Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2025, 42014 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2025, 42014 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Economische Zaken,
Gelet op de artikelen 2, eerste lid, 4, onderdelen a, b, c, d en h, 5, eerste en tweede lid, 14, 15, 16, 17, eerste lid, onderdeel b, 19, tweede en derde lid, 25, 34, eerste lid en 44 van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies;
Besluit:
De Regeling nationale EZ-, LVVN- en KGG-subsidies wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 4a.3.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de begripsbepaling ‘Europees samenwerkingsverband’ vervalt ‘, die voldoen aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 18 van verordening (EU) 2021/694’.
2. De begripsbepaling ‘juridische entiteit’ komt te luiden:
juridische entiteit als bedoeld in artikel 2, onderdeel 2, van verordening (EU) 2021/694, die voor subsidie in aanmerking zou kunnen komen op grond van artikel 18 van verordening (EU) 2021/694;.
3. De begripsbepaling ‘onderzoeksorganisatie’ vervalt.
B
Artikel 4a.3.2 komt te luiden:
1. De Minister verstrekt op aanvraag subsidie voor het uitvoeren van een cyberbeveiligingsinnovatieproject dat gericht is op de verwezenlijking van één of meer van de operationele doelstellingen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van verordening (EU) 2021/694 op de volgende deelgebieden:
a. het bevorderen van crypto-agility, waaronder mede begrepen het ontwikkelen van vernieuwende methoden of technieken ten behoeve van het beheer en de vernieuwing van cryptografische middelen binnen de organisatie van de mogelijke afnemers van de subsidieaanvrager, bestaande uit onder meer algoritmes, sleutels en certificaten, in het belang van de nationale cyberveiligheid;
b. het vereenvoudigen en meer kostenefficiënt maken van cyberbeveiligingsoplossingen, waaronder mede begrepen het ontwikkelen of doorontwikkelen van vernieuwende respectievelijk bestaande methoden of technieken dan wel de opschaling hiervan ten behoeve van het binnen de organisatie van de subsidieaanvrager geautomatiseerd kunnen detecteren van cyberdreigingen, controleren van codes van software, versleutelen van data en elektronische communicatie, netwerk- en toegangsbeveiliging en verbetering hiervan via zelflerende systemen.
2. Een cyberbeveiligingsinnovatieproject bevat een samenhangend geheel van activiteiten, bestaande uit industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling of procesinnovatie.
3. De subsidieontvanger is een in Nederland gevestigde juridische entiteit, die de activiteiten, bedoeld in het tweede lid, zelfstandig dan wel in een Nederlands of Europees samenwerkingsverband uitvoert, en ten behoeve van de uitvoering van deze activiteiten geen onderneming in stand houdt die actief is in:
a. de sector visserij en aquacultuur;
b. de primaire productie van landbouwproducten; of
c. de sector verwerking en afzet van landbouwproducten in de gevallen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de algemene de-minimisverordening.
C
Artikel 4a.3.3 komt te luiden:
1. De subsidie bedraagt voor een cyberbeveiligingsinnovatieproject:
a. 70% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op de activiteiten binnen het deelgebied ‘het bevorderen van crypto-agility’;
b. 50% van de subsidiabele kosten, voor zover deze betrekking hebben op de activiteiten binnen het deelgebied ‘het vereenvoudigen en meer kostenefficiënt maken van cyberbeveiligingsoplossingen’.
2. De subsidie per cyberbeveiligingsinnovatieproject bedraagt ten hoogste € 100.000.
3. Het totale bedrag aan de-minimissteun per subsidieontvanger bedraagt niet meer dan het maximumbedrag, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening.
D
Artikel 4a.3.4 komt te luiden:
1. Voor subsidie komen in aanmerking:
a. personeelskosten, waaronder mede begrepen de kosten verbonden aan de inzet van onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel;
b. kosten van de aanschaf en het gebruiksklaar maken van apparatuur en uitrusting;
c. kosten van contractonderzoek, consultancy of gelijkwaardige diensten;
d. kosten voor het gebruik van onderzoek-, simulatie- of testfaciliteiten of materialen.
2. In afwijking van artikel 11, eerste lid, onderdelen a en b, van het besluit berekent de subsidieaanvrager de subsidiabele kosten uitsluitend overeenkomstig de vaste-uurtarief-systematiek, opgenomen in artikel 14 van het besluit.
3. Voor de toepassing van deze titel bedraagt het uurtarief, bedoeld in artikel 14 van het besluit, € 60.
E
In artikel 4a.3.5 wordt ‘op volgorde van binnenkomst van de aanvragen” vervangen door ‘op volgorde van rangschikking van de aanvragen om subsidieverlening’.
F
Artikel 4a.3.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘voor 1 februari 2024’ vervangen door ‘uiterlijk één maand na subsidieverlening’.
2. In het tweede lid wordt ‘zes maanden’ vervangen door ‘één jaar na subsidieverlening’.
G
Artikel 4a.3.7 komt te luiden:
De Minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidieverlening betreffende een cyberbeveiligingsinnovatieproject indien:
a. na toepassing van artikel 4a.3.8, eerste lid, onderdelen a, b, c en d, en tweede lid, minder dan drie punten per criterium zijn toegekend;
b. de te verlenen subsidie:
1°. minder dan € 60.000 voor het cyberbeveiligingsinnovatieproject zou bedragen; of
2°. minder dan € 25.000 voor een subsidieaanvrager zou bedragen, in het geval het cyberbeveiligingsinnovatieproject wordt uitgevoerd in een samenwerkingsverband;
c. de subsidieaanvrager in de afgelopen drie volledige kalenderjaren niet actief zijn beroep of bedrijf heeft uitgeoefend in Nederland, waaronder mede begrepen geen producten of diensten heeft aangeboden op de Nederlandse markt;
d. het cyberbeveiligingsinnovatieproject uitsluitend gericht is op het verhogen van de cyberweerbaarheid binnen de organisatie van de subsidieaanvrager; of
e. de aanvraagactiviteiten bevat die direct verband houden met:
1°. de omvang van de uitvoer naar andere lidstaten van de Europese Unie of derde landen;
2°. het oprichten en exploiteren van een distributienet ten behoeve van de uitvoer; of
3°. andere lopende uitgaven direct verband houdend met activiteiten op het gebied van uitvoer.
H
Na artikel 4a.3.7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De Minister kent aan een aanvraag om subsidieverlening betreffende een cyberbeveiligingsinnovatieproject een hoger aantal punten toe naarmate:
a. het project meer bijdraagt aan de doelen en het toepasselijke deelgebied, bedoeld in artikel 4a.3.2, eerste lid;
b. de kwaliteit van het projectplan en begroting van het cyberbeveiligingsinnovatieproject beter is, blijkend uit:
1°. de uitwerking van de aanpak, methodiek en te behalen resultaten en onderbouwing hiervan;
2°. de wijze waarop zal worden omgegaan met risico’s voor de succesvolle uitvoering van het project;
3°. de mate van uitvoerbaarheid en verwachte haalbaarheid van de projectplanning; en
4°. de mate waarin de beschikbare middelen effectiever en efficiënter worden ingezet;
c. de aanvrager die of het samenwerkingsverband dat het cyberbeveiligingsinnovatieproject uitvoert meer geschikt is om het project uit te voeren, blijkend uit:
1°. de mate waarin de daarvoor benodigde competenties en ervaring aanwezig zijn binnen de subsidieaanvrager respectievelijk het samenwerkingsverband;
2°. de kwaliteit van de inrichting van de projectorganisatie binnen het project, waaronder mede begrepen de structuur van de projectorganisatie en de taakverdeling binnen de subsidieaanvrager respectievelijk binnen het samenwerkingsverband;
3°. de mate waarin de subsidieaanvrager respectievelijk het samenwerkingsverband beschikt over bewezen expertise van het uitvoeren van dergelijke projecten en het toepassingsgebied van de te ontwikkelen of door te ontwikkelen methode of techniek; en
4°. voor zover van toepassing, een grotere mate van samenwerking van de deelnemers binnen het samenwerkingsverband, waaronder mede begrepen een adequate verdeling en verbinding van de werkpakketten en deelname van een potentiële gebruiker van de te ontwikkelen of de door te ontwikkelen methoden of technieken; en
d. de impact van het project op de markt groter is, blijkend uit ten minste de toepassingsmogelijkheden en slaagkans van de met het project te ontwikkelen innovatie of innovaties op de Nederlandse en internationale markt, de ontwikkeling van omzet en arbeidsplaatsen binnen cyberbeveiligingssectoren en de snelheid waarmee impact kan worden gerealiseerd op het gebied van cyberbeveiliging.
2. De Minister kent per onderdeel van het eerste lid ten minste één en ten hoogste vijf punten toe.
3. De Minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.
4. Geen subsidie wordt verleend voor een project dat lager is gerangschikt dan een project met soortgelijke activiteiten.
I
Artikelen 4a.3.9, 4a.3.10 en 4a.3.11 vervallen.
J
Artikel 4a.3.12 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. De aanhef komt te luiden:
1. Een aanvraag om subsidieverlening bevat ten minste:.
b. Onderdeel d komt te luiden:
d. een verklaring de-minimissteun van de subsidieaanvrager.
c. Onderdelen e en f vervallen.
2. Het tweede lid, onderdeel e, komt te luiden:
e. de meest recente jaarrekening of, voor zover van toepassing, andere vergelijkbare documenten waaruit de financiële situatie van de subsidieaanvrager kan worden afgeleid;.
K
Artikel 4a.3.14 komt te luiden:
In de tabel van artikel 1 van de Regeling openstelling EZ-, LVVN- en KGG-subsidies 2025 wordt na de rij betreffende titel 4.13 een rij ingevoegd, luidende:
|
Titel 4a.3: Cyberbeveiligingsinnovatieprojecten |
4a.3.2, eerste lid, onderdeel a, |
Het deelgebied ‘het bevorderen van crypto-agility’. |
09-12-2025 t/m 10-02-2026 |
€ 1.250.000 |
|
|
4a.3.2, eerste lid, onderdeel b, |
Het deelgebied ‘het vereenvoudigen en meer kostenefficiënt maken van cyberbeveiligingsoplossingen’. |
09-12-2025 t/m 10-02-2026 |
€ 1.250.000 |
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 3 december 2025
De Minister van Economische Zaken, V.P.G. Karremans
Met deze regeling worden de Regeling nationale EZ-, LVVN- en KGG-subsidies en de Regeling openstelling EZ-, LVVN-en KGG-subsidies 2025 aangepast. Deze aanpassingen houden verband met de openstelling en wijziging van de subsidiemodule Cyberbeveiligingsinnovatieprojecten.
In titel 4a.3 van de Regeling nationale EZ-, LVVN- en KGG-subsidies is de subsidiemodule Cyberbeveiligingsinnovatieprojecten opgenomen. Op grond van de subsidiemodule Cyberbeveiligingsinnovatieprojecten kan subsidie worden verstrekt aan een in Nederland gevestigde juridische entiteit voor het zelfstandig of in een samenwerkingsverband uitvoeren van een cyberbeveiligingsinnovatieproject dat een bijdrage moet leveren aan de doelen uit het programma Digitaal Europa zoals neergelegd in artikel 6, eerste lid, van verordening (EU) 2021/6941 (hierna: het Programma Digitaal Europa). Het gaat hierbij om de invulling van de doelstellingen op een aantal deelgebieden. Voor een uitgebreidere achtergrond bij de aanleiding, het doel en inhoud van deze subsidiemodule wordt verwezen naar de paragrafen 1.1, 1.2 en 1.3 van het algemene deel van de toelichting op de invoeringsregeling2 van de subsidiemodule Cyberbeveiligingsinnovatieprojecten (hierna: de invoeringsregeling).
Met deze wijzigingsregeling wordt de subsidiemodule Cyberbeveiligingsinnovatieprojecten wederom opengesteld van 9 december 2025 om 9.00 uur tot en met 10 februari 2026 om 17.00 uur. Het subsidieplafond wordt vastgesteld op (a) € 1.250.000 voor het nieuwe deelgebied ‘het bevorderen van crypto-agility’ en ook op (b) € 1.250.000 voor het nieuwe deelgebied ‘het vereenvoudigen en meer kostenefficiënt maken van cyberbeveiligingsoplossingen’. Daarnaast is ten behoeve van deze komende openstelling in de subsidiemodule Cyberbeveiligingsinnovatieprojecten een aantal aanpassingen doorgevoerd om ervoor te zorgen dat deze subsidiemodule bij de komende (en daarop volgende) openstelling(en) blijft aansluiten op de meest recente calls uit het Programma Digitaal Europa en dat zij voor (potentiële) subsidieaanvragers aantrekkelijker wordt. Deze aanpassingen zullen onder meer de volgende gevolgen hebben.
– Allereerst is het gevolg dat bij de komende openstelling de subsidie bestemd is voor een cyberbeveiligingsinnovatieproject, waarbij de subsidiabele activiteiten (net zoals bij de vorige openstelling) bestaan uit industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling en/of procesinnovatie. In tegenstelling tot bij de vorige openstelling zullen de activiteiten (1) niet meer (aanvullend) bestaan uit een haalbaarheidsstudie of organisatie-innovatie en (2) wordt in het vervolg geen onderscheid meer gemaakt tussen subsidie voor economische en niet-economische activiteiten (omdat de subsidie in veel gevallen bestemd zal zijn voor economische activiteiten).
– Ten tweede is het gevolg dat bij de komende openstelling van deze subsidiemodule de subsidiabele activiteiten verricht moeten worden op andere deelgebieden dan bij de vorige openstelling het geval was. De oude deelgebieden zijn voor de komende openstelling dan ook vervangen door (a) het nieuwe deelgebied ‘het bevorderen van crypto-agility’ en (b) het nieuwe deelgebied ‘het vereenvoudigen en meer kostenefficiënt maken van cyberbeveiligingsoplossingen’.
– Ten derde is het gevolg dat in het vervolg slechts gebruikgemaakt wordt van de eenvoudige procedures uit slechts één toepasselijk Europees staatssteunkader, in plaats van drie Europese staatssteunkaders met verschillende procedures. Deze aanpassing zal moeten leiden tot meer duidelijkheid voor de subsidieaanvrager en subsidieontvanger. Zie voor een nadere uitleg over de staatssteunaspecten paragraaf 2 van het algemene deel van deze toelichting.
– Tot slot zijn (mede in verband met de voorgaande aanpassingen) ook de bepalingen betreffende de hoogte van de subsidie, subsidiabele kosten, afwijzingsgronden en verdeling van het subsidieplafond aangepast. Voor de verdere achtergrond bij en inhoud van deze aanpassingen, alsook de voorgaande aanpassingen, wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting.
De subsidie die op grond van de subsidiemodule Cyberbeveiligingsinnovatieprojecten verleend wordt, bevat staatsteun en wordt gerechtvaardigd door de algemene de-minimisverordening (zie artikel 4a.3.14). De steunintensiteiten en subsidiebedragen zijn gewijzigd, maar vallen binnen de marges van het toepasselijke de-minimisplafond.
Voor de komende openstelling van deze subsidiemodule zal als gevolg van de aanpassingen, bedoeld in paragraaf 1 van deze toelichting, geen gebruik meer gemaakt worden van diverse artikelen uit de (voorheen) toepasselijke Europese staatssteunkaders. Bij de vorige openstelling werd gebruik gemaakt van de algemene de-minimisverordening3, de algemene groepsvrijstellingsverordening4 en het O&O&I-steunkader5. Bij de komende openstelling(en) wordt uitsluitend gebruik gemaakt van de relatief eenvoudige procedures uit de algemene de-minimisverordening. Voor het gebruik van de algemene de-minimisverordening zijn dan ook de volgende aanpassingen doorgevoerd.
– Allereerst is artikel 4a.3.2, derde lid, (nieuw), onderdeel d, aangepast om ervoor te zorgen dat de hierin opgenomen voorwaarden betreffende de sectorbeperking uit de algemene de-minimisverordening in het vervolg van toepassing zullen zijn op alle soorten subsidieontvangers, in plaats van op slechts een deel van de subsidieontvangers.
– Ten tweede zijn de afwijzingsgronden en informatieverplichtingen in de artikelen 4a.3.7 en 4a.3.12 aangepast. Hierdoor zullen de afwijzingsgronden betreffende in- en uitvoer opgenomen in artikel 4a.3.7, onderdeel e, (nieuw) en de informatieverplichting betreffende de zogenaamde de-minimisverklaring, opgenomen in artikel 4a.3.12, eerste lid, onderdeel d, (nieuw) in het vervolg van toepassing zijn op alle subsidieaanvragers.
– Tot slot regelt artikel 4a.3.3, derde lid, (nieuw) dat het te verlenen steunpercentage en het subsidiebedrag, opgenomen in artikel 4a.3.3, eerste en tweede lid, het toepasselijke de-minimisplafond niet overschrijden en regelt artikel 4.3.4 aanvullend welke kosten (tegen welk marktconform uurtarief) voor subsidie in aanmerking komen. Hierdoor wordt voorkomen dat een te hoog subsidiebedrag verstrekt wordt, dat zou kunnen leiden tot overcompensatie van de subsidiabele kosten.
Met voorgaande aanpassingen wordt (ook bij de komende openstelling wederom) voldaan aan de voorwaarden uit de algemene de-minimisverordening. Verder is de steun transparant en voldoet aan de eisen betreffende cumulatie van steun (zie paragraaf 2 uit het algemene deel van de toelichting van de invoeringsregeling6). Voor de verdere achtergrond bij en de inhoud van de aanpassingen (die verband houden met het gebruik van de algemene de-minimisverordening) wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting op artikelen 4a.3.2, 4a.3.3, 4a.3.4, 4a.3.7 en 4a.3.12.
Deze regeling betreft de wijziging van de subsidiemodule Cyberbeveiligingsinnovatieprojecten. Voor de administratieve lasten is van belang dat er sprake is van Europese cofinanciering. In tegenstelling tot bij andere subsidiemodules met Europese cofinanciering moest het Ministerie van Economische Zaken (EZ) op grond van het Europese Programma Digitaal Europa zelf het Europese proces doorlopen, voordat er Europese cofinanciering beschikbaar zou komen voor de subsidieverlening onder de subsidiemodule Cyberbeveiligingsinnovatieprojecten. Op basis van dit Europese proces heeft EZ inmiddels Europese financiering ontvangen, die EZ kan gebruiken voor de subsidieverlening onder de subsidiemodule Cyberbeveiligingsinnovatieprojecten. Deze subsidiemodule heeft administratieve lasten tot gevolg, samenhangend met de aanvraag om subsidieverlening (hierna: de subsidieaanvraag) en de aanvraag tot subsidievaststelling.
De wijzigingen uit onderhavige wijzigingsregeling hebben het volgende effect op de administratieve lasten van de subsidiemodule Cyberbeveiligingsinnovatieprojecten.
Ten eerste komen er informatieverplichtingen betreffende staatssteun te vervallen in de subsidiemodule Cyberbeveiligingsinnovatieprojecten. Bij de vorige openstelling kon door de subsidieaanvrager gekozen worden om (a) gebruik te maken van de algemene de-minimisverordening of de algemene groepsvrijstellingsverordening (in het geval deze economische activiteiten zou verrichten) dan wel (b) aan bepaalde verplichtingen uit het O&O&I-steunkader te voldoen (in het geval deze niet-economische activiteiten zou verrichten).
– Bij de vorige openstelling van de subsidiemodule Cyberbeveiligingsinnovatieprojecten moest een subsidieaanvraag op grond van de voorgaande drie Europese staatssteunkaders bij de vorige openstelling ten minste de volgende informatie bevatten: (a) een verklaring de-minimissteun van de subsidieaanvrager (indien de subsidieaanvrager aanspraak wilde maken op de steunpercentages en subsidiebedragen die vielen binnen de marges van de algemene de-minimisverordening), (b) de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening (indien de subsidieaanvrager aanspraak wilde maken op de steunpercentages en subsidiebedragen die vielen binnen de marges van de algemene groepsvrijstellingsverordening) en (c) gegevens over de grootte van de onderneming van de subsidieaanvrager (indien de subsidieaanvrager aanspraak wilde maken op een verhoogd percentage aan subsidie voor een kleine of middelgrote onderneming die vielen binnen de marges van de algemene groepsvrijstellingsverordening).
– Bij de komende openstelling(en) van de subsidiemodule Cyberbeveiligingsinnovatieprojecten komen de laatste twee informatieverplichtingen te vervallen. In het vervolg kan de subsidieaanvrager namelijk alleen aanspraak maken op de steunpercentages en subsidiebedragen die vallen binnen de marges van de algemene de-minimisverordening. Hierdoor zal bij alle ingediende subsidieaanvragen een verklaring de-minimissteun overlegd moeten worden. Deze informatieverplichting is erg gering en bestaat slechts in het aanvinken van een aantal selectievakjes in het aanvraagformulier, dat RVO voor de subsidieaanvraag ter beschikking stelt. Daarnaast zal de potentiële subsidieaanvrager wel moeten nagaan wat de informatieverplichtingen en overige voorwaarden zijn die gekoppeld zijn aan een subsidie onder de subsidiemodule cyberbeveiligingsinnovatieprojecten die valt onder de algemene de-minimisverordening. Om ervoor te zorgen dat de potentiële subsidieaanvrager deze keuze eenvoudig kan maken, zal RVO informatie beschikbaar stellen op de website RVO.nl. Daarom zal het voorgaande leiden tot een beperkte toename van de regeldruk (van ongeveer 1 uur) bij sommige individuele gebruikers van deze subsidiemodule, maar tegelijkertijd zal deze regeldruk ook weer met 1 uur afnemen in verband met dat andere alternatieve informatieverplichtingen uit andere Europese staatssteunkaders zijn komen te vervallen.
Ten tweede moet bij de komende openstelling(en) van de subsidiemodule Cyberbeveiligingsinnovatieprojecten de subsidieaanvraag vergezeld gaan van de meest recente jaarrekening of, voor zover van toepassing, andere vergelijkbare documenten waaruit de financiële situatie van de subsidieaanvrager kan worden afgeleid. Deze informatie is nodig voor de beoordeling van de financiële en economische haalbaarheid van een project op grond van artikel 23 van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna: Kaderbesluit). Het aanleveren van de jaarrekening zal 1 uur in beslagnemen en het aanleveren van vergelijkbare documentatie zal 2 uur in beslagnemen. Bij de hierna volgende berekening zal uitgegaan worden van het meest ongunstige scenario, waarin sprake is van een toename van de administratieve lasten bij de individuele subsidieaanvrager van 2 uur. DE administratieve lasten zullen echter ook met minimaal 1 uur afnemen, omdat de verplichting tot het aanleveren van een samenwerkingsovereenkomst vervalt.
Ten slotte blijven de overige informatieverplichtingen ongewijzigd. Bij de komende openstelling
van de subsidiemodule Cyberbeveiligingsinnovatieprojecten vervallen een aantal afwijzingsgronden in artikel 4a.3.7, die niet meer beoordeeld hoeven te worden. De voor deze beoordeling benodigde informatieverplichtingen, opgenomen in artikel 4a.3.12, tweede lid, onderdelen a, b, c, d, en e, komen echter niet te vervallen. Deze informatieverplichtingen zijn namelijk nodig om te beoordelen in welke mate voldaan wordt aan de bij de komende openstelling toepasselijke rangschikkingscriteria uit artikel 4a.3.8 (nieuw), die de vervallen afwijzingsgronden uit artikel 4a.3.7 (oud) moeten vervangen op grond van het Programma Digitaal Europa. Zie de artikelsgewijze toelichting op artikelen 4a.3.5, 4a.3.7 en 4a.3.8.
Voor een omschrijving van zowel de vervallen als de (nog steeds) toepasselijke informatieverplichtingen wordt verwezen naar paragraaf 3.2 van de invoeringsregeling7, alsook naar de artikelsgewijze toelichting op artikelen 4a.3.2 en 4a.3.13 van de invoeringsregeling en, voor zover van toepassing, onderhavige regeling.
Voor de berekening van de administratieve lasten is het volgende van belang:
– De verwachting is dat per individuele subsidieaanvrager 25 uur aan de indiening van de subsidieaanvraag besteed wordt, in plaats van 24 uur zoals bij de vorige openstelling het geval was. De werkzaamheden zullen bestaan uit onder meer de kennisname van de regeling, alsook verdere voorbereiding, het opstellen en indienen van de subsidieaanvraag. Uitgaande van 70 ingediende subsidieaanvragen bij de komende openstelling (in plaats van 20 aanvragen bij de vorige openstelling) zou het totale aantal uren voor het indienen van de subsidieaanvragen hiermee dan uitkomen op 1.750 voor de komende openstelling (in plaats van 480 uur bij de vorige openstelling).
– De verwachting is dat de werkzaamheden ten behoeve van de aanvraag tot subsidievaststelling (zoals onder meer het opstellen van de eindrapportage en het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling) gemiddeld (net zoals bij de vorige openstelling) 6 uur in beslag zal nemen per aanvrager. Uitgaande van 30 gehonoreerde projecten bij de komende openstelling (in plaats van 13 gehonoreerde projecten bij de vorige openstelling) zou het totale aantal uren voor het indienen van de aanvragen tot subsidievaststelling hiermee dan uitkomen op 180 uur bij de komende openstelling (in plaats van 78 uur bij de vorige openstelling).
– De verwachting is dat de werkzaamheden ten behoeve van monitoring en evaluatie (net zoals bij de vorige openstelling) 2 uur per subsidieontvanger in beslag zal nemen. Uitgaande van 30 gehonoreerde projecten bij de komende openstelling (in plaats van 13 gehonoreerde projecten bij de vorige openstelling) zou het totale aantal uren voor monitoring en evaluatie hiermee dan uitkomen op 60 uur bij de komende openstelling (in plaats van 26 uur bij de vorige openstelling).
Voor de berekening van de administratieve lasten is van belang dat uit het voorgaande volgt dat de tijdsbesteding (het totale aantal uren werk om aan de voormelde informatieverplichtingen te kunnen voldoen) naar verwachting uitkomt op 1.990 uur bij de komende openstelling (in plaats van 584 uur bij de vorige openstelling), waarvoor het toepasselijke uurtarief bij de vorige en komende openstelling € 60 bedraagt. De totale administratieve lasten van alle projecten gezamenlijk komen dan uit op € 119.400 bij de komende openstelling (in plaats van € 35.040 bij de vorige openstelling). Dit is circa 4,78 procent van het subsidieplafond van € 2.500.000 bij de komende openstelling (in plaats van circa 3,7 procent van het subsidieplafond van € 930.000 bij de vorige openstelling). DE individuele administratieve lasten per subsidieaanvrager of subsidieontvanger zijn derhalve licht toegenomen en de totale administratieve lasten zijn vooral (vanwege het grote aantal verwachte subsidieaanvragen en subsidieverleningen) toegenomen.
Deze wijzigingsregeling is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). Naar aanleiding hiervan is deze wijzigingsregeling niet geselecteerd voor formele advisering, omdat zij geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.
De uitvoering van dit subsidie-instrumentarium is in handen van RVO, als onderdeel van EZ. Deze subsidiemodule wordt uitvoerbaar en handhaafbaar geacht. Ook zal door RVO en/of door NCC-NL zelf voldaan worden aan de verplichtingen uit het Programma Digitaal Europa. Zie voor de verhoudingen tussen EZ, RVO en NCC-NL paragrafen 1.1, 1.2 en 1.3 en 4 van het algemene deel van de toelichting op de invoeringsregeling8
Met dit artikel wordt titel 4a.3 van de Regeling nationale EZ-, LVVN- en KGG-subsidies aangepast. Deze titel bevat de subsidiemodule Cyberbeveiligingsinnovatieprojecten.
Met dit onderdeel is een aantal aanpassingen doorgevoerd in artikel 4a.3.2.
Ten eerste is de begripsbepaling ‘onderzoeksorganisatie’ vervallen. De reden hiervoor is dat in deze subsidiemodule voor de komende openstelling(en) geen specifieke bepalingen meer zijn opgenomen die betrekking hebben op het uitvoeren van niet-economische activiteiten door dit type subsidieontvanger. Het onderscheid tussen economische en niet-economische activiteiten is immers komen te vervallen, waardoor onderzoeksorganisaties (net zoals alle overige subsidieontvangers) moeten voldoen aan de voorwaarden uit de algemene de-minimisverordening. Zie paragraaf 2. Van het algemene deel van deze toelichting.
Ten tweede zijn ter vereenvoudiging van de leesbaarheid van deze subsidiemodule de begripsbepalingen “juridische entiteit’ en ‘Europees samenwerkingsverband’, aangepast, samen met artikel 4a.3.2, derde lid. Voor de afbakening van de begripsbepaling ‘juridische entiteit’ in artikel 4a.3.1 blijft in het vervolg verwezen worden naar de begripsbepaling uit het Programma Digitaal Europa, die is neergelegd in artikel 2, onderdeel 2, van verordening (EU) 2021/694. Aanvullend wordt in het vervolg in de begripsbepaling ‘juridische entiteit’ in artikel 4a.3.1 ook verwezen naar de eisen /beoordelingscriteria die zijn overgeheveld (1) uit de begripsbepaling ‘Europees samenwerkingsverband’ uit artikel 4a.3.1 en (2) uit de eisen uit artikel 4a.3.2, derde lid, onderdelen a en c, (oud). Aan deze overgehevelde eisen /beoordelingscriteria moet door de subsidieaanvrager (en eventueel partners van de subsidieaanvrager uit een Nederlands of Europees samenwerkingsverband) voldaan worden, zodat de subsidieaanvrager voor subsidie in aanmerking zou kunnen komen op grond van artikel 18 van verordening (EU) 2021/694 van het Programma Digitaal Europa. Met de voorgaande aanpassing wordt ervoor gezorgd dat de afbakening van een (subsidiabele) juridische entiteit in het vervolg slechts in één bepaling van onderhavige subsidiemodule wordt geregeld, in plaats van in drie verschillende bepalingen. Ook regelt deze aanpassing dat de eisen /beoordelingscriteria uit artikel 18 van verordening (EU) 2021/694 ongewijzigd van toepassing blijven op partners uit een eventueel Nederlands of Europees samenwerkingsverband waarmee de subsidieaanvrager samenwerkt, omdat uit de samenhang tussen voormelde begripsbepalingen volgt dat ook deze partners van de subsidieaanvrager moeten voldoen aan de begripsbepaling ‘juridische entiteit\. Zie voor een nadere uitleg van het begrip ‘juridische entiteit’ en voormelde eisen /beoordelingscriteria de artikelsgewijze toelichting op artikel 4a.3.2, derde lid, uit de invoeringsregeling9.
Dit onderdeel past artikel 4a.3.2 aan. Deze aanpassing heeft als gevolg dat de bepalingen betreffende de algemene de-minimisverordening, voorheen opgenomen in artikel 4a.3.2, derde lid, onderdeel d, (oud) in het vervolg van toepassing zijn op alle subsidieontvangers, in plaats van op een (beperkte) groep subsidieontvangers. Daarnaast zijn de eisen /beoordelingscriteria uit artikel 4a.3.2, derde lid, onderdelen a en c, (oud) overgeheveld naar de begripsbepaling ‘juridische entiteit’ uit artikel 4a.3.1 (zie de artikelsgewijze toelichting op artikel 4a.3.1) en is als gevolg van deze overheveling artikel 4a.3.2, derde lid, aanhef en onderdelen b en d,. samengevoegd in artikel 4a.3.2, derde lid, (nieuw). Ook komen door de aanpassing van dit artikel een aantal subsidiabele activiteiten te vervallen, waardoor de subsidiabele activiteiten bij de komende openstelling(en) uitsluitend kunnen bestaan uit ‘industrieel onderzoek’, ‘experimentele ontwikkeling’ en/of ‘procesinnovatie’. Hierbij is van belang dat in artikel 1.1 van de Regeling nationale EZ-, LVVN- en KGG-subsidies wordt verwezen naar de begripsbepalingen van ‘industrieel onderzoek’ ‘experimentele ontwikkeling’ of ‘procesinnovatie’ zoals deze zijn opgenomen in de diverse Europese staatssteunkaders (bijvoorbeeld artikel 2, onderdelen 85, 86 en 97, van de algemene groepsvrijstellingsverordening). Deze begripsbepalingen zijn ook bij de komende openstelling(en) van de subsidiemodule Cyberbeveiligingsinnovatieprojecten van toepassing, ondanks dat de komende subsidieverlening valt onder de algemene de-minimisverordening, die geen soortgelijke begripsbepalingen bevat. Daarnaast kan de meer specifieke inhoud van de voormelde subsidiabele activiteiten worden afgeleid uit de omschrijvingen van de operationele doelstellingen van deze subsidiemodule (zie voor de achtergrond paragraaf 1.2 van het algemene deel van de toelichting van de invoeringsregeling10) en de volgende nieuwe deelgebieden, die bij de komende openstelling de oude deelgebieden vervangen.
Binnen dit deelgebied moeten de cyberbeveiligingsinnovatieprojecten betrekking hebben op het bevorderen van crypto-agility (lees: het vermogen van organisaties om snel en betrouwbaar cryptografische middelen) te beheren en te vernieuwen, zoals algoritmes, sleutels en certificaten. Bij cyberbeveiligingsprojecten op dit deelgebied kan gedacht worden aan projecten waarin methoden of technieken worden ontwikkeld die: (1) het mogelijk maken om snel de gewenste en reeds gebruikte cryptografische middelen van een IT-omgeving in kaart te brengen en waar nodig te vernieuwen, (2) het mogelijk maken om sneller cryptografische middelen te configureren (gericht op flexibele en toekomstbestendige inzet hiervan), (3) het mogelijk maken om te beoordelen hoe volledig en betrouwbaar de inventarisaties van gebruikte cryptografische middelen zijn of (4) het mogelijk maken om beter strategie en migratiebeslissingen betreffende het gebruik of het vernieuwen van cryptografische middelen te nemen, waaronder mede begrepen inzicht in de gereedheid om te migreren naar post-quantum cryptografie. De subsidieaanvraag voor dit deelgebied dient duidelijk inzicht te geven in de context waarin zij zich bevinden, zoals de sector en/of het IT- dan wel OT-domein.
Binnen dit deelgebied hebben de cyberbeveiligingsinnovatieprojecten betrekking op het ontwikkelen of doorontwikkelen van vernieuwende respectievelijk bestaande methoden of technieken dan wel het opschalen hiervan voor het vereenvoudigen (en hierdoor ook betaalbaarder maken) van cyberbeveiligingsoplossingen voor middelgrote en kleine ondernemingen. Het gaat hierbij om cyberbeveiligingsinnovatieprojecten die gericht zijn op het verlagen van de drempel voor middelgrote en kleine ondernemingen om hun cyberweerbaarheid te vergroten. Voor veel middelgrote of kleine ondernemingen geldt dat zij niet altijd voldoende financiële middelen, expertise of ervaring hebben om beschikbare cyberbeveiligingsoplossingen te implementeren. Door gebruik te maken van nieuwe intelligente technologieën en slimme automatisering kunnen methoden of technieken ontwikkeld worden die eenvoudiger inzetbaar zijn en beter aansluiten bij de praktijk van de gebruiker. Hierbij kan gedacht worden aan cyberbeveiligingsoplossingen die gebruikmaken van kunstmatige intelligentie voor geautomatiseerde dreigingsdetectie en respons, of systemen die softwarecode automatisch controleren op kwetsbaarheden tijdens de ontwikkeling. Ook kan gedacht worden aan modulaire, schaalbare en zelflerende beveiligingssystemen die door een middelgrote of kleine onderneming kunnen worden ingezet, zonder dat er diepgaande cyberbeveiligingsexpertise nodig is (plug-and-play). Verder kan er gedacht worden aan incidentbeheertools en simulatieomgevingen die besluitvorming en leercycli versnellen, alsook aan toekomstgerichte netwerk- en toegangsbeveiliging die autonoom en adaptief bescherming biedt voor bedrijfsnetwerken. Door de inzet van bijvoorbeeld de voormelde methoden of technieken kunnen cyberbeveiligingsoplossingen kostenefficiënter, gebruiksvriendelijker en breder toegankelijk worden ontwikkeld en toegepast, met mogelijkheden tot integratie in bestaande diensten. Essentieel is dat de voorgestelde cyberbeveiligingsoplossingen aansluiten bij de behoeften van middelgrote of kleine ondernemingen en een structurele bijdrage leveren aan de versterking van de cyberweerbaarheid binnen diverse sectoren en domeinen. De subsidieaanvraag voor dit deelgebied dient duidelijk inzicht te geven in de context waarin zij zich bevinden, zoals de sector en/of het IT- dan wel OT-domein.
Met dit onderdeel zijn diverse aanpassingen doorgevoerd in artikel 4a.3.3. In dit artikel is voor de subsidiemodule Cyberbeveiligingsinnovatieprojecten aangegeven welke steunintensiteiten en welk maximum subsidiebedrag voor de subsidiabele kosten gehanteerd worden.
Bij de komende openstelling(en) van deze subsidiemodule wordt in artikel 4a.3.3, in het vervolg geen onderscheid meer gemaakt tussen (1) de subsidiepercentages voor niet-economische activiteiten, (2) economische activiteiten die vallen onder de algemene de-minimisverordening en (3) economische activiteiten die vallen onder de Algemene groepsvrijstellingsverordening. De reden hiervoor is dat bij de komende openstelling(en) van deze subsidiemodule uitsluitend steun verleend zal worden op grond van de algemene de-minimisverordening. Zie voor de achtergrond paragraaf 2 van het algemene deel van deze toelichting.
De algemene de-minimisverordening maakt het mogelijk om een steunintensiteit van 100% te hanteren. Er is echter voor gekozen om bij de komende openstelling(en) van de subsidiemodule Cyberbeveiligingsinnovatieprojecten slechts een deel van de subsidiabele kosten te subsidiëren om de subsidieontvanger te stimuleren het subsidiabele project uit te voeren en zelf ook een financiële bijdrage te leveren. Hierbij zal de hoogte van het steunpercentage wel afhankelijk zijn van het financiële risico dat behoort bij het desbetreffende project (en dus ook de mate waarin de desbetreffende subsidieontvangers zelf in financiering kunnen voorzien). Op grond van deze uitgangspunten bedraagt de subsidie voor cyberbeveiligingsinnovatieprojecten (a) 70% van de subsidiabele kosten voor de activiteiten binnen het deelgebied ‘het bevorderen van crypto-agility’ (het hoogste risicoproject) en (b) 50% van de subsidiabele kosten voor de activiteiten binnen het deelgebied ‘het vereenvoudigen en meer kostenefficiënt maken van cyberbeveiligingsoplossingen’ (een minder hoog risicoproject).
In artikel 4a.3.3, tweede lid, (nieuw) wordt bepaald dat de subsidie per cyberbeveiligingsinnovatieproject bij de komende openstelling(en) ten hoogste € 100.000 kan bedragen, in plaats van ten hoogste € 75.000 zoals bij de vorige openstelling was geregeld in artikel 4a.3.3, derde lid, (oud). Ten opzichte van de vorige openstelling is voor dit hogere maximum subsidiebedrag gekozen, omdat voor het kunnen verrichten van de subsidiabele activiteiten binnen de nieuwe deelgebieden, opgenomen in artikel 4a.3.2, eerste lid, onderdelen a en b, (nieuw) een hoger subsidiebedrag per project nodig is dan bij de oude deelgebieden, opgenomen in artikel 4a.3.2, eerste lid, onderdelen a, b, c, en d, (oud). Dit nieuwe maximumsubsidiebedrag zou ervoor moeten zorgen dat in voldoende mate geschikte (omvangrijke) projecten ondersteund kunnen worden, zonder dat bijvoorbeeld één project het voor dat deelgebied toepasselijke subsidieplafond grotendeels of geheel zou gebruiken.
Bij de voorgaande steunintensiteiten en het maximumsubsidiebedrag geldt wel de beperking dat het totale bedrag aan de-minimissteun bij een cyberbeveiligingsinnovatieproject voor een subsidieontvanger (die dit project zelfstandig of in een samenwerkingsverband) uitvoert niet meer kan bedragen dan het maximumbedrag, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening (het zogenaamde de-minimisplafond). Het nieuwe de-minimisplafond uit de huidige algemene de-minimisverordening11 bedraagt € 300.000 over een periode van drie belastingjaren en is voor de komende openstelling(en) van deze subsidiemodule opgenomen in artikel 4a.3.3, derde lid, (nieuw). Hiermee wordt gezorgd voor de vervanging van het oude de-minimisplafond van € 200.000 uit de oude reeds verlopen algemene de-minimisverordening12 zoals deze was opgenomen in artikel 4a.3.3, tweede lid, onderdeel b, (oud). Hierbij is van belang dat al op het moment van indiening van de aanvraag om subsidieverlening duidelijk moet zijn dat binnen het nieuwe de-minimisplafond gebleven wordt. Indien (op voorhand) duidelijk is dat subsidietoekenning zou leiden tot overschrijding van het de-minimisplafond zal een aanvraag om subsidieverlening dan ook worden afgewezen op grond van artikel 22, derde lid, onderdeel b, subonderdeel 1°, van het Kaderbesluit.
Met dit onderdeel is artikel 4a.3.4 aangepast, dat betrekking heeft op de subsidiabele kosten. Met deze aanpassingen wordt dit artikel in het vervolg ingedeeld in een eerste en tweede lid (nieuw).
In het eerste lid van dit artikel is (in aanvulling op artikel 10 Kaderbesluit) bepaald wat de subsidiabele kosten zijn. Op grond van artikel 10 Kaderbesluit is het uitgangspunt dat alleen de redelijk gemaakte kosten die direct verbonden zijn met de uitvoering van een activiteit in aanmerking kunnen komen voor subsidie. In het vervolg van artikel 10 Kaderbesluit wordt dit uitgangspunt verder uitgewerkt via specifieke regels die betrekking hebben op de vraag welke kosten wel en niet in aanmerking komen voor subsidie. Hiermee wordt gewaarborgd dat het verband tussen de kosten en de subsidiabele activiteit (direct en duidelijk) aanwezig is.
In aanvulling op voorgaande bepaling is voor de subsidiemodule Cyberbeveiligingsinnovatieprojecten in artikel 4a.3.4, eerste lid, (nieuw) aangegeven wat voor categorieën van kosten voor subsidie in aanmerking komen. Bij de vorige openstelling van deze subsidiemodule betroffen het hier de kosten die vermeld staan in artikelen 25 en 29 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Voor de komende openstelling(en) is expliciet in artikel 4a.3.4 vermeld welke kosten voor subsidie in aanmerking komen. De reden hiervoor is dat bij de komende openstelling(en) van deze subsidiemodule de bepalingen uit de algemene groepsvrijstellingsverordening niet meer van toepassing zijn, alsook dat niet direct bepalingen over subsidiabele kosten zijn opgenomen in het bij de komende openstelling(en) toepasselijke Europese steunkader (de algemene de-minimisverordening). Voor subsidie komen bij de komende openstelling(en) in aanmerking de kosten die verbonden zijn met de activiteiten, bedoeld in artikel 4a.3.2, tweede lid, in het geval deze bestaan uit: (a) personeelskosten, waaronder mede begrepen de kosten verbonden aan de inzet van onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel, (b) kosten van de aanschaf en het gebruiksklaar maken van apparatuur en uitrusting, (c) kosten van contractonderzoek, consultancy of gelijkwaardige diensten en/of (d) kosten voor het gebruik van onderzoek-, simulatie- of testfaciliteiten of materialen.
Voor de berekeningsmethoden voor het bepalen van de subsidiabele kosten geven de artikelen 11 tot en met 14 van het Kaderbesluit de subsidieontvanger normaal gesproken onder meer de keuze om de subsidiabele kosten te berekenen met behulp van (a) de integrale kostensystematiek (IKS) (artikel 12 Kaderbesluit), (b) de loonkosten plus vaste-opslag-systematiek (artikel 13 Kaderbesluit) of (c) (artikel 14 Kaderbesluit). In artikel 4a.3.4, tweede lid, is echter geregeld dat, in afwijking van artikel 11, eerste lid, onderdelen a en b, van het Kaderbesluit, bij de komende openstelling(en) van deze subsidiemodule door de subsidieaanvrager uitsluitend gebruik gemaakt kan worden van de vaste-uurtarief-systematiek uit artikel 14 van het Kaderbesluit. Hiermee wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid uit artikel 15 van het Kaderbesluit om slechts één van de voorgaande drie berekeningsmethoden toe te passen. Het is in dit geval gewenst om gebruik te maken van de vaste-uurtarief-systematiek, omdat dit beter aansluit op de wijze van kostenberekening, behorend bij de toepasselijke Europese call uit het Programma Digitaal Europa.
Opgemerkt wordt dat op grond van artikel 1.7 van de Regeling nationale EZ-, LVVN- en KGG-subsidies (aanvullend op het voorgaande) normaal gesproken ook voldaan moet worden aan de berekeningsmethode uit het toepasselijke Europese steunkader. In dit geval is de algemene de-minimisverordening van toepassing, die geen berekeningsmethoden bevat. Daarom is artikel 1.7 (automatisch) niet van toepassing bij de komende openstelling(en) van deze subsidiemodule.
Het derde lid (nieuw) van dit artikel bevat een vast uurtarief dat gehanteerd moet worden bij de voorgaande berekenmethoden uit het Kaderbesluit, die de subsidieontvanger zou kunnen kiezen. Het gaat hierbij om een uurtarief van € 60 dat gebruikt kan worden bij het bepalen van de hoogte van de subsidiabele kosten die gemaakt worden op grond van de vaste-uurtarief-systematiek, bedoeld in artikel 14 van het Kaderbesluit. Dit uurtarief van € 60 was bij de (vorige) eerste openstelling van deze subsidiemodule abusievelijk niet opgenomen in de subsidiemodule zelf. Met de invoering van het nieuwe tweede lid van artikel 4a.3.4 wordt deze omissie hersteld. Hierdoor is (in het vervolg) duidelijk dat een uurtarief van € 60 van toepassing is. Dit sluit aan bij de werkwijze bij de (vorige) eerste openstelling van deze subsidiemodule waarbij ook werd uitgegaan van dit zelfde uurtarief van € 60 (zie paragraaf 3.3 betreffende regeldruk van het algemene deel van de toelichting op de invoeringsregeling13). Daarnaast is ervoor gekozen om onder deze subsidiemodule een vast uurtarief van € 60 te hanteren, omdat (1) dit het gebruikelijke uurtarief is bij de meeste subsidiemodules van de Regeling nationale EZ-, LVVN- en KGG-subsidies en 2) dit tarief passend is voor de cyberbeveiligingssector, gelet op de prijsstijgingen en inflatie van de afgelopen jaren. Een uurtarief van € 60 wordt dan ook passend geacht.
Het voormelde vaste uurtarief van € 60 is dus van belang om te voorkomen dat door diverse subsidieaanvragers verschillende tarieven voor de subsidiabele kosten voor (arbeid) worden gebruikt. Het gebruik van het voorgaande uurtarief komt in de praktijk erop neer dat bij de vaste-uurtarief-systematiek de subsidiabele kosten op grond van artikel 14 van het Kaderbesluit worden berekend door het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gemaakt te vermenigvuldigen met het voormelde vaste uurtarief van € 60 waarin zowel de directe loonkosten als daaraan toegerekende indirecte kosten zijn begrepen, vermeerderd met (a) de kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen indien deze in de administratie te onderscheiden zijn en (b) de aan derden betaalde kosten.
Dit onderdeel bevat een aanpassing van artikel 4a.3.5 dat bepaalt op welke wijze het subsidieplafond wordt verdeeld. Bij de vorige openstelling van deze subsidiemodule vond de verdeling van het subsidieplafond plaats op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen. Bij de komende openstelling(en) van deze subsidiemodule vindt de verdeling van het subsidieplafond plaats op volgorde van rangschikking van de subsidieaanvragen. De reden voor deze aanpassing is dat onderhavige subsidiemodule onderdeel uitmaakt van de uitvoering van het Programma Digitaal Europa, dat een dergelijke rangschikking voor de komende openstelling(en) voorschrijft. De subsidieaanvragen betreffende cyberbeveiligingsinnovatieprojecten worden bij de komende openstelling(en) van deze subsidiemodule dan ook hoger gerangschikt naarmate deze meer bijdragen aan het doel van deze subsidiemodule. Hoe hoger een subsidieaanvraag betreffende een cyberbeveiligingsinnovatieproject wordt gerangschikt, hoe groter de kans is dat het voor subsidie in aanmerking komt. Alleen aan de subsidieaanvragen voor cyberbeveiligingsinnovatieprojecten die na de rangschikking binnen het subsidieplafond passen, wordt subsidie verleend. Op het moment dat het subsidieplafond zal worden overschreden, wordt de onderlinge rangschikking van de subsidieaanvragen die bij de beoordeling gelijk zijn gerangschikt, overeenkomstig het Kaderbesluit, vastgesteld door middel van loting.
Dit onderdeel bevat de aanpassing van artikel 4a.3.6 waarin onder meer is bepaald dat bij de komende openstelling(en) met de uitvoering van een op grond van deze subsidiemodule gesubsidieerd cyberbeveiligingsinnovatieproject moet worden gestart uiterlijk één maand na subsidieverlening, in plaats van voor 1 februari 2024 zoals bij de vorige openstelling van deze subsidiemodule het geval was. Op deze wijze wordt gewaarborgd dat het desbetreffende project ook bij de komende openstelling(en) spoedig van start zal gaan. Het gaat immers om een subsidiemodule die onderdeel is van het Programma Digitaal Europa waarbij het van belang is dat projecten snel kunnen starten en binnen afzienbare termijn tot tastbare resultaten leiden die bijdragen aan cyberbeveiliging.
Aanvullend hierop is met dit onderdeel in artikel 4a.3.6 de realisatietermijn aangepast en voor de komende openstelling(en) van deze subsidiemodule vastgesteld op één jaar na subsidieverlening in plaats van zes maanden na de start van het project, zoals bij de vorige openstelling van deze subsidiemodule het geval was. Dit betekent dat het desbetreffende cyberbeveiligingsinnovatieproject één jaar na subsidieverlening gerealiseerd moet zijn. Indien uit het bij de subsidieaanvraag aangeleverde projectplan blijkt dat het cyberbeveiligingsinnovatieproject niet binnen deze termijn gerealiseerd zou kunnen worden, wordt de subsidieaanvraag dan ook afgewezen op grond van artikel 23, aanhef en onderdeel b, van het Kaderbesluit. Er is voor deze termijn gekozen, omdat de beleidsmatige wens en verwachting is dat een cyberbeveiligingsinnovatieproject dat betrekking heeft op de nieuwe deelgebieden, bedoeld in artikel 4a.3.2, eerste lid, onderdelen a en b, (nieuw) binnen de gestelde realisatietermijn kan worden afgerond.
Van belang is nog wel dat artikel 37, derde lid, van het Kaderbesluit in geval van vertraging van de uitvoering van de activiteiten of het essentieel wijzigen hiervan aan de Minister van Economische Zaken de bevoegdheid geeft om ontheffing te verlenen van de verplichting om de activiteiten overeenkomstig het projectplan van de subsidieontvanger uit te voeren. Gelet op de deadlines betreffende de Europese financiering uit het Programma Digitaal Europa is de verwachting echter dat een verzoek tot verlenging van de realisatietermijn niet altijd gehonoreerd zal worden.
Dit onderdeel bevat de vaststelling van de afwijzingsgronden in artikel 4a.3.7 (nieuw), die, in aanvulling op de afwijzingsgronden uit de artikelen 22 en 23 van het Kaderbesluit, van toepassing zijn bij de komende openstelling(en) van deze subsidiemodule. Met het opnieuw vaststellen van artikel 4a.3.7 (nieuw) is een groot deel van de (oude) afwijzingsgronden uit artikel 4a.3.7, onderdelen a, b, c, d, e, f, g en h (oud) komen te vervallen. Deze (oude) afwijzingsgronden zijn vervangen door de afwijzingsgronden uit artikel 4a.3.7, onderdelen a, b, c, d en e, (nieuw).
Allereerst wordt op grond van onderdeel a (nieuw) in het vervolg de subsidieaanvraag afgewezen indien na toepassing van artikel 4a.3.8, eerste lid, onderdelen a tot en met d, en tweede lid, minder dan drie punten per criterium zijn toegekend. De subsidieaanvragen worden verdeeld op volgorde van rangschikking van de aanvragen en in artikel 4a.3.8, eerste lid, zijn de zogenaamde rangschikkingscriteria voor deze verdeling opgenomen, waarvoor op grond van artikel 4a.3.8, tweede lid, per rangschikkingscriterium ten minste één en ten hoogste vijf punten worden toegekend. De bedoeling van deze afwijzingsgrond is dat alleen projecten die van voldoende kwaliteit zijn, gehonoreerd zullen worden. Een project wordt als kwalitatief voldoende beschouwd in het geval, met een schaal van één tot en met vijf punten, een score van drie punten is behaald voor elk rangschikkingscriterium, opgenomen in artikel 4a.3.8, eerste lid. De afwijzingsgrond in artikel 4a.3.7, onderdeel a, (nieuw) betreffende een voldoende score op de Rangschikkingscriteria dient als vervanging van inhoudelijke soortgelijke afwijzingsgronden uit artikel 4a.3.7, onderdelen a, b, c, d, e en f, (oud), die bij de komende openstelling komen te vervallen.
Ten tweede wordt op grond van onderdeel b (nieuw) in het vervolg de subsidieaanvraag afgewezen indien de te verlenen subsidie (1°) minder dan € 60.000 voor een project zou bedragen of (2°) minder dan € 25.000 voor een subsidieaanvrager zou bedragen (in het geval het cyberbeveiligingsinnovatieproject wordt uitgevoerd in een samenwerkingsverband). De voorgaande afwijzingsgronden zorgen ervoor dat kleinere projecten (met een lagere subsidie dan € 60.000) niet voor subsidie in aanmerking zullen komen. Op deze wijze worden subsidieaanvragen gestimuleerd die voldoende massa hebben, zodat de subsidieaanvragers binnen het samenwerkingsverband significante stappen kunnen zetten en gefragmenteerde inzet van publieke financiële middelen voorkomen wordt. Ook wordt ervoor gezorgd dat de bijdrage in een (eventueel) samenwerkingsverband (met een subsidie van niet minder dan € 25.000) voldoende substantieel is per subsidieontvanger.
Ten derde wordt op grond van onderdeel c (nieuw) in het vervolg de subsidieaanvraag afgewezen indien de subsidieaanvrager in de afgelopen drie volledige kalenderjaren niet actief zijn beroep of bedrijf heeft uitgeoefend in Nederland, waaronder mede begrepen geen producten of diensten heeft aangeboden op de Nederlandse markt. Hiermee wordt beoogd om te voorkomen dat de zogenaamde brievenbusfirma’s (die geen activiteiten In Nederland verrichten) voor subsidie in aanmerking zouden komen.
Ten vierde wordt op grond van onderdeel d (nieuw) in het vervolg de subsidieaanvraag afgewezen indien het cyberbeveiligingsinnovatieproject uitsluitend gericht is op het verhogen van de cyberweerbaarheid binnen de organisatie van de subsidieaanvrager. Hiermee wordt beoogd om te voorkomen dat subsidieaanvrager cyberoplossingen (methoden of technieken) ontwikkelen, die niet gebruikt kunnen worden door andere organisaties (lees: niet als product of dienst kunnen worden aangeboden aan afnemers van de subsidieaanvrager).
Tot slot is in onderdeel e (nieuw) een afwijzingsgrond opgenomen die voorheen was opgenomen in onderdeel h (oud) en die ervoor zorgt dat de subsidieverstrekking aan alle subsidieaanvragers wordt gerechtvaardigd door de algemene de-minimisverordening (in plaats van voor maar een deel van de subsidieaanvragers zoals bij de vorige openstelling van deze subsidiemodule het geval was). In deze afwijzingsgrond is (net als bij de vorige openstelling van deze subsidiemodule) geëxpliciteerd dat geen subsidie wordt verleend voor activiteiten die direct verband houden met: (1°) de omvang van de uitvoer naar andere lidstaten van de Europese Unie of derde landen, (2°) het oprichten en exploiteren van een distributienet ten behoeve van de uitvoer of (3°) andere lopende uitgaven direct verband houdend met activiteiten op het gebied van uitvoer. Dit is in lijn met artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de algemene de-minimisverordening.
In dit volledig nieuwe artikel zijn criteria opgenomen op basis waarvan de subsidieaanvragen gerangschikt worden binnen het subsidieplafond, behorend bij het toepasselijke deelgebied, bedoeld in artikel 4a.3.2, eerste lid, onderdelen a en b, (nieuw). Een subsidieaanvraag wordt hoger gerangschikt naarmate het project meer bijdraagt aan deze rangschikkingscriteria. De rangschikkingscriteria bevinden zich in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, van artikel 4a.3.8. Per rangschikkingscriterium wordt op grond van artikel 4a.3.8, tweede lid, ten minste één en ten hoogste vijf punten toegekend. Aan de subsidieaanvraag van het project dat het hoogst gerangschikt is, wordt (voor zover het subsidieplafond nog niet is overschreden) subsidie verleend, tenzij (I) de subsidieaanvraag voor het desbetreffende project lager is gerangschikt dan een project met soortgelijke activiteiten (zie artikel 4a.3.8, vierde lid) of (II) de subsidieaanvraag voor het desbetreffende project op grond van artikel 3.6.7 afgewezen zou moeten worden (onder andere vanwege een score van minder dan drie punten op een van de rangschikkingscriteria). Bij de rangschikking gaat het om de volgende rangschikkingscriteria.
Aan een subsidieaanvraag voor een cyberbeveiligingsinnovatieproject wordt een hoger aantal punten toegekend naarmate het cyberbeveiligingsinnovatieproject meer bijdraagt aan de doelen, genoemd in artikel 4a.3.2, eerste lid, (die uitgebreid worden beschreven in paragraaf 1.2 van het algemene deel van de toelichting van de invoeringsregeling14) en toepasselijke onderliggend deelgebied (die worden beschreven in de artikelsgewijze toelichting op artikel 4a.3.2, eerste lid).
Voor de rangschikking is van belang dat op dit criterium hoger wordt gescoord naarmate er meer sprake is van technologische vernieuwing. Het kan daarbij gaan om de ontwikkeling van nieuwe producten of diensten, of om producten of diensten met wezenlijke vernieuwingen of wezenlijk nieuwe toepassingen. De internationale stand der techniek is de maatstaf. De aanvrager dient de huidige stand van onderzoek en techniek te beschrijven, welke knelpunten er nog zijn en wat de toegevoegde waarde van het project is (welke stap in onderzoek en ontwikkeling er door het project gezet wordt). Hierbij scoren subsidieaanvragen voor projecten die een marginale technische verbetering beogen lager dan voorstellen die met een goede/overtuigende onderbouwing een technologische doorbraak nastreven.
Een subsidieaanvraag wordt hoger gerangschikt naarmate de kwaliteit van het bij de subsidieaanvraag gevoegde projectplan en begroting beter is.
Een projectplan scoort hoger op dit criterium in het geval er een duidelijke omschrijving gegeven wordt van de onderzoeksmethode, inhoudelijke aanpak, (per partner) uit te voeren activiteiten, de projectfases met meetbare indicatoren (inclusief go/no go momenten), de te gebruiken middelen en de resultaten. Het gaat hier dus om een heldere beschrijving en onderbouwing van de activiteiten in de tijd (wie doet wat en wanneer). Daarnaast moet een adequate inventarisatie en analyse aanwezig zijn van de risico’s die een succesvolle uitvoering van het project kunnen bedreigen en wat voor mitigerende maatregelen hiervoor genomen (kunnen) worden. Ook moet worden onderbouwd waarom het projectplan uitvoerbaar is conform de projectbeschrijving.
Een begroting, behorend bij het projectplan, scoort hoger op dit criterium in het geval de beschikbare financiële middelen effectiever en efficiënter worden ingezet. Een begroting scoort hierop beter als de financiële middelen effectiever worden ingezet met het oog op de te bereiken doelen van het projectplan. De financiële middelen betreffen zowel de gevraagde subsidie als andere financiële middelen waarmee het project gefinancierd wordt. Om te voorkomen dat er onnodig veel kosten opgevoerd worden, wordt bij de beoordeling meegewogen welke impact het projectvoorstel kan hebben op de doelstellingen gerelateerd aan de totale subsidiabele kosten die opgevoerd worden. Subsidieaanvragen betreffende projectvoorstellen die meer impact zullen hebben ten opzichte van de totale opgevoerde kosten scoren hoger dan voorstellen die met dezelfde kosten minder impact hebben.
Aan een subsidieaanvraag voor een cyberbeveiligingsinnovatieproject worden meer punten toegekend naarmate de subsidieaanvrager of het samenwerkingsverband meer geschikt is om het project uit te voeren.
Allereerst gaat dit criterium over wie het project gaan uitvoeren en of de benodigde competenties en ervaring bij de subsidieaanvrager of de deelnemers in het samenwerkingsverband en de projectorganisatie aanwezig zijn. Dit kan aangetoond worden door documenten met daarin een beknopte beschrijving van de projectorganisatie en de kennis, ervaring en capaciteiten van de bij de uitvoering van een cyberbeveiligingsinnovatieproject betrokken entiteiten (rechtspersonen of natuurlijke personen).
Ten tweede moet bij dit criterium aangetoond worden dat de inrichting van de projectorganisatie binnen de subsidieaanvrager of het samenwerkingsverband adequaat is, waaronder mede begrepen de structuur van de projectorganisatie en taakverdeling.
Tot slot wordt bij dit criterium ook getoetst aan de mate van samenwerking tussen de deelnemers binnen het samenwerkingsverband, waaronder mede begrepen een adequate verdeling en verbinding van de werkpakketten. Er dient dan ook aangetoond te worden dat er sprake is van feitelijke samenwerking tussen de partners binnen het samenwerkingsverband, bijvoorbeeld door een adequate kennisuitwisseling. De partners binnen het samenwerkingsverband dienen onderscheidende en complementaire specifieke technische expertise te hebben. Hierdoor wordt de toegevoegde waarde van de samenwerking groter en daarmee stijgt de kans op een vervolgsamenwerking.
Aan een subsidieaanvraag voor een cyberbeveiligingsinnovatieproject worden meer punten toegekend naar mate de impact van het project op de markt groter is, blijkend uit ten minste de toepassingsmogelijkheden en slaagkans van de met het project te ontwikkelen innovatie of innovaties op de Nederlandse en internationale markt, de ontwikkeling van omzet en arbeidsplaatsen binnen cyberbeveiligingssectoren en de snelheid waarmee impact kan worden gerealiseerd op het gebied van cyberbeveiliging. Waar in de criteria a b, en c vooral de nadruk ligt op de input, de activiteiten en de output van het project, gaat het bij dit criterium om de uitkomst en de verwachte impact. Een goede onderbouwing, waar mogelijk kwantitatief, van de verwachtingen op dit punt is voor de beoordeling van dit criterium belangrijk, de aannames en inschattingen dienen expliciet gemaakt te worden. Er dient daarom een adequate kwantitatieve onderbouwing verstrekt te worden van de verwachte afzetmarkt, bestaande uit een omschrijving van de soorten potentiële afnemers. De aannames en inschattingen dienen expliciet gemaakt te worden. Daarbij wordt ingegaan op welke stappen nog gezet moeten worden om de markt te bereiken en welke kosten en welke termijnen daarbij horen.
Concreet scoort een projectvoorstel hoger op dit criterium naarmate in het projectvoorstel:
a) meer onderbouwd is in welke sectoren/marktsegmenten behoefte is aan de voorgestelde cyberbeveiligingsoplossingen (methoden en/of technieken), wat de bredere context is;
b) een visie op het implementatietraject beter onderbouwd is, door inzicht te geven in de vervolgstappen die bij een positief resultaat gezet zullen worden in de verdere ontwikkeling en marketing van de voorgestelde cyberbeveiligingsoplossingen en door wie, zo mogelijk tot aan introductie op de markt. Daarbij dient in het projectplan rekening gehouden te worden met de niet-technologische aspecten die bij marktintroductie een rol kunnen spelen, zoals wet- en regelgeving die invloed heeft op marktintroductie;
c) een visie op de ontwikkeling van omzet en arbeidsplaatsen binnen de cyberbeveiligingssectoren beter onderbouwd is;
d) meer aannemelijk wordt gemaakt dat de snelheid waarmee impact kan worden gerealiseerd op het gebied van cyberbeveiliging hoger is; van belang is dat de geleerde lessen gedeeld zullen worden met relevante belanghebbenden (tenminste met de achterban van alle betrokken partijen en vragende partijen) en verdere kennisverspreiding.
In dit onderdeel is geregeld dat de verplichtingen uit zowel de artikelen 4a.3.9 en 4a.3.10 (oud) als artikel 4a.3.11 (oud) vervallen, omdat (1) deze verplichtingen voortvloeien uit Europese staatsteunkaders die niet meer van toepassing zijn respectievelijk (2) deze verplichtingen betrekking hebben op voorlichting die gekoppeld is aan de subsidiabele activiteiten op de oude niet meer van toepassing zijnde deelgebieden uit artikel a.3.2, eerste en tweede lid (oud). Zie voor de achtergrond paragrafen 1 en 2 uit het algemene deel van de toelichting en artikelsgewijze toelichting op artikel 4a.3.2.
Met dit onderdeel is artikel 4a.3.12 aangepast. In dit artikel zijn (in aanvulling op artikel 19 van het Kaderbesluit) informatieverplichtingen opgenomen ten aanzien van de gegevens die de subsidieaanvraag moet bevatten of waarvan deze vergezeld dient te gaan.
Het eerste lid van dit artikel maakt duidelijk welke informatie in een subsidieaanvraag opgenomen moet worden. Het eerste lid is aangepast, zodat in het vervolg de informatieverplichtingen die verband houden met de algemene groepsvrijstellingsverordening niet meer van toepassing zijn, alsook dat informatieverplichting die verband houden met de algemene de-minimisverordening altijd van toepassing zijn. Zie voor de achtergrond paragraaf 2 uit het algemene deel van de toelichting. Ook is van de gelegenheid gebruik gemaakt om het eerste lid, aanhef, opnieuw vast te stellen, waardoor een onjuiste verwijzing is komen te vervallen.
In het tweede lid wordt bepaald dat de subsidieaanvraag vergezeld dient te gaan van bepaalde bescheiden. De inhoud van de meeste soorten bescheiden wordt niet gewijzigd ten opzichte van de vorige openstelling van deze subsidiemodule. Het tweede lid, onderdeel e, (oud) is echter vervangen door het tweede lid, onderdeel e, nieuw). In het oude onderdeel e was een verplichting betreffende het verstrekken van een samenwerkingsovereenkomst opgenomen. Deze samenwerkingsovereenkomst moest bepaalde voorwaarden bevatten, die niet meer van toepassing zijn vanwege het vervallen van artikel 4a.3.9 (oud). In het tweede lid, onderdeel e, (nieuw) is in plaats daarvan een nieuwe informatieverplichting opgenomen. Hierin wordt bepaald dat de subsidieaanvrager bij de subsidieaanvraag de meest recente jaarrekening moet aanleveren of, voor zover van toepassing, andere vergelijkbare documenten waaruit de financiële situatie van de subsidieaanvrager kan worden afgeleid. Deze informatie is nodig voor de beoordeling van de financiële en economische haalbaarheid van een project op grond van artikel 23 van het Kaderbesluit.
Met dit onderdeel is artikel 4.a3.14 aangepast. Hierin wordt in het vervolg bepaald dat de subsidie, bedoeld in artikel 4a.3.2, eerste lid staatsteun bevat en deze staatssteun wordt gerechtvaardigd door de algemene de-minimisverordening. Voor een uitgebreidere toelichting op de staatssteunaspecten wordt verwezen naar paragraaf 2 van het algemene deel van deze toelichting.
Met dit artikel is de tabel van artikel 1 van de Regeling openstelling EZ-, LVVN- en KGG-subsidies 2025 aangepast. In de tabel van artikel 1 van de Regeling openstelling EZ-, LVVN- en KGG-subsidies 2025 is aangegeven in welke periode de diverse subsidiemodules van de Regeling nationale EZ-, LVVN-en KGG-subsidies zijn opengesteld en wat het subsidieplafond bedraagt. Hieraan is ook de openstelling van de subsidiemodule Cyberbeveiligingsinnovatieprojecten toegevoegd.
Voor de subsidiemodule Cyberbeveiligingsinnovatieprojecten loopt de openstellingsperiode van 9 december om 9.00 uur tot en met 10 februari 2026 om 17.00 uur. Het subsidieplafond wordt vastgesteld op (a) € 1.250.000 voor het deelgebied ‘het bevorderen van crypto-agility’, bedoeld in artikel 4a.3.2, eerste lid, onderdeel a, (nieuw) en ook (b) € 1.250.000 voor het deelgebied ‘het vereenvoudigen en meer kostenefficiënt maken van cyberbeveiligingsoplossingen’, bedoeld in artikel 4a.3.2, eerste lid, onderdeel b, (nieuw).
Deze regeling treedt in werking met ingang van 9 december 2025. Met de datum van inwerkingtreding wordt afgeweken van de systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag van elk kwartaal in werking treden en minimaal twee maanden voor inwerkingtreding bekend worden gemaakt. Dat kan in dit geval worden gerechtvaardigd, omdat de doelgroep gebaat is bij spoedige inwerkingtreding van deze regeling. Op deze wijze wordt de doelgroep de mogelijkheid geboden om spoedig subsidieaanvragen in te dienen. Vasthouden aan de systematiek van de vaste verandermomenten en bekendmakingstermijn zou hebben betekend dat subsidieaanvragen pas vanaf het eerstvolgende vaste verandermoment op 1 april 2026 ingediend zouden kunnen worden. Ook heeft de doelgroep voldoende tijd om aanvragen in te dienen en voor te bereiden, omdat de subsidiemodule opengesteld wordt vanaf 9 december 2025 tot en met 10 februari 2026.
De Minister van Economische Zaken, V.P.G. Karremans
verordening (EU) 2021/694 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot oprichting van het programma Digitaal Europa en tot intrekking van Besluit (EU) 2015/2240 (PbEU 2021 L 166/1).
Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 1 september 2023, nr. WJZ/34688808, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2023 in verband met de invoering en openstelling van de subsidiemodule cyberbeveiligingsinnovatieprojecten (stcrt. 2023, 24 885).
verordening (EU) nr. 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun.
Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187).
Kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2022/C 414/01 (PbEU 2022, C 414).
Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 1 september 2023, nr. WJZ/34688808, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2023 in verband met de invoering en openstelling van de subsidiemodule cyberbeveiligingsinnovatieprojecten (stcrt. 2023, 24 885).
Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 1 september 2023, nr. WJZ/34688808, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2023 in verband met de invoering en openstelling van de subsidiemodule cyberbeveiligingsinnovatieprojecten (stcrt. 2023, 24 885).
Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 1 september 2023, nr. WJZ/34688808, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2023 in verband met de invoering en openstelling van de subsidiemodule cyberbeveiligingsinnovatieprojecten (stcrt. 2023, 24 885).
Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 1 september 2023, nr. WJZ/34688808, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2023 in verband met de invoering en openstelling van de subsidiemodule cyberbeveiligingsinnovatieprojecten (stcrt. 2023, 24 885).
Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 1 september 2023, nr. WJZ/34688808, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2023 in verband met de invoering en openstelling van de subsidiemodule cyberbeveiligingsinnovatieprojecten (stcrt. 2023, 24 885).
Verordening (EU) nr. 2023/2831 van de Commissie van 13 december 2023 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun.
Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L 352).
Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 1 september 2023, nr. WJZ/34688808, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2023 in verband met de invoering en openstelling van de subsidiemodule cyberbeveiligingsinnovatieprojecten (stcrt. 2023, 24885).
Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 1 september 2023, nr. WJZ/34688808, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2023 in verband met de invoering en openstelling van de subsidiemodule cyberbeveiligingsinnovatieprojecten (stcrt. 2023, 24 885).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-42014.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.