Beleidsregel Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 4 december 2025, kenmerk 4292751-1091287-MEVA, omtrent de nadere concretisering van de vereisten die gelden om aangewezen te worden als opleidingsinstelling als bedoeld in het Besluit gezondheidszorgpsycholoog

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

Gelet op de artikelen 4, 7 en 10 van het Besluit gezondheidszorgpsycholoog;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

a. Besluit:

het Besluit gezondheidszorgpsycholoog;

b. IOP:

individueel opleidingsplan;

c. OI:

onderwijsinstelling;

d. POI:

praktijkopleidingsinstelling.

Artikel 2. Supervisiesessies

  • 1. De supervisiesessies, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit, worden gegeven door een externe supervisor en vindt buiten de directe werkstroom plaats.

  • 2. De focus van supervisiesessies ligt op professionele ontwikkeling en integratie van theorie en praktijk.

  • 3. De supervisor is onafhankelijk.

  • 4. De kwaliteit van de supervisie wordt geborgd en geëvalueerd.

  • 5. De uren supervisie zijn verspreid over de totale opleidingsperiode en sluiten aan op het leerstadium van de opleideling. Er wordt in het eerste jaar van de opleiding gestart met supervisie.

  • 6. Supervisie staat los van werkplekbegeleiding en praktijkbegeleiding, als bedoeld in artikel 7, onderdeel d, onder 2°, van het Besluit.

Artikel 3. Evenwichtige verhouding opleiding en werkervaring

  • 1. Het bepaalde, in artikel 7, onderdeel b, van het Besluit, houdt in dat de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog een geïntegreerde leerervaring biedt, waarin theoretisch en praktisch onderwijs en werkervaring samenhangen en elkaar versterken.

  • 2. Met een evenwichtige verhouding tussen het theoretische en praktische gedeelte van de opleiding als bedoeld in artikel 7, onderdeel b, wordt bedoeld dat:

    • a. de leerervaring aansluit bij het leerstadium van de opleideling. De complexiteit van praktijkopdrachten en casuïstiek neemt gedurende de opleiding geleidelijk toe: van een nadruk op basisvaardigheden en methodiek in de beginfase naar complexe opdrachten waarin kennis en vaardigheden geïntegreerd worden toegepast in de latere fase van de opleiding;

    • b. de leerervaring zodanig is ingericht dat het theoretisch onderwijs de praktijk ondersteunt en verdiept, terwijl de werkervaring de theoretische kennis contextualiseert en versterkt. Theoretische concepten worden toegepast in praktijksituaties, en praktijkervaringen worden benut voor theoretische reflectie;

    • c. de gezamenlijke studie- en werkbelasting zodanig is ingericht dat voldoende ruimte blijft voor reflectie, verwerking van leerstof en uitvoering van praktijkopdrachten, zonder dat sprake is van overbelasting.

Artikel 4. Zorg voor kwaliteit van de opleiding

  • 1. Het bepaalde in artikel 7, onderdeel c, van het Besluit, houdt in dat de zorg voor de kwaliteit van de opleiding leidt tot cursorisch onderwijs, praktijkonderwijs en werkervaring van voldoende kwaliteit.

  • 2. De kwaliteit van de opleiding wordt regelmatig beoordeeld en hierbij wordt structureel en transparant gemonitord, geanalyseerd en verantwoording afgelegd over de prestaties en het beleid van de OI. De volgende onderdelen worden hierin tenminste meegenomen:

    • a. de kwaliteit van de supervisie, bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van het Besluit;

    • b. de verhouding tussen het theoretische en praktische gedeelte van de opleiding enerzijds, en de werkervaring anderzijds, bedoeld in artikel 7, onderdeel b, van het Besluit;

    • c. de inhoudelijke en didactische deskundigheid van het docententeam, bedoeld in artikel 7, onderdeel d, onder 1°, van het Besluit;

    • d. voldoende en deskundige begeleiding bij het praktisch onderwijs en het opdoen van de vereiste werkervaring, als bedoeld in artikel 7, onderdeel d, onder 2°, van het Besluit;

    • e. de wijze van beoordeling, toetsing en examinering, bedoeld in artikel 7, onderdeel d, onder 3°, van het Besluit;

    • f. een veilig leer- en werkklimaat als bedoeld in artikel 7, onderdeel d, onder 4°, van het Besluit.

  • 3. Het bepaalde in artikel 7, onderdeel c, van het Besluit, houdt in dat de kwaliteit periodiek wordt beoordeeld door onafhankelijke deskundigen (een visitatiecommissie).

  • 4. Onder onafhankelijke deskundigen wordt verstaan dat deze deskundigen geen directe betrokkenheid hebben bij de te beoordelen opleiding en beschikken over aantoonbare relevante vakinhoudelijke kennis, ervaring en scholing.

Artikel 5. Bewaken inhoudelijke en didactische deskundigheid docenten

  • 1. Het bepaalde in artikel 7, onderdeel d, onder 1°, van het Besluit, houdt in dat docenten beschikken over actuele relevante (vakinhoudelijke) kennis.

  • 2. Van docenten wordt verwacht dat zij een relevante (post)academische opleiding met succes hebben afgerond.

  • 3. Docenten zijn aantoonbaar bekwaam in het verzorgen van onderwijs op universitair post-master niveau. Dit betekent dat docenten kunnen aantonen dat zij beschikken over voldoende didactische vaardigheden om kwalitatief hoogwaardig onderwijs te verzorgen op universitair post-master niveau.

  • 4. Onder het docententeam, bedoeld in artikel 7, onderdeel d, subonderdeel 1° wordt verstaan een docententeam met brede vakinhoudelijke kennis en ervaring als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit.

  • 5. De OI beschikt over voldoende medewerkers met aantoonbare ervaring en kennis van curriculumontwikkeling, toetsconstructie, kwaliteitsborging en didactische professionalisering om het docententeam adequaat te kunnen ondersteunen.

  • 6. Het bevorderen van inhoudelijke en didactische deskundigheid van het docententeam kan geschieden door het volgen van bij- en nascholing.

Artikel 6. Zorg voor begeleiding praktisch onderwijs en werkervaring

  • 1. Met het zorg dragen voor voldoende deskundige begeleiding bij het praktisch onderwijs en het opdoen van de vereiste werkervaring, bedoeld in artikel 7, onderdeel d, onder 2°, van het Besluit wordt bedoeld dat de OI zorgt voor de begeleiding. Dit gebeurt door erop toe te zien dat de POI werkbegeleiders, praktijkbegeleiders en supervisoren inzet die voldoen aan de eisen op het gebied van deskundige begeleiding en aan de vereiste werkervaring gestelde kwaliteitscriteria. Daarbij borgt de OI ook continu voldoende beschikbaarheid en geschiktheid van de begeleiding. De OI zorgt voor een structurele en adequate beschikbaarheid van begeleiders, waarbij rekening wordt gehouden met een toereikende inzet die aansluit bij de leerbehoeften en opleidingsfase van alle opleidelingen. Begeleiders beschikken over voldoende tijd en capaciteit om de begeleiding kwalitatief verantwoord uit te voeren, met een evenwichtige spreiding van het aantal opleidelingen per begeleider.

  • 2. Het IOP vormt het uitgangspunt voor de deskundige begeleiding tijdens de opleiding. In het IOP worden onder andere de persoonlijke leerdoelen van de opleideling vastgelegd, waardoor de begeleiding kan worden afgestemd op het ontwikkelingsniveau en de werkervaringseisen. Dit waarborgt dat de begeleiding inhoudelijk passend, methodisch en verantwoord is, dat de begeleiding geëvalueerd kan worden en hierop eventueel kan worden bijgestuurd.

  • 3. Werkbegeleiding vindt plaats binnen de dagelijkse werkzaamheden en richt zich op het inhoudelijk, procesmatig en professioneel functioneren van de opleideling. De werkbegeleiding is afgestemd op het IOP van de opleideling. Ook sluit het aan bij de werkervaringseisen (zoals de verdeling diagnostiek, behandeling, indicatiestelling en overige taken).

  • 4. Praktijkbegeleiding vindt eveneens plaats binnen de dagelijkse werkzaamheden en richt zich ook op het inhoudelijk, procesmatig en professioneel functioneren van de opleideling. De praktijkopleider is functioneel eindverantwoordelijk voor de organisatie, kwaliteit en voortgang van de praktijkopleidingstrajecten in de POI.

  • 5. Werkplekbegeleiding en praktijkbegeleiding staan los van supervisie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit.

Artikel 7. Zorg voor een deugdelijke beoordeling, toetsing en examinering

  • 1. De zorg voor een deugdelijke wijze van beoordeling, toetsing en examinering als bedoeld in artikel 7, onderdeel d, onder 3°, van het Besluit houdt in dat beoordeling, toetsing en examinering transparant, objectief, betrouwbaar, valide en onafhankelijk zijn. De eisen zijn helder voor de opleidelingen.

  • 2. De kwaliteit van de examinering wordt voldoende gewaarborgd en de beoordeling, toetsing en examinering van de studenten zijn deugdelijk. De toetsen ondersteunen het eigen leerproces van de opleideling.

Artikel 8. Zorg voor een veilig leer- en werkklimaat

  • 1. Een veilig leerklimaat, bedoeld in artikel 7, onderdeel d, onder 4°, van het Besluit, houdt in dat de leeromgeving van het cursorisch onderwijs, de leeromgeving van het praktijkonderwijs en de werkervaringsomgeving de opleideling voldoende in staat stelt om zich te ontwikkelen, kennis en vaardigheden te verwerven, kritisch te reflecteren te leren, vragen te stellen, fouten te maken en zich professioneel te ontwikkelen.

  • 2. Een veilig werkklimaat, bedoeld in artikel 7, onderdeel d, onder 4°, van het Besluit, heeft betrekking op de mate waarin de werkomgeving binnen de POI, inclusief collegiale samenwerking en organisatorische randvoorwaarden, bijdraagt aan het welzijn, de motivatie en het professioneel functioneren van de opleideling en ziet specifiek op de omstandigheden die het beroepsmatig leren in de praktijk bevorderen, zoals werkdruk, taakverdeling, begeleiding en naleving van wettelijke veiligheidsnormen.

  • 3. De rollen van begeleiders, waaronder ook supervisoren, beoordelaars en de werkgever zijn functioneel gescheiden en er bestaat een duidelijke scheiding tussen OI en werkgever.

Artikel 9. Aanwijzen hoofdopleider

  • 1. De verantwoordelijk voor de opleiding van een persoon die tot de opleiding is toegelaten, als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van het Besluit omvat het gebruik van IOP’s. De hoofdopleider is verantwoordelijk voor het toezien op de kwaliteit en de uitvoering van de persoonlijke leerdoelen zoals vastgelegd in de IOP’s, en draagt zorg voor een effectieve begeleiding van de persoon die tot de opleiding is toegelaten.

  • 2. De hoofdopleider beschikt over de bevoegdheden om de opleiding integraal aan te sturen en de samenhang tussen onderwijs, praktijkervaring en toetsing te bewaken. Daarnaast stuurt de hoofdopleider de betrokken docententeams en praktijkopleiders aan en beschikt over aantoonbare leidinggevende ervaring om deze aansturing effectief te kunnen uitvoeren. Daarbij wordt van de hoofdopleider verwacht dat hij of zij een stevige professionele basis heeft, die aansluit bij de integrale eindverantwoordelijkheid voor de opleiding. Met deze professionele basis wordt bedoeld de bij voorkeur een leidinggevende functie, waarbij sprake is van actuele betrokkenheid in zowel de klinische praktijk, waar onderwijs en zorgverlening samenkomen, als in de academische omgeving, waar onderwijs en wetenschap samenkomen. Dit kenmerkt zich bijvoorbeeld door ervaring in didactische activiteiten inclusief onderwijsontwikkeling op universitair niveau.

  • 3. Met aantoonbaar relevante wetenschappelijke expertise als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef, van het Besluit wordt bedoeld dat de hoofdopleider beschikt over aantoonbare kennis en ervaring met wetenschappelijk onderzoek binnen het vakgebied van de opleiding. Dit betreft niet slechts kennis van theorie, maar ook om het vermogen om onderzoeksresultaten kritisch te beoordelen en toe te passen binnen het opleidingsprogramma.

  • 4. In het kader van didactische expertise wordt van de hoofdopleider verwacht dat deze aantoonbaar bekwaam is in het ontwerpen, verzorgen, begeleiden en evalueren van onderwijs op universitair post-master niveau en draagt bij aan de doorlopende kwaliteitszorg van het curriculum.

Artikel 10

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, J.A. Bruijn

TOELICHTING

Algemeen

Deze beleidsregels zijn bedoeld ter nadere concretisering van de eisen zoals opgenomen in het Besluit gezondheidszorgpsycholoog. Deze beleidsregels kunnen worden gehanteerd bij de beoordeling van aanvragen van instellingen om te worden aangewezen als opleidingsinstelling tot gezondheidszorgpsycholoog. Bij de toekomstige aanpassing van het Besluit worden deze beleidsregels als uitgangspunt genomen om de eisen definitief te borgen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2

Lid 2

De focus van de supervisiesessies wijkt af van werkbegeleiding, dat primair gericht is op dagelijkse begeleiding bij de uitvoering van werkzaamheden.

Lid 3

De in artikel 2 lid 3 bedoelde objectieve wijze van onderbouwing kan bijvoorbeeld inhouden dat een overzicht wordt aangeleverd van relevante supervisie-ervaring, didactische scholing of aantekening, en feedback of evaluaties van opleidelingen.

Lid 4

De beschreven onafhankelijke positie houdt in dat de supervisor geen positie heeft binnen de OI en POI, hiërarchisch of anderszins, die een veilig leer- en werkklimaat kan belemmeren.

Lid 5

De kwaliteitsborging van de supervisiesessies vindt plaats binnen de kwaliteitscyclus van OI en POI. Supervisor en opleideling evalueren regelmatig de supervisie, de OI voert periodieke evaluaties uit en significante kwaliteits- of samenwerkingskwesties worden aan de OI teruggekoppeld.

Artikel 3

De OI en POI dragen gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor het realiseren en bewaken van de in het tweede lid bedoelde evenwichtige verhouding.

Artikel 5

Lid 2

Het aantonen van didactische vaardigheden kan bijvoorbeeld door het bezit van een didactische aantekening, zoals het Basis Kwalificatie Onderwijs (BKO), Senior Kwalificatie Onderwijs (SKO) of een vergelijkbare kwalificatie. Deze aantekening bevestigt dat de docent getraind en gekwalificeerd is in onderwijsvaardigheden die passen bij het academische niveau. Gastdocenten die niet voldoen aan deze eisen kunnen niet als volwaardige vervanger worden ingezet om het benodigde onderwijs te verzorgen.

Lid 4

Voldoende betekent in deze context dat er binnen de OI structureel expertise beschikbaar is, bijvoorbeeld door medewerkers met een afgeronde studie in onderwijskunde of onderwijswetenschappen, die actief betrokken zijn bij curriculumontwikkeling, toetsing en het waarborgen en verbeteren van de onderwijskwaliteit.

Artikel 8

Lid 3

Ter versterking van een veilige en integere leer- en werkomgeving is het van belang dat blijvend aandacht wordt besteed aan het voorkomen van belangenverstrengeling. Dit kan onder meer worden gerealiseerd door transparantie te bevorderen en heldere procedures te hanteren. Tevens bestaat er een duidelijke scheiding tussen opleidingsinstelling en werkgever, of wordt op andere wijze een vergelijkbare garantie geboden om belangenverstrengeling te voorkomen.

Artikel 9

Lid 2

Aantonen van deze expertise kan bijvoorbeeld doordat de betrokkene wetenschappelijke publicaties heeft uitgebracht of door aangesloten te zijn (geweest) bij onderzoeksprojecten die passen bij de inhoud van de opleiding.

Lid 3

Het aantonen van didactische expertise op universitair post-master niveau kan bijvoorbeeld door het bezit van een didactische aantekening, zoals het Basis Kwalificatie Onderwijs (BKO), Senior Kwalificatie Onderwijs (SKO) of een vergelijkbare kwalificatie.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, J.A. Bruijn

Naar boven