Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur | Staatscourant 2025, 43201 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur | Staatscourant 2025, 43201 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Deze publicatie bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst. Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
De publicatie wordt standaard getoond met verschilmarkering. Door te kiezen voor ‘Was’ of ‘Wordt’ kunt u de voormalige of vernieuwde tekst op zichzelf bekijken.
Toon versie van document
Dit document bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst.
Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,
Gelet op artikel 4, eerste en tweede lid, van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEU 2010, L 20);
Gelet op de artikelen 3, tweede lid, en 4, vierde lid, van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206);
Gelet op artikelen 2.44, eerste lid, en 16.25a, eerste lid, van de Omgevingswet;
Besluit:
Het besluit van Staatssecretaris van Economische Zaken van 23 mei 2013, nr. PDN 2013-013 (Stcrt. 2013, 14643), houdende aanwijzing van het Habitatrichtlijngebied Alde Feanen, het Vogelrichtlijngebied Alde Feanen en het Natura 2000-gebied Alde Feanen, waarvan een nieuwe tekst op 21 februari 2025 is vastgesteld (Stcrt. 2025, 7353), wordt gewijzigd zoals weergegeven in de bijlage “Bijlage bij artikel I van de wijziging van het Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Alde Feanen”.
w.g. de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,
Jean Rummenie
Plaats: ’s-Gravenhage
Datum: 04 december 2025
Dit wijzigingsbesluit en de daarbij behorende wijzigingen in de nota van toelichting worden gedurende zes weken ter inzage gelegd. De exacte periode en locatie worden vermeld in de kennisgeving die wordt gepubliceerd in de Staatscourant en in de advertentie die wordt gepubliceerd in gedrukte media en op internet. Het aanwijzingsbesluit wordt in zijn geheel gepubliceerd in de Staatscourant en is daarna ook te raadplegen in het Digitaal Stelsel Omgevingswet. Degenen die een zienswijze, als bedoeld in artikel 3:15 van de Algemene wet bestuursrecht, binnen de gestelde termijn naar voren hebben gebracht, kunnen gedurende zes weken ná de bekendmaking beroep instellen bij de rechtbank van het arrondissement waar de woonplaats van degene die beroep instelt onder valt (voor degene die niet in Nederland woont, is dat de rechtbank in Den Haag); zie hiervoor de webpagina https://www.rechtspraak.nl/organisatie-en-contact/organisatie/rechtbanken. Degenen die geen zienswijzen naar voren hebben gebracht, kunnen ten aanzien van alle punten van het wijzigingsbesluit beroep instellen als ze belanghebbende zijn; als ze geen belanghebbende zijn, kunnen ze alleen beroep instellen ten aanzien van punten die inhoudelijk verschillen van het ontwerpbesluit.
A
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het gebied Alde Feanen is aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van Europese Gemeenschappen inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (hierna Habitatrichtlijn) en als speciale beschermingszone in het kader van Richtlijn 2009/147/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (hierna Vogelrichtlijn). Tezamen vormen deze speciale beschermingszones het Natura 2000-gebied Alde Feanen. Het besluit bevat de begrenzing en de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied.
Artikel 1 van het besluit regelt de aanwijzing van het gebied onder de Habitatrichtlijn en refereert voor de begrenzing van dit gebied naar de bijlage Gebiedsbegrenzingen. Daarnaast worden de habitattypen en Habitatrichtlijnsoorten opgesomd waarvoor het gebied van belang is en waarvoor het wordt geacht te zijn aangewezen.
Artikel 2 van het besluit regelt de aanwijzing van het gebied onder de Vogelrichtlijn en refereert voor de begrenzing van dit gebied naar de bijlage Gebiedsbegrenzingen. Daarnaast worden de vogelsoorten opgesomd waarvoor het gebied van belang is en waarvoor het wordt geacht te zijn aangewezen.
Artikel 3 van het besluit introduceert de nota van toelichting en benadrukt dat het besluit niet te lezen is zonder de nota van toelichting. Daarnaast wordt in dit deel van het besluit het Natura 2000-gebied Alde Feanen gevormd uit het Habitatrichtlijngebied en het Vogelrichtlijngebied.
Artikel 4 van het besluit regelt de uitgezonderde delen van de in artikel 1 en artikel 2 aangewezen gebieden.
Artikel 5 en artikel 6 van het besluit bepalen dat er voor het gebied instandhoudingsdoelstellingen verwezenlijkt dienen te worden. De doelstelling van artikel 5 heeft betrekking op de in artikel 1 opgesomde soorten en habitattypen. De soorten en habitattypen waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn vastgesteld, zijn geselecteerd aan de hand van de criteria die destijds zijn gebruikt bij de aanmelding van de Habitatrichtlijngebieden in 2003. De doelstelling van artikel 6 heeft betrekking op de in artikel 2 opgesomde vogelsoorten. De vogels waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn vastgesteld, zijn geselecteerd aan de hand van de criteria die destijds zijn gebruikt bij de aanwijzing van de Vogelrichtlijngebieden in 2000.
In hoofdstuk 2 van deze nota van toelichting worden de aanwijzingen onder de Habitat- en Vogelrichtlijn kort toegelicht.
Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een gebiedsbeschrijving gegeven en wordt ingegaan op eventuele grenswijzigingen die zijn doorgevoerd nadat het gebied bij de Europese Commissie is aangemeld of die zijn doorgevoerd nadat het gebied als Vogelrichtlijngebied is aangewezen. Tevens wordt in hoofdstuk 3 de bij dit besluit behorende begrenzing toegelicht.
In hoofdstuk 4 wordt een opsomming gegeven van habitattypen en soorten waaraan het gebied zijn betekenis ontleent.
In hoofdstuk 5 worden de algemene instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd en worden de specifieke instandhoudingsdoelstellingen, genoemd in artikel 5 en 6, nader toegelicht. Er wordt aangegeven in welke richting de instandhoudingsdoelstelling zich zal moeten ontwikkelen. Daarvoor worden de termen “behoud”, “uitbreiding” en “verbetering” gebruikt. Voor een habitattype wordt de verdeling gemaakt in oppervlakte en kwaliteit, zodat de aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een habitattype altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de oppervlakte en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit wordt gegeven. Voor soorten is het leefgebied medebepalend en geldt een verdeling in omvang en kwaliteit van het leefgebied. De aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een soort is altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de omvang van het leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit van het leefgebied ten behoeve van “behoud” of “uitbreiding” van de populatie.
Bij de nota van toelichting is een bijlage A gevoegd met illustraties van grenswijzigingen indien van toepassing; die illustraties laten zien welke terreindelen na de eerste aanwijzing zijn vervallen of zijn toegevoegd als onderdeel van de speciale beschermingszone in de zin van de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn. Anders dan de andere bijlage bij de toelichting maakt bijlage A geen integraal onderdeel uit van dit besluit, aangezien er sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet enkel nog rechten worden verleend aan de geometrische begrenzing.
Bijlage B omvat een nadere onderbouwing van de wijzigingen in Natura 2000-waarden waarvoor het gebied is aangewezen, van de selectie als Habitatrichtlijngebied en van de toewijzing van en wijzigingen in de instandhoudingsdoelstellingen.
B
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 1 van dit besluit voorziet in de aanwijzing van het gebied Alde Feanen aangewezen als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn (verder aangeduid als “Habitatrichtlijngebied”). Het gebied is in mei 2003 aangemeld volgens de procedure zoals opgenomen in artikel 4 van deze richtlijn, waarna het gebied in december 2004 door de Europese Commissie onder de naam “Alde Feanen” en onder nummer NL3000044 is geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio 2. Het gebied is aangewezen voor twee prioritaire habitattypen en één prioritaire habitatsoort in de zin van artikel 1 van de Habitatrichtlijn.
Artikel 2 van dit besluit voorziet in de aanwijzing van het gebied Alde Feanen als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn (verder aangeduid als “Vogelrichtlijngebied”). Het gebied is op 20 mei 1994 (NBLF 944095) aangewezen. Bij de Europese Commissie is dit gebied bekend onder nummer NL3009001.
Artikel 3 van dit besluit voorziet in de samenvoeging van de speciale beschermingszones tot één Natura 2000-gebied: Alde Feanen (landelijk gebiedsnummer 013).
Sinds het Natura 2000-aanwijzingsbesluit van 23 mei 2013 zijn de speciale beschermingszones samengevoegd tot één Natura 2000-gebied: Alde Feanen (landelijk gebiedsnummer 013).
Natura 2000 is het samenhangende Europees ecologisch netwerk bestaande uit de gebieden aangewezen onder de Habitatrichtlijn en onder de Vogelrichtlijn. Dit netwerk moet de betrokken natuurlijke habitattypen en leefgebieden van Habitatrichtlijn- en Vogelrichtlijnsoorten in een gunstige staat van instandhouding behouden of, in voorkomend geval, herstellen. De instandhoudingsdoelstellingen (artikel 5, artikel 6 en hoofdstuk 5) en de begrenzing zijn in algemene zin nader toegelicht in het Natura 2000 doelendocument (2006)3. Dit document geeft het beleidskader van de geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen weer en van de daarbij gehanteerde systematiek. Beschrijvingen van habitattypen en (vogel)soorten waarvoor doelen zijn vastgesteld, zijn opgenomen in het Natura 2000 profielendocument (2008)4. Voor de beschrijving van de grutto als broedvogel is tegelijkertijd met de publicatie van het wijzigingsbesluit van 2025 een profiel gepubliceerd.
Het Natura 2000-gebied ligt in de provincie Fryslân en behoort tot het grondgebied van de gemeenten BoarnsterhimLeeuwarden, Smallingerland en Tytsjerksteradiel.
C
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Alde Feanen behoort tot het Natura 2000-landschap “Meren en Moerassen”.
De ligging van de habitattypen en van de leefgebieden van de soorten (paragraaf 4.4) waarvoor het gebied is aangewezen, vormt het uitgangspunt voor de begrenzing van de Habitatrichtlijngebieden. Dit is inclusief terreindelen die van mindere kwaliteit zijn. Daarnaast omvat het begrensde gebied ook natuurwaarden die integraal onderdeel uitmaken van de ecosystemen waartoe de betreffende habitattypen en leefgebieden van soorten behoren, alsmede terreindelen die noodzakelijk worden geacht om de betreffende habitattypen en leefgebieden van soorten in stand te houden en te herstellen5.
Bij de keuze en de afbakening van de gebieden is geen rekening gehouden met andere vereisten dan die verband houden met de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna6.
Alde Feanen is aangewezen als Vogelrichtlijngebied vanwege de aanwezigheid van plassen, uitgestrekte moerassen en omringende graslanden die als geheel het leefgebied vormen van een aantal in artikel 4 van de richtlijn bedoelde vogelsoorten. Het is een watergebied dat het leefgebied vormt van soorten van Bijlage I (art. 4.1) en tevens fungeert als broedgebied, overwinteringsgebied en rustplaats in de trekzone van andere trekvogelsoorten (art. 4.2). De begrenzing van het gebied is zo gekozen dat een in landschappelijk en vogelkundig opzicht samenhangend geheel is ontstaan dat voorziet in de beschermingsbehoefte met betrekking tot het voortbestaan en/ of voortplanten van bedoelde vogelsoorten7, voor zover het gaat om de soorten die in het besluit van 2013 waren aangewezen (en dus niet om de grutto als broedvogel waarvoor het gebied in 2025 is aangewezen).
D
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
In artikel 1 en 2 is een opsomming gegeven van de waarden waaraan het gebied zijn betekenis als Habitatrichtlijngebied en Vogelrichtlijngebied ontleent. Wat betreft de aanwijzing als Habitatrichtlijngebied wordt in paragrafen 4.2.1 en 4.2.2 een lijst gegeven van de habitattypen (met vermelding van de aanwezige subtypen) en soorten waarvoor het gebied is aangewezen9. Paragraaf 4.2.3 vermeldt de vogelsoorten waarvoor het gebied onder de Vogelrichtlijn is aangewezen. Op alle vermelde Natura 2000-waarden is een instandhoudingsdoelstelling van toepassing (zie artikel 5, artikel 6 en hoofdstuk 5).
Vervolgens wordt inIn paragraaf 4.3 wordt vermeld welke selectiecriteria op het Habitatrichtlijngebied van toepassing zijn en wordt onderbouwd waarom het gebied als Habitatrichtlijngebied is geselecteerd. Van elke Natura 2000-waarde waarvoor het gebied aan de selectiecriteria voldoet, wordt in bijlage B.3 in tekst en/of tabelvorm de betekenis (relatieve bijdrage) van het gebied afgezet tegen de betekenis van de andere Habitatrichtlijngebieden die aan de selectiecriteria voldoen. In paragraaf 4.4 wordt beschreven welke selectiecriteria op het Vogelrichtlijngebied van toepassing zijn. Ten slotte beschrijft paragraaf 4.44.5 de verspreiding van habitattypen en soorten binnen het gebied, ter onderbouwing van de gevolgde gebiedsbegrenzing van het Habitatrichtlijngebied.
E
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het gebied is aangewezen voor de volgende natuurlijke habitats opgenomen in bijlage I van de Habitatrichtlijn, waarvoor het gebied een bijdrage levert aan de instandhouding op landelijk niveau. Ten behoeve van de nationale uitwerking van de Habitatrichtlijn is een deel van de habitattypen verdeeld in subtypen, vanwege de zeer ruime variatie in fysieke omstandigheden en soortensamenstelling. De namen van de habitattypen en daarvan afgeleide subtypen zullen verder met hun verkorte namen worden aangeduid. Wijzigingen ten opzichte van de aanmelding als Habitatrichtlijngebied (2003) en/of het ontwerpbesluit (2007) zijn verklaard in bijlage B.1 van deze nota van toelichting.
H3150 | Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition Verkorte naam Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden |
H4010 | Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix Verkorte naam Vochtige heiden |
betreft het subtype: | |
H4010B | Vochtige heiden (laagveengebied) |
H6410 | Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige, of lemige kleibodem (Molinion caeruleae) Verkorte naam Blauwgraslanden |
H6430 | Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones Verkorte naam Ruigten en zomen |
betreft de subtypen: | |
H6430A | Ruigten en zomen (moerasspirea) |
H6430B | Ruigten en zomen (harig wilgenroosje) |
H7140 | Overgangs- en trilveen Verkorte naam Overgangs- en trilvenen |
betreft de subtypen: | |
H7140A | Overgangs- en trilvenen (trilvenen) |
H7140B | Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden) |
F
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt na sectie 4.3 een sectie ingevoegd, luidende:
In het eerste aanwijzingsbesluit (20 mei 1994) staat de primaire onderbouwing van de selectie als Vogelrichtlijngebied. De grutto voldeed reeds in 2000 als niet-broedvogel aan de landelijke criteria voor gebiedsselectie, maar het gebied Alde Feanen voldeed in 2000 voor deze soort nog niet aan deze criteria. Inmiddels voldoet de grutto als niet-broedvogel op basis van de foerageerfunctie en slaapplaatsfunctie wél aan de criteria voor gebiedsselectie en daarom wordt de onderbouwing als volgt aangevuld:
Alde Feanen kwalificeert als Vogelrichtlijngebied omdat het geregeld voorkomt dat zich een aantal individuen van minstens 1% van de biogeografische populatie verzamelt voor de foerageerfunctie en de slaapplaatsfunctie. Het begrensde gebied bevat gemiddeld 5 % van de biogeografische populatie van de grutto in de seizoenen 2017/2018 tot 2022/2023.
Soort van artikel 4.2 waarvoor het gebied aan de 1%-drempel voldoet (niet-broedvogels)
Soort | Art. 4 | Biogeogr. Populatiea | 1% Biopopb | % in sbzc | Telperiode |
A156 Grutto | 2 | West-Europese/West-Afrikaanse | 790 | 5% | 2017/2018-2022/2023 |
Biogeografische populatie waartoe het overgrote deel van de in Nederland niet-broedende exemplaren van deze soort wordt gerekend.
Drempelwaarde zijnde 1% van de betreffende biogeografische populatie.
Het gemiddelde aantal in het onderhavige gebied is uitgedrukt als percentage van de biogeografische populatie.
G
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
De begrenzing van het Habitatrichtlijngebied Alde Feanen is bepaald aan de hand van de ligging van habitattypen en leefgebieden van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen (zie verder paragraaf 3.2). De verspreiding van de betreffende habitattypen en soorten binnen het gebied wordt in deze paragraaf globaal beschreven ter onderbouwing van de gevolgde begrenzing. Het is niet bedoeld als een uitputtende beschrijving.
Het habitattype meren met krabbenscheer en fonteinkruiden (H3150) komt verspreid voor in het gebied, vooral in petgaten (onder andere in de omgeving van de Folkertssloot). Het habitattype Vochtige heiden (H4010B) komt voor in Tuskensleatten. Het habitattype blauwgraslanden (H6410) komt verspreid voor. De grootste aaneengesloten oppervlakte ligt in Polder de Wildlanden. Het gebied omvat vrij grote arealen overgangs- en trilvenen, veenmosrietlanden (H7140B), met uitzondering van het noordwestelijke deel (omgeving Saiterpetten) en het westelijke deel (onder andere Polder de Wildlanden). In de zuidoost hoek van het gebied bevinden zich enkele galigaanmoerassen (H7210). Concentraties hoogveenbossen (H91D0) liggen in de noordwestelijke hoek en de zuidoosthoek van het gebied.
De bittervoorn (H1134) is aangetroffen in Tuskensleatten. Waarnemingen van de grote modderkruiper (H1145) zijn met name bekend uit wateren bij Eernewoude. De kleine modderkruiper (H1149) is verspreid in het gebied aangetroffen, maar vooral in het noordoostelijke en oostelijke deel van het gebied. Op enkele locaties is de rivierdonderpad (H1163) waargenomen (onder andere de Folkertssloot). Verder fungeert het gebied als foerageergebied van meervleermuizen (H1318) afkomstig uit kraamkolonies en verblijfplaatsen rondom het gebied, die overdag in gebouwen in de wijde omgeving verblijven (zie ook paragraaf 5.4) en ’s nachts boven het water foerageren. De noordse woelmuis (H1340) is verspreid over het gebied waargenomen.
H
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het ecologisch netwerk Natura 2000 moet de betrokken natuurlijke habitats en leefgebieden van soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding behouden of in voorkomend geval herstellen. Onder het begrip “instandhouding” wordt een geheel aan maatregelen verstaan die nodig zijn voor het behoud of herstel van natuurlijke habitats en populaties van wilde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding. Ingevolge artikel 4, vierde lid, Habitatrichtlijn worden bij aanwijzing als Habitatrichtlijngebied “tevens de prioriteiten vast[gesteld] gelet op het belang van de gebieden voor het in een gunstige staat van instandhouding behouden of herstellen van een type natuurlijke habitat […] of van een soort […] alsmede voor de coherentie van Natura 2000 en gelet op de voor dat gebied bestaande dreiging van achteruitgang en vernietiging”.
Deze bepaling is in artikel 3.58, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) nader uitgewerkt. Op grond van dit artikel bestaat de verplichting om in een aanwijzing doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van leefgebieden van vogelsoorten dan wel doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van natuurlijke habitats of populaties van de in het wild levende dier- en plantensoorten op te nemen. Om die reden zijn voor elk Natura 2000-gebied instandhoudingsdoelstellingen ontwikkeld, waarbij per habitattype en per (vogel)soort is uitgegaan van landelijke doelen en de bijdrage die een gebied redelijkerwijs kan leveren voor het bereiken van een gunstige staat van instandhouding op landelijk niveau. Voor zover van toepassing is daarbij aangegeven welke habitattypen en/of (vogel)soorten ten koste mogen gaan van andere habitattypen en (vogel)soorten. Bij broedvogelsoorten met een regionale doelstelling is in de toelichting aangegeven wat in een bepaalde periode de minimale en maximale bijdrage van het betreffende gebied aan het regionale doelniveau is geweest.
Niet alle instandhoudingsdoelstellingen zijn in dit aanwijzingsbesluit gekwantificeerd (daarvoor moet een habitatkaart of beheerplan worden geraadpleegd). In die gevallen is het voor het bepalen van wat in de instandhoudingsdoelstellingen onder “behoud' dan wel “uitbreiding” of “verbetering” moet worden verstaan belangrijk te weten wat de referentiesituatie (of “nulsituatie”) is waarmee deze termen moeten worden vergeleken. Dat is eveneens van belang voor het handhaven van het verslechteringsverbod. De situatie ten tijde van het publiceren van een aanwijzingsbesluit is bepalend voor wat onder “behoud” moet worden verstaan en vanaf welk niveau “uitbreiding” en “verbetering” nagestreefd moet worden. De instandhoudingsdoelstellingen die niet geconcretiseerd zijn moeten dus zó begrepen worden, dat het behoudsniveau van de habitattypen en soorten betrekking heeft op oppervlakte en kwaliteit, respectievelijk omvang en kwaliteit leefgebied en omvang populatie, zoals aanwezig op de datum van aanwijzen. Dit is tevens het niveau van waaraf “uitbreiding” en “verbetering” nagestreefd moet worden. Voor specifiek de grutto geldt 2025 als referentiedatum, aangezien in dat jaar voor de soort een nieuwe en een aangepaste instandhoudingsdoelstelling zijn opgenomen.
Voor een habitattype wordt de verdeling gemaakt in oppervlakte en kwaliteit, zodat de aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een habitattype altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de oppervlakte en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit wordt gegeven.
Voor soorten is het leefgebied medebepalend en geldt een verdeling in omvang en kwaliteit van het leefgebied17. De aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een soort, waarvan het populatiedoel niet is geconcretiseerd met een getal, is altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de omvang van het leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit van het leefgebied voor “behoud” of “uitbreiding” van de populatie. De aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een vogelrichtlijnsoort waarbij het populatiedoel is geconcretiseerd met een getal is het doel in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de omvang van het leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit van het leefgebied met een draagkracht voor een geconcretiseerde populatieomvang18. In deze formulering wordt er met de woorden “voor” of “met een draagkracht voor” een koppeling aangebracht tussen de doelcomponent leefgebied en de doelcomponent populatie. Dat heeft zijn oorzaak in het feit dat maatregelen in de regel aangrijpen op het leefgebied van de soort en niet op de soort zelf (het directe effect op het leefgebied werkt via het leefgebied indirect door op de soort). Dat laat echter onverlet dat ook de populatieomvang tot de instandhoudingsdoelstelling behoort en niet slechts van ondergeschikt of indicatief belang is19.
In bijlage B.4 van deze nota van toelichting is een overzicht opgenomen van alle gebiedsdoelstellingen per Natura 2000-waarde.
Voor de Natura 2000-gebieden zullen in beheerplannen instandhoudingsmaatregelen worden uitgewerkt die beantwoorden aan de gebiedsspecifieke ecologische vereisten van de betrokken natuurlijke habitats en (vogel)soorten.
Als verdere invulling van het stellen van prioriteiten zijn voor de acht onderscheiden Natura 2000- landschappen20 kernopgaven geformuleerd op grond van de daar voorkomende habitattypen en soorten, de landelijke betekenis van deze waarden binnen het betreffende landschap, de belangrijkste verbeteropgaven en de beïnvloedingsmogelijkheden. Per landschap omvatten ze de belangrijkste behoud- en herstelopgaven. De kernopgaven stellen prioriteiten (“richting geven”) en geven overeenkomsten en verschillen tussen en binnen de gebieden aan. Zij hebben in het bijzonder betrekking op habitattypen en (vogel)soorten die sterk onder druk staan en/of waarvoor Nederland van groot of zeer groot belang is. De kernopgaven worden per Natura 2000-landschap behandeld en opgesomd in hoofdstuk 5 van het Natura 2000 doelendocument (2006).
I
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
A017 | Aalscholver |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 910 paren. |
Toelichting | Na de vestiging in 1983 maakte de kolonie aalscholvers een sterke groei door tot een maximum van 942 paren in 1995. Het aantal in de doelstelling is gelijk aan het gemiddelde van de periode 1999-2003. Het is de enige kolonie van betekenis in het Friese merengebied. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding is behoud voldoende. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie. |
A021 | Roerdomp |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 6 paren (territoria). |
Toelichting | De roerdomp is van oudsher broedvogel in dit gebied met een maximum van 7 territoria in 1982. Het aantal territoria fluctueert sterk met na strenge winters slechts 0-1 territorium. Herstel van petgaten lijkt de laatste jaren een positief effect op de populatie te hebben. In de periode 1999-2003 zijn gemiddeld ruim 4 territoria vastgesteld en recent 8 territoria in 2009. Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding van de populatie is in dit gebied een populatie op het recente (2007-2009) relatief hoge niveau gewenst (gemiddelde 2007- 2009 is 6 territoria). Behoud van het leefgebied is daarvoor voldoende. Het gebied levert onvoldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie, maar draagt wel bij aan de draagkracht in de regio Friese merengebied ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie. |
A029 | Purperreiger |
Doel | Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 20 paren. |
Toelichting | Sinds halverwege de jaren vijftig is de purperreiger broedvogel in kleine aantallen. Doorgaans zijn maximaal 20 paren aanwezig, in 1967 30 paren. In 1983 werd met 20 paren voor het laatst het gewenste aantal voor een sleutelpopulatie gehaald. In de periode 1993-2002 broedden jaarlijks 4-10 paren. Het is de noordelijkste kolonie in Nederland en daarmee in Europa. Gezien de landelijke zeer ongunstige staat van instandhouding van de populatie is in dit gebied uitbreiding van de populatie tot minstens het minimum voor een sleutelpopulatie gewenst. Vanwege de onzekere trend in het gebied wordt herstel van het leefgebied noodzakelijk geacht. |
A081 | Bruine kiekendief |
Doel | Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 20 paren. |
Toelichting | De bruine kiekendief is van oudsher broedvogel met circa 10 paren. Vanaf eind jaren tachtig werd geregeld een aantal paren vastgesteld dat het gewenste aantal voor een sleutelpopulatie oversteeg: in 1989 23 paar, van 1992-1995 20-23 paar. Het gebied levert als broedgebied de grootste relatieve bijdrage in de noordelijke helft van de Friese meren en het betreft het enige gebied met voldoende omvang voor een sleutelpopulatie in deze regio. Vanwege de in deze regio unieke potentie voor een sleutelpopulatie is er, ondanks de landelijk gunstige staat van instandhouding, een (beperkte) uitbreidingsdoelstelling geformuleerd. |
A119 | Porseleinhoen |
Doel | Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 15 paren. |
Toelichting | Het porseleinhoen is van oudsher een schaarse broedvogel met enkele paartjes. Het gebied levert als broedplaats de grootste relatieve bijdrage in het noordelijk deel van het Friese merengebied. Het laatste decennium fluctueerde het aantal paren tussen de 2 en 15. Het gewenste aantal paren is gelijk aan de gunstige jaren 1989 en 1994 met 15 paren. Vanwege de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding van de populatie, en de negatieve lokale trend vanaf 1990 is een herstelopgave geformuleerd. Het gewenste aantal paren heeft betrekking op jaren met een hoge waterstand in het late voorjaar. Het gebied levert onvoldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie, maar draagt wel bij aan de draagkracht in de regio Friese merengebied ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie. |
A151 | Kemphaan |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 10 hennen. |
Toelichting | De kemphaan is van oorsprong een talrijke broedvogel. De populatie is, in lijn met de algehele tendens in Nederland, sterk afgenomen. In de periode 1993-2002 fluctueerde de stand sterk van jaar op jaar tussen 0 en 10 hennen. Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is uitbreiding van de populatie gewenst. Het gebied levert onvoldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie, maar draagt wel bij aan de draagkracht in de regio Friese merengebied ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie. |
A156 | Grutto |
Doel | Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van tenminste 80 broedparen. |
Toelichting | De grutto broedt al geruime tijd in dit gebied. De populatie had een negatieve trend, maar is nu enkele jaren stabiel met een huidige populatie van 35 broedparen. De grutto broedt lokaal in de graslanden in het noorden en het zuidwesten van het gebied. Vanwege de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding van de populatie en de negatieve lokale trend is uitbreiding van de populatie (t.o.v. 2025) noodzakelijk. Gezien het landelijke doel voor de populatie, is het belangrijk dat de potentie voor ten minste 80 broedparen wordt benut. Daarvoor is het belangrijk dat de draagkracht van het gebied voortdurend toeneemt, zodanig dat er in 2050 80 paren kunnen broeden. Deze populatieomvang is in 2050 haalbaar indien de lokale populatietoename op natuurlijke wijze wordt versterkt door enige aanvulling vanuit de toenemende regionale meta-populatie. Deze populatieomvang is kleiner dan de omvang die in het verleden is voorgekomen. Het gebied levert voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie. |
A197 | Zwarte stern |
Doel | Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 60 paren. |
Toelichting | De zwarte stern is van oudsher een talrijke broedvogel van het laagveenmoeras, met als belangrijk element drijvende waterplanten vegetaties van krabbenscheer. In 1980 werden nog 100 paren geteld. In 1986, 1987 en 1990 werd het gewenste niveau voor een sleutelpopulatie gehaald (minstens 60 paren). Na 1992 viel het aantal paren sterk terug en fluctueert sindsdien tussen de 0 en 23 paren. Gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is uitbreiding van de populatie gewenst. In verband met de lokale negatieve trend is een herstelopgave voor het leefgebied geformuleerd. Het aantal in het doel is gebaseerd op het gemiddelde van de jaren 1986-1990 van ruim 59 paren. Het gebied kan voldoende draagkracht gaan leveren voor een sleutelpopulatie. |
A292 | Snor |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 40 paren. |
Toelichting | De snor is in de Alde Feanen ongetwijfeld van oudsher een gewone broedvogel van waterrietmoeras waar een flink aandeel vitaal riet aanwezig is. Telgegevens zijn alleen beschikbaar uit 1993,1994 en 2004 toen respectievelijk 30, 21 en 40 paren werden geteld. Voor de periode 1999-2003 wordt het gemiddeld aantal paren op 40 geschat. Gezien de stabiele lokale trend is gekozen voor een behoudopgave. Het gebied levert onvoldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie, maar draagt wel bij aan de draagkracht in de regio Friese merengebied ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie. |
A295 | Rietzanger |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 800 paren. |
Toelichting | De rietmoerassen van de Alde Feanen herbergen één van de grootste sleutelpopulaties rietzangers van het Friese merengebied. In de periode 1993-1997 werden jaarlijks 197 - 261 paren vastgesteld en in 1992 328 broedparen. Voor de periode 1999-2003 wordt het gemiddeld aantal paren geschat op 800 paren. Gezien de landelijk gunstige staat van instandhouding met betrekking tot het leefgebied en de populatieomvang, is behoud voldoende. Het gebied heeft voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie. |
J
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
A017 | Aalscholver |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 60 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Het gebied heeft voor de aalscholver met name een functie als foerageergebied. Sinds de jaren tachtig zijn aantallen toegenomen, recent is er sprake van een afname. |
A041 | Kolgans |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 2.700 vogels (seizoensgemiddelde). Enige achteruitgang in omvang foerageergebied ten gunste van habitattype vochtige heiden (H4010) of overgangs- en trilvenen (H7140) is toegestaan. |
Toelichting | Aantallen kolganzen zijn van internationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. Sinds de jaren tachtig zijn aantallen toegenomen, recent is er sprake van een afname. |
A043 | Grauwe gans |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 280 vogels (seizoensgemiddelde). Enige achteruitgang in omvang foerageergebied ten gunste van habitattypen vochtige heiden (H4010) of overgangs- en trilvenen (H7140) is toegestaan. |
Toelichting | Het gebied heeft voor de grauwe gans met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. Sinds begin jaren negentig zijn aantallen sterk toegenomen. De doelstelling heeft geen betrekking op de eventuele functie van het gebied als broedgebied voor deze soort. |
A045 | Brandgans |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 430 vogels (seizoensgemiddelde) voor het foerageergebied en gemiddeld 6.100 vogels (seizoensmaximum) voor het gebied als slaapplaats. Enige achteruitgang in omvang foerageergebied ten gunste van habitattype vochtige heiden (H4010) of overgangs- en trilvenen (H7140) is toegestaan. |
Toelichting | Aantallen brandganzen zijn van nationale en internationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. Het aantalsverloop vertoont een lichte positieve tendens De doelstelling heeft geen betrekking op de eventuele functie van het gebied als broedgebied voor deze soort. |
A050 | Smient |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 2.700 vogels (seizoensgemiddelde). Enige achteruitgang in omvang foerageergebied ten gunste van habitattypen vochtige heiden (H4010) of overgangs- en trilvenen (H7140) is toegestaan. |
Toelichting | Het gebied heeft voor de smient met name een functie als slaapplaats en als foerageergebied. Er was sprake van hoge aantallen in de jaren tachtig met daarna een afname. |
A051 | Krakeend |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 120 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Het gebied heeft voor de krakeend met name een functie als foerageergebied. Aantallen zijn toegenomen. |
A052 | Wintertaling |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 140 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Het gebied heeft voor de wintertaling met name een functie als foerageergebied. De aantallen fluctueren sterk zonder duidelijke trend. Behoud is voldoende, er is geen landelijke herstelopgave. |
A056 | Slobeend |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 140 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen slobeenden zijn van internationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied. Het aantalsverloop laat een fluctuerend patroon zien zonder duidelijke trend. |
A059 | Tafeleend |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 90 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Het gebied heeft voor de tafeleend met name een functie als foerageergebied. Het aantalsverloop vertoonde een optimum rond 1995, daarna weer een afname. Behoud is voldoende, de waarschijnlijke oorzaak van de afname is niet gelegen in dit gebied. |
A061 | Kuifeend |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 470 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Het gebied heeft voor de kuifeend met name een functie als foerageergebied. Aantallen fluctueren. Behoud is voldoende, want de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is vooral een gevolg van negatieve toekomstverwachtingen op grond van oligotrofiëring en terugkeer van zoet-zout overgangen in andere Natura 2000-gebieden. |
A068 | Nonnetje |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 30 vogels (seizoensgemiddelde). |
Toelichting | Aantallen nonnetjes zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als foerageergebied. Begin jaren negentig zijn aantallen toegenomen, daarna fluctuerend. Behoud is voldoende, de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is vooral gebaseerd op de verslechterde voedselsituatie voor viseters in het IJsselmeer. |
A156 | Grutto |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 90 vogels (seizoensgemiddelde) voor het foerageergebied en gemiddeld 880 vogels (seizoensmaximum) voor het gebied als slaapplaats. |
Toelichting | Het gebied heeft voor de grutto met name een functie als foerageergebied en als slaapplaats. Aantallen foeragerende vogels fluctueren. Behoud is voldoende omdat de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding vooral betrekking heeft op gebieden buiten het Natura 2000-netwerk. |
A156 | Grutto |
Doel | Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een foeragerende populatie van gemiddeld 130 vogels (seizoensgemiddelde) en behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor een slapende populatie van gemiddeld 4.200 vogels (seizoensmaximum). |
Toelichting | Aantallen grutto's (inclusief IJslandse grutto’s) zijn van groot internationaal en nationaal belang. De populatie foeragerende grutto’s heeft een gemiddeld seizoensgemiddelde van 130 individuen in de periode 2017/2018-2022/2023. In dezelfde periode bedroeg het gemiddelde seizoensmaximum van de in het gebied slapende grutto's 4.200 vogels. Voorafgaand aan deze periode was er zowel voor foeragerende als slapende grutto’s een positieve trend. Grutto’s foerageren in graslanden in het noorden en het zuidwesten van het gebied. De rust- en slaapplaatsen bevinden zich op natte locaties (plas-dras) in en rond deze locaties. De recente beoordeling van de landelijke staat van instandhouding is ongunstig voor de aspecten kwaliteit leefgebied en omvang populatie. Verbetering van de kwaliteit van het leefgebied respectievelijk uitbreiding van de populatie is niet noodzakelijk, omdat de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding vooral betrekking heeft op gebieden buiten het Natura 2000-netwerk. |
K
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
L
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt het volgende opschrift op de aangegeven wijze gewijzigd:
M
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
De vogelsoorten waarvoor het gebied in 1994 is aangewezen, betreffen een opsomming van vogelsoorten waaraan het gebied zijn natuurwetenschappelijke betekenis ontleent. Bij de aanwijzing van 49 Vogelrichtlijngebieden in 2000 is vastgesteld voor welke soorten op grond van artikel 4 van de Vogelrichtlijn een verplichting bestaat voor het treffen van speciale beschermingsmaatregelen in de vorm van de aanwijzing van gebieden (in de richtlijn aangeduid als “speciale beschermingszones”)21. Dit betreft in de eerste plaats 46 soorten die zijn opgenomen in bijlage I van de Vogelrichtlijn22. Daarnaast zijn gebieden aangewezen voor 51 (andere) trekkende vogelsoorten zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn. Een gebied wordt slechts aangewezen voor de soorten waarvoor het gebied van landelijke betekenis is. Hiervan is in beginsel sprake indien het gebied minstens 1% van de landelijke broedpopulatie herbergt, indien 0,1% van de biogeografische populatie geregeld in het gebied verblijft of indien het gebied in combinatie met andere gebieden voldoende bijdrage kan leveren aan een sleutelpopulatie.
Voor eventuele toevoeging of verwijdering van vogelsoorten is gebruik gemaakt van de cijfers uit SOVON (2000)23, en van SOVON & CBS (2005)24 waarin de ontwikkeling van vogelaantallen in de laatste decennia is beschreven. Dit laatste rapport heeft ook ten grondslag gelegen aan de formulering van de instandhoudingsdoelstellingen voor de Vogelrichtlijnsoorten. Om ecologische redenen, die in voorkomende gevallen hieronder zijn vermeld, is soms van deze algemene criteria afgeweken. Deze werkwijze heeft voor de lijst van vogelsoorten waarvoor dit gebied is aangewezen, de volgende consequenties:
Van de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (1994) zijn de volgende vogelsoorten gehandhaafd: aalscholver (A017), roerdomp (A021), purperreiger (A029), bruine kiekendief (A081), porseleinhoen (A119), kemphaan (A151) (als broedvogel), zwarte stern (A197), rietzanger (A295), kolgans (A041), grauwe gans (A043), smient (A050), krakeend (A051), wintertaling (A052), slobeend (A056), tafeleend (A059) en grutto (A156).
In afwijking van de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (1994), maar conform het ontwerpbesluit (2007), is het gebied niet aangewezen voor de volgende vogelsoorten van bijlage I van de Vogelrichtlijn: visdief (A193), lepelaar (A034), kleine zwaan (A037), wilde zwaan (A038), zeearend (A075), visarend (A094), slechtvalk (A103), kemphaan (A151) (als niet-broedvogel), goudplevier (A140) en rosse grutto (A157). De vermelding in het oorspronkelijke aanwijzingsbesluit stamt uit de periode van voor 2000 waarin de gebiedenselectie nog niet werd gebaseerd op aantalscriteria. Het gebied blijkt daaraan na toetsing aan telgegevens niet te voldoen en is daarmee van onvoldoende betekenis voor de instandhouding van de (broed)populaties op landelijke schaal.
In afwijking van de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (1994), maar conform het ontwerpbesluit (2007), is het gebied niet aangewezen voor de volgende soorten trekvogels zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn: dodaars (A004), geoorde fuut (A005), watersnip (A153), paapje (A275) en grote karekiet (A298) als broedvogels en pijlstaart (A054), kievit (A142), bonte strandloper (A149) en steenloper (A169) als niet-broedvogels. De vermelding in het oorspronkelijke aanwijzingsbesluit stamt uit de periode van voor 2000 waarin de gebiedenselectie nog niet werd gebaseerd op aantalscriteria. Het gebied blijkt daaraan na toetsing aan telgegevens niet te voldoen en is daarmee van onvoldoende betekenis voor de instandhouding van de (broed)populaties op landelijke schaal.
In aanvulling op de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (1994), maar conform het ontwerpbesluit (2007), is het gebied ook aangewezen voor de volgende vogelsoorten van bijlage I van de Vogelrichtlijn: brandgans (A045) en nonnetje (A068). Het gemiddeld aantal vogels in het gebied meer bedraagt dan 0,1% van de biogeografische populatie. Het gebied voldoet hiermee aan het criterium voor opname van deze soorten.
In aanvulling op de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (1994), maar conform het ontwerpbesluit (2007), is het gebied ook aangewezen voor de volgende trekvogelsoorten zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn: snor (A292) als broedvogel en aalscholver (A017) en kuifeend (A061) als niet-broedvogel. Het gemiddeld aantal vogels in het gebied meer bedraagt dan 1% van de Nederlandse broedpopulatie (snor) of 0,1% van de biogeografische populatie (aalscholver en kuifeend). Het gebied voldoet hiermee aan het criterium voor opname van deze soorten.
In afwijking van de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (1994), maar conform het ontwerpbesluit (2007), zijn de volgende vogelsoorten niet meer opgenomen, omdat deze soorten niet behoren tot de soorten waarvoor Vogelrichtlijngebieden worden aangewezen conform de in 2000 geformuleerde beleidslijn (zie boven): zomertaling, buizerd, waterral, kleinst waterhoen, kerkuil, gele kwikstaart, baardmannetje, buidelmees, regenwulp, zwarte wouw, rode wouw, smelleken en bosruiter.
In afwijking van de oorspronkelijke aanwijzing als Vogelrichtlijngebied (1994), maar conform het ontwerpbesluit (2007), zijn de volgende vogelsoorten die waren vermeld als broedvogel, niet meer opgenomen omdat deze soorten alleen als niet-broedvogel kunnen worden aangewezen conform de in 2000 geformuleerde beleidslijn: grauwe gans (A043), smient (A050), krakeend (A051), slobeend (A056), en tafeleend (A059) en grutto (A156).
In afwijking van de oorspronkelijke aanwijzing (1994), maar conform het ontwerpbesluit (2007), zijn de volgende vogelsoorten die waren vermeld als niet-broedvogel, niet meer opgenomen omdat deze soorten alleen als broedvogel kunnen worden aangewezen conform de in 2000 geformuleerde beleidslijn: wespendief (A072) en blauwe kiekendief (A082).
In aanvulling op het Natura 2000-aanwijzingsbesluit (2013) is in 2025 de volgende trekvogelsoort zoals bedoeld in artikel 4.2 van de Vogelrichtlijn toegevoegd als broedvogel: grutto (A156). Het gebied herbergde minstens 0,1% van de biogeografische populatie in de periode 2016-2021.
N
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
H1042 – Gevlekte witsnuitlibel Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied ten behoeve van uitbreiding populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
013 | Alde Feanen | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | C | conform ontwerp-wijzigingsbesluit |
018 | Rottige Meenthe & Brandemeer | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | B1 | aanwijzingsbesluit |
023 | Fochteloërveen | behoud | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
025 | Drentsche Aa-gebied | behoud | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
029 | Holtingerveld | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit x |
034 | Weerribben | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | A1 | aanwijzingsbesluit |
035 | De Wieden | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | A1 | aanwijzingsbesluit |
051 | Lonnekermeer | behoud | behoud | uitbreiding | B2 | aanwijzingsbesluit |
053 | Buurserzand & Haaksbergerveen | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | C | wijzigingsbesluit |
057 | Veluwe | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
061 | Korenburgerveen | behoud | behoud | behoud | C | wijzigingsbesluit |
087 | Noordhollands Duinreservaat | uitbreiding | behoud | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | B1 | aanwijzingsbesluit |
133 | Kampina & Oisterwijkse Vennen | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | C | wijzigingsbesluit |
136 | Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
145 | Maasduinen | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | C | wijzigingsbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de gevlekte witsnuitlibel is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “zeer ongunstig” en “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Vrijwel alle gebiedsdoelen sluiten aan op de landelijke doelstelling. In het Noordhollands Duinresrvaat (087) is de kwaliteit van het leefgebied echter al goed. In het Holtingerveld (029) en het Lonnekermeer (051) is het perspectief voor de soort reeds goed en de mogelijkheden voor herstel van het leefgebied zijn beperkt. In het Fochteloërveen (023), het Drentsche Aa-gebied (025), het Korenburgerveen (061) komt de soort in een niet-optimaal leefgebied voor en daarom is in deze gebieden voor een behoudsdoelstelling gekozen.
H1134 – Bittervoorn Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied ten behoeve van behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
009 | Groote Wielen | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | behoud | C | doel aangepast c |
018 | Rottige Meenthe & Brandemeer | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
025 | Drentsche Aa-gebied | behoud a | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
034 | Weerribben | behoud | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
036 | Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht | behoud | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
037 | Olde Maten & Veerslootslanden | behoud | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
038 | Uiterwaarden IJssel | behoud | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
039 | Vecht- en Beneden-Reggegebied | behoud | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
067 | Gelderse Poort | behoud | behoud | behoud | B1 | ontwerpbesluit |
070 | Lingegebied & Diefdijk-Zuid | behoud | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
071 | Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem | behoud | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
083 | Botshol | behoud | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
089 | Eilandspolder | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
091 | Polder Westzaan | behoud b | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
105 | Zouweboezem | behoud | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | behoud | B1 | ontwerpbesluit |
136 | Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux | behoud | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
150 | Roerdal | behoud | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
Enige achteruitgang in omvang leefgebied ten gunste van habitattype beken en rivieren met waterplanten, waterranonkels (H3260A), is toegestaan33.
Enige achteruitgang in omvang leefgebied ten gunste van habitattypen schorren en zilte graslanden (H1330) of ruigten en zomen (H6430) is toegestaan34.
De verspreidingsdoelstelling is verwijderd.
De landelijke staat van instandhouding van de bittervoorn is op het aspect leefgebied beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Alle gebiedsdoelstellingen sluiten aan op de landelijke doelstelling.
H1145 – Grote modderkruiper Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied ten behoeve van uitbreiding populatie | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Besluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | behoud | doel aangepast a |
015 | Van Oordt’s Mersken | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
025 | Drentsche Aa-gebied | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
034 | Weerribben | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
037 | Olde Maten & Veerslootslanden | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
038 | Uiterwaarden IJssel | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | ontwerpbesluit |
038 | Uiterwaarden IJssel | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | ontwerpbesluit |
039 | Vecht- en Beneden-Reggegebied | uitbreiding | behoud | uitbreiding | ontwerpbesluit |
053 | Buurserzand & Haaksbergerveen | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
066 | Uiterwaarden Neder-Rijn | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
067 | Gelderse Poort | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | ontwerpbesluit |
068 | Uiterwaarden Waal | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
068 | Uiterwaarden Waal | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
070 | Lingegebied & Diefdijk-Zuid | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
071 | Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem | uitbreiding | verbetering | behoud | ontwerpbesluit |
074 | Zwarte Meer | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
105 | Zouweboezem | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
130 | Langstraat | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
132 | Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de grote modderkruiper is beoordeeld als “matig ongunstig”. Inventarisatiegegevens van de soort zijn slechts in beperkte mate aanwezig, daarom worden er geen relatieve bijdragen per gebied gegeven. Wel is duidelijk dat het leefgebied is gekrompen. De landelijke doelstelling is gericht op het plaatselijk verbeteren van het leefgebied voor uitbreiding van de populatie. De toepassing van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en de gedragscode voor waterschappen kunnen tevens een positieve bijdrage leveren aan een verbetering van het leefgebied van de soort. Hersteldoelstellingen zijn neergelegd in die gebieden waar de soort onder druk staat en/of er goede mogelijkheden zijn voor het uitbreiden en verbeteren van het leefgebied ten behoeve van het uitbreiden van de populatie.
H1149 – Kleine modderkruiper Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied ten behoeve van behoud populatie | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Besluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | behoud | doel aangepast b |
015 | Van Oordt’s Mersken | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
018 | Rottige Meenthe & Brandemeer | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
025 | Drentsche Aa-gebied | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
034 | Weerribben | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
036 | Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
037 | Olde Maten & Veerslootslanden | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
038 | Uiterwaarden IJssel | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
039 | Vecht- en Beneden-Reggegebied | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
045 | Springendal & Dal van de Mosbeek | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
065 | Binnenveld | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
067 | Gelderse Poort | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
070 | Lingegebied & Diefdijk-Zuid | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
071 | Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
074 | Zwarte Meer | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
076 | Veluwerandmeren | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
083 | Botshol | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
089 | Eilandspolder | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
091 | Polder Westzaan | behoud a | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
105 | Zouweboezem | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
130 | Langstraat | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
132 | Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
133 | Kampina & Oisterwijkse Vennen | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
135 | Kempenland-West | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
138 | Weerter- en Budelerbergen & Ringselven | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
141 | Oeffelter Meent | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
Enige achteruitgang in omvang leefgebied ten gunste van habitattypen schorren en zilte graslanden (H1330) of ruigten en zomen (H6430) is toegestaan35.
De verspreidingsdoelstelling is verwijderd.
De landelijke staat van instandhouding voor de kleine modderkruiper is op het aspect leefgebied beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Alle gebiedsdoelen sluiten aan op de landelijke opgave. Inventarisatiegegevens van de soort zijn slechts in beperkte mate aanwezig, daarom worden er geen relatieve bijdragen per gebied gegeven. Gezien de ruime verspreiding en het algemene voorkomen van de soort, voldoet de kwaliteit van het leefgebied op het merendeel van de vindplaatsen. Het streven is om het algemeen voorkomen van de kleine modderkruiper in Nederland te bestendigen. Het is met name van belang om de soort in de kern van zijn verspreidingsgebied in hoge aantallen en wijdverspreid te behouden. Net als de grote modderkruiper kan de kleine modderkruiper daarnaast profiteren van de ingeslagen beleidswegen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en het meer ecologisch beheren van wateren door waterschappen.
H1163 – Rivierdonderpad Landelijke doelstelling: behoud/uitbreiding omvang en behoud/verbetering kwaliteit leefgebied | |||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Besluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | behoud | doel aangepast c |
035 | De Wieden | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
038 | Uiterwaarden IJssel | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
039 | Vecht- en Beneden-Reggegebied | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
049 | Dinkelland | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
057 | Veluwe | uitbreiding | behoud | uitbreiding | ontwerpbesluit |
067 | Gelderse Poort | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
071 | Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
073 | Markermeer & IJmeer | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
074 | Zwarte Meer | behoud | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
076 | Veluwerandmeren | behoud b | behoud | behoud | aanwijzingsbesluit |
083 | Botshol | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
148 | Swalmdal | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
150 | Roerdal | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
152 | Grensmaas | behoud | behoud | behoud | ontwerpbesluit |
157 | Geuldal | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | ontwerpbesluit |
Behoud omvang en kwaliteit leefgebied in de grote wateren en uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied in de beken.
Enige achteruitgang in oppervlakte leefgebied ten gunste van broedvogelsoorten roerdomp (A021) of grote karekiet (A298) is toegestaan36.
De verspreidingsdoelstelling is verwijderd.
De landelijke staat van instandhouding van de rivierdonderpad is op het aspect leefgebied als “matig ongunstig”37 beoordeeld en heeft voornamelijk betrekking op in beken voorkomende rivierdonderpadden, waaronder de “beekdonderpad” (Cottus rhenanus). De staat van instandhouding van de “gewone” rivierdonderpad (Cottus perifretum) die een veel ruimere verspreiding heeft in meren, rivieren en beken, wordt, behalve in beken, vooralsnog als gunstig beoordeeld. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Er zijn onvoldoende inventarisatiegegevens over de landelijke verspreiding van de soort op kilometerhokniveau bekend, daarom worden er geen relatieve bijdragen per gebied gegeven. In de beekdalgebieden is een landelijke hersteldoelstelling neergelegd. Alleen in de gebieden Veluwe (057) en Geuldal (157), waar het leefgebied het meest onder druk staat en er mogelijkheden zijn voor herstel van het leefgebied en van de populatie, is een hersteldoelstelling neergelegd.
H1318 – Meervleermuis (zomer) Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied ten behoeve van behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
009 | Groote Wielen | behoud | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
010 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving | behoud | behoud | behoud | B2 | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | behoud | B1 | conform ontwerp |
018 | Rottige Meenthe & Brandemeer | behoud | behoud | behoud | B2 | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | behoud | behoud | behoud | B2 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | behoud | B1 | ontwerpbesluit |
039 | Vecht- en Beneden-Reggegebied | behoud | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
067 | Gelderse Poort | behoud | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
073 | Markermeer & IJmeer | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
074 | Zwarte Meer | behoud | behoud | behoud | B1 | aanwijzingsbesluit |
076 | Veluwerandmeren | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
083 | Botshol | behoud | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | behoud | B1 | ontwerpbesluit |
091 | Polder Westzaan | behoud | behoud | behoud | B1 | ontwerpbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | behoud | B1 | ontwerpbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | behoud | behoud | B1 | ontwerpbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de meervleermuis is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als “gunstig”38. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Alle gebiedsdoelstellingen sluiten aan op de landelijke opgave, die gericht is op behoud van foerageergebieden die gebruikt worden door meervleermuizen uit kraamkolonies en verblijfplaatsen in de omgeving van de betreffende Natura 2000- gebieden.
H1340 – *Noordse woelmuis Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied ten behoeve van uitbreiding populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Doel populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
002 | Duinen en Lage Land Texel | behoud | verbetering | behoud | B2 | aanwijzingsbesluit |
009 | Groote Wielen | uitbreiding | verbetering | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
010 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | C | conform ontwerp |
072 | IJsselmeer | uitbreiding | behoud | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
089 | Eilandspolder | behoud | behoud | behoud | C | aanwijzingsbesluit |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
091 | Polder Westzaan | behoud | behoud | behoud | B1 | ontwerpbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | behoud | B1 | ontwerpbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | B1 | ontwerpbesluit |
100 | Voornes Duin | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
101 | Duinen Goeree & Kwade Hoek | behoud | verbetering | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | behoud | behoud | C | ontwerpbesluit |
108 | Oude Maas | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | C | aanwijzingsbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | behoud | B1 | ontwerpbesluit |
111 | Hollands Diep | uitbreiding | verbetering | uitbreiding | C | ontwerpbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | behoud | B2 | ontwerpbesluit |
114 | Krammer-Volkerak | behoud | behoud | behoud | B1 | concept-ontwerp |
115 | Grevelingen | behoud | behoud | behoud | B2 | ontwerpbesluit |
116 | Kop van Schouwen | behoud | verbetering | behoud | C | ontwerpbesluit |
118 | Oosterschelde | uitbreiding | behoud | uitbreiding | B1 | aanwijzingsbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de noordse woelmuis is op het aspect leefgebied beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan. Landelijke uitbreiding van de populatie wordt vooral beoogd in de Friese gebieden omdat het leefgebied vooral daar sterk versnipperd is geraakt. De doelstellingen uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied en uitbreiding populatie zijn verder neergelegd in gebieden die daarvoor mogelijkheden bieden (bijvoorbeeld in het kader van natuurontwikkeling) of waar duidelijke aanwijzing is dat de soort recent is achteruitgegaan. In Duinen en Lage Land Texel (002) staat het doel voor omvang van het leefgebied op “behoud” omdat de soort al over het gehele eiland voorkomt. Verbetering van de kwaliteit van het leefgebied is vooral nodig om de populatie weerstand te kunnen laten bieden tegen concurrentie met andere diersoorten. In IJsselmeer (072) en Oosterschelde (118) is op het aspect kwaliteit van de landelijke opgave afgeweken. In de Oosterschelde is de kwaliteit al op orde; derhalve is behoud voldoende. In het IJsselmeer is afgeweken omdat hier de mogelijkheden voor verbetering van de kwaliteit beperkt zijn.
O
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
A017 – Aalscholver Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
003 | Duinen Vlieland | behoud | behoud | 870 | B1 | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | 910 | B1 | doel aangepast a |
035 | De Wieden | behoud | behoud | 1.000 | B1 | ontwerpbesluit |
038 | Uiterwaarden IJssel | behoud | behoud | 280 | C | ontwerpbesluit |
067 | Gelderse Poort | behoud | behoud | 230 | C | ontwerpbesluit |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | 8.000R | B2 | aanwijzingsbesluit |
073 | Markermeer & IJmeer | behoud | behoud | 8.000R | C | aanwijzingsbesluit |
078 | Oostvaardersplassen | behoud | behoud | 8.000R | A1 | aanwijzingsbesluit |
079 | Lepelaarplassen | behoud | behoud | 8.000R | B2 | aanwijzingsbesluit |
085 | Zwanenwater & Pettemerduinen | behoud | behoud | 790 | B1 | aanwijzingsbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | 1.500 | B2 | ontwerpbesluit |
100 | Voornes Duin | behoud | behoud | 1.100 | B1 | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | 310 | C | ontwerpbesluit |
119 | Veerse Meer | behoud | behoud | 300 | B1 | aanwijzingsbesluit |
Het aantal in de doelstelling van Alde Feanen is aangepast van 800 naar 910 paren. Conform de systematiek dient het gemiddelde aantal paren van de periode 1999-2003 ten minste behouden te blijven.
(R) Betreft een regionale doelstelling.
De landelijke staat van instandhouding van de aalscholver is voor zowel leefgebied als populatie als “gunstig” beoordeeld. De landelijke doelstelling sluit hierop aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud van het actuele nationale populatieniveau van ten minste 20.000 paren”. Het gemiddelde aantal broedparen in Nederland in 1999-2003 werd naar boven afgerond tot 21.000 paren. Dit was relatief hoog ten opzichte van de periode vanaf 1994 door tijdelijke opleving in het IJsselmeergebied in 2002 en 2003. Daarom is als landelijk doel gekozen voor een doelniveau van 20.000 paren. De gebiedsdoelen sluiten aan op de landelijke behoudopgave. De som van de populatieaantallen in de gebiedsdoelen is lager dan de landelijke doelstelling van 20.000 paren. De regionale doelstelling voor het IJsselmeergebied (8.000 broedparen) is eveneens lager dan de som van de gemiddelden 1999-2003 (9.600 broedparen) van Oostvaardersplassen (078), IJsselmeer (072) en Lepelaarplassen (079)39. De beide hiervoor genoemde afwijkingen zijn acceptabel omdat verwacht wordt dat de populatie aalscholvers als gevolg van ecologische ontwikkelingen verder zal afnemen40. Het gemiddelde aantal van het IJsselmeergebied neemt af in de richting van 8.000 broedparen. Omdat een verbetering van de waterkwaliteit wordt voorzien zal de voedselbeschikbaarheid verder afnemen. Het is daarom niet te verwachten dat het aantal van 9.600 broedparen weer bereikt zal worden.
A021 – Roerdomp Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
002 | Duinen en Lage Land Texel | behoud | behoud | 5 | C | aanwijzingsbesluit |
005 | Duinen Ameland | behoud | behoud | 2 | C | aanwijzingsbesluit |
006 | Duinen Schiermonnikoog | behoud | behoud | 3 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
008 | Lauwersmeer | behoud | behoud | 10 | B1 | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | 6 (↑) | C | doel aangepast a |
014 | Deelen | behoud | behoud | 5 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
020 | Zuidlaardermeergebied | behoud | behoud | 5 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | uitbreiding | verbetering | 10 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | 30 (↑) | B2 | ontwerpbesluit |
036 | Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht | uitbreiding | verbetering | 1 (↑) | C | ontwerpbesluit |
067 | Gelderse Poort | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
072 | IJsselmeer | uitbreiding | verbetering | 7(↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
074 | Zwarte Meer | uitbreiding | verbetering | 6 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
075 | Ketelmeer & Vossemeer | uitbreiding | verbetering | 5 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
076 | Veluwerandmeren | uitbreiding | verbetering | 5 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
078 | Oostvaardersplassen | behoud | behoud | 40 | B2 | aanwijzingsbesluit |
085 | Zwanenwater & Pettemerduinen | behoud | behoud | 2 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | 10 | B1 | ontwerpbesluit |
091 | Polder Westzaan | behoud | behoud | 10 | B1 | ontwerpbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | 15 | B2 | ontwerpbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | uitbreiding | verbetering | 5 (↑) | C | ontwerpbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | uitbreiding | verbetering | 6 (↑) | C | ontwerpbesluit |
105 | Zouweboezem | uitbreiding | verbetering | 5 (↑) | C | ontwerpbesluit |
112 | Biesbosch | uitbreiding | verbetering | 10 (↑) | C | ontwerpbesluit |
137 | Strabrechtse Heide & Beuven | behoud | behoud | 5 | C | aanwijzingsbesluit |
Het aantal in de doelstelling van Alde Feanen is aangepast van 4 naar 6 territoria, omdat het gebied gezien de recente populatieontwikkeling (2007-2009) een grotere draagkracht heeft dan op basis van het gemiddelde in de periode 1999-2003 werd aangenomen en het daarmee een grotere bijdrage kan leveren aan de landelijke doelstelling voor deze soort.
De landelijke staat van instandhouding van de roerdomp is voor wat betreft de aspecten leefgebied en populatie als “zeer ongunstig” beoordeeld. De landelijke doelstelling sluit hierop aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding tot een populatie van ten minste 400 paren (territoria)”. De doelstelling is conform het Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004 (2000)41.
Bij de roerdomp is het streven tenminste de gewenste minimumpopulatie voor Nederland te herstellen42. Dit betekent dat het beoogde herstel deels zal moeten worden bereikt in gebieden buiten het Natura 2000- netwerk. Een aantal gebiedsdoelstellingen wijkt af van de landelijke doelstelling. In deze gebieden wordt een behoudopgave beoogd. In de gebieden Duinen Schiermonnikoog (006), Deelen (014) en Zuidlaardermeergebied (020) wordt met behoud van het leefgebied herstel (Duinen Schiermonnikoog) of een kleine uitbreiding van de populatie nagestreefd. De gebieden Duinen en Lage Land Texel (002) en Duinen Ameland (005) bieden geen verdere ruimte voor uitbreiding gelet op de beperkte beschikbaarheid van rietmoerassen in de duingebieden. Het gebied Lauwersmeer (008) wijkt af omdat uit tellingen blijkt dat het gemiddeld voorkomen van de soort in dit gebied in het (recente) verleden niet groter is geweest dan het gemiddelde voorkomen waarop de doelstelling is gebaseerd. Het is dus onzeker of het gebied meer broedvogels kan herbergen dan nu het geval is. Voor de gebieden Alde Feanen (013) en Oostvaardersplassen (078) is voor behoud van de populaties en de leefgebieden gekozen, omdat de populaties de laatste jaren reeds sterk toegenomen zijn.
A029 – Purperreiger Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
013 | Alde Feanen | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | C | conform ontwerp |
014 | Deelen | behoud | behoud | 5 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | uitbreiding | verbetering | 10 (↑) | C | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | 50 | B2 | ontwerpbesluit |
074 | Zwarte Meer | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | 40 | B2 | ontwerpbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | 40 | B2 | ontwerpbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | behoud | 120 | A1 | ontwerpbesluit |
105 | Zouweboezem | behoud | behoud | 100 | A1 | ontwerpbesluit |
106 | Boezems Kinderdijk | behoud | behoud | 75 (↑) | B2 | aanwijzingsbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de purperreiger is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “zeer ongunstig” en “matig ongunstig”. Voor een soort als deze waarvan het populatieniveau nog ver beneden het historisch niveau verkeert is een herstelopgave gewenst43. De landelijke doelstelling sluit hierop aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel van een populatie van ten minste 600 paren over ten minste 10 kolonies van ten minste 60 paren”. Het gestelde doel is conform het Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004 (2000). Vanuit populatie-ecologisch oogpunt is minstens herstel van de broedvogelpopulatie van de purperreiger gewenst naar een niveau van ten minste 10 sleutelpopulaties, die ieder uit ten minste 20 paren bestaan (Natura 2000 profielendocument (2008)). Een aantal gebiedsdoelstellingen wijkt af van de landelijke doelstelling. In deze gebieden wordt een behoudopgave beoogd. In het gebied Deelen (014) wordt met behoud van het huidige leefgebied een kleine uitbreiding van de populatie nagestreefd omdat het gedurende lange tijd een klein aantal paren betreft. In het gebied Boezems Kinderdijk (106) wordt met behoud van het huidige leefgebied een uitbreiding van de populaties nagestreefd omdat de soort de laatste jaren sterk is toegenomen wat duidt op een hogere draagkracht dan voor het gemiddelde aantal broedparen in de periode 1999-2003.
A081 – Bruine kiekendief Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
001 | Waddenzee | behoud | behoud | 30 | B1 | aanwijzingsbesluit |
002 | Duinen en Lage Land Texel | behoud | behoud | 30 | B1 | aanwijzingsbesluit |
003 | Duinen Vlieland | behoud | behoud | 20 | C | aanwijzingsbesluit |
004 | Duinen Terschelling | behoud | behoud | 45 | B1 | aanwijzingsbesluit |
005 | Duinen Ameland | behoud | behoud | 40 | B1 | aanwijzingsbesluit |
006 | Duinen Schiermonnikoog | behoud | behoud | 25 | B1 | aanwijzingsbesluit |
008 | Lauwersmeer | behoud | behoud | 20 | C | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | C | conform ontwerp |
014 | Deelen | uitbreiding | verbetering | 5 | C | aanwijzingsbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | 20 | C | ontwerpbesluit |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | 25 | C | aanwijzingsbesluit |
078 | Oostvaardersplassen | behoud | behoud | 40 | B1 | aanwijzingsbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | 15 | C | ontwerpbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | 20 | C | ontwerpbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | 30 | B1 | ontwerpbesluit |
114 | Krammer-Volkerak | behoud | behoud | 13 | C | concept-ontwerp |
115 | Grevelingen | behoud | behoud | 20 | C | ontwerpbesluit |
118 | Oosterschelde | behoud | behoud | 19 | C | aanwijzingsbesluit |
122 | Westerschelde & Saeftinghe | behoud | behoud | 20 | C | aanwijzingsbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de bruine kiekendief is voor de aspecten leefgebied en populatie als “gunstig” beoordeeld. De landelijke doelstelling sluit daarop aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud van ten minste 1.300 paren”. Gezien de belangrijke functie van Nederland als noordwestelijk bolwerk in het broedgebied in Europa is een veilige marge ingebouwd in het voor Nederland na te streven populatieniveau. Het gestelde doel betreft behoud van het huidige niveau. Voor de realisatie van de landelijke doelstelling zal aansluiting nodig zijn van nationaal beleid zoals de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur.
De gebiedsdoelstellingen sluiten bij de landelijke doelstelling aan, met uitzondering van de gebieden Alde Feanen (013) en Deelen (014). Voor Alde Feanen is vanwege de in deze regio unieke potentie voor een sleutelpopulatie, ondanks de landelijk gunstige staat van instandhouding een (beperkte) uitbreidingsdoelstelling geformuleerd. Vanwege de recente afname van de populatie in gebied Deelen is hier een beperkte herstelopgave geformuleerd, zodat de soort in het gebied behouden kan blijven.
A119 – Porseleinhoen Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
003 | Duinen Vlieland | behoud | behoud | 4 | C | aanwijzingsbesluit |
005 | Duinen Ameland | behoud | behoud | 2 | C | aanwijzingsbesluit |
008 | Lauwersmeer | behoud | behoud | 15 | B2 | aanwijzingsbesluit |
009 | Groote Wielen | behoud | behoud | 4 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
010 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving | behoud | behoud | 1 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
012 | Sneekermeergebied | behoud | behoud | 2 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | uitbreiding | verbetering | 15(↑) | B1 | doel aangepast a |
019 | Leekstermeergebied | behoud | behoud | 2 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
020 | Zuidlaardermeergebied | uitbreiding | verbetering | 15 | B2 | aanwijzingsbesluit |
023 | Fochteloërveen | behoud | behoud | 20 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
033 | Bargerveen | behoud | behoud | 15 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
034 | Weerribben | uitbreiding | verbetering | 30 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | 20 | B2 | ontwerpbesluit |
036 | Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht | behoud | behoud | 10 (↑) | C | ontwerpbesluit |
038 | Uiterwaarden IJssel | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
066 | Uiterwaarden Neder-Rijn | uitbreiding | verbetering | 10 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
067 | Gelderse Poort | uitbreiding | verbetering | 10 (↑) | C | ontwerpbesluit |
068 | Uiterwaarden Waal | uitbreiding | verbetering | 10 (↑) | C | ontwerpbesluit |
072 | IJsselmeer | uitbreiding | verbetering | 18 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
074 | Zwarte Meer | uitbreiding | verbetering | 7 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
075 | Ketelmeer & Vossemeer | uitbreiding | verbetering | 4 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
078 | Oostvaardersplassen | uitbreiding | verbetering | 40 (↑) | B2 | aanwijzingsbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | 8 | B1 | ontwerpbesluit |
105 | Zouweboezem | behoud | behoud | 9 (↑) | C | ontwerpbesluit |
106 | Boezems Kinderdijk | behoud | behoud | 1 | C | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | 5 (↑) | C | ontwerpbesluit |
140 | Groote Peel | uitbreiding | verbetering | 5 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
De doelstelling van Alde Feanen is aangepast van “behoud omvang en kwaliteit leefgebied” naar “uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied” vanwege de zeer ongunstige landelijke staat van instandhouding van de populatie en de negatieve lokale trend. Het aantal in de doelstelling is aangepast van ten minste 20 naar ten minste 15 paren. Het aantal is gebaseerd op de historische potentie van 15 paren in de gunstige jaren 1989 en 1994. Aangezien het aantal van 15 broedparen in het gebied voor zover bekend nooit is overschreden, wordt een doelstelling van 20 paren niet realistisch geacht.
De landelijke staat van instandhouding van het porseleinhoen is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “zeer ongunstig” en “matig ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierop aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel van een populatie van ten minste 400 paren”. De aantallen van het porseleinhoen vertonen jaarlijks grote schommelingen als gevolg van weersomstandigheden zodat een doelstelling op basis van het gemiddelde niet doelmatig is. Er is daarom gekozen voor een populatieniveau in gunstige jaren, de jaren waarin in het late voorjaar sprake is van hoge waterstanden in het leefgebied, dat de belangrijkste voorwaarde is om tot broeden over te gaan. De herstelopgave volgt het Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004 (2000)44. Er zijn voor het porseleinhoen extra inspanningen nodig om de gewenste landelijke minimumpopulatie te bereiken45. Er is een beleidskeuze gemaakt om strategisch te lokaliseren door de opgave voor herstel van plas-dras situaties voor onder andere het porseleinhoen te leggen in het landschap Meren en Moerassen, waaronder de gebieden IJsselmeer (072) en Alde Feanen (13). Daarnaast liggen er potenties in het rivierengebied. Behoud wordt nagestreefd in die gebieden waar de historische potentie niet meer haalbaar is, waar de lokale populatietrend stabiel of toenemend is zodat behoud van het leefgebied voldoende is, of waar onvoldoende trendgegevens beschikbaar zijn om de potenties voor herstel in te schatten. De gebieden Duinen Vlieland (003), Duinen Ameland (005) bieden onvoldoende potentie voor verdere verbetering van het leefgebied en de daarmee samenhangende populatieontwikkeling. In het gebied Boezems Kinderdijk (106) is de lokale populatietrend stabiel. In het gebied Lauwersmeer (008) is de lokale populatietrend toenemend. Van de gebieden Groote Wielen (009), Sneekermeergebied (012) en Leekstermeergebied (019) zijn onvoldoende trendgegevens beschikbaar. Voor Groote Wielen, Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving (010), Sneekermeergebied, Leekstermeergebied is ingeschat dat het behoud van het leefgebied voldoende is voor een (kleine) toename van de populatie.
A151 – Kemphaan Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
008 | Lauwersmeer | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
009 | Groote Wielen | uitbreiding | verbetering | 10 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
012 | Sneekermeergebied | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | 10 (↑) | C | doel aangepast a |
015 | Van Oordt’s Mersken | uitbreiding | verbetering | 10 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
072 | IJsselmeer | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | uitbreiding | verbetering | 25 (↑) | B2 | ontwerpbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld en Twiske | uitbreiding | verbetering | 5 (↑) | C | ontwerpbesluit |
In de doelstelling is het begrip “paren” vervangen door het begrip “hennen”, omdat de kemphaan geen broedparen vormt. De hennen verzorgen alléén de broedzorg en de jongen.
De landelijke staat van instandhouding van de kemphaan als broedvogel is op de aspecten leefgebied en populatie beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit daarop aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie van ten minste 1000 hennen”. Vrijwel alle gebiedsdoelen sluiten aan op de landelijke doelstelling. Alleen in de Alde Feanen (013) wordt van de landelijke verbeteropgave voor het aspect leefgebied afgeweken; in dit gebied wordt met behoud van het huidige leefgebied een uitbreiding van de populatie beoogd.
A156 – Grutto Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 50.000 paren | ||||||
N2k- nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
1 | Waddenzee | uitbreiding | verbetering | 140 (↑) | C | conform ontwerp |
5 | Duinen Ameland | behoud | behoud | 25 | C | doel aangepasta |
8 | Lauwersmeer | uitbreiding | verbetering | 60 (↑) | C | conform ontwerp |
9 | Groote Wielen | uitbreiding | verbetering | 75 (↑) | C | doel aangepastb |
10 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving | uitbreiding | verbetering | 45 (↑) | C | conform ontwerp |
12 | Sneekermeergebied | uitbreiding | verbetering | 190 (↑) | C | conform ontwerp |
13 | Alde Feanen | uitbreiding | verbetering | 80 (↑) | C | conform ontwerp |
15 | Van Oordt’s Mersken | uitbreiding | verbetering | 90 (↑) | C | conform ontwerp - |
20 | Zuidlaardermeergebied | uitbreiding | verbetering | 65 (↑) | C | conform ontwerp |
35 | De Wieden | uitbreiding | verbetering | 360 (↑) | C | conform ontwerp |
38 | Rijntakken | uitbreiding | verbetering | 110 (↑) | C | conform ontwerp |
56 | Arkemheen | uitbreiding | verbetering | 560 (↑) | C | conform ontwerp |
72 | IJsselmeer | uitbreiding | verbetering | 30 (↑) | C | conform ontwerp |
89 | Eilandspolder | uitbreiding | verbetering | 220 (↑) | C | conform ontwerp |
90 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | uitbreiding | verbetering | 480 (↑) | C | conform ontwerp |
92 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | uitbreiding | verbetering | 440 (↑) | C | conform ontwerp |
93 | Polder Zeevang | uitbreiding | verbetering | 750 (↑) | C | conform ontwerp |
102 | De Wilck | Behoud | verbetering | 80 (↑) | C | conform ontwerp |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | uitbreiding | verbetering | 35 (↑) | C | conform ontwerp |
104 | Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein | uitbreiding | verbetering | 110 (↑) | C | conform ontwerp |
107 | Donkse Laagten | behoud | verbetering | 110 (↑) | C | conform ontwerp |
109 | Haringvliet | uitbreiding | verbetering | 60 (↑) | C | conform ontwerp |
110 | Oudeland van Strijen | uitbreiding | verbetering | 130 (↑) | C | conform ontwerp |
118 | Oosterschelde | behoud | behoud | 35 | C | conform ontwerp |
121 | Yerseke en Kapelse Moer | uitbreiding | verbetering | 60 (↑) | C | conform ontwerp |
De doelstelling voor Duinen Ameland is aangepast, omdat bij nader inzien behoud van de huidige situatie het hoogst haalbare is (het beheer van de vochtige randen van de duinen kan niet verbeterd worden ten gunste van de grutto).
De doelstelling voor Groote Wielen is aangepast, omdat bij nader inzien een oostelijke locatie met grasland niet voldoende geschikt gemaakt kan worden als leefgebied voor de grutto, waardoor de maximale populatietoename iets lager is ingeschat.
De landelijke staat van instandhouding van de grutto als broedvogel is beoordeeld als “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit hierbij aan: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied. Gestreefd wordt naar herstel van een populatieniveau van ten minste 50.000 paren”. De gebiedsdoelen sluiten aan bij de landelijke doelstelling met uitzondering van de gebieden Duinen Ameland, Donkse Laagten, De Wilck en Oosterschelde. In deze gebieden is behoud van de huidige oppervlakte leefgebied het hoogst haalbare. In Duinen Ameland en Oosterschelde is ook verbetering van de kwaliteit van het leefgebied niet mogelijk en is behoud van de populatie het hoogst haalbare.
A197 – Zwarte stern Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
013 | Alde Feanen | uitbreiding | verbetering | 60 (↑) | C | doel aangepast a |
014 | Deelen | uitbreiding | verbetering | 50 (↑) | B1 | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | uitbreiding | verbetering | 40 (↑) | C | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | 200 (↑) | B2 | ontwerpbesluit |
036 | Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht | uitbreiding | verbetering | 60 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
038 | Uiterwaarden IJssel | behoud | behoud | 50 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
067 | Gelderse Poort | uitbreiding | verbetering | 150 (↑) | B2 | ontwerpbesluit |
068 | Uiterwaarden Waal | uitbreiding | verbetering | 20 (↑) | C | ontwerpbesluit |
070 | Lingegebied & Diefdijk-Zuid | behoud | behoud | 15 | C | ontwerpbesluit |
083 | Botshol | uitbreiding | verbetering | 15 (↑) | C | ontwerpbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | 30 | B1 | ontwerpbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | uitbreiding | verbetering | 80 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | uitbreiding | verbetering | 100 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
105 | Zouweboezem | behoud | behoud | 40 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
106 | Boezems Kinderdijk | uitbreiding | verbetering | 40 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
Het aantal in de doelstelling van Alde Feanen is aangepast van ten minste 40 paren naar ten minste 60 paren. Vanwege de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding van de populatie en de historische potentie is het aantal geformuleerd op het relatief hoge niveau van de periode 1986-1990 (gemiddeld ruim 59 paren).
De landelijke staat van instandhouding van de zwarte stern is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “zeer ongunstig” en “matig ongunstig”. Landelijk is een herstelopgave geformuleerd: “uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel van een populatie van ten minste 2.000 paren”. Het merendeel van de gebiedsdoelstellingen sluit hierop aan.
A292 – Snor Landelijke doelstelling: uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor herstel populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
008 | Lauwersmeer | behoud | behoud | 25 | C | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | 40 | B1 | conform ontwerp |
034 | Weerribben | uitbreiding | verbetering | 100 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | uitbreiding | verbetering | 100 (↑) | B1 | ontwerpbesluit |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | 40 | B1 | aanwijzingsbesluit |
074 | Zwarte Meer | uitbreiding | verbetering | 50 (↑) | C | aanwijzingsbesluit |
078 | Oostvaardersplassen | behoud | behoud | 680 | A2 | aanwijzingsbesluit |
083 | Botshol | behoud | behoud | 9 | C | ontwerpbesluit |
091 | Polder Westzaan | behoud | behoud | 25 | C | ontwerpbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | uitbreiding | verbetering | 50 (↑) | C | ontwerpbesluit |
094 | Naardermeer | behoud | behoud | 30 | C | ontwerpbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | 150 | B2 | ontwerpbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | uitbreiding | verbetering | 50 (↑) | C | ontwerpbesluit |
105 | Zouweboezem | behoud | behoud | 20 (↑) | C | ontwerpbesluit |
106 | Boezems Kinderdijk | behoud | behoud | 9 | C | aanwijzingsbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | 130 | B2 | ontwerpbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de snor is op de aspecten populatie en leefgebied beoordeeld als respectievelijk “matig ongunstig”46 en “zeer ongunstig”. De landelijke doelstelling sluit daarop aan: “uitbreiding en verbetering van het leefgebied voor licht herstel van de populatie”47. Behoud wordt nagestreefd in die gebieden waar de lokale populatietrend stabiel is of toenemend zodat behoud van het leefgebied voldoende is, of waar onvoldoende trendgegevens beschikbaar zijn om de potenties voor herstel in te schatten. Van de gebieden Lauwersmeer (008), Alde Feanen (013)en Boezems Kinderdijk (106) is de populatieomvang de laatste 10 jaar of langer met fluctuaties stabiel geweest zodat behoud van het leefgebied voldoende is. In deze gebieden ligt de historische potentie dicht bij de actuele toestand. Er is onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat herstel in deze gebieden nodig of reëel is. In het gebied Oostvaardersplassen (078) is de populatietrend toenemend zodat behoud van het leefgebied voldoende is.
Van het gebied IJsselmeer (072) zijn er onvoldoende trendgegevens beschikbaar om de potenties voor herstel in te schatten. Daarnaast zijn er in het gebied IJsselmeer maar beperkt mogelijkheden om rietvegetaties uit te breiden of in kwaliteit te verbeteren.
A295 – Rietzanger Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie | ||||||
N2k-nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage | Besluit |
004 | Duinen Terschelling | behoud | behoud | 120 | C | aanwijzingsbesluit |
005 | Duinen Ameland | behoud | behoud | 230 | C | aanwijzingsbesluit |
008 | Lauwersmeer | behoud | behoud | 1.900 | B2 | aanwijzingsbesluit |
009 | Groote Wielen | behoud | behoud | 220 | C | aanwijzingsbesluit |
012 | Sneekermeergebied | behoud | behoud | 370 | C | aanwijzingsbesluit |
013 | Alde Feanen | behoud | behoud | 800 | B1 | conform ontwerp |
014 | Deelen | behoud | behoud | 200 | C | aanwijzingsbesluit |
019 | Leekstermeergebied | behoud | behoud | 70 | C | aanwijzingsbesluit |
020 | Zuidlaardermeergebied | behoud | behoud | 200 | C | aanwijzingsbesluit |
034 | Weerribben | behoud | behoud | 900 | B1 | ontwerpbesluit |
035 | De Wieden | behoud | behoud | 3.000 | A1 | ontwerpbesluit |
072 | IJsselmeer | behoud | behoud | 990 | B1 | aanwijzingsbesluit |
074 | Zwarte Meer | behoud | behoud | 270 | C | aanwijzingsbesluit |
078 | Oostvaardersplassen | behoud | behoud | 790 | B1 | aanwijzingsbesluit |
089 | Eilandspolder | behoud | behoud | 230 | C | aanwijzingsbesluit |
090 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | 480 | B1 | ontwerpbesluit |
092 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | 800 | B1 | ontwerpbesluit |
095 | Oostelijke Vechtplassen | behoud | behoud | 880 | B1 | ontwerpbesluit |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck | behoud | behoud | 340 | C | ontwerpbesluit |
109 | Haringvliet | behoud | behoud | 420 | C | ontwerpbesluit |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | 260 | C | ontwerpbesluit |
De landelijke staat van instandhouding van de rietzanger is op de aspecten leefgebied en populatie beoordeeld als “gunstig”. De landelijke doelstelling sluit daarbij aan: “behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie van ten minste 20.000 paren”. De gebiedsdoelen sluiten aan bij de landelijke doelstelling.
P
Binnen bijlage 'Bijlage' wordt de volgende sectie op de aangegeven wijze gewijzigd:
De doelniveaus van niet-broedvogels zijn meestal uitgedrukt als seizoensgemiddelde of als (gemiddeld) seizoensmaximum. Deze gemiddelden, die worden bepaald aan de hand van maandelijkse tellingen, worden als volgt berekend48:
Het seizoensgemiddelde is het gemiddelde aantal in een gebied aanwezige vogels over het gehele seizoen, berekend aan de hand van maandelijks uitgevoerde tellingen over een reeks seizoenen (1999/2000 - 2003/2004).
Het (gemiddeld) seizoensmaximum is het gemiddelde van het grootste getelde aantal (piekaantal) per seizoen (juli t/m juni van het volgende jaar) berekend over een reeks van achtereenvolgende seizoenen (meestal vijf seizoenen: 1999/2000-2003/2004).
Bij voorkeur is het doelniveau uitgedrukt als seizoensgemiddelde omdat dit een indicatie geeft voor het gebruik van een gebied over het gehele seizoen. Bij onvoldoende beschikbaarheid van jaarrondtellingen moet soms worden teruggevallen op het seizoensmaximum.
A156 – Grutto Landelijke doelstelling: Behoud van omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 15.000 vogels (seizoensgemiddelde) | ||||||
N2k- nr | Natura 2000-gebied | Doel omvang | Doel kwaliteit | Populatie | Relatieve bijdrage49 | Besluit |
1 | Waddenzee | behoud | behoud | 1.300↑ | f, A1 | conform ontwerp |
1 | Waddenzee | behoud | behoud | 6.400 (max) | s, n.n.b. | conform ontwerp |
8 | Lauwersmeer | behoud | verbetering | 270↑ | f, B1 | conform ontwerp |
8 | Lauwersmeer | behoud | verbetering | 1.100 (max)↑ | s, n.n.b. | conform ontwerp |
9 | Groote Wielen | behoud | verbetering | 110↑ | f, C | conform ontwerp |
9 | Groote Wielen | behoud | behoud | 670 (max) | s, n.n.b. | conform ontwerp |
10 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving | behoud | verbetering | 45↑ | f, C | conform ontwerp |
10 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving | behoud | behoud | 630 (max) | s, n.n.b. | conform ontwerp |
11 | Witte en Zwarte Brekken | behoud | behoud | 940 (max) | s, n.n.b. | conform ontwerp |
12 | Sneekermeergebied | behoud | verbetering | 150↑ | f, C | conform ontwerp |
12 | Sneekermeergebied | behoud | behoud | 2.100 (max) | s, n.n.b. | conform ontwerp |
13 | Alde Feanen | behoud | behoud | 130 | f, C | conform ontwerp |
13 | Alde Feanen | behoud | behoud | 4.200 (max) | s, n.n.b. | conform ontwerp |
15 | Van Oordt’s Mersken | behoud | behoud | 12 | f, C | conform ontwerp |
15 | Van Oordt's Mersken | behoud | behoud | 100 (max) | s, n.n.b. | conform ontwerp |
20 | Zuidlaardermeergebied | behoud | behoud | 18 | f, C | conform ontwerp |
36 | Uiterwaarden Zwarte water en Vecht | behoud | behoud | 80 | sf, C | Aanwijzingsbesluit |
38 | Rijntakken | behoud | verbetering | 670↑ | f, C | conform ontwerp |
38 | Rijntakken | behoud | verbetering | 6.400 (max)↑ | s, n.n.b. | conform ontwerp |
56 | Arkemheen | uitbreiding | verbetering | 130↑ | f, C | conform ontwerp |
56 | Arkemheen | behoud | behoud | 350 (max) | s, n.n.b. | conform ontwerp |
72 | IJsselmeer | uitbreiding | verbetering | 290↑ | f, C | conform ontwerp |
72 | IJsselmeer | uitbreiding | verbetering | 2.200 (max)↑ | s, n.n.b. | conform ontwerp |
74 | Zwarte Meer | behoud | behoud | behoud | s, n.n.b. | aanwijzingsbesluit |
75 | Ketelmeer & Vossemeer | behoud | behoud | 20 | sf, C | aanwijzingsbesluit |
78 | Oostvaardersplassen | behoud | behoud | 90 | sf, C | aanwijzingsbesluit |
79 | Lepelaarplassen | behoud | behoud | 5 | sf, C | aanwijzingsbesluit |
89 | Eilandspolder | behoud | behoud | 35 | f, C | conform ontwerp |
89 | Eilandspolder | behoud | behoud | 520 (max) | s, n.n.b. | conform ontwerp |
90 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | behoud | 230↑ | f, C | conform ontwerp |
90 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder | behoud | verbetering | 1.500 (max) | s, n.n.b. | Doel aangepasta |
92 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | verbetering | 110↑ | f, C | conform ontwerp |
92 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske | behoud | behoud | 1.100 (max)↑ | s, n.n.b. | conform ontwerp |
93 | Polder Zeevang | behoud | verbetering | 90↑ | f, C | conform ontwerp |
93 | Polder Zeevang | behoud | verbetering | 790 (max)↑ | s, n.n.b. | conform ontwerp |
102 | De Wilck | behoud | verbetering | 25↑ | f, C | conform ontwerp |
102 | De Wilck | behoud | behoud | 150 (max) | s, n.n.b. | conform ontwerp |
104 | Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein | behoud | verbetering | 25↑ | f, C | conform ontwerp |
104 | Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein | behoud | behoud | 230 (max) | s, n.n.b. | conform ontwerp |
107 | Donkse Laagten | behoud | behoud | 25 | f, C | conform ontwerp |
107 | Donkse Laagten | behoud | behoud | 260 (max) | s, n.n.b. | conform ontwerp |
109 | Haringvliet | uitbreiding | verbetering | 290↑ | f, C | conform ontwerp |
109 | Haringvliet | uitbreiding | verbetering | 1.500 (max)↑ | s, n.n.b | conform ontwerp |
110 | Oudeland van Strijen | behoud | verbetering | 20↑ | f, C | conform ontwerp |
112 | Biesbosch | behoud | behoud | 60 | sf, C | conform ontwerp |
114 | Krammer-Volkerak | behoud | behoud | 20 | sf, C | ontwerpbesluit |
118 | Oosterschelde | behoud | verbetering | 180↑ | f, C | conform ontwerp |
118 | Oosterschelde | behoud | verbetering | 770 (max)↑ | s, n.n.b. | conform ontwerp |
In het ontwerpbesluit was onterecht de slapende populatie van het gehele Natura 2000-gebied meegeteld, terwijl de instandhoudingsdoelstelling uitsluitend het Vogelrichtlijngebied betreft. Het doel is hierop aangepast.
De landelijke staat van instandhouding van de grutto als niet-broedvogel wordt als ‘zeer ongunstig’ beoordeeld vanwege een ‘zeer ongunstige’ beoordeling van de aspecten ‘populatie’ en ‘toekomstperspectief’. Het aspect ‘leefgebied’ heeft een ‘matig ongunstige’ beoordeling. De landelijke doelstelling sluit hierbij aan. Ondanks de landelijke zeer ongunstige staat van instandhouding, geldt voor de meeste gebieden een behoudopgave voor zowel omvang als kwaliteit van het leefgebied. De reden hiervoor is dat de afnemende trend wordt veroorzaakt door ontwikkelingen in de omstandigheden voor de grutto als broedvogel die grotendeels buiten het Natura 2000-netwerk liggen. Indien voor een gebied een uitbreidings- en/of verbeterdoelstelling is geformuleerd, is er na het Natura-2000 aanwijzingsbesluit verslechtering opgetreden. Om die reden is het noodzakelijk om de situatie voor de grutto als niet-broedvogel ten tijde van het Natura 2000-aanwijzingsbesluit te herstellen en daarna minstens te behouden.
Niet-broedvogelsoorten Landelijke doelstelling: behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie | |||||
Vogelsoort | Aantal gebieden | Landelijke doelstelling | Populatie Alde Feanen | Relatieve bijdrage * | Besluit |
A017 Aalscholver (f) | 26 | 24.500 | 60 | f, C | conform ontwerp |
A041 Kolgans (f);(g) | 36 | 218.300 | 2.700 | sf, C | doel aangepast |
A043 Grauwe gans (f);(g) | 31 | 86.300 | 280 | sf, C | doel aangepast |
A045 Brandgans (f);(g) | 26 | 140.900 | 430/6.100 (max) (i) | sf, C | doel aangepast |
A050 Smient (f);(g) | 46 | 258.200 | 2.700 | sf, C | doel aangepast |
A051 Krakeend (f);(g) | 35 | 10.200 | 120 | f, C | conform ontwerp |
A052 Wintertaling (c) | 24 | 21.000 | 140 | f, C | conform ontwerp |
A056 Slobeend (f);(h) | 39 | 5.750 | 140 | f, C | conform ontwerp |
A059 Tafeleend (d) | 18 | 20.900 | 90 | f, C | conform ontwerp |
A061 Kuifeend (b);(h) | 21 | 75.700 | 470 | f, C | conform ontwerp |
A068 Nonnetje (a) | 18 | 690 | 30 | f, B1 | conform ontwerp |
|
|
|
|
|
|
* Het gebied vervult hoofdzakelijk een slaapplaatsfunctie (s), foerageerfunctie (f) of beide (sf). Relatieve bijdrage is alleen berekend als het landelijke doel en het gebiedsdoel beide zijn gebaseerd op dezelfde waarde (óf seizoensmaximum óf seizoensgemiddelde).
Nonnetje: ondanks de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is landelijk een behoudsdoelstelling geformuleerd voor deze soort vanwege slechte stuurbaarheid van vermoedelijke oorzaken (Natura 2000 doelendocument, 2006).
Kuifeend: ondanks de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding is landelijk een behoudsdoelstelling voor deze soort geformuleerd, omdat deze staat van instandhouding alleen gebaseerd is op toekomstverwachting (Natura 2000 doelendocument, 2006).
Wintertaling: ondanks de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding op het aspect populatie is landelijk een behoudsdoelstelling voor deze soort geformuleerd. De staat van instandhouding is gebaseerd op een populatieafname die niet leidt tot een waarde van minder dan 75% van de draagkrachtindicatie (Natura 2000 doelendocument, 2006).
Tafeleend: ondanks de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding is landelijk een behoudsdoelstelling voor deze soort geformuleerd, vanwege slecht stuurbare oorzaken en enige compensatie door toename in de randmeren (Natura 2000 doelendocument, 2006).
Grutto: de grutto heeft gezien de landelijk zeer ongunstige staat van instandhouding op landelijk niveau een opgave voor uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied. Aangezien deze opgave niet te realiseren is binnen het Natura 2000-netwerk is in alle gebieden een behoudopgave voor de grutto geformuleerd (Natura 2000 doelendocument, 2006).
De ten gunste formulering is aangepast. Uit de ten gunste formulering is het habitattype blauwgraslanden (H6410) verwijderd. Voor dit habitattype geldt een behoudsdoelstelling ten aanzien van de oppervlakte. Maatregelen ten behoeve van dit habitattype gaan niet ten koste van de omvang van het beschikbare foerageergebied van genoemde vogelsoorten.
Aalscholver, kolgans, grauwe gans, brandgans, smient, krakeend en slobeend: de staat van instandhouding van de soort is beoordeeld als “gunstig”50.
Kolgans, grauwe gans, brandgans, smient en krakeend: enige afname landelijk veroorzaakt door extensivering van landgebruik (onder andere door natuurontwikkeling) is aanvaardbaar.
Slobeend en kuifeend: enige afname landelijk als gevolg van herstel van zout-zoet overgangen is aanvaardbaar.
Eerste getal betreft de foerageerfunctie, tweede getal de slaapfunctie. Relatieve bijdrage is gebaseerd op de foerageerfunctie.
De ten gunste formulering is aangepast. Uit de ten gunste formulering is het habitattype blauwgraslanden (H6410) verwijderd. Voor dit habitattype geldt een behoudsdoelstelling ten aanzien van de oppervlakte. Maatregelen ten behoeve van dit habitattype gaan niet ten koste van de omvang van het beschikbare foerageergebied van genoemde vogelsoorten.
Met dit wijzigingsbesluit is het Natura 2000-gebied Alde Feanen aangewezen voor de grutto als broedvogel en is de instandhoudingsdoelstelling voor de grutto als niet-broedvogel aangepast. Het toevoegen dan wel wijzigen van instandhoudingsdoelstellingen voor de grutto is toegepast bij 25 gebieden die reeds eerder zijn aangewezen als Vogelrichtlijngebied. Aanleiding voor de wijzigingen is de noodzaak om nu ook de grutto als broedvogel te beschermen in deze gebieden, nadat de grutto eerder in de meeste van deze gebieden als doortrekker (niet-broedvogel) al was beschermd. Het toevoegen van instandhoudingsdoelstellingen voor broedende grutto’s is één van de noodzakelijke maatregelen die Nederland treft naar aanleiding van de inbreukprocedure die de Europese Commissie in juli 2024 is gestart. De maatregel is onderdeel van een ambitieus maatregelenpakket, dat van toepassing is binnen en vooral buiten Vogelrichtlijngebieden, om tot het noodzakelijke herstel van de populatie te komen (Kamerstuk 33576 nr. 441).
Met dit wijzigingsbesluit is ook de instandhoudingsdoelstelling voor de grutto als niet-broedvogel aangepast. In dit besluit zijn de doelen voor zowel de slaap- als de foerageerfunctie kwantitatief opgenomen.
De 25 gebieden voldoen aan het criterium dat in de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000)1 wordt genoemd voor het aanwijzen van vogelsoorten in Vogelrichtlijngebieden, namelijk dat ten minste 0,1% van de internationale (biogeografische) populatie van de grutto als broedvogel in het gebied voorkomt. Het betreft in het geval van de grutto de populatie van de ondersoort limosa (de ondersoort islandica komt in Nederland alleen als doortrekker voor en kan dan wel onderdeel vormen van de instandhoudingsdoelstelling voor de grutto als niet-broedvogel). Of een gebied voldoet aan het genoemde criterium, is bepaald op basis van de door Sovon verzamelde gegevens over de jaren 2016-2021. Concreet betekent dit dat de grutto als broedvogel beschermd wordt indien er in die jaren gemiddeld ten minste 26 broedparen voorkwamen. Het gaat om de volgende 25 Natura 2000-gebieden:
N2k-nr | Natura 2000-gebied |
1 | Waddenzee |
5 | Duinen Ameland |
8 | Lauwersmeer |
9 | Groote Wielen |
10 | Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving |
12 | Sneekermeergebied |
13 | Alde Feanen |
15 | Van Oordt’s Mersken |
20 | Zuidlaardermeergebied |
35 | De Wieden |
38 | Rijntakken |
56 | Arkemheen |
72 | IJsselmeer |
89 | Eilandspolder |
90 | Wormer- en Jisperveld & Kalverpolder |
92 | Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske |
93 | Polder Zeevang |
102 | De Wilck |
103 | Nieuwkoopse Plassen & De Haeck |
104 | Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein |
107 | Donkse Laagten |
109 | Haringvliet |
110 | Oudeland van Strijen |
118 | Oosterschelde |
121 | Yerseke en Kapelse Moer |
De instandhoudingsdoelstellingen per gebied voor de broedende grutto zijn gebaseerd op het wetenschappelijk advies van Sovon, zoals opgenomen in de gebiedsnotities over de betekenis en potenties van de gebieden als broedgebied van de grutto. Voor dit advies is niet alleen algemene kennis over de grutto en zijn leefgebied gebruikt, maar ook gebiedsspecifieke informatie over de populatietrend en de potenties voor verbetering en uitbreiding van het leefgebied (rekening houdend met wat nodig en mogelijk is ten aanzien van inrichting en beheer).
De wijzigingsbesluiten beperken zich tot wijzigingen ten aanzien van alleen de grutto. Het betreft wijzigingen die het karakter hebben van een actualisering. Reden om alleen te actualiseren voor de grutto is dat niet gewacht kan worden tot een algehele actualisering van alle vogeldoelen plaatsvindt, omdat dat een tijdrovend proces is. De voortdurende afname van de gruttopopulatie noopt tot het met voorrang beschermen van de grutto in bestaande Vogelrichtlijngebieden. Dat is te meer van belang omdat de grutto vooral in Nederland broedt. Dit kan relatief snel gebeuren, omdat alleen bepaald hoeft te worden of de grutto voldoet aan de criteria voor aanwijzing in die gebieden (zie boven), zonder dat de hele procedure voor selectie van gebieden hoeft te worden doorlopen. Bij zo’n volledige actualiserings- en selectieprocedure zou dan ook voor andere aanwezige vogelsoorten bepaald moeten worden of ze zouden moeten worden aangewezen. Deze snelheid is tevens nodig vanwege de inbreukprocedure die de Europese Commissie is gestart vanwege onvoldoende bescherming van de grutto. Het beschermen van de grutto in bestaande Vogelrichtlijngebieden is essentieel voor het beschermen van deze soort.
Met de vaststelling van de bovengenoemde besluiten is voor het eerst ook een landelijk doel voor de grutto als broedvogel vastgesteld en is het landelijk doel voor de grutto als niet-broedvogel geactualiseerd. De landelijke doelen voor de grutto in dit besluit zijn opgesteld via dezelfde werkwijze als voor de Vernieuwde landelijke doelen voor Natura 2000-habitattypen en -soorten (Ministerie van LVVN, in voorbereiding). De landelijke doelen zijn gebaseerd op de ecologische gunstige referentie en de groeipotentie van de soort tot aan 2050. Aangezien de overige vernieuwde landelijke doelen later worden gepubliceerd dan de 25 wijzigingsbesluiten voor de grutto, zijn de vernieuwde landelijke doelen voor de grutto alvast vastgesteld door middel van deze wijzigingsbesluiten.
Het landelijke doel voor de grutto als broedvogel bepaalt mede het ambitieniveau van de instandhoudingsdoelstellingen in de wijzigingsbesluiten. De gebiedsdoelen moeten namelijk, zoveel als mogelijk is, bijdragen aan het behalen van dat landelijke doel. Momenteel komt echter circa 90% van de landelijke broedpopulatie buiten de Vogelrichtlijngebieden voor. Voor het bereiken van het landelijk doel is het dus noodzakelijk dat verreweg de grootste bijdrage aan de toename plaats zal vinden in de rest van Nederland. Daartoe is het noodzakelijk dat het hierboven genoemde ambitieuze maatregelenpakket wordt uitgevoerd.
Het vernieuwde landelijk doel voor de grutto als niet-broedvogel heeft (nog) geen rol gespeeld bij het bepalen van de gebiedsdoelen. Hoewel de landelijke populatie moet toenemen als gevolg van het nemen van maatregelen voor de broedpopulatie, is nog niet duidelijk hoe zich dat gaat vertalen in de verspreiding van de doortrekkende grutto’s over de gebieden. Er is namelijk op gebiedsniveau geen vaste relatie tussen de aantallen broedende en niet-broedende grutto’s. Het is dus nog niet goed mogelijk om de gebiedsdoelen voor de grutto als niet-broedvogel te baseren op een noodzakelijke bijdrage aan het landelijke doel in de toekomst, temeer daar de omvang en de kwaliteit van het leefgebied voor doortrekkende grutto’s niet de beperkende factor is voor de groei van de populatie. Voor de gebiedsdoelen zijn daarom – vooralsnog – de huidige aantallen leidend (behoudsdoelstelling), tenzij er sprake is van een afname ten opzichte van de situatie die is bedoeld in het oorspronkelijke aanwijzingsbesluit. In dat laatste geval is de oorspronkelijke doelstelling (waar nodig met correcties) gehandhaafd, waarbij het noodzakelijk is dat die situatie zo snel mogelijk wordt hersteld, gezien het verslechteringsverbod. De informatie over de huidige situatie en de situatie die is bedoeld in het oorspronkelijke aanwijzingsbesluit, is opgenomen in de bovengenoemde gebiedsnotities van Sovon.
Naast wijzigingen in dit besluit ten behoeve van de aanwijzing van de grutto, hebben er ook redactionele wijzigingen plaatsgevonden in het besluit (die hebben geen rechtsgevolgen).
In het ontwerpbesluit werd nog niet vermeld dat er met de publicatie van het aanwijzingsbesluit ook een profiel is gepubliceerd voor de beschrijving van de grutto als broedvogel. Dit wordt in het definitieve aanwijzingsbesluit wel vermeld.
Op 7 juli 2025 zijn de 25 ontwerp-wijzigingsbesluiten ‘Vogelrichtlijngebieden vanwege aanwijzing van bestaande Natura 2000-gebieden voor de grutto als broedvogel’ gepubliceerd. Deze ontwerp-wijzigingsbesluiten hebben in de periode van 10 juli 2025 tot en met 20 augustus 2025 ter inzage gelegen. Dit heeft ertoe geleid dat er in totaal door 71 organisaties, overheden, verenigingen en personen zienswijzen zijn ingediend. De reacties met een algemeen karakter en de reacties die specifiek betrekking hebben op het ontwerp-wijzigingsbesluit van het Natura 2000-gebied Alde Feanen van 7 juli 2025, worden hieronder besproken. De in de zienswijzen gemaakte opmerkingen zijn steeds cursief gezet waarna het antwoord volgt. Als een zienswijze aanleiding gaf tot wijziging van het besluit ten opzichte van het ontwerp, dan wordt dat expliciet vermeld. In alle andere gevallen is een nadere motivering gegeven.
Bijna alle insprekers onderschrijven het belang van een betere bescherming van de grutto.
Insprekers geven aan dat het aanwijzen in Vogelrichtlijngebieden al aan de EC is gecommuniceerd in het kader van de inbreukprocedure, zonder consultatie van de provincies.
Een inbreukprocedure is een vertrouwelijke procedure tussen de Europese Commissie en de lidstaat Nederland. Het was de provincies bekend dat het aanwijzen van de grutto in bestaande Vogelrichtlijngebieden één van de noodzakelijke maatregelen is.
Insprekers geven aan dat terreinbeheerders, gemeenten, waterschappen, agrariërs en andere stakeholders niet zijn geïnformeerd tijdens het voorbereidende traject voor publicatie van de ontwerpbesluiten. Ze zijn van mening dat goede afstemming via een zorgvuldig proces met voortouwnemers en bevoegde gezagen essentieel is.
Het ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) heeft via de koepels (zoals Unie van Waterschappen, IPO, VNG, LTO en Groene11) belanghebbenden geïnformeerd over de inbreukprocedure en het voornemen om tot ontwerpbesluiten te komen. De publicatie van een ontwerpbesluit is bedoeld om eenieder in de gelegenheid te stellen bij te dragen aan het definitieve besluit. Het is daarom gebruikelijk dat bij de voorbereiding van het ontwerpbesluit alleen overleg plaatsvindt met de overheid die eerstverantwoordelijk is voor een gebied (de ‘voortouwnemer’) en niet met (andere) belanghebbenden. Voor feitelijke informatie is, mede in overleg met de voortouwnemers, contact gezocht met eigenaren, beheerders en waterschappen.
Insprekers zijn van mening dat de inhoud van de gebiedsnotities door Sovon Vogelonderzoek Nederland inhoudelijk niet voldoende zijn voor het bepalen van goed onderbouwde instandhoudingsdoelstellingen. Zij geven daarbij aan dat de notities niet compleet zijn, dat te weinig gebruik is gemaakt van aanwezige gebiedskennis, dat niet voldoende is meegenomen, dat de oplosbaarheid van knelpunten en drukfactoren is overschat en dat mogelijke maatregelen (die waren genoemd als onderbouwing van de mogelijke uitbreiding van de populatie) vaak al uitgevoerd zijn.
De notities die door Sovon zijn opgesteld, zijn zorgvuldig samengesteld en relatief omvangrijk vergeleken met voorbereidende documenten voor andere instandhoudingsdoelstellingen. De teksten zijn niet bedoeld om een compleet overzicht te geven van noodzakelijke maatregelen, maar om een goed onderbouwde inschatting te kunnen maken van de potentie van de gebieden voor de bijdrage aan de landelijk benodigde populatie van de grutto. Daarbij is ook rekening gehouden met mogelijkheden voor maatregelen op de lange termijn, met mogelijkheden voor het treffen van maatregelen buiten de gebieden en met noodzakelijke maatregelen voor soorten en habitattypen die al zijn aangewezen. Daarbij is er, mede na overleg met de voortouwnemers, gebruik gemaakt van kennis van eigenaren, beheerders en waterschappen om conceptversies te verbeteren. Naar aanleiding van zienswijzen is een aantal gebiedsnotities aangepast.
Insprekers geven aan dat zij het proces van de ontwerpbesluiten als onzorgvuldig hebben ervaren omdat zij weinig tijd hebben gekregen om op concepten van gebiedsnotities en ontwerpbesluiten te reageren en omdat niet duidelijk inzichtelijk is gemaakt welke opmerkingen in conceptteksten zijn overgenomen. Een inspreker voegt daar voor de Friese gebieden aan toe dat de wijzigingsbesluiten niet aansluiten op lopende beheerplanprocessen en gebiedsafspraken.
De voortouwnemers zijn in november 2024 geïnformeerd over welke maatregelen uitgewerkt zouden worden in het kader van de inbreukprocedure, waaronder het toevoegen van instandhoudingsdoelen voor de grutto aan 25 Vogelrichtlijngebieden. Daarbij is aangegeven dat er binnen een jaar definitieve besluiten moesten zijn gepubliceerd, waardoor er ruim een half jaar de tijd was om de ontwerpbesluiten voor te bereiden. In die periode heeft intensief overleg plaatsgevonden met de voortouwnemers, deels in meerdere rondes, waarbij nieuwe informatie is verwerkt in zowel de gebiedsnotities als de ontwerpbesluiten. Dit was ruim voldoende om de hoogte van de instandhoudingsdoelstellingen goed te onderbouwen.
Een inspreker houdt LVVN graag aan de toezegging dat nadere analyses ook buiten de zienswijzeperiode ingediend kunnen worden.
De later ingediende ‘second opinion’ van deskundigen is betrokken bij het opstellen van de definitieve wijzigingsbesluiten en heeft aanleiding gegeven tot een nadere gedachtewisseling met deze deskundigen, resulterend in enkele aanpassingen van de besluiten.
Insprekers zijn van mening dat de doelstellingen niet onderbouwd en reëel zijn, en dat de implicaties van de gruttodoelen onduidelijk zijn.
De instandhoudingsdoelstellingen worden onderbouwd door gebiedsnotities van Sovon. Daaruit blijkt dat de instandhoudingsdoelstellingen reëel zijn.
De implicaties van de instandhoudingsdoelstellingen zijn inderdaad niet volledig duidelijk. Daarvoor zijn de uitwerkingen in de Natura 2000-beheerplannen nodig.
Insprekers geven aan dat gekwantificeerde slaap-en foerageerdoelen voor de grutto als niet-broedvogel als een verrassing kwamen.
Tegelijk met het toevoegen van de grutto als broedvogel, is voor de gebieden ook gecontroleerd of de doelen voor de grutto als niet-broedvogel juist en volledig zijn. Er is voor gekozen om bij de doelen voor de niet-broedvogels, net als voor de broedvogels, uit te gaan van de actuele situatie, waarbij tevens rekening is gehouden met het verslechteringsverbod dat is ingegaan bij de eerste aanwijzing als Vogelrichtlijngebied. In een deel van de gevallen konden doelen die in eerdere besluiten nog niet gekwantificeerd waren, alsnog gekwantificeerd worden.
Insprekers zijn van mening dat er sprake is van gebrekkige communicatie omdat er geen bekendmaking is aangetroffen in de huis-aan-huisbladen zoals genoemd in de algemene wet bestuursrecht.
In de week vanaf de publicatie van de ontwerp-wijzigingsbesluiten zijn in 175 huis-aan-huisbladen (en het Friesch Dagblad) advertenties geplaatst waarin de besluiten en de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen zijn aangekondigd, zodat in de wijde omgeving van de betreffende gebieden is voldaan aan de wettelijke verplichting.
Insprekers zijn van mening dat eerst het landelijk kader voor de grutto als broedvogel vastgesteld moet worden voordat gebiedsspecifieke doelen geformuleerd kunnen worden. Zij roepen LVVN en andere betrokken overheden op met een landelijke visie te komen. Een inspreker noemt daarbij het Aanvalsplan Grutto.
Het voorgenomen landelijke doel voor de grutto is tegelijkertijd met het publiceren van de ontwerp-wijzigingsbesluiten gepubliceerd. De landelijke visie is voor een belangrijk deel te vinden in het Aanvalsplan Grutto, dat door rijk en provincies is omarmd, aangevuld met de maatregelen zoals genoemd in de Verzamelbrief Natuur van 29 november 2024 en de brief over de inbreukprocedure van 25 maart 2025 (Kamerstuk 33 576, nr. 403 en 441). Deze publicaties dateren van voor de gebiedsspecifieke doelen.
Insprekers zijn van mening dat er eerst concept-beheerplannen opgesteld moeten worden alvorens de besluiten definitief worden.
In het verleden is er inderdaad voor gekozen om via het opstellen van concept-beheerplannen meer duidelijkheid te krijgen over de potenties van de gebieden alvorens de Natura 2000-besluiten definitief te maken. Dat is echter geen standaardwerkwijze. In dit geval zou het te veel tijd hebben gekost en zou de noodzakelijke planning om binnen een jaar definitieve besluiten te publiceren, niet gehaald zijn. In plaats daarvan zijn er gebiedsnotities opgesteld door Sovon.
Insprekers constateren dat er nog geen systematisch proces is ingericht om gebiedspartijen (zoals agrarische collectieven) te betrekken, terwijl zij in veel gevallen een belangrijke partij zijn in het realiseren van weidevogelbeheer. Ze roepen LVVN en andere betrokken overheden op dit alsnog op korte termijn te organiseren, zodat gebiedspartijen kunnen bijdragen aan de concretisering van doelen en maatregelen, en daarvoor middelen en beleidsruimte beschikbaar te stellen.
Het is aan de voortouwnemers om gebiedspartijen te betrekken in een gebiedsproces. In beginsel is dat gebiedsproces onderdeel van het actualiseren van een beheerplan, maar in het geval van de grutto is ook het uitvoeren van het Aanvalsplan Grutto een belangrijke manier om de gebiedspartijen te betrekken (vooral ook buiten de huidige Vogelrichtlijngebieden). Gezien de noodzakelijke groeisnelheid van de gruttopopulatie, is het op korte termijn starten van overleg over de uitwerking van de instandhoudingsdoelstellingen inderdaad zeer wenselijk.
Insprekers merken op dat er in de wijzigingsbesluiten sprake is van het uitbreiden van het leefgebied van de grutto en zijn in dat verband van mening dat iedere claim op agrarische grond buiten de grenzen van de Natura 2000-gebieden onacceptabel is. In dit verband merkt een inspreker op dat het creëren van beter en meer leefgebied voor de grutto binnen bestaande Natura 2000-gebieden dient plaats te vinden, omdat - vanwege de voedselzekerheid - meer agrarische natuur niet mag leiden tot verminderde voedselproductie.
Een instandhoudingsdoelstelling ‘uitbreiding omvang leefgebied’ kan alleen betrekking hebben op het betreffende Natura 2000-gebied. Met de uitbreiding van leefgebied wordt dus bedoeld: het binnen de bestaande begrenzing uitbreiden van leefgebied. Met de wijzigingsbesluiten worden geen gebiedsgrenzen veranderd.
Een inspreker verzoekt LVVN om nieuwe Vogelrichtlijngebieden voor de grutto aan te wijzen en om het proces in gang te zetten om de 12 gebieden die door Sovon in 2024 zijn aangemerkt als concentratiegebieden, aan te wijzen als nieuwe Vogelrichtlijngebieden.
De inzet van LVVN is gericht op een combinatie van vrijwillig weidevogelbeheer (waaronder het Aanvalsplan Grutto) en het vergroten van de populatie grutto's in 25 bestaande Natura 2000-gebieden. LVVN is van mening dat deze inzet voldoende is om de populatie grutto's op het gewenste niveau te krijgen.
Een inspreker geeft aan dat de belangrijkste maatregel voor de grutto het uitbreiden van weidevogelgebieden is en dat hieraan wordt voorbijgegaan.
Het uitbreiden van weidevogelgebieden is onderdeel van de wijzigingsbesluiten als ‘uitbreiding leefgebied’ het doel is, en daar dus binnen de bestaande Vogelrichtlijngebieden potenties voor zijn. Het is echter duidelijk dat dit in veel grotere mate een opgave is voor buiten deze gebieden, met name in de gebieden van het Aanvalsplan Grutto.
De inspreker wijst erop dat de Vogelrichtlijngebieden te klein zijn en aanvullende maatregelen in de directe omgeving noodzakelijk zijn.
Het is duidelijk dat de gruttopopulatie in de Vogelrichtlijngebieden meestal onderdeel is van een populatie in de wijdere omgeving. Het versterken van die regionale populatie kan dus in beginsel ook bijdragen aan het halen van het populatiedoel binnen de Vogelrichtlijngebieden. Het is inmiddels landelijk beleid om het agrarisch natuurbeheer rond deze gebieden te stimuleren.
Insprekers geven aan dat - gezien de jarenlange dalende trend en de reeds genomen maatregelen - de opgave om de dalende trend om te buigen zeer moeilijk is. Ook geven zij aan dat de doelen niet realistisch zijn, gezien de voorgenomen groei en het gebruikte ijkpunt (populatieomvang in 2016-2021).
Sovon heeft onderzocht wat er ecologisch haalbaar is in de gebieden. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat het ijkpunt niet gebaseerd is op de meest recente aantallen. Na het nemen van voldoende maatregelen is het mogelijk om de doelen te halen.
Insprekers constateren dat de gestelde instandhoudingsdoelstelling voor de grutto (als broedvogel) in bepaalde gevallen zelfs met de maximaal haalbare populatietoename binnen het gebied niet haalbaar is in 2050. Ze stellen voor om ook een populatiegroei van buiten het gebied mee te laten tellen voor de doelstelling.
Gezien het landelijke doel voor de populatie, zijn de instandhoudingsdoelstellingen zodanig geformuleerd dat de potenties voor uitbreiding van de populatie van de grutto binnen Vogelrichtlijngebieden optimaal worden benut. Daarvoor is het belangrijk dat de draagkracht van de gebieden met een uitbreidingsdoel voor de populatie, voortdurend toeneemt, zodanig dat er in 2050 voldoende draagkracht is voor het ten doel gestelde aantal broedparen. In gevallen waar de maximale groei van de bestaande populatie binnen het gebied niet toereikend is, kan het doel alsnog in 2050 gehaald worden indien de populatie op natuurlijke wijze wordt versterkt door enige aanvulling vanuit de toenemende regionale meta-populatie. Wanneer het populatiedoel onverhoopt in 2050 niet in het gebied is gerealiseerd, kan dat de voortouwnemer niet worden verweten indien de noodzakelijke maatregelen volledig en tijdig zijn genomen.
Een instandhoudingsdoelstelling kan alleen betrekking hebben op het betreffende Natura 2000-gebied. Broedende grutto’s buiten het Vogelrichtlijngebied tellen daarom niet mee voor het behalen van de gebiedsdoelstelling. Het versterken van de regionale populatie is echter wel degelijk belangrijk, niet in het minst vanwege de bijdrage aan het landelijke doel voor de grutto.
De zienswijze gaf aanleiding tot een redactionele verduidelijking in de besluiten op het punt van de haalbaarheid van de populatiedoelen in de instandhoudingsdoelstellingen, als samenvatting van bovenstaande uitleg.
Insprekers vrezen dat de nieuwe gruttodoelen conflicterend zullen zijn met de bestaande doelen in de gebieden. In dit verband vraagt een inspreker om in de aanwijzingsbesluiten duidelijk aan te geven hoe moet worden omgegaan met conflicterende doelen en daarbij ook aan te geven dat een deel van deze doelen in aangrenzende gebieden kan worden gerealiseerd; daarnaast vraagt deze inspreker om duidelijke nationale beleidsregels vast te stellen voor het prioriteren van instandhoudingsmaatregelen in gevallen dat doelen voor de soorten en habitattypen waarvoor een Natura 2000-gebied is aangewezen, met elkaar conflicteren.
Door Sovon is bij het bepalen van de gebiedspotentie voor de grutto rekening gehouden met de bestaande instandhoudingsdoelstellingen. Bijvoorbeeld door locaties met soorten of habitattypen die andere eisen stellen dan grutto’s, niet mee te tellen bij mogelijk geschikt leefgebied. Ook is beoordeeld of uitbreidingsdoelen voor andere soorten en habitattypen noodzakelijkerwijs gerealiseerd zouden moeten worden op locaties met potenties voor de grutto. De gebiedsnotities zijn waar nodig aangepast aan de door gebiedskenners aangedragen informatie op dit punt. De (uiteindelijk) geadviseerde doelen voor de grutto bleken geen conflicten op te leveren met de bestaande instandhoudingsdoelstellingen. Uit bovenstaande volgt dat het realiseren van de gebiedsdoelen in aangrenzende gebieden niet aan de orde is.
Het is vooralsnog niet noodzakelijk om nationale beleidsregels vast te stellen voor het prioriteren van instandhoudingsmaatregelen. In de gebiedsnotities wordt beschreven welke aandachtspunten er zijn bij het nemen van beheermaatregelen voor de grutto, zodat de maatregelen niet ten koste gaan van het behalen van andere instandhoudingsdoelstellingen. De beheerplannen kunnen hierop voortbouwen.
Een inspreker geeft aan dat er in Alde Feanen verzuring plaatsvindt van blauwgraslanden, ondanks gerichte inspanningen ter voorkoming daarvan, en dat de achterliggende oorzaak onoplosbaar is. Het kan zijn dat herstel van blauwgrasland op de huidige locatie ecologisch niet meer realiseerbaar is en herstel dus op een andere locatie binnen het gebied moet worden uitgevoerd, wat leidt tot een conflict met de doelstellingen voor de grutto. Onderdeel van de maatregelen voor blauwgraslanden is dat de Wyldlannen ’s winters aanzienlijk korter onder water staan en korter plas-dras gehouden worden.
In de gebiedsnotitie van Sovon is ingegaan op de verzuring als mogelijke drukfactor voor de grutto in dit gebied. De verzuring wordt vooral veroorzaakt door te grote wegzijging van grondwater naar omliggend, diep ontwaterd landbouwgebied, waardoor regenwater een te grote invloed krijgt. Dit probleem moet al vanwege de bestaande instandhoudingsdoelstellingen worden aangepakt; als dat gebeurt, profiteert ook de grutto daarvan. Van een conflict met de gruttodoelen hoeft met een goede ruimtelijke zonering geen sprake te zijn. Het aangepaste waterbeheer in de Wyldlannen lijkt voor de grutto geen knelpunt te zijn gedurende het broedseizoen (maart-juni) en de doortrek (februari-maart en juni-juli).
Een inspreker merkt op dat in de ontwerpbesluiten een toelichting ontbreekt over de beperkende factoren per gebied.
In de gebiedsnotities van Sovon worden de beperkende factoren per gebied genoemd, omdat ze relevant zijn voor de onderbouwing van de gebiedspotentie en voor de te nemen maatregelen. Op basis hiervan zijn de instandhoudingsdoelstellingen in de wijzigingsbesluiten geformuleerd. Het is niet nodig om ook in de besluiten de beperkende factoren te noemen.
Insprekers missen in de besluiten een toelichting op de lokale omstandigheden die de huidige lage aantallen broedparen verklaren en bevelen aan deze toe te voegen. Een andere inspreker mist in de ontwerpbesluiten een toelichting over de beperkende factoren per gebied; volgens de inspreker is informatie over deze factoren van belang om duidelijk te maken welke condities nodig zijn voor de doelstellingen.
De omstandigheden die de huidige lage aantallen verklaren en de beperkende factoren per gebied, staan in de gebiedsnotities van Sovon en dat is voldoende, omdat de genoemde onderwerpen primair thuishoren in het beheerplan.
Een inspreker kan zich niet vinden in het geschetste beeld dat intensief landbouwkundig gebruik buiten de reservaatgebieden een drukfactor is.
De inspreker duidt op de gebiedsnotities waarin door Sovon de drukfactoren voor de grutto per gebied zijn beschreven. Dat intensief landbouwkundig gebruik in de omgeving een drukfactor is, heeft vooral te maken met het feit dat dat gebruik leidt tot verdroging in de naastgelegen Vogelrichtlijngebieden.
Een inspreker wijst op grootschalige defensieplannen die in de gebiedsnotities niet als drukfactor worden genoemd.
Waar de inspreker waarschijnlijk op doelt, is het Programma Ruimte voor Defensie (NPRD). Naar zijn aard is een programma niet concreet genoeg om op basis daarvan mogelijke effecten op de grutto in een Vogelrichtlijngebied te kunnen inschatten. Maar ook al zou dat wel zo zijn, dan nog wordt daar bij het bepalen van de instandhoudingsdoelstellingen geen rekening mee gehouden, omdat bij de feiten en omstandigheden waar wél rekening mee wordt gehouden, de fase van een vastgesteld plan moet zijn gepasseerd. Een vastgesteld plan wordt dus als een gegeven beschouwd.
De instandhoudingsdoelstellingen zijn gebaseerd op de gebiedsnotities van Sovon, waarin de potenties voor uitbreiding van de gruttopopulatie zijn ingeschat. Daarbij is rekening gehouden met toekomstige vermindering van potenties voor zover die voortvloeien uit vergunde projecten en vastgestelde plannen. Met programma’s en met plannen die nog niet vaststaan wordt dus geen rekening gehouden.
Bij het vaststellen van plannen zal in het vervolg rekening gehouden moeten worden met de instandhoudingsdoelstelling voor de grutto.
Insprekers stellen dat er sprake is van verdringing van grutto’s door ganzen. Een inspreker pleit er daarom voor om de bestaande instandhoudingsdoelstellingen voor deze verdringende soorten als bovengrens te hanteren zodat er beter kan worden ingegrepen. Deze inspreker stelt dat er meer samenhang en samenwerking moet zijn tussen diverse partijen, waarbij de grutto centraal moet staan, ook als dat leidt tot besluiten die andere doelstellingen ondermijnen; deze prioritering moet vastgelegd worden in de besluiten.
Begrazing door ganzen kan ertoe leiden dat de vegetatie in het voorjaar zeer kort is, waardoor grutto’s het broeden uitstellen. In een korte vegetatie kunnen legsels en kuikens kwetsbaarder zijn voor predatie dan in een vegetatie met meer dekking. Daarentegen is het ook mogelijk dat aanvankelijk korte vegetaties in mei-juni voor de kuikens beter toegankelijk zijn dan onbegraasde vegetaties, waardoor ze juist beter overleven.
De populatieomvang in de instandhoudingsdoelstellingen is geformuleerd als ondergrens. Indien de omvang van een populatie van bijvoorbeeld een ganzensoort zich boven het doel bevindt en de doelstelling voor bijvoorbeeld de grutto daardoor in gevaar komt, is het belangrijk dat maatregelen worden genomen om voorrang te geven aan het doel voor de grutto. Daar is geen maximering van de bestaande instandhoudingsdoelstellingen voor nodig, omdat dit (met voldoende status) in een beheerplan kan worden vastgelegd.
Het voorrang geven aan de grutto ten koste van andere instandhoudingsdoelstellingen is in beginsel mogelijk via een ‘ten gunste van’-formulering (zie het Beleidskader Doelwijziging Natura 2000), maar dat is voor deze besluiten niet aan de orde, omdat er volgens de gebiedsnotities van Sovon geen sprake is van conflicterende doelen.
Een inspreker is van mening dat in de besluiten vastgelegd moet worden dat het realiseren van de doelen een gedeelde verantwoordelijkheid is van alle partijen.
De formele verantwoordelijkheid voor het halen van de instandhoudingsdoelstellingen ligt bij de overheid. Het is niet mogelijk om daar in de aanwijzingsbesluiten van af te wijken. Dat neemt niet weg dat het van grote waarde is als alle partijen die bij een gebied betrokken zijn gezamenlijk verantwoordelijkheid nemen voor het realiseren van de doelen.
Insprekers wijzen erop dat de financiële dekking in de ontwerpbesluiten ontbreekt en dat de gevolgen van het benodigde beheer onduidelijk zijn.
Een aanwijzingsbesluit hoeft, blijkens vaste jurisprudentie, geen financiële paragraaf te bevatten en geen duidelijkheid over het beheer te geven.
Een inspreker stelt dat er informatie ontbreekt over de afweging van belangen rondom de (sociaal-)economische en financiële gevolgen van het aanwijzen van de grutto als doelsoort. Daarnaast stellen meerdere insprekers dat uit jurisprudentie blijkt dat het bevoegd gezag – anders dan bij de aanwijzing van gebieden (waarvoor enkel de ecologische belangen relevant zijn) – bij (actualisatie) van instandhoudingsdoelen rekening dient te houden met onder andere economische overwegingen.
Artikel 2 van de Vogelrichtlijn luidt: "De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om de populatie van de in artikel 1 bedoelde soorten op een niveau te houden of te brengen dat met name beantwoordt aan de ecologische, wetenschappelijke en culturele eisen, waarbij zij tevens rekening houden met economische en recreatieve eisen." Uit vaste jurisprudentie volgt dat ook bij het vaststellen van het ambitieniveau van de instandhoudingsdoelstellingen rekening gehouden kan worden met economische eisen, voor zover dat niveau hoger is dan het minimaal vereiste behoudsniveau. Die doelstellingen op gebiedsniveau moeten echter wel voldoende bijdragen aan het bereiken van het landelijke doel. Voor dat landelijke doel is een verdubbeling van de huidige populatie nodig. De broedvogeldoelen in de 25 gebieden zullen voor die gebieden gezamenlijk leiden tot een toename van 77%. Dit is dus minder dan wat er landelijk nodig is. Bij het bepalen van de potentie is rekening gehouden met de huidige omstandigheden in de gebieden. Een lagere ambitie vanwege economische belangen in de gebieden zou tot een nog lagere bijdrage aan het landelijk doel leiden en daarmee het bereiken van dat doel in gevaar brengen. Dit zou een onjuiste implementatie van de Vogelrichtlijn betekenen.
Een inspreker wijst op het verslechteringsverbod en verzoekt LVVN zich daarvoor in te zetten. Een andere inspreker verzoekt LVVN om zich aan het verslechteringsverbod te committeren en realistische ambities te hebben, gebaseerd op tellingen in plaats van rekenmodellen. Ook is de inspreker van mening dat het toevoegen van een soort op papier geen enkele verbetering brengt, zolang er voor de 25 gebieden niet de nodige maatregelen (ANLb/SNL) in samenhang met het omliggende gebied worden genomen om de condities substantieel te verbeteren.
Het is de primaire taak van de voortouwnemer om het verslechteringsverbod te handhaven. Indien er signalen zijn dat de voortouwnemer dat onvoldoende doet, spreekt LVVN de voortouwnemer daarop aan. De doelen zijn gebaseerd op tellingen en uit de gebiedsnotities van Sovon blijken deze haalbaar te zijn. En inderdaad zijn voor het bereiken van de doelen de genoemde concrete maatregelen nodig.
Een inspreker verzoekt de doelstelling aan te passen naar ‘behoud’ in combinatie met het aanvullend aanwijzen van alle geschikte gebieden die voldoen aan de (juridische) selectiecriteria.
LVVN heeft ervoor gekozen om invulling te geven aan art. 4 van de Vogelrichtlijn door de grutto alleen in bestaande Vogelrichtlijngebieden aan te wijzen en daarbuiten met name via het Aanvalsplan Grutto de belangrijke gruttogebieden zo goed mogelijk te beschermen. Voor het landelijke doel is een verdubbeling van de huidige populatie nodig en dat brengt met zich mee dat ook de potenties in de Vogelrichtlijngebieden optimaal moeten worden benut. Het eventueel aanwijzen van nieuwe Vogelrichtlijngebieden zou daar niets aan veranderen.
Een inspreker is van mening dat falende doelrealisatie niet automatisch mag leiden tot het aanwijzen van extra natuurgebieden ten koste van landbouwgrond. Een andere inspreker verzet zich tegen iedere impliciete claim op agrarische grond daarbuiten; het doortrekken van inspanningen ten behoeve van de gruttopopulatie naar omliggende landbouwgronden kan alleen als de juiste randvoorwaarden aanwezig zijn.
Het mogelijk niet halen van de doelen in de bestaande Vogelrichtlijngebieden zal niet automatisch leiden tot het aanwijzen van extra natuurgebieden. Maatregelen die genomen moeten worden, zullen verder uitgewerkt worden in het beheerplan van de provincie; deze kunnen zich ook uitstrekken tot de omgeving van de Vogelrichtlijngebieden en dan is het inderdaad belangrijk dat daar de juiste randvoorwaarden voor aanwezig zijn.
Een inspreker stelt dat het toevoegen van instandhoudingsdoelstellingen voor broedende grutto's in 25 Natura 2000-gebieden een onjuiste juridische werkwijze is, omdat de criteria voor het selecteren van gebieden om instandhoudingsdoelstellingen aan toe te voegen niet is doorlopen.
Blijkens het Beleidskader Doelwijziging Natura 2000 is het niet nodig om te wachten met toevoegen van instandhoudingsdoelstellingen in bestaande Natura 2000-gebieden totdat de selectiecriteria zijn toegepast voor het bepalen of eventueel nieuwe gebieden moeten worden aangewezen. De noodzaak van het snel toevoegen van de grutto (als broedvogel) in de bestaande besluiten is onderbouwd in de ‘Toelichting bij het wijzigingsbesluit’.
Een inspreker wijst op de recente uitspraak van de Raad van State over het Natura 2000-gebied Bruine Bank dat een Vogelrichtlijngebied ook moet worden aangewezen voor alle vogelsoorten op Bijlage I en voor geregeld voorkomende trekvogels die daar in meer dan verwaarloosbare mate (in significante aantallen) voorkomen. Daarbij is vastgesteld dat de drempelwaarden die de Nederlandse overheid thans gebruikt niet volstaan en dat bij Vogelrichtlijngebieden (net als bij Habitatrichtlijngebieden) moet worden uitgegaan van een veel lagere drempel. Gevolg van deze uitspraak voor de grutto is, volgens de inspreker, dat ook alle andere Vogelrichtlijngebieden in Nederland moeten worden aangewezen waar de soort in meer dan verwaarloosbare mate voorkomt. Daarnaast verzoekt de inspreker om het proces in gang te zetten voor het herzien van de aanwijzingscriteria en het toevoegen van alle andere vogelsoorten op Bijlage I en geregeld voorkomende trekvogels (waaronder alle weidevogels) die in meer dan verwaarloosbare aantallen voorkomen in de bestaande vogelrichtlijngebieden.
Zoals de inspreker aangeeft, is het nodig om de aanwijzingscriteria aan te passen conform de uitspraak van de Raad van State. Dit proces is in gang gezet en zal vervolgens leiden tot toepassing daarvan in de Vogelrichtlijngebieden. De Raad van State heeft het ministerie hiervoor twee jaar de tijd gegeven. Het is dus niet nodig om daarop vooruitlopend de huidige 25 wijzigingsbesluiten aan te passen. Dat zou ook tot een onaanvaardbare vertraging van de vaststelling van deze besluiten leiden, omdat niet op voorhand duidelijk is in welke andere Vogelrichtlijngebieden de grutto in meer dan verwaarloosbare mate voorkomt. Om dit zorgvuldig te kunnen bepalen, zijn de nieuwe criteria nodig.
Insprekers zijn van mening dat het onduidelijk is wat de juridische consequenties zijn als de instandhoudingsdoelstellingen in 2050 niet zijn behaald.
Wanneer een instandhoudingsdoelstelling onverhoopt in 2050 niet in het gebied is gerealiseerd, kan dat de voortouwnemer niet worden verweten indien de noodzakelijke maatregelen volledig en tijdig zijn genomen.
Insprekers geven aan dat de gevolgen van de juridische bescherming van gruttoleefgebied in Vogelrichtlijngebieden voor de deelnemers aan het agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb) niet duidelijk zijn, omdat verplichte maatregelen niet vergoed kunnen worden onder de huidige subsidieregeling. Deze insprekers zijn van mening dat vrijwillig beheer via het ANLb mogelijk moet blijven. Andere insprekers zijn van mening dat er geen belemmeringen opgelegd mogen worden aan agrariërs, maar dat maatregelen op basis van vrijwilligheid genomen moeten kunnen worden. Een inspreker stelt dat een eenzijdige focus op het herstel van leefgebieden voor grutto’s via aanwijzingsbesluiten een negatieve impact kan hebben op effectieve bescherming van weidevogels; deze inspreker stelt daarom voor de noodzakelijke ruimte voor vrijwillig weidevogelbeheer via het ANLb te borgen.
Het is belangrijk dat agrarisch natuurbeheer ook in Vogelrichtlijngebieden doorgang kan vinden. De gruttopopulatie is in veel van de gebieden namelijk (mede) afhankelijk van de vrijwillige, gesubsidieerde inzet van agrariërs.
Het klopt dat verplichte maatregelen niet vergoed kunnen worden op dezelfde basis als onverplichte maatregelen. Beheermaatregelen krijgen echter niet automatisch een verplichtend karakter door een aanwijzingsbesluit (daarin worden geen maatregelen voorgeschreven) en ook niet door het noemen van benodigde maatregelen in een beheerplan. Er is afzonderlijke besluitvorming door de provincie voor nodig om te bepalen of activiteiten waarvoor boeren nu subsidie ontvangen, verplicht worden. Wanneer en in hoeverre dit aan de orde, is nu nog niet duidelijk. Maar juist voor maatregelen die verplicht worden vanwege de gebiedsbescherming vanuit de Vogelrichtlijn, is een alternatieve grondslag voor subsidiëring beschikbaar in de vorm van artikel 72 van Verordening (EU) 2021/2115 (strategische GLB-plannen). Het is de inzet van LVVN om van deze mogelijkheid gebruik te maken.
Insprekers vrezen - vanwege onredelijke doelen - in de toekomst te maken te krijgen met generieke beperkingen.
Uit de gebiedsnotitie van Sovon blijkt dat de instandhoudingsdoelstellingen haalbaar zijn. Er is momenteel geen aanleiding om te denken dat hier generieke beperkingen uit zouden voortvloeien.
Insprekers geven aan dat provinciale overheden aanvullend budget nodig hebben voor extra maatregelen die noodzakelijk zullen zijn voor het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen voor de grutto. Een inspreker verzoekt om zorg te dragen voor extra, geoormerkte financiële middelen voor het treffen van de maatregelen die nodig zijn om de instandhoudingsdoelstellingen voor de grutto te realiseren in de betrokken Vogelrichtlijngebieden en ervoor te zorgen dat boeren aanspraak kunnen maken op contracten van tenminste 20 jaar als ze meedoen aan het agrarisch natuurbeheer. Ook andere insprekers pleiten voor langjarige contracten voor agrarisch natuurbeheer, met een adequate vergoeding voor ‘zwaar beheer’.
In de beheerplannen zullen de maatregelen komen te staan die nodig zijn om de instandhoudingsdoelstellingen voor de grutto te realiseren. Dan wordt ook duidelijk wat de financiële consequenties zijn. Aan het agrarisch natuurbeheer is echter door het rijk al een forse financiële impuls gegeven, waarbij reeds op de korte termijn prioriteit ligt bij het uitbreiden en verzwaren van beheer voor weidevogels, met name de grutto. Ook aan het mogelijk maken van langjarige contracten wordt gewerkt.
Een inspreker geeft aan dat bij veel veehouders angst bestaat voor de impact van de aanwijzingen. Daarom pleit de inspreker voor realistische doelstellingen en geen beheerplannen die eenzijdig op de grutto zijn gericht.
De maatregelen die nodig zijn voor het halen van de doelstellingen voor de grutto, zullen duidelijk worden in de beheerplannen. Deze beheerplannen zijn altijd gericht op alle instandhoudingsdoelstellingen van het gebied, dus niet alleen op de grutto. De doelstellingen zullen in de beheerplannen nader worden uitgewerkt. Wat daarbij realistisch is, hangt mede af van de tijd die genomen kan worden voor het treffen van maatregelen: wat op de korte termijn niet realistisch is, kan dat op langere termijn wél zijn. Uit de beschrijving van de instandhoudingsdoelstellingen blijkt dat de genoemde populatiedoelen haalbaar zijn in 25 jaar. Dat is gebaseerd op de gebiedsnotities van Sovon.
Een inspreker is van mening dat het beheer meer moet focussen op wat er goed is voor de grutto in plaats van op plantengemeenschappen, dat agrarisch natuurbeheer moet lonen, dat predatiebeheer beter moet en dat agrariërs niet de schuld mogen krijgen als doelen niet worden behaald in geval de noodzakelijke condities voor succesvol agrarisch gruttobeheer ontbreken of onvoldoende worden gefaciliteerd.
Het is inderdaad belangrijk dat de noodzakelijke beheermaatregelen moeten worden genomen op de locaties die nodig zijn voor de grutto. Het is aan de voortouwnemer om dit in het beheerplan duidelijk te maken. Het financieel mogelijk maken van effectief agrarisch natuurbeheer heeft alle aandacht van rijk en provincies en dat geldt ook voor het voldoende faciliteren van (de condities voor) agrarisch gruttobeheer.
Een inspreker geeft aan dat er mogelijk maatregelen die veel impact zullen hebben, moeten worden toegevoegd aan de beheerplannen.
Dat is inderdaad denkbaar, maar de maatregelen met de meeste impact (zoals maatregelen tegen verdroging op landschapsschaal) zijn al noodzakelijk voor de bestaande instandhoudingsdoelstellingen.
Volgens een inspreker is er weinig tijd voor beheermaatregelen tussen het broedseizoen en de rustperiode en moeten er keuzes gemaakt worden wanneer er voorrang aan de grutto gegeven moet worden.
Bij het opstellen van het beheerplan zal bepaald moeten worden wat nodig is om de beheerder voldoende ruimte te geven om de benodigde maatregelen te nemen in de beperkte tijd die hiervoor beschikbaar is.
Insprekers zijn van mening dat extensief beheer leidt tot verruiging en dat percelen daardoor niet meer geschikt zijn voor weidevogels.
Weidevogels zoals de grutto komen vooral voor in vochtig kruidenrijk grasland met een open en gevarieerde vegetatiestructuur. Dat vergt een extensiever beheer dan bij graslanden die beheerd worden voor een maximale grasproductie. Dat is wat in de gebiedsnotities bedoeld wordt met ‘extensief beheer’. Het is uiteraard niet goed als het beheer zodanig geëxtensiveerd wordt dat gruttoleefgebied door verruiging ongeschikt wordt.
Een inspreker stelt dat hydrologische maatregelen geen zin hebben omdat ze de weidegang verminderen, wat een negatief effect heeft op het leefgebied van de grutto.
Weidevogels komen vooral voor in vochtig kruidenrijk grasland. Het is niet noodzakelijk dat deze graslanden beweid worden, omdat maaien een goed alternatief is. Als er voor beweiding gekozen wordt, blijkt dat in principe goed te combineren met een relatief hoge grondwaterstand, zoals in het verleden in grote delen van Nederland gebruikelijk was.
Een inspreker pleit voor een aanpak van het predatiebeheer zoals bij de bestrijding van muskusratten.
Predatiebeheer zal in veel gevallen noodzakelijk zijn om succesvolle voortplanting van de grutto mogelijk te maken. Net als bij de bestrijding van muskusratten zal dat op een gecoördineerde en voldoende intensieve manier moeten gebeuren, hoewel de concrete methoden daarvan zullen verschillen.
Een inspreker wijst op de schade die agrarische bedrijven kunnen ondervinden door maatregelen die volgen op het wijzigingsbesluit.
In de beheerplannen zullen de benodigde maatregelen opgenomen worden. Pas als de gevolgen daarvan op bedrijfsniveau duidelijk zijn, kan bepaald worden of er eventueel sprake is van schade.
Een inspreker is van mening dat gruttobeheer buiten beschermde gebieden niet bespreekbaar is zonder schadeloosstelling in plaats van onkostenvergoeding.
Aangezien de wijzigingsbesluiten geen betrekking hebben op grutto’s buiten de beschermde gebieden, behoeft deze reactie geen bespreking.
Insprekers zijn van mening dat maatregelen die zijn genoemd in de gebiedsnotities van Sovon kunnen leiden tot kosten of beperkingen bij derden en daarmee grote weerstand kunnen creëren.
De maatregelen die zijn genoemd in de gebiedsnotities betreffen mogelijke maatregelen, ter onderbouwing van de inschatting van de potentie. Uit de Natura 2000-beheerplannen zal blijken welke maatregelen daadwerkelijk nodig zijn. Dat maatregelen kunnen leiden tot kosten, beperkingen en weerstand bij derden is denkbaar, maar kan geen reden zijn om niet aan de wettelijke verplichtingen te voldoen ten aanzien van het beschermen van de grutto in Vogelrichtlijngebieden.
Een inspreker is van mening dat het beter beschermen van de grutto tijdens zijn trek naar het zuiden effectiever zou zijn dan het beschermen in Vogelrichtlijngebieden.
Het is duidelijk dat de grutto ook tijdens de trek goed beschermd moet worden, zowel in West-Afrika als in de EU-landen waarvoor de Vogelrichtlijn geldt. Maar dat ontslaat Nederland niet van de verplichting om ook artikel 4 van de Vogelrichtlijn toe te passen door de grutto in Vogelrichtlijngebieden als broedvogel te beschermen.
Insprekers geven aan dat er een integrale aanpak nodig is waarbij er ook aandacht is voor populatietoename van de grutto buiten Natura 2000-gebieden, met name in het Natuurnetwerk Nederland en in gebieden met agrarisch natuurbeheer. Andere insprekers geven aan dat andere maatregelen, zoals langjarige contracten, herwaardering van grond, omschakelsubsidies en verruiming van de wettelijke mogelijkheden voor predatiebeheer noodzakelijk zijn en meer zullen bijdragen aan de weidevogelstand dan het aanwijzen van de grutto in Vogelrichtlijngebieden.
Het is duidelijk dat een integrale aanpak nodig is om het landelijke doel voor de grutto te halen, alleen al omdat circa 90% van de gruttopopulatie buiten de huidige Vogelrichtlijngebieden voorkomt. Daarop is ook het pakket van (aanvullende) maatregelen gericht, dat in november 2024 is gecommuniceerd met het parlement en de provincies. In 2025 is aan het agrarisch natuurbeheer door het rijk een forse financiële impuls gegeven. Dat neemt niet weg dat ook aan de verplichting moet worden voldaan om de grutto aan te wijzen in Vogelrichtlijngebieden: het nemen van de noodzakelijke maatregelen vanwege artikel 3 van de Vogelrichtlijn (ten behoeve van de nationale populatie) ontslaat een lidstaat niet van de verplichting om ook artikel 4 (gebiedsbescherming) toe te passen.
Een inspreker is van mening dat aanvullende instrumenten, zoals langjarige contracten, herwaardering van landbouwgrond, inrichtingsmaatregelen, omschakelsubsidies, verruiming van mogelijkheden voor predatiebeheer, een aantrekkelijk verdienmodel voor de agrariër en voldoende financiële dekking noodzakelijk zijn.
Deze aspecten maken onderdeel uit van het huidige en nog verder te ontwikkelen beleid.
Een inspreker stelt dat door de toenemende bevolkingsdichtheid voortdurend grond aan de landbouw wordt onttrokken, wat niet zonder gevolgen voor de natuur kan blijven, en samen met ontwikkelingen voor extra natuur in het kader van het Natuurnetwerk Nederland en extensivering leidt tot het ondergraven van voedselzekerheid. De inspreker roept daarom de staatssecretaris van LVVN op, de Europese Commissie er op te wijzen dat wat niet kan, niet kan. Inspreker stelt dat het creëren van zowel betere als nieuwe leefgebieden voor de grutto binnen bestaande Natura 2000-gebieden moet plaatsvinden. Indien dit toch daarbuiten gebeurt, moeten daar adequate vergoedingen voor zijn.
Het aanwijzen van bestaande Vogelrichtlijngebieden vloeit mede voort uit de dialoog die al vele jaren gaande is tussen de Europese Commissie en Nederland over de maatregelen die noodzakelijk zijn voor de grutto. In die dialoog is door Nederland steeds aandacht gevraagd voor de grote ruimtedruk en het belang van de agrarische sector.
Het creëren van zowel betere als nieuwe leefgebieden voor de grutto binnen bestaande Natura 2000-gebieden is precies wat met de wijzigingsbesluiten wordt beoogd.
Het verstrekken van adequate vergoedingen voor agrarisch natuurbeheer is onderdeel van het rijksbeleid, zowel voor binnen als buiten de Natura 2000-gebieden.
Insprekers vragen zich af of het aanwijzen van de grutto als broedvogel in Natura 2000-gebieden wel mogelijk en gerechtvaardigd is, aangezien dit volgens insprekers op basis van de Vogelrichtlijn alleen kan als 25% van de populatie in Natura 2000-gebieden leeft, wat niet het geval is.
In enkele oude aanwijzingsbesluiten, waaronder die van Arkemheen, is in het verleden in bijlage C (Motivering van het besluit op basis van de binnengekomen zienswijzen) een onvolledige weergave gegeven van de criteria voor selectie en begrenzing van Vogelrichtlijngebieden, waardoor op dit punt verwarring is ontstaan. Op p. 15 van de Nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000), het beleidskader voor de Vogelrichtlijnbesluiten, staan de criteria voor het aanwijzen van trekkende vogelsoorten die niet op Bijlage 1 staan, correct weergegeven. Die criteria komen op het volgende neer: als geregeld minstens 1% van de biogeografische populatie van een trekkende watervogelsoort er broedt, ruit, foerageert en/of rust, dan wordt het gebied geselecteerd. Als de aantallen niet hoog genoeg zijn voor het selecteren van een gebied, dan wordt bepaald of de soort moet worden aangewezen in een om andere redenen geselecteerd gebied. Daarvan is sprake indien van een trekkende watervogel geregeld tenminste 0,1% van de biogeografische populatie in het gebied aanwezig is óf indien van een Rode-Lijstsoort waarvan minstens 25% van de populatie in Vogelrichtlijngebieden voorkomt, geregeld tenminste 1% van de Nederlandse broedpopulatie in een gebied aanwezig is. Inmiddels voldoet de grutto ook als broedvogel aan deze criteria: in drie bestaande Vogelrichtlijngebieden broedt minstens 1% van de biogeografische populatie en in 22 bestaande Vogelrichtlijngebieden broedt minstens 0,1% van de biogeografische populatie.
Beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 7 december 2004 tot vaststelling, op grond van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad, van de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio (2004/813/EG). PB EU 2004, L 387/1. Laatstelijk vervangen door Uitvoeringsbesluit van de Commissie 2013/26/EU van 16 november 2012 tot vaststelling van een zesde bijgewerkte lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio (PbEU 2013, L 24/ 379). Terug naar link van noot.
Ministerie van LNV (2006): Natura 2000 doelendocument. Duidelijkheid bieden, richting geven en ruimte laten. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Den Haag. Terug naar link van noot.
Ministerie van LNV (2008): Natura 2000 profielendocument. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Den Haag. Terug naar link van noot.
De begrenzingsmethodiek is verder uitgewerkt in het Gebiedendocument (2004). Terug naar link van noot.
Hof van Justitie EG, 7 november 2000, First Corporate Shipping, zaak C-371/98, punten 16 en 25. Terug naar link van noot.
De wijze van begrenzing van Vogelrichtlijngebieden is toegelicht in de nota van Antwoord Vogelrichtlijn (2000), bijlage 1, Selectiecriteria en methode van begrenzing. Terug naar link van noot.
Prioritaire habitattypen en habitatsoorten zijn in bijlagen I en II van de Habitatrichtlijn en in dit besluit aangeduid met een sterretje *. Terug naar link van noot.
Bijlagen I en II laatstelijk aangepast op 20 november 2006, Richtlijn 2006/105/EG, PbEG L 363, 20.12.2006, p. 368-405 (zie ook rectificatie PbEG L 80, 21.3.2007, p. 15). Terug naar link van noot.
Bij niet-broedvogels wordt daarbij (voor zover bekend) onderscheid gemaakt tussen het leefgebied voor een foeragerende populatie en voor een slapende populatie, omdat de aantallen van die populaties verschillend zijn en omdat het leefgebied voor foerageren en slapen verschillend kan zijn. Terug naar link van noot.
Voor het vaststellen van de instandhoudingsdoelstellingen en actuele aantallen voor vogels is de volgende afrondingssystematiek gebruikt: 1-20 = niet afronden, 21-100 = afronden op vijftallen, 100-1.000 = afronden op tientallen, >1.000 = afronden op honderdtallen. Terug naar link van noot.
Uit jurisprudentie blijkt dat hierover misverstanden zijn gerezen. Aanleiding hiervoor was kennelijk de toelichting op pagina 63 van het Natura 2000 doelendocument (Ministerie van LNV, 2006), over de betekenis van de aantallen die voor vogels worden genoemd. Die toelichting wekte kennelijk (ten onrechte) de indruk dat de populatieomvang niet tot de instandhoudingsdoelstelling behoort. Terug naar link van noot.
Het Natura 2000-landschap van het gebied waarop dit besluit betrekking heeft staat vermeld in paragraaf 3.2 van deze nota van toelichting. Terug naar link van noot.
Ministerie van LNV (2000): nota van Antwoord Vogelrichtlijn, bijlage 1. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Den Haag. Terug naar link van noot.
De nota van Antwoord (2000) vermeldt 44 soorten van bijlage I waarvoor gebieden kunnen worden aangewezen. Voor één soort zijn geen gebieden aangewezen omdat er geen vaste verblijfplaatsen zijn (lachstern). Sindsdien zijn verder drie soorten aan bijlage I toegevoegd. Voor twee van deze soorten (strandplevier en dwergmeeuw) waren reeds gebieden aangewezen. Voor de dwerggans worden naar aanleiding van een rechterlijke uitspraak gebieden aangewezen. Per saldo zijn en worden er dus voor 46 soorten van bijlage I gebieden aangewezen. Terug naar link van noot.
SOVON (2000): Belangrijke vogelgebieden in Nederland 1993-97. SOVON-informatierapport 2000/01. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek- Ubbergen. Terug naar link van noot.
SOVON & CBS (2005): Trends van vogelaantallen in het Nederlandse Natura 2000 netwerk. SOVON-informatierapport 2005/09. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. Terug naar link van noot.
Nadere toelichting over de “ten gunste formulering” wordt gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006), p. 35/37. Terug naar link van noot.
Nadere toelichting over de “ten gunste formulering” wordt gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006), p. 35/37. Terug naar link van noot.
Nadere toelichting over de “ten gunste formulering” wordt gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006), p. 35/37. Terug naar link van noot.
Nadere toelichting over de “ten gunste formulering” wordt gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006), p. 35/37. Terug naar link van noot.
De beschreven staat van instandhouding wijkt af van de staat van instandhouding zoals gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006). Zie het Natura 2000 profielendocument (2008) voor een nadere uitleg. Terug naar link van noot.
De beschreven staat van instandhouding wijkt af van de staat van instandhouding zoals gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006). Zie het Natura 2000 profielendocument (2008) voor een nadere uitleg. Terug naar link van noot.
Het gebied Markermeer & IJmeer ontbreekt in SOVON & CBS (2005) voor de aalscholver omdat aan dit gebied nu (na de publicatie van de gegevens in 2005) een instandhoudingsdoelstelling is toegevoegd. Terug naar link van noot.
Eerden, M. van en Rijn, S. van (2008): Handen af van de aalscholver, de aalscholver als indicator van natuur-, water- en visserijbeheer. Vakblad Natuur Bos en Landschap, p. 23-26. Terug naar link van noot.
Boer, T. den (2000): Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004. Rapport Directie Natuurbeheer nr. 47. Ministerie van Landbouw Natuurbeheer en Visserij, Wageningen. Terug naar link van noot.
Natura 2000 doelendocument (2006): Tekstkader 4.5.1. Landelijke doelen broedvogels. Terug naar link van noot.
Natura 2000 doelendocument (2006): Tekstkader 4.5.1. Landelijke doelen broedvogels. Terug naar link van noot.
Boer, T. den (2000): Beschermingsplan moerasvogels 2000-2004. Rapport Directie Natuurbeheer nr. 47. Ministerie van Landbouw Natuurbeheer en Visserij, Wageningen. Terug naar link van noot.
Natura 2000 doelendocument (2006): Tekstkader 4.5.1. Landelijke doelen broedvogels (“gemaakte keuze”). Terug naar link van noot.
Aanwijzingsbesluiten Natura 2000-gebieden IJsselmeer (072), Zwarte Meer (074) en Oostvaardersplassen (078) (Stcrt. 2010, 2212). Terug naar link van noot.
Aanwijzingsbesluiten Natura 2000-gebieden IJsselmeer (072), Zwarte Meer (074) en Oostvaardersplassen (078) (Stcrt. 2010, 2212). Terug naar link van noot.
Voorbeeld voor een seizoen met de volgende telresultaten (juli-juni): 0, 0, 0, 100, 100, 200, 100, 100, 0, 0, 0, 0. Het seizoensmaximum bedraagt in dit geval 200, het seizoensgemiddelde 50 (som van alle maandcijfers gedeeld door 12). Terug naar link van noot.
Het gebied vervult hoofdzakelijk een slaapplaatsfunctie (s), foerageerfunctie (f) of beide (sf). Relatieve bijdrage is alleen berekend als het landelijke doel en het gebiedsdoel beide zijn gebaseerd op dezelfde waarde (óf seizoensmaximum óf seizoensgemiddelde). Terug naar link van noot.
De beschreven staat van instandhouding van de meerkoet wijkt af van de staat van instandhouding zoals gegeven in het Natura 2000 doelendocument (2006) (onder andere aanwijzingsbesluit IJsselmeer, Stcrt. 2010, 2212). Terug naar link van noot.
https://www.natura2000.nl/sites/default/files/Bibliotheek/Aanwijzing%20Vogelrichtlijngebieden/Nota%20van%20Antwoord%20Vogelrichtlijn%20%282000%29%20Bijlage%201%20Selectie%20en%20begrenzing.pdf Terug naar link van noot.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-43201.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.