van de Natura 2000-gebieden onacceptabel is. In dit verband merkt een inspreker op dat het creëren van beter en meer leefgebied voor de grutto binnen bestaande Natura 2000-gebieden dient plaats te vinden, omdat - vanwege de voedselzekerheid - meer agrarische natuur niet mag leiden tot verminderde voedselproductie.
Een instandhoudingsdoelstelling ‘uitbreiding omvang leefgebied’ kan alleen betrekking hebben op het betreffende Natura 2000-gebied. Met de uitbreiding van leefgebied wordt dus bedoeld: het binnen de bestaande begrenzing uitbreiden van leefgebied. Met de wijzigingsbesluiten worden geen gebiedsgrenzen veranderd.
Een inspreker verzoekt LVVN om nieuwe Vogelrichtlijngebieden voor de grutto aan te wijzen en om het proces in gang te zetten om de 12 gebieden die door Sovon in 2024 zijn aangemerkt als concentratiegebieden, aan te wijzen als nieuwe Vogelrichtlijngebieden.
De inzet van LVVN is gericht op een combinatie van vrijwillig weidevogelbeheer (waaronder het Aanvalsplan Grutto) en het vergroten van de populatie grutto's in 25 bestaande Natura 2000-gebieden. LVVN is van mening dat deze inzet voldoende is om de populatie grutto's op het gewenste niveau te krijgen.
Een inspreker geeft aan dat de belangrijkste maatregel voor de grutto het uitbreiden van weidevogelgebieden is en dat hieraan wordt voorbijgegaan.
Het uitbreiden van weidevogelgebieden is onderdeel van de wijzigingsbesluiten als ‘uitbreiding leefgebied’ het doel is, en daar dus binnen de bestaande Vogelrichtlijngebieden potenties voor zijn. Het is echter duidelijk dat dit in veel grotere mate een opgave is voor buiten deze gebieden, met name in de gebieden van het Aanvalsplan Grutto.
Een inspreker wijst erop dat de Vogelrichtlijngebieden te klein zijn en aanvullende maatregelen in de directe omgeving noodzakelijk zijn.
Het is duidelijk dat de gruttopopulatie in de Vogelrichtlijngebieden meestal onderdeel is van een populatie in de wijdere omgeving. Het versterken van die regionale populatie kan dus in beginsel ook bijdragen aan het halen van het populatiedoel binnen de Vogelrichtlijngebieden. Het is inmiddels landelijk beleid om het agrarisch natuurbeheer rond deze gebieden te stimuleren.
Een inspreker verzoekt de populatiedoelen voor De Wieden aan te passen conform de inschatting van Sovon.
De instandhoudingsdoelstellingen voor de grutto zijn volledig in lijn met de adviezen die Sovon in de gebiedsnotities heeft opgenomen.
Insprekers geven aan dat - gezien de jarenlange dalende trend en de reeds genomen maatregelen - de opgave om de dalende trend om te buigen zeer moeilijk is. Ook geven zij aan dat de doelen niet realistisch zijn, gezien de voorgenomen groei en het gebruikte ijkpunt (populatieomvang in 2016-2021).
Sovon heeft onderzocht wat er ecologisch haalbaar is in de gebieden. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat het ijkpunt niet gebaseerd is op de meest recente aantallen. Na het nemen van voldoende maatregelen is het mogelijk om de doelen te halen.
Insprekers constateren dat de gestelde instandhoudingsdoelstelling voor de grutto (als broedvogel) in bepaalde gevallen zelfs met de maximaal haalbare populatietoename binnen het gebied niet haalbaar is in 2050. Ze stellen voor om ook een populatiegroei van buiten het gebied mee te laten tellen voor de doelstelling.
Gezien het landelijke doel voor de populatie, zijn de instandhoudingsdoelstellingen zodanig geformuleerd dat de potenties voor uitbreiding van de populatie van de grutto binnen Vogelrichtlijngebieden optimaal worden benut. Daarvoor is het belangrijk dat de draagkracht van de gebieden met een uitbreidingsdoel voor de populatie, voortdurend toeneemt, zodanig dat er in 2050 voldoende draagkracht is voor het ten doel gestelde aantal broedparen. In gevallen waar de maximale groei van de bestaande populatie binnen het gebied niet toereikend is, kan het doel alsnog in 2050 gehaald worden indien de populatie op natuurlijke wijze wordt versterkt door enige aanvulling vanuit de toenemende regionale meta-populatie. Wanneer het populatiedoel onverhoopt in 2050 niet in het gebied is gerealiseerd, kan dat de voortouwnemer niet worden verweten indien de noodzakelijke maatregelen volledig en tijdig zijn genomen.
Een instandhoudingsdoelstelling kan alleen betrekking hebben op het betreffende Natura 2000-gebied. Broedende grutto’s buiten het Vogelrichtlijngebied tellen daarom niet mee voor het behalen van de gebiedsdoelstelling. Het versterken van de regionale populatie is echter wel degelijk belangrijk, niet in het minst vanwege de bijdrage aan het landelijke doel voor de grutto.
De zienswijze gaf aanleiding tot een redactionele verduidelijking in de besluiten op het punt van de haalbaarheid van de populatiedoelen in de instandhoudingsdoelstellingen, als samenvatting van bovenstaande uitleg.
Insprekers vrezen dat de nieuwe gruttodoelen conflicterend zullen zijn met de bestaande doelen in de gebieden. In dit verband vraagt een inspreker om in de aanwijzingsbesluiten duidelijk aan te geven hoe moet worden omgegaan met conflicterende doelen en daarbij ook aan te geven dat een deel van deze doelen in aangrenzende gebieden kan worden gerealiseerd; daarnaast vraagt deze inspreker om duidelijke nationale beleidsregels vast te stellen voor het prioriteren van instandhoudingsmaatregelen in gevallen dat doelen voor de soorten en habitattypen waarvoor een Natura 2000-gebied is aangewezen, met elkaar conflicteren.
Door Sovon is bij het bepalen van de gebiedspotentie voor de grutto rekening gehouden met de bestaande instandhoudingsdoelstellingen. Bijvoorbeeld door locaties met soorten of habitattypen die andere eisen stellen dan grutto’s, niet mee te tellen bij mogelijk geschikt leefgebied. Ook is beoordeeld of uitbreidingsdoelen voor andere soorten en habitattypen noodzakelijkerwijs gerealiseerd zouden moeten worden op locaties met potenties voor de grutto. De gebiedsnotities zijn waar nodig aangepast aan de door gebiedskenners aangedragen informatie op dit punt. De (uiteindelijk) geadviseerde doelen voor de grutto bleken geen conflicten op te leveren met de bestaande instandhoudingsdoelstellingen. Uit bovenstaande volgt dat het realiseren van de gebiedsdoelen in aangrenzende gebieden niet aan de orde is.
Het is vooralsnog niet noodzakelijk om nationale beleidsregels vast te stellen voor het prioriteren van instandhoudingsmaatregelen. In de gebiedsnotities wordt beschreven welke aandachtspunten er zijn bij het nemen van beheermaatregelen voor de grutto, zodat de maatregelen niet ten koste gaan van het behalen van andere instandhoudingsdoelstellingen. De beheerplannen kunnen hierop voortbouwen.
Een inspreker merkt op dat in de ontwerpbesluiten een toelichting ontbreekt over de beperkende factoren per gebied.
In de gebiedsnotities van Sovon worden de beperkende factoren per gebied genoemd, omdat ze relevant zijn voor de onderbouwing van de gebiedspotentie en voor de te nemen maatregelen. Op basis hiervan zijn de instandhoudingsdoelstellingen in de wijzigingsbesluiten geformuleerd. Het is niet nodig om ook in de besluiten de beperkende factoren te noemen.
Insprekers missen in de besluiten een toelichting op de lokale omstandigheden die de huidige lage aantallen broedparen verklaren en bevelen aan deze toe te voegen. Een andere inspreker mist in de ontwerpbesluiten een toelichting over de beperkende factoren per gebied; volgens de inspreker is informatie over deze factoren van belang om duidelijk te maken welke condities nodig zijn voor de doelstellingen.
De omstandigheden die de huidige lage aantallen verklaren en de beperkende factoren per gebied, staan in de gebiedsnotities van Sovon en dat is voldoende, omdat de genoemde onderwerpen primair thuishoren in het beheerplan.
Een inspreker kan zich niet vinden in het geschetste beeld dat intensief landbouwkundig gebruik buiten de reservaatgebieden een drukfactor is.
De inspreker duidt op de gebiedsnotities waarin door Sovon de drukfactoren voor de grutto per gebied zijn beschreven. Dat intensief landbouwkundig gebruik in de omgeving een drukfactor is, heeft vooral te maken met het feit dat dat gebruik leidt tot verdroging in de naastgelegen Vogelrichtlijngebieden.
Een inspreker wijst op grootschalige defensieplannen die in de gebiedsnotities niet als drukfactor worden genoemd.
Waar de inspreker waarschijnlijk op doelt, is het Programma Ruimte voor Defensie (NPRD). Naar zijn aard is een programma niet concreet genoeg om op basis daarvan mogelijke effecten op de grutto in een Vogelrichtlijngebied te kunnen inschatten. Maar ook al zou dat wel zo zijn, dan nog wordt daar bij het bepalen van de instandhoudingsdoelstellingen geen rekening mee gehouden, omdat bij de feiten en omstandigheden waar wél rekening mee wordt gehouden, de fase van een vastgesteld plan moet zijn gepasseerd. Een vastgesteld plan wordt dus als een gegeven beschouwd.
De instandhoudingsdoelstellingen zijn gebaseerd op de gebiedsnotities van Sovon, waarin de potenties voor uitbreiding van de gruttopopulatie zijn ingeschat. Daarbij is rekening gehouden met toekomstige vermindering van potenties voor zover die voortvloeien uit vergunde projecten en vastgestelde plannen. Met programma’s en met plannen die nog niet vaststaan wordt dus geen rekening gehouden.
Bij het vaststellen van plannen zal in het vervolg rekening gehouden moeten worden met de instandhoudingsdoelstelling voor de grutto.
Insprekers stellen dat er sprake is van verdringing van grutto’s door ganzen. Een inspreker pleit er daarom voor om de bestaande instandhoudingsdoelstellingen voor deze verdringende soorten als bovengrens te hanteren zodat er beter kan worden ingegrepen. Deze inspreker stelt dat er meer samenhang en samenwerking moet zijn tussen diverse partijen, waarbij de grutto centraal moet staan, ook als dat leidt tot besluiten die andere doelstellingen ondermijnen; deze prioritering moet vastgelegd worden in de besluiten.
Begrazing door ganzen kan ertoe leiden dat de vegetatie in het voorjaar zeer kort is, waardoor grutto’s het broeden uitstellen. In een korte vegetatie kunnen legsels en kuikens kwetsbaarder zijn voor predatie dan in een vegetatie met meer dekking. Daarentegen is het ook mogelijk dat aanvankelijk korte vegetaties in mei-juni voor de kuikens beter toegankelijk zijn dan onbegraasde vegetaties, waardoor ze juist beter overleven.
De populatieomvang in de instandhoudingsdoelstellingen is geformuleerd als ondergrens. Indien de omvang van een populatie van bijvoorbeeld een ganzensoort zich boven het doel bevindt en de doelstelling voor bijvoorbeeld de grutto daardoor in gevaar komt, is het belangrijk dat maatregelen worden genomen om voorrang te geven aan het doel voor de grutto. Daar is geen maximering van de bestaande instandhoudingsdoelstellingen voor nodig, omdat dit (met voldoende status) in een beheerplan kan worden vastgelegd.
Het voorrang geven aan de grutto ten koste van andere instandhoudingsdoelstellingen is in beginsel mogelijk via een ‘ten gunste van’-formulering (Zie het Beleidskader Doelwijziging Natura 2000), maar dat is voor deze besluiten niet aan de orde, omdat er volgens de gebiedsnotities van Sovon geen sprake is van conflicterende doelen.
Een inspreker is van mening dat in de besluiten vastgelegd moet worden dat het realiseren van de doelen een gedeelde verantwoordelijkheid is van alle partijen.
De formele verantwoordelijkheid voor het halen van de instandhoudingsdoelstellingen ligt bij de overheid. Het is niet mogelijk om daar in de aanwijzingsbesluiten van af te wijken. Dat neemt niet weg dat het van grote waarde is als alle partijen die bij een gebied betrokken zijn gezamenlijk verantwoordelijkheid nemen voor het realiseren van de doelen.
Insprekers wijzen erop dat de financiële dekking in de ontwerpbesluiten ontbreekt en dat de gevolgen van het benodigde beheer onduidelijk zijn.
Een aanwijzingsbesluit hoeft, blijkens vaste jurisprudentie, geen financiële paragraaf te bevatten en geen duidelijkheid over het beheer te geven.
Een inspreker stelt dat er informatie ontbreekt over de afweging van belangen rondom de (sociaal-)economische en financiële gevolgen van het aanwijzen van de grutto als doelsoort. Daarnaast stellen meerdere insprekers dat uit jurisprudentie blijkt dat het bevoegd gezag – anders dan bij de aanwijzing van gebieden (waarvoor enkel de ecologische belangen relevant zijn) – bij (actualisatie) van instandhoudingsdoelen rekening dient te houden met onder andere economische overwegingen.
Artikel 2 van de Vogelrichtlijn luidt: "De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om de populatie van de in artikel 1 bedoelde soorten op een niveau te houden of te brengen dat met name beantwoordt aan de ecologische, wetenschappelijke en culturele eisen, waarbij zij tevens rekening houden met economische en recreatieve eisen." Uit vaste jurisprudentie volgt dat ook bij het vaststellen van het ambitieniveau van de instandhoudingsdoelstellingen rekening gehouden kan worden met economische eisen, voor zover dat niveau hoger is dan het minimaal vereiste behoudsniveau. Die doelstellingen op gebiedsniveau moeten echter wel voldoende bijdragen aan het bereiken van het landelijke doel. Voor dat landelijke doel is een verdubbeling van de huidige populatie nodig. De broedvogeldoelen in de 25 gebieden zullen voor die gebieden gezamenlijk leiden tot een toename van 77%. Dit is dus minder dan wat er landelijk nodig is. Bij het bepalen van de potentie is rekening gehouden met de huidige omstandigheden in de gebieden. Een lagere ambitie vanwege economische belangen in de gebieden zou tot een nog lagere bijdrage aan het landelijk doel leiden en daarmee het bereiken van dat doel in gevaar brengen. Dit zou een onjuiste implementatie van de Vogelrichtlijn betekenen.
Een inspreker wijst op het verslechteringsverbod en verzoekt LVVN zich daarvoor in te zetten. Een andere inspreker verzoekt LVVN om zich aan het verslechteringsverbod te committeren en realistische ambities te hebben, gebaseerd op tellingen in plaats van rekenmodellen. Ook is de inspreker van mening dat het toevoegen van een soort op papier geen enkele verbetering brengt, zolang er voor de 25 gebieden niet de nodige maatregelen (ANLb/SNL) in samenhang met het omliggende gebied worden genomen om de condities substantieel te verbeteren.
Het is de primaire taak van de voortouwnemer om het verslechteringsverbod te handhaven. Indien er signalen zijn dat de voortouwnemer dat onvoldoende doet, spreekt LVVN de voortouwnemer daarop aan. De doelen zijn gebaseerd op tellingen en uit de gebiedsnotities van Sovon blijken deze haalbaar te zijn. En inderdaad zijn voor het bereiken van de doelen de genoemde concrete maatregelen nodig.
Een inspreker verzoekt de doelstelling aan te passen naar ‘behoud’ in combinatie met het aanvullend aanwijzen van alle geschikte gebieden die voldoen aan de (juridische) selectiecriteria.
LVVN heeft ervoor gekozen om invulling te geven aan art. 4 van de Vogelrichtlijn door de grutto alleen in bestaande Vogelrichtlijngebieden aan te wijzen en daarbuiten met name via het Aanvalsplan Grutto de belangrijke gruttogebieden zo goed mogelijk te beschermen. Voor het landelijke doel is een verdubbeling van de huidige populatie nodig en dat brengt met zich mee dat ook de potenties in de Vogelrichtlijngebieden optimaal moeten worden benut. Het eventueel aanwijzen van nieuwe Vogelrichtlijngebieden zou daar niets aan veranderen.
Een inspreker is van mening dat falende doelrealisatie niet automatisch mag leiden tot het aanwijzen van extra natuurgebieden ten koste van landbouwgrond. Een andere inspreker verzet zich tegen iedere impliciete claim op agrarische grond daarbuiten; het doortrekken van inspanningen ten behoeve van de gruttopopulatie naar omliggende landbouwgronden kan alleen als de juiste randvoorwaarden aanwezig zijn.
Het mogelijk niet halen van de doelen in de bestaande Vogelrichtlijngebieden zal niet automatisch leiden tot het aanwijzen van extra natuurgebieden. Maatregelen die genomen moeten worden, zullen verder uitgewerkt worden in het beheerplan van de provincie; deze kunnen zich ook uitstrekken tot de omgeving van de Vogelrichtlijngebieden en dan is het inderdaad belangrijk dat daar de juiste randvoorwaarden voor aanwezig zijn.
Een inspreker stelt dat het toevoegen van instandhoudingsdoelstellingen voor broedende grutto's in 25 Natura 2000-gebieden een onjuiste juridische werkwijze is, omdat de criteria voor het selecteren van gebieden om instandhoudingsdoelstellingen aan toe te voegen niet is doorlopen.
Blijkens het Beleidskader Doelwijziging Natura 2000 is het niet nodig om te wachten met toevoegen van instandhoudingsdoelstellingen in bestaande Natura 2000-gebieden totdat de selectiecriteria zijn toegepast voor het bepalen of eventueel nieuwe gebieden moeten worden aangewezen. De noodzaak van het snel toevoegen van de grutto (als broedvogel) in de bestaande besluiten is onderbouwd in de ‘Toelichting bij het wijzigingsbesluit’.
Een inspreker wijst op de recente uitspraak van de Raad van State over het Natura 2000-gebied Bruine Bank dat een Vogelrichtlijngebied ook moet worden aangewezen voor alle vogelsoorten op Bijlage I en voor geregeld voorkomende trekvogels die daar in meer dan verwaarloosbare mate (in significante aantallen) voorkomen. Daarbij is vastgesteld dat de drempelwaarden die de Nederlandse overheid thans gebruikt niet volstaan en dat bij Vogelrichtlijngebieden (net als bij Habitatrichtlijngebieden) moet worden uitgegaan van een veel lagere drempel. Gevolg van deze uitspraak voor de grutto is, volgens de inspreker, dat ook alle andere Vogelrichtlijngebieden in Nederland moeten worden aangewezen waar de soort in meer dan verwaarloosbare mate voorkomt. Daarnaast verzoekt de inspreker om het proces in gang te zetten voor het herzien van de aanwijzingscriteria en het toevoegen van alle andere vogelsoorten op Bijlage I en geregeld voorkomende trekvogels (waaronder alle weidevogels) die in meer dan verwaarloosbare aantallen voorkomen in de bestaande vogelrichtlijngebieden.
Zoals de inspreker aangeeft, is het nodig om de aanwijzingscriteria aan te passen conform de uitspraak van de Raad van State. Dit proces is in gang gezet en zal vervolgens leiden tot toepassing daarvan in de Vogelrichtlijngebieden. De Raad van State heeft het ministerie hiervoor twee jaar de tijd gegeven. Het is dus niet nodig om daarop vooruitlopend de huidige 25 wijzigingsbesluiten aan te passen. Dat zou ook tot een onaanvaardbare vertraging van de vaststelling van deze besluiten leiden, omdat niet op voorhand duidelijk is in welke andere Vogelrichtlijngebieden de grutto in meer dan verwaarloosbare mate voorkomt. Om dit zorgvuldig te kunnen bepalen, zijn de nieuwe criteria nodig.
Insprekers zijn van mening dat het onduidelijk is wat de juridische consequenties zijn als de instandhoudingsdoelstellingen in 2050 niet zijn behaald.
Wanneer een instandhoudingsdoelstelling onverhoopt in 2050 niet in het gebied is gerealiseerd, kan dat de voortouwnemer niet worden verweten indien de noodzakelijke maatregelen volledig en tijdig zijn genomen.
Insprekers geven aan dat de gevolgen van de juridische bescherming van gruttoleefgebied in Vogelrichtlijngebieden voor de deelnemers aan het agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb) niet duidelijk zijn, omdat verplichte maatregelen niet vergoed kunnen worden onder de huidige subsidieregeling. Deze insprekers zijn van mening dat vrijwillig beheer via het ANLb mogelijk moet blijven. Andere insprekers zijn van mening dat er geen belemmeringen opgelegd mogen worden aan agrariërs, maar dat maatregelen op basis van vrijwilligheid genomen moeten kunnen worden. Een inspreker stelt dat een eenzijdige focus op het herstel van leefgebieden voor grutto’s via aanwijzingsbesluiten een negatieve impact kan hebben op effectieve bescherming van weidevogels; deze inspreker stelt daarom voor de noodzakelijke ruimte voor vrijwillig weidevogelbeheer via het ANLb te borgen.
Het is belangrijk dat agrarisch natuurbeheer ook in Vogelrichtlijngebieden doorgang kan vinden. De gruttopopulatie is in veel van de gebieden namelijk (mede) afhankelijk van de vrijwillige, gesubsidieerde inzet van agrariërs.
Het klopt dat verplichte maatregelen niet vergoed kunnen worden op dezelfde basis als onverplichte maatregelen. Beheermaatregelen krijgen echter niet automatisch een verplichtend karakter door een aanwijzingsbesluit (daarin worden geen maatregelen voorgeschreven) en ook niet door het noemen van benodigde maatregelen in een beheerplan. Er is afzonderlijke besluitvorming door de provincie voor nodig om te bepalen of activiteiten waarvoor boeren nu subsidie ontvangen, verplicht worden. Wanneer en in hoeverre dit aan de orde, is nu nog niet duidelijk. Maar juist voor maatregelen die verplicht worden vanwege de gebiedsbescherming vanuit de Vogelrichtlijn, is een alternatieve grondslag voor subsidiëring beschikbaar in de vorm van artikel 72 van Verordening (EU) 2021/2115 (strategische GLB-plannen). Het is de inzet van LVVN om van deze mogelijkheid gebruik te maken.
Insprekers vrezen - vanwege onredelijke doelen - in de toekomst te maken te krijgen met generieke beperkingen.
Uit de gebiedsnotitie van Sovon blijkt dat de instandhoudingsdoelstellingen haalbaar zijn. Er is momenteel geen aanleiding om te denken dat hier generieke beperkingen uit zouden voortvloeien.
Insprekers geven aan dat provinciale overheden aanvullend budget nodig hebben voor extra maatregelen die noodzakelijk zullen zijn voor het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen voor de grutto. Een inspreker verzoekt om zorg te dragen voor extra, geoormerkte financiële middelen voor het treffen van de maatregelen die nodig zijn om de instandhoudingsdoelstellingen voor de grutto te realiseren in de betrokken Vogelrichtlijngebieden en ervoor te zorgen dat boeren aanspraak kunnen maken op contracten van tenminste 20 jaar als ze meedoen aan het agrarisch natuurbeheer. Ook andere insprekers pleiten voor langjarige contracten voor agrarisch natuurbeheer, met een adequate vergoeding voor ‘zwaar beheer’.
In de beheerplannen zullen de maatregelen komen te staan die nodig zijn om de instandhoudingsdoelstellingen voor de grutto te realiseren. Dan wordt ook duidelijk wat de financiële consequenties zijn. Aan het agrarisch natuurbeheer is echter door het rijk al een forse financiële impuls gegeven, waarbij reeds op de korte termijn prioriteit ligt bij het uitbreiden en verzwaren van beheer voor weidevogels, met name de grutto. Ook aan het mogelijk maken van langjarige contracten wordt gewerkt.
Een inspreker geeft aan dat bij veel veehouders angst bestaat voor de impact van de aanwijzingen. Daarom pleit de inspreker voor realistische doelstellingen en geen beheerplannen die eenzijdig op de grutto zijn gericht.
De maatregelen die nodig zijn voor het halen van de doelstellingen voor de grutto, zullen duidelijk worden in de beheerplannen. Deze beheerplannen zijn altijd gericht op alle instandhoudingsdoelstellingen van het gebied, dus niet alleen op de grutto. De doelstellingen zullen in de beheerplannen nader worden uitgewerkt. Wat daarbij realistisch is, hangt mede af van de tijd die genomen kan worden voor het treffen van maatregelen: wat op de korte termijn niet realistisch is, kan dat op langere termijn wél zijn. Uit de beschrijving van de instandhoudingsdoelstellingen blijkt dat de genoemde populatiedoelen haalbaar zijn in 25 jaar. Dat is gebaseerd op de gebiedsnotities van Sovon.
Een inspreker is van mening dat het beheer meer moet focussen op wat er goed is voor de grutto in plaats van op plantengemeenschappen, dat agrarisch natuurbeheer moet lonen, dat predatiebeheer beter moet en dat agrariërs niet de schuld mogen krijgen als doelen niet worden behaald in geval de noodzakelijke condities voor succesvol agrarisch gruttobeheer ontbreken of onvoldoende worden gefaciliteerd.
Het is inderdaad belangrijk dat de noodzakelijke beheermaatregelen moeten worden genomen op de locaties die nodig zijn voor de grutto. Het is aan de voortouwnemer om dit in het beheerplan duidelijk te maken. Het financieel mogelijk maken van effectief agrarisch natuurbeheer heeft alle aandacht van rijk en provincies en dat geldt ook voor het voldoende faciliteren van (de condities voor) agrarisch gruttobeheer.
Een inspreker geeft aan dat er mogelijk maatregelen die veel impact zullen hebben, moeten worden toegevoegd aan de beheerplannen.
Dat is inderdaad denkbaar, maar de maatregelen met de meeste impact (zoals maatregelen tegen verdroging op landschapsschaal) zijn al noodzakelijk voor de bestaande instandhoudingsdoelstellingen.
Volgens een inspreker is er weinig tijd voor beheermaatregelen tussen het broedseizoen en de rustperiode en moeten er keuzes gemaakt worden wanneer er voorrang aan de grutto gegeven moet worden.
Bij het opstellen van het beheerplan zal bepaald moeten worden wat nodig is om de beheerder voldoende ruimte te geven om de benodigde maatregelen te nemen in de beperkte tijd die hiervoor beschikbaar is.
Insprekers zijn van mening dat extensief beheer leidt tot verruiging en dat percelen daardoor niet meer geschikt zijn voor weidevogels.
Weidevogels zoals de grutto komen vooral voor in vochtig kruidenrijk grasland met een open en gevarieerde vegetatiestructuur. Dat vergt een extensiever beheer dan bij graslanden die beheerd worden voor een maximale grasproductie. Dat is wat in de gebiedsnotities bedoeld wordt met ‘extensief beheer’. Het is uiteraard niet goed als het beheer zodanig geëxtensiveerd wordt dat gruttoleefgebied door verruiging ongeschikt wordt.
Een inspreker stelt dat hydrologische maatregelen geen zin hebben omdat ze de weidegang verminderen, wat een negatief effect heeft op het leefgebied van de grutto.
Weidevogels komen vooral voor in vochtig kruidenrijk grasland. Het is niet noodzakelijk dat deze graslanden beweid worden, omdat maaien een goed alternatief is. Als er voor beweiding gekozen wordt, blijkt dat in principe goed te combineren met een relatief hoge grondwaterstand, zoals in het verleden in grote delen van Nederland gebruikelijk was.
Een inspreker pleit voor een aanpak van het predatiebeheer zoals bij de bestrijding van muskusratten.
Predatiebeheer zal in veel gevallen noodzakelijk zijn om succesvolle voortplanting van de grutto mogelijk te maken. Net als bij de bestrijding van muskusratten zal dat op een gecoördineerde en voldoende intensieve manier moeten gebeuren, hoewel de concrete methoden daarvan zullen verschillen.
Een inspreker wijst op de schade die agrarische bedrijven kunnen ondervinden door maatregelen die volgen op het wijzigingsbesluit.
In de beheerplannen zullen de benodigde maatregelen opgenomen worden. Pas als de gevolgen daarvan op bedrijfsniveau duidelijk zijn, kan bepaald worden of er eventueel sprake is van schade.
Een inspreker is van mening dat gruttobeheer buiten beschermde gebieden niet bespreekbaar is zonder schadeloosstelling in plaats van onkostenvergoeding.
Aangezien de wijzigingsbesluiten geen betrekking hebben op grutto’s buiten de beschermde gebieden, behoeft deze reactie geen bespreking.
Insprekers zijn van mening dat maatregelen die zijn genoemd in de gebiedsnotities van Sovon kunnen leiden tot kosten of beperkingen bij derden en daarmee grote weerstand kunnen creëren.
De maatregelen die zijn genoemd in de gebiedsnotities betreffen mogelijke maatregelen, ter onderbouwing van de inschatting van de potentie. Uit de Natura 2000-beheerplannen zal blijken welke maatregelen daadwerkelijk nodig zijn. Dat maatregelen kunnen leiden tot kosten, beperkingen en weerstand bij derden is denkbaar, maar kan geen reden zijn om niet aan de wettelijke verplichtingen te voldoen ten aanzien van het beschermen van de grutto in Vogelrichtlijngebieden.
Een inspreker is van mening dat het beter beschermen van de grutto tijdens zijn trek naar het zuiden effectiever zou zijn dan het beschermen in Vogelrichtlijngebieden.
Het is duidelijk dat de grutto ook tijdens de trek goed beschermd moet worden, zowel in West-Afrika als in de EU-landen waarvoor de Vogelrichtlijn geldt. Maar dat ontslaat Nederland niet van de verplichting om ook artikel 4 van de Vogelrichtlijn toe te passen door de grutto in Vogelrichtlijngebieden als broedvogel te beschermen.
Insprekers geven aan dat er een integrale aanpak nodig is waarbij er ook aandacht is voor populatietoename van de grutto buiten Natura 2000-gebieden, met name in het Natuurnetwerk Nederland en in gebieden met agrarisch natuurbeheer. Andere insprekers geven aan dat andere maatregelen, zoals langjarige contracten, herwaardering van grond, omschakelsubsidies en verruiming van de wettelijke mogelijkheden voor predatiebeheer noodzakelijk zijn en meer zullen bijdragen aan de weidevogelstand dan het aanwijzen van de grutto in Vogelrichtlijngebieden.
Het is duidelijk dat een integrale aanpak nodig is om het landelijke doel voor de grutto te halen, alleen al omdat circa 90% van de gruttopopulatie buiten de huidige Vogelrichtlijngebieden voorkomt. Daarop is ook het pakket van (aanvullende) maatregelen gericht, dat in november 2024 is gecommuniceerd met het parlement en de provincies. In 2025 is aan het agrarisch natuurbeheer door het rijk een forse financiële impuls gegeven. Dat neemt niet weg dat ook aan de verplichting moet worden voldaan om de grutto aan te wijzen in Vogelrichtlijngebieden: het nemen van de noodzakelijke maatregelen vanwege artikel 3 van de Vogelrichtlijn (ten behoeve van de nationale populatie) ontslaat een lidstaat niet van de verplichting om ook artikel 4 (gebiedsbescherming) toe te passen.
Een inspreker is van mening dat aanvullende instrumenten, zoals langjarige contracten, herwaardering van landbouwgrond, inrichtingsmaatregelen, omschakelsubsidies, verruiming van mogelijkheden voor predatiebeheer, een aantrekkelijk verdienmodel voor de agrariër en voldoende financiële dekking noodzakelijk zijn.
Deze aspecten maken onderdeel uit van het huidige en nog verder te ontwikkelen beleid.
Een inspreker stelt dat door de toenemende bevolkingsdichtheid voortdurend grond aan de landbouw wordt onttrokken, wat niet zonder gevolgen voor de natuur kan blijven, en samen met ontwikkelingen voor extra natuur in het kader van het Natuurnetwerk Nederland en extensivering leidt tot het ondergraven van voedselzekerheid. De inspreker roept daarom de staatssecretaris van LVVN op, de Europese Commissie er op te wijzen dat wat niet kan, niet kan. Inspreker stelt dat het creëren van zowel betere als nieuwe leefgebieden voor de grutto binnen bestaande Natura 2000-gebieden moet plaatsvinden. Indien dit toch daarbuiten gebeurt, moeten daar adequate vergoedingen voor zijn.
Het aanwijzen van bestaande Vogelrichtlijngebieden vloeit mede voort uit de dialoog die al vele jaren gaande is tussen de Europese Commissie en Nederland over de maatregelen die noodzakelijk zijn voor de grutto. In die dialoog is door Nederland steeds aandacht gevraagd voor de grote ruimtedruk en het belang van de agrarische sector.
Het creëren van zowel betere als nieuwe leefgebieden voor de grutto binnen bestaande Natura 2000-gebieden is precies wat met de wijzigingsbesluiten wordt beoogd.
Het verstrekken van adequate vergoedingen voor agrarisch natuurbeheer is onderdeel van het rijksbeleid, zowel voor binnen als buiten de Natura 2000-gebieden.
Insprekers vragen zich af of het aanwijzen van de grutto als broedvogel in Natura 2000-gebieden wel mogelijk en gerechtvaardigd is, aangezien dit volgens insprekers op basis van de Vogelrichtlijn alleen kan als 25% van de populatie in Natura 2000-gebieden leeft, wat niet het geval is.
In enkele oude aanwijzingsbesluiten, waaronder die van Arkemheen, is in het verleden in bijlage C (Motivering van het besluit op basis van de binnengekomen zienswijzen) een onvolledige weergave gegeven van de criteria voor selectie en begrenzing van Vogelrichtlijngebieden, waardoor op dit punt verwarring is ontstaan. Op p. 15 van de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000), het beleidskader voor de Vogelrichtlijnbesluiten, staan de criteria voor het aanwijzen van trekkende vogelsoorten die niet op Bijlage 1 staan, correct weergegeven. Die criteria komen op het volgende neer: als geregeld minstens 1% van de biogeografische populatie van een trekkende watervogelsoort er broedt, ruit, foerageert en/of rust, dan wordt het gebied geselecteerd. Als de aantallen niet hoog genoeg zijn voor het selecteren van een gebied, dan wordt bepaald of de soort moet worden aangewezen in een om andere redenen geselecteerd gebied. Daarvan is sprake indien van een trekkende watervogel geregeld tenminste 0,1% van de biogeografische populatie in het gebied aanwezig is óf indien van een Rode-Lijstsoort waarvan minstens 25% van de populatie in Vogelrichtlijngebieden voorkomt, geregeld tenminste 1% van de Nederlandse broedpopulatie in een gebied aanwezig is. Inmiddels voldoet de grutto ook als broedvogel aan deze criteria: in drie bestaande Vogelrichtlijngebieden broedt minstens 1% van de biogeografische populatie en in 22 bestaande Vogelrichtlijngebieden broedt minstens 0,1% van de biogeografische populatie.
Dit betreft een geconsolideerde versie van Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979, inclusief wijzigingen die sindsdien op de richtlijn van toepassing zijn. Met uitzondering van de bijlagen en verwijzingen is de tekst van de richtlijn inhoudelijk niet gewijzigd. Terug naar link van noot.
Beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 7 december 2004 tot vaststelling, op grond van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad, van de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio (2004/813/EG). PB EU 2004, L 387/1. Laatstelijk vervangen door Uitvoeringsbesluit van de Commissie 2013/26/EU van 16 november 2012 tot vaststelling van een zesde bijgewerkte lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio (PbEU 2013, L 24/ 379). Terug naar link van noot.
Ministerie van LNV (2006): Natura 2000 doelendocument. Duidelijkheid bieden, richting geven en ruimte laten. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Den Haag. Terug naar link van noot.
Ministerie van LNV (2008): Natura 2000 profielendocument. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Den Haag. Terug naar link van noot.
De begrenzingsmethodiek is verder uitgewerkt in het Gebiedendocument (2004). Terug naar link van noot.
Hof van Justitie EG, 7 november 2000, First Corporate Shipping, zaak C-371/98, punten 16 en 25. Terug naar link van noot.
De wijze van begrenzing van Vogelrichtlijngebieden is toegelicht in de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000), bijlage 1, Selectiecriteria en methode van begrenzing. Terug naar link van noot.
Conform artikel 15 van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (Stb. 2004, 31) is dit besluit, wat betreft de kadastrale percelen die geheel of gedeeltelijk binnen het aangewezen gebied zijn gelegen, in de kadastrale registratie als beperking ingeschreven. Terug naar link van noot.
Bijlagen I en II laatstelijk aangepast op 20 november 2006, Richtlijn 2006/105/EG, PbEG L 363, 20.12.2006, p. 368-405 (zie ook rectificatie PbEG L 80, 21.3.2007, p. 15). Terug naar link van noot.
Prioritaire habitattypen en habitatsoorten zijn in bijlagen I en II van de Habitatrichtlijn en in dit besluit aangeduid met een sterretje *. Terug naar link van noot.
De selectiecriteria zijn verder uitgewerkt in het Verantwoordingsdocument (2003). Terug naar link van noot.
Prioritaire habitattypen en habitatsoorten zijn in bijlagen I en II van de Habitatrichtlijn en in dit besluit aangeduid met een sterretje *. Terug naar link van noot.
Soorten waarvoor geen gebieden zijn geselecteerd zijn: zeeprik (H1095), elft (H1102), zalm (H1106), bittervoorn (H1134) en kleine modderkruiper (H1149). Voor de platte schijfhoren (H4056) zijn geen gebieden geselecteerd omdat de soort bij de uitbreiding van de EU in 2004 is toegevoegd aan bijlage II. Terug naar link van noot.
De selectiecriteria zijn verder uitgewerkt in het Verantwoordingsdocument (2003). Terug naar link van noot.
Bij niet-broedvogels wordt daarbij (voor zover bekend) onderscheid gemaakt tussen het leefgebied voor een foeragerende populatie en voor een slapende populatie, omdat de aantallen van die populaties verschillend zijn en omdat het leefgebied voor foerageren en slapen verschillend kan zijn. Terug naar link van noot.
Voor het vaststellen van de instandhoudingsdoelstellingen en actuele aantallen voor vogels is de volgende afrondingssystematiek gebruikt: 1-20 = niet afronden, 21-100 = afronden op vijftallen, 100-1.000 = afronden op tientallen, >1.000 = afronden op honderdtallen. Terug naar link van noot.
Uit jurisprudentie blijkt dat hierover misverstanden zijn gerezen. Aanleiding hiervoor was kennelijk de toelichting op pagina 63 van het Natura 2000 doelendocument (Ministerie van LNV, 2006), over de betekenis van de aantallen die voor vogels worden genoemd. Die toelichting wekte kennelijk (ten onrechte) de indruk dat de populatieomvang niet tot de instandhoudingsdoelstelling behoort. Terug naar link van noot.
Het Natura 2000-landschap van het gebied waarop dit besluit betrekking heeft staat vermeld in paragraaf 3.2 van deze nota van toelichting. Terug naar link van noot.
SOVON (2000): Belangrijke vogelgebieden in Nederland 1993-97. SOVON-informatierapport 2000/01. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek- Ubbergen. Terug naar link van noot.
Ministerie van LNV (2000): Nota van Antwoord Vogelrichtlijn, bijlage 1, selectiecriteria en methode van begrenzing. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Den Haag. Terug naar link van noot.
SOVON & CBS (2005): Trends van vogelaantallen in het Nederlandse Natura 2000 netwerk. SOVON-informatierapport 2005/09. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. Terug naar link van noot.
Deze soort is eerder aangeduid als “rietgans”. Terug naar link van noot.
Destijds bekend als Ilperveld/Oostzanerveld/Varkensland. Terug naar link van noot.
Gebieden boven het IJ stellen andere eisen aan de gebiedsspecifieke ecologische vereisten (brakke invloed). Terug naar link van noot.
Destijds bekend als Ilperveld/Oostzanerveld/Varkensland. Terug naar link van noot.
Destijds bekend als Langstraat bij Sprang-Capelle. Terug naar link van noot.
Dit gebied is samen met het Habitatrichtlijngebied Weerterbos opgenomen in het Natura 2000-gebied Weerter- en Budelerbergen & Ringselven (138). Terug naar link van noot.
Destijds bekend als Groote Heide - De Plateaux. Terug naar link van noot.
Destijds bekend als Duinen Texel, Waal en Burg, Dijkmanshuizen en de Bol. Terug naar link van noot.
Destijds bekend als Groote Heide - De Plateaux. Terug naar link van noot.
Destijds bekend als Duinen Texel, Waal en Burg, Dijkmanshuizen en de Bol. Terug naar link van noot.
Landelijk doel gewijzigd: Aanwijzingsbesluiten Natura 2000-gebieden Markermeer & IJmeer en Veluwerandmeren (Stcrt. 2010, 2212). Terug naar link van noot.
Ministerie van LNV (2006): Natura 2000 doelendocument. Duidelijkheid bieden, richting geven en ruimte laten. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Den Haag. Terug naar link van noot.
De beschreven staat van instandhouding wijkt af van de staat van instandhouding zoals gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006). Zie het Natura 2000 profielendocument (2008) voor een nadere uitleg. Terug naar link van noot.
De beschreven staat van instandhouding wijkt af van de staat van instandhouding zoals gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006). Zie het Natura 2000 profielendocument (2008) voor een nadere uitleg. Terug naar link van noot.
Landelijk doel gewijzigd: Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Leekstermeergebied (Stcrt. 2011, 4458). Terug naar link van noot.
De beschreven staat van instandhouding wijkt af van de staat van instandhouding zoals gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006). Zie het Natura 2000 profielendocument (2008) voor een nadere uitleg. Terug naar link van noot.
Nadere toelichting over de “ten gunste formulering” wordt gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006), p. 35/37. Terug naar link van noot.
Nadere toelichting over de “ten gunste formulering” wordt gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006), p. 35/37. Terug naar link van noot.
Nadere toelichting over de “ten gunste formulering” wordt gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006), p. 35/37. Terug naar link van noot.
De beschreven staat van instandhouding wijkt af van de staat van instandhouding zoals gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006). Zie het Natura 2000 profielendocument (2008) voor een nadere uitleg. Terug naar link van noot.
De beschreven staat van instandhouding wijkt af van de staat van instandhouding zoals gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006). Zie het Natura 2000 profielendocument (2008) voor een nadere uitleg. Terug naar link van noot.
De beschreven staat van instandhouding wijkt af van de staat van instandhouding zoals gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006). Zie het Natura 2000 profielendocument (2008) voor een nadere uitleg. Terug naar link van noot.
De beschreven staat van instandhouding wijkt af van de staat van instandhouding zoals gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006). Zie het Natura 2000 profielendocument (2008) voor een nadere uitleg. Terug naar link van noot.
Het gebied Markermeer & IJmeer ontbreekt in SOVON & CBS (2005) voor de aalscholver omdat aan dit gebied nu (na de publicatie van de gegevens in 2005) een instandhoudingsdoelstelling is toegevoegd. Terug naar link van noot.
Eerden, M. van en Rijn, S. van (2008): Handen af van de aalscholver, de aalscholver als indicator van natuur-, water- en visserijbeheer. Vakblad Natuur Bos en Landschap, p. 23-26. Terug naar link van noot.
Boer, T. den (2000): Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004. Rapport Directie Natuurbeheer nr. 47. Ministerie van Landbouw Natuurbeheer en Visserij, Wageningen. Terug naar link van noot.
Natura 2000 doelendocument (2006): Tekstkader 4.5.1. Landelijke doelen broedvogels. Terug naar link van noot.
Natura 2000 doelendocument (2006): Tekstkader 4.5.1. Landelijke doelen broedvogels. Terug naar link van noot.
Voor het vaststellen van de instandhoudingsdoelstellingen voor vogels is de volgende afrondingssystematiek gebruikt: 1-20 = niet afronden, 21-100
= afronden op vijftallen, 100-1.000 = afronden op tientallen, >1.000 = afronden op honderdtallen. Terug naar link van noot.
Voor het vaststellen van de instandhoudingsdoelstellingen voor vogels is de volgende afrondingssystematiek gebruikt: 1-20 = niet afronden, 21-100
= afronden op vijftallen, 100-1.000 = afronden op tientallen, >1.000 = afronden op honderdtallen. Terug naar link van noot.
Boer, T. den (2000): Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004. Rapport Directie Natuurbeheer nr.47. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Wageningen. Terug naar link van noot.
Natura 2000 doelendocument (2006): Tekstkader 4.5.1 Landelijke doelen broedvogels (“gemaakte keuze”). Terug naar link van noot.
Zie ook Natura 2000 profielendocument (2008): Kwartelkoning (A122). Terug naar link van noot.
Zie ook Natura 2000 profielendocument (2008): Kwartelkoning (A122). Terug naar link van noot.
Natura 2000 doelendocument (2006), p. 140. Terug naar link van noot.
Ministerie van LNV (2006): Natura 2000 doelendocument. Duidelijkheid bieden, richting geven en ruimte laten. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Den Haag, pagina 197. Terug naar link van noot.
Landelijk doel gewijzigd: Aanwijzingsbesluiten Natura 2000-gebieden Duinen Terschelling en Duinen Schiermonnikoog (Stcrt. 2009, 38). Terug naar link van noot.
Aanwijzingsbesluiten Natura 2000-gebieden IJsselmeer (072), Zwarte Meer (074) en Oostvaardersplassen (078) (Stcrt. 2010, 2212). Terug naar link van noot.
Aanwijzingsbesluiten Natura 2000-gebieden IJsselmeer (072), Zwarte Meer (074) en Oostvaardersplassen (078) (Stcrt. 2010, 2212) Terug naar link van noot.
https://www.natura2000.nl/sites/default/files/Bibliotheek/Aanwijzing%20Vogelrichtlijngebieden/Nota%20van%20Antwoord%20Vogelrichtlijn%20%282000%29%20Bijlage%201%20Selectie%20en%20begrenzing.pdf Terug naar link van noot.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-43206.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.