Beleidsregel van De Nederlandsche Bank N.V. van 9 december 2025 inzake de toepassing van de SREP-richtsnoeren op beheerders van beleggingsinstellingen en beheerders van instellingen voor collectieve belegging in effecten (Beleidsregel SREP beheerders)

De Nederlandsche Bank N.V.,

Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht; de artikelen 3:18aa en 1:19, derde lid, van de Wet op het financieel toezicht; de artikelen 24a1, eerste lid, en 25b van het Besluit prudentiële regels Wft;

Na consultatie;

Besluit:

Artikel 1 Definities

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

a. beheerders:

een beheerder van een beleggingsinstelling of een beheerder van een instelling voor collectieve belegging in effecten (icbe) die een activiteit verricht of een beleggingsdienst verleent als bedoeld in artikel 2:67a, tweede lid, van de Wet, respectievelijk artikel 2:69c, tweede lid, van de Wet.

b. DNB:

De Nederlandsche Bank N.V.;

c. SREP:

het toetsings- en evaluatieproces door de Nederlandsche Bank als bedoeld in artikel 3:18aa, eerste lid, van de Wft;

d. SREP-richtsnoeren:

de door de EBA en de ESMA vastgestelde richtsnoeren op grond van artikel 45, tweede lid, van de IFD.

Artikel 2 Toepassing SREP-richtsnoeren op beheerders

  • 1. DNB past bij de uitoefening van haar SREP-bevoegdheid ten aanzien van beheerders de SREP-richtsnoeren toe.

  • 2. DNB past de SREP-richtsnoeren toe ten aanzien van de gehele onderneming van beheerders.

Artikel 3 Intrekken beleidsregel

De Beleidsregel ICAAP beleggingsondernemingen en beleggingsinstellingen Wft 2015 wordt ingetrokken.

Artikel 4 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze beleidsregel wordt geplaatst.

Artikel 5 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel SREP beheerders.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Amsterdam, 9 december 2025

De Nederlandsche Bank N.V. S. Maijoor, Directeur

TOELICHTING

Sinds 2021 vallen beleggingsondernemingen onder het prudentieel raamwerk van de Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en (IFR) en de richtlijn nr. 2019/2034/EU van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende het prudentiële toezicht op beleggingsondernemingen (IFD). Op grond van artikel 24a1 van het Besluit prudentiële regels Wft (het Besluit) en artikel 3:1 van de Regeling specifieke bepalingen IFR en IFD dienen beleggingsondernemingen, met uitzondering van beleggingsondernemingen die uitsluitend beleggingsdiensten verlenen als bedoeld in onderdelen a of d van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht (de Wet), te beschikken over solide, doeltreffende en allesomvattende strategieën en procedures. Aan de hand hiervan moeten zij doorlopend nagaan of, en ervoor zorgen dat, de hoogte, samenstelling en verdeling van hun toetsingsvermogen en liquide activa aansluiten op de omvang en de aard van de risico’s waaraan zij blootstaan, zouden kunnen blootstaan, en die zij voor anderen kunnen inhouden. Dit interne risicobeoordelingsproces wordt aangeduid als het ICARAP (Engels: Internal capital adequacy assessment process and internal risk-assessment process). In Nederland dient op basis van artikel 25b van het Besluit en artikel 3:1 van de Regeling specifieke bepalingen IFR en IFD deze beoordeling ook te worden uitgevoerd door beheerders van een beleggingsinstelling of beheerders van een instelling voor collectieve belegging (icbe) in effecten die een activiteit verrichten of een beleggingsdienst verlenen als bedoeld in artikel 2:67a, tweede lid, van de Wet, respectievelijk artikel 2:69c, tweede lid, van de Wet (beheerders), met uitzondering van beheerders die als klein en niet-verweven, als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de IFR, kwalificeren en die uitsluitend beleggingsdiensten als bedoeld in onderdelen a of d van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1 van de Wet verlenen.

De Europese Bankautoriteit (EBA) en de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) hebben op grond van de IFD de door de EBA en de ESMA vastgestelde richtsnoeren op grond van artikel 45, tweede lid, van de IFD (de SREP-richtsnoeren) opgesteld. Deze richtsnoeren zijn sinds 19 juni 2023 van toepassing en toezichthouders dienen deze toe te passen bij de uitvoering van het SREP voor beleggingsondernemingen onder de IFD. Als onderdeel van het SREP dienen toezichthouders ook de ICARAP te beoordelen. De ICARAP is uitgesplitst in het Internal capital adequacy assessment process (ICAAP) en het Internal liquidity adequacy assessment process (ILAAP). De richtsnoeren geven dan ook gedetailleerd invulling aan de beoordeling die toezichthouders moeten verrichten in het kader van de documenten die beleggingsondernemingen moeten aanleveren in de context van het ICAAP en het ILAAP.

Doordat beleggingsondernemingen binnen de reikwijdte van de SREP-richtsnoeren vallen en de Nederlandsche Bank deze richtsnoeren ten aanzien van deze ondernemingen volledig toepast, is het niet langer nodig dat de Nederlandsche Bank in een eigen beleidsregel de toepassing van het SREP op beleggingsondernemingen specificeert.

De SREP-richtsnoeren zijn niet geadresseerd aan beheerders. Beheerders zijn op basis van de Nederlandse wetgeving ook aan het ICARAP-vereiste onderworpen en de Nederlandsche Bank beschikt ten aanzien van hen ook over een SREP-bevoegdheid.1 Dit brengt met zich dat de Nederlandsche Bank, bij het uitoefenen van haar SREP-bevoegdheid, deze SREP-richtsnoeren tevens volledig toepast op beheerders. Om het voorgaande te verduidelijken wordt de Beleidsregel ICAAP beleggingsondernemingen en beleggingsinstellingen Wft 2015 ingetrokken en wordt met de beleidsregel SREP beheerders verduidelijkt dat de Nederlandsche Bank haar SREP-bevoegdheid invult ten aanzien van de gehele onderneming van beheerders aan de hand van de SREP-richtsnoeren.

In lijn met bestaande wet- en regelgeving past de Nederlandsche Bank de SREP-richtsnoeren toe, waaronder in het kader van de ICAAP en ILAAP, ten aanzien van de gehele onderneming van de beheerder en niet enkel voor die bedrijfsonderdelen die de beleggingsdiensten uitvoeren. Daarnaast acht de Nederlandsche Bank het toepassen van de SREP-richtsnoeren op beheerders in het kader van haar SREP-bevoegdheid passend omdat het verlenen van beleggingsdiensten prudentiële risico’s met zich brengt ongeacht of deze diensten worden verricht door een beheerder of beleggingsonderneming.

De Nederlandsche Bank acht het echter wel van belang dat zij evenredigheid betracht in de toepassing van de SREP-richtsnoeren. Dit belang komt onder meer tot uiting in het feit dat in lijn met de richtsnoeren het ICAAP en ILAAP passend en evenredig dienen te zijn ten opzichte van de aard, de omvang en de complexiteit van de activiteiten van de beheerders en de beleggingsinstellingen en/of icbe’s die zij beheren. De Nederlandsche Bank zal daarom, in lijn met de SREP-richtsnoeren, het evenredigheidsbeginsel in acht nemen bij de toepassing van haar SREP-bevoegdheid. Dit betekent o.a. dat de Nederlandsche Bank bij het beoordelen van de wijze waarop beheerders van de prudentiële risico’s beoordelen, identificeren en beheersen rekening houdt met de complexiteit en materialiteit van deze risico’s. Indien prudentiële risico’s niet-complex zijn dan zal DNB minder diepgaand analyseren hoe de beheerder dergelijke risico’s identificeert, beoordeelt en beheerst. Indien prudentiële risico’s niet of nauwelijks aanwezig zijn gelet op de activiteiten die een beheerder verricht, dan zal DNB minder of geen nadruk leggen op hoe de beheerder dergelijke risico’s identificeert, beoordeelt, en beheerst.

De nieuwe Beleidsregel SREP beheerders draagt bij aan transparantie over de invulling van de SREP-bevoegdheid van de Nederlandsche Bank vis-a-vis beheerders en beoogt een consistent toezicht op beleggingsondernemingen en beheerders. Dit draagt bij aan een gelijk speelveld voor deze ondernemingen.


X Noot
1

De ICARAP verplichting volgt uit artikel 1:19, tweede lid, jo. artikel 3:17, derde lid, van de Wet, jo. artikel 25b van het Besluit jo. artikel 24a1 van het Besluit. De SREP-bevoegdheid uit artikel 1:19, derde lid, jo. artikel 3:18aa van de Wet.

Naar boven