Regeling van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, van 1 december 2025, nr. IENW/BSK-2025/105165, houdende regels voor de verstrekking van een specifieke uitkering in verband met de aanleg en verbetering van openbare havenfaciliteiten op de goederenvervoercorridors Oost, Zuidoost en Zuid of maatregelen gericht op het versterken van multimodaal en duurzaam gebruik van goederenvervoer op de multimodale knooppunten (Regeling specifieke uitkering realisatiepacten bovengemiddelde knooppunten goederenvervoercorridors Oost, Zuidoost en Zuid 2025–2027) [KetenID WGK027873]

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op artikel 17, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, de artikelen 6, tweede lid, en 7, derde lid, van de Wet mobiliteitsfonds en de artikelen 3, eerste lid, aanhef en onderdeel a, 4, eerste en tweede lid en 5, onderdelen a tot en met i en l, van de Kaderwet subsidies I en M en artikel 2, derde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M;

Besluit:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

bovengemiddelde logistieke multimodale knooppunten op de goederenvervoercorridors:

de zeehavens Amsterdam, Rotterdam, Moerdijk en North Sea Port (fysieke havens Terneuzen en Vlissingen) de bovengemiddelde achterlandknooppunten/binnenhavens Tilburg, Venlo, Sittard/Geleen-Stein, Tiel en Nijmegen;

de minister:

de Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

gemeenten:

de gemeenten Rotterdam, Tilburg, Venlo, Nijmegen en Tiel;

goederenvervoercorridors:

corridor Oost (corridor Rotterdam – Arnhem/Nijmegen – Duitsland), corridor Zuidoost (corridor Rotterdam – Noord-Brabant/Limburg – Duitsland/België) en corridor Zuid (corridor Amsterdam – Rotterdam – Zeeland Seaports – Seine-Nord);

multimodaal goederenvervoer:

goederenvervoer dat gebruik maakt van meerdere transportmodaliteiten zoals wegvervoer, binnenvaart, spoorgoederenvervoer of buisleidingen;

ontvanger:

de provincie of gemeente die uitvoering geeft aan het realisatiepact en waarin het bovengemiddeld multimodaal knooppunt geografisch is gelegen en waar een afgestemd realisatiepact voor is vastgesteld dat in het BO-MIRT GVC is bekrachtigd;

provincies:

de provincies Limburg, Noord-Brabant, Zuid-Holland, Gelderland, Noord-Holland en Zeeland;

realisatiepact:

een door het Rijk, provincie en gemeente overeengekomen visiedocument met een lijst van infrastructurele en flankerende opgaven die in de daaropvolgende jaren daar waar mogelijk adaptief zullen worden opgepakt om de multimodale ontwikkeling en economische en duurzame meerwaarde van het logistieke bovengemiddelde knooppunt te versterken;

regionale logistieke netwerken:

regionaal georganiseerde goederenvervoerverbindingen buiten de corridorgebieden.

Artikel 2 Toepasselijkheid Kaderbesluit subsidies I en M

De artikelen 6, eerste lid, 8, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, 10, eerste tot en met derde lid, 11, 12, aanhef en onderdelen b, c, en i, 14, eerste en vierde lid, 17, eerste lid, aanhef en onderdelen a tot en met c, e en f, 18, 23, eerste lid, en 24, eerste lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M zijn van overeenkomstige toepassing op deze regeling.

Artikel 3 Doel van de regeling

Vanuit deze regeling stelt de minister een specifieke uitkering beschikbaar aan provincies of gemeenten als bijdrage in de kosten van de uitvoering van de binnen de realisatiepacten afgesproken acties. Hiermee wordt de rol van bovengemiddelde logistieke multimodale knooppunten op de goederenvervoercorridors bij het multimodale goederenvervoer op die corridors, alsmede de aansluiting van de regionale logistieke netwerken op die corridors via deze knooppunten, versterkt.

Artikel 4 Voor uitkering in aanmerking komende kosten en de hoogte van de uitkering

  • 1. Voor een specifieke uitkering komen de kosten voor de in het realisatiepact afgestemde opgaven in aanmerking, hieronder kunnen ook kosten vallen die voor inwerkingtreding van deze regeling zijn gemaakt in verband met de eerdere start van de uitvoering van een overeengekomen realisatiepact.

  • 2. Een specifieke uitkering bedraagt ten hoogste 50% van het totaal van de in aanmerking komende kosten als bedoeld in het eerste lid:

    • a. met een maximum van € 2.500.000,– inclusief omzetbelasting, voor het realisatiepact Rotterdam en omgeving;

    • b. met een maximum van € 1.000.000,– inclusief omzetbelasting, voor de overige realisatiepacten.

  • 3. Het uitkeringsplafond bedraagt € 10.500.000,–.

Artikel 5 Aanvraag

  • 1. Een gemeente of provincie die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de maatregelen en acties binnen een realisatiepact waarvan de co-financiering voor maximaal 50% bestuurlijk is geaccordeerd, kan bij de minister een specifieke uitkering aanvragen.

  • 2. De aanvraag dient een opgave te bevatten van:

    • a. de kosten van de uitvoering van het realisatiepact en de maatregelen en acties waarvoor de specifieke uitkering wordt gevraagd met een toelichting hoe deze passen binnen het overeengekomen realisatiepact;

    • b. het tijdspad voor de uitvoering van de maatregelen en acties; en

    • c. de bestuurlijk geaccordeerde financiering van de maatregelen en acties waaruit blijkt dat de gevraagde specifieke uitkering niet meer dan 50% van de totale kosten van de in onderdeel a bedoelde maatregelen en acties bedraagt.

  • 3. Aanvragen voor verlening kunnen tot uiterlijk 30 september 2027 bij de minister worden ingediend.

Artikel 6 Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag om een specifieke uitkering, indien:

  • a. de 50% decentrale publieke cofinanciering niet bestuurlijk is geformaliseerd;

  • b. de aanvraag afzonderlijk of cumulatief het in artikel 4, tweede lid, bedoelde maximum bedrag overschrijdt;

  • c. de opgevoerde kosten zijn gemaakt vóór het moment van afsluiten van het realisatiepact.

Artikel 7 Verlening

  • 1. De beschikking tot verlening van de specifieke uitkering bevat het bedrag dat betrekking heeft op de compensabele BTW-component die wordt toegevoegd aan het BTW-compensatiefonds.

  • 2. Een specifieke uitkering ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

Artikel 8 Voorschotverlening

  • 1. De minister verstrekt een voorschot van 75% bij verlening van de specifieke uitkering.

  • 2. De minister verstrekt het resterende bedrag bij de vaststelling van de specifieke uitkering.

  • 3. Het voorschot bedoeld in het eerste lid wordt uitbetaald binnen zes weken na bekendmaking van de beschikking tot verlening.

Artikel 9 Verplichtingen ontvanger

  • 1. De implementatie van het realisatiepact dient binnen zes maanden na de verlening van de specifieke uitkering te zijn gestart en binnen vier jaar voltooid te zijn, te rekenen vanaf het moment van de verlening van de specifieke uitkering.

  • 2. De minister kan op voorafgaand gemotiveerd verzoek van de ontvanger afwijken van de in het eerste lid genoemde termijnen.

Artikel 10 Verantwoording

De ontvanger legt verantwoording af over de besteding van de specifieke uitkering op de wijze bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

Artikel 11 Vaststelling

  • 1. De minister stelt de specifieke uitkering ambtshalve vast op 31 december van het jaar waarin de laatste verantwoording, bedoeld in artikel 10, heeft plaatsgevonden.

  • 2. De specifieke uitkering kan op een lager bedrag worden vastgesteld als:

    • a. de werkelijke kosten lager zijn dan het verleende bedrag;

    • b. de specifieke uitkering anderszins niet of niet volledig overeenkomstig het doel van deze regeling is besteed; of

    • c. niet of niet volledig is voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 9, of de verantwoording, bedoeld in artikel 10.

  • 3. De minister kan onverschuldigd betaalde specifieke uitkeringen en voorschotten terugvorderen voor zover na de dag waarop de beschikking waarbij de specifieke uitkering is vastgesteld, nog geen vijf jaren zijn verstreken.

Artikel 12 Evaluatieverslag

De minister publiceert voor 31 december 2028 een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de specifieke uitkeringen in de praktijk.

Artikel 13 Inwerkingtreding en horizonbepaling

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. De regeling vervalt uiterlijk op 31 december 2027 met dien verstande dat de regeling van toepassing blijft op een specifieke uitkering die voor die datum krachtens deze regeling is verstrekt.

Artikel 14 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Specifieke uitkering realisatiepacten goederenvervoercorridors Oost, Zuidoost en Zuid.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, R. Tieman

TOELICHTING

A. Algemeen deel

1. Aanleiding en doel van de specifieke uitkering

Efficiënt goederenvervoer is een belangrijke pijler van de Nederlandse economie en samenleving. Het zorgt voor de bevoorrading van bedrijven, ziekenhuizen, scholen, kantoren en de distributie van levensmiddelen en andere producten naar winkels en consumenten.

Aan de basis daarvan ligt een robuust transportsysteem van goederenvervoercorridors met aansluiting op het Europese netwerk van transportcorridors (TEN-T netwerk). Een goederenvervoercorridor vormt een netwerk van knooppunten. Deze werken als logistieke draaischijven en schakels in de infrastructuur. Hier worden goederen overgeslagen van de ene naar de andere modaliteit. Van weg naar water en van water naar trein bijvoorbeeld. Het Nederlandse transportsysteem fungeert daarbij als gateway-to-Europe voor goederen en verbindt de zeehavens met stedelijke en economische kerngebieden in grote delen van Europa. Nederlandse en Europese bedrijven krijgen via de zeehavens ook toegang tot mondiale goederenstromen en handel. Dit stelsel van zeehavens, corridors, overslagpunten en terminals in zee- en binnenhavens, legt samen met de logistieke bedrijven het fundament voor de toppositie van Nederland binnen logistiek Europa en de grote bijdrage van de logistiek aan het Nederlandse binnenlandse inkomen en werkgelegenheid.

Een belangrijke factor bij efficiënt goederenvervoer is de afstemming van de transportwijze op afzonderlijke transporten. Op basis van de aan het transport gestelde eisen (bijvoorbeeld vanuit de aard van het te vervoeren goed of de gewenste levertijd) kiezen opdrachtgevers de modaliteit voor de uitvoering ervan. Bij lange afstandstransporten is het meestal een combinatie van transportwijzen. Deze samenwerking tussen modaliteiten zorgt naast een bedrijfseconomische efficiëntie ook voor een basis voor een efficiënt gebruik van de beschikbare infrastructuur van weg, water, spoor en buisleidingen waarbij modaliteiten bij verstoringen als elkaars achtervang optreden en de bereikbaarheid van de havens, steden en het achterland op peil blijft.

De hiervoor benodigde bundeling van transporten, modaliteitskeuze en overslag tussen modaliteiten vindt vooral plaats op de zogenoemde multimodale knooppunten op de corridors. Een multimodaal knooppunt wordt ontsloten via twee of meer vervoerwijzen (bijvoorbeeld door middel van weg en binnenvaart, spoor en binnenvaart). Daar bevinden zich de terminals die deze bundeling en overslag mogelijk maken, daar komen de verschillende vervoersmodaliteiten samen en zijn de logistieke dienstverleners actief die verladers en vervoerders helpen bij het efficiënt organiseren van de transporten. Op deze knooppunten sluiten de onderliggende logistieke netwerken ook aan op de (inter)nationale goederenvervoercorridors. Voor een belangrijk deel wordt de efficiëntie en de kracht van de goederenvervoercorridors ook door de samenwerking van deze verschillende partijen bij het ter plaatse organiseren van het goederenvervoer bepaald.

Nederland kent negen multimodale knooppunten waar bovengemiddeld veel overslag plaatsvindt en het multimodale goederenvervoer op de corridors in belangrijke mate vorm krijgt. Deze negen bovengemiddelde multimodale knooppunten zijn op alfabetische volgorde Amsterdam, Moerdijk, Nijmegen, Rotterdam, Sittard-Geleen, Tiel, Tilburg, Venlo en Zeeland/North Sea Port.

In realisatiepacten maken de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: de minister), en de provinciale of gemeentelijke bestuurders en (binnen)havenbedrijven afspraken om vanuit zowel het landelijke als het regionale belang de betekenis van de bovengemiddelde multimodale knooppunten voor het goederenvervoer op de corridors en de aansluiting van de regionale logistiek te versterken.

Voor de uitvoering van deze realisatiepacten stelt de minister een specifieke uitkering (hierna: SPUK) beschikbaar boven op de meer generiek beschikbare bijdragen. Deze SPUK zorgt voor een eerste aanzet om de bovengemiddelde multimodale logistieke knooppunten in de periode tot 2030 verder te versterken.

Hierbij geldt dat in opvolgende Bestuurlijk Overleg Meerjaren Infrastructuur en Transport -tafels voor de knooppunten Tilburg en Venlo (2023) en voor de Rotterdamse haven (2025) inmiddels realisatiepacten zijn gesloten. Een realisatiepact is een door het Rijk, provincie en gemeente overeengekomen visiedocument met een lijst van infrastructurele en flankerende opgaven die in de daaropvolgende komende jaren daar waar mogelijk worden opgepakt om de multimodale ontwikkeling en economische en duurzame meerwaarde van het logistieke bovengemiddelde knooppunt te versterken. De overige bovengemiddelde multimodale knooppunten zijn bezig met het voorbereiden van een realisatiepact voor de (door-)ontwikkeling van het knooppunt.

Voor de uitvoering van deze realisatiepacten stelt de minister een SPUK beschikbaar van € 1.000.000,– per realisatiepact (inclusief BTW). Gelet op de grootte van het knooppunt en het belang van het realisatiepact voor het gehele Nederlandse goederenvervoer is deze uitkering voor de uitvoering van het realisatiepact Rotterdam verhoogd tot een maximum van € 2.500.000,–.

De SPUK is bedoeld voor de uitvoering van de maatregelen vanuit het realisatiepact. Het gaat niet om grotere investeringen in de logistieke infrastructuur. Besluitvorming over eventuele investeringen vanuit het Rijk in die logistieke infrastructuur vindt separaat plaats binnen de jaarlijkse zogenoemde landsdelige BO-MIRT (Bestuurlijk Overleg Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport) rondes.

Uitgangspunt bij de SPUK is een cofinanciering van 50% vanuit de betrokken provincies of gemeenten. De SPUK zal nooit meer dan 50% van de kosten van de uitvoering van projecten bedragen. De middelen vanuit deze SPUK voor de realisatiepacten kan worden ingezet bovenop eventuele bijdragen uit andere rijksregelingen.

Deze aanpak is ook in lijn met die van andere departementen zoals Binnenlandse Zaken en Economische Zaken die eveneens zijn aangesloten bij het programma Goederenvervoercorridors en de selectieve uitrol van de realisatiepacten van de bovengemiddelde multimodale knooppunten.

2. De aanvraag en de bekostiging van de uitgaven

Voor de bekostiging van de uitvoering van maatregelen vanuit het realisatiepact Rotterdam kan maximaal € 2.500.000,– inclusief BTW worden aangevraagd, voor de overige realisatiepacten kan maximaal € 1.000.000,– inclusief BTW worden aangevraagd. Aanvragen kunnen vanaf de inwerkingtreding van de regeling tot 30 september 2027 worden ingediend. Het totale beschikbare bedrag voor deze specifieke uitkering bedraagt € 10.500.000,–.

3. Verhouding tot bestaande regelgeving

Het nationaal bestuursrechtelijke kader voor deze regeling wordt gevormd door de Kaderwet subsidies I en M, de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), de Wet Mobiliteitsfonds en de Financiële-verhoudingswet. Daarnaast is de Wet op het BTW-compensatiefonds van belang en zijn de staatssteunregels relevant voor deze regeling.

Kaderwet subsidies I en M, Algemene wet bestuursrecht, Wet Mobiliteitsfonds, de Financiële-verhoudingswet en de Wet op het BTW-compensatiefonds

Op grond van deze regeling wordt een SPUK verstrekt aan provincies en gemeenten voor de uitvoering van realisatiepacten. In artikel 4.21, derde lid, van de Awb is bepaald dat titel 4.2 (Subsidies) van die wet niet van toepassing is op de aanspraak op financiële middelen die worden verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift dat uitsluitend voorziet in verstrekking aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld. Artikel 2 van de Kaderwet subsidies I en M wijkt af van artikel 4.21, derde lid, van de Awb en bepaalt dat titel 4.2 van die wet van toepassing is op financiële middelen die worden verstrekt aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld. Om die reden is titel 4.2 van de Awb van toepassing. Daarin zijn bepalingen opgenomen die relevant zijn of kunnen zijn voor de ontvangers zoals de artikelen 4:46 Awb (subsidievaststelling) en 4:57 Awb (terugvordering).

Wet Mobiliteitsfonds

Per 1 juli 2021 is de Wet Mobiliteitsfonds in werking getreden. De SPUK die op grond van deze regeling kan worden toegekend valt onder artikel 6, tweede lid, onderdeel a, van die wet. In artikel 7, eerste lid, van de Wet Mobiliteitsfonds, is bepaald dat hoofdstuk 3 van de Financiële verhoudingswet onverminderd van toepassing blijft op een SPUK aan provincies en gemeenten.

Financiële-verhoudingswet

De verantwoording over de besteding van de SPUK op grond van artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet verloopt via de jaarrekening van de provincie en de systematiek van ‘single information, single audit’ (SiSa-systematiek).

Wet op het BTW-compensatiefonds

De activiteiten waarvoor een SPUK kan worden verstrekt, kunnen activiteiten zijn waarover de ontvangers omzetbelasting verschuldigd zijn. Omzetbelasting kan in bepaalde gevallen door de ontvanger van de SPUK in aftrek worden gebracht of de ontvanger recht geven op een bijdrage uit het BTW-compensatiefonds. In dat geval komt de omzetbelasting niet in aanmerking voor vergoeding via een SPUK.

Europeesrechtelijke aspecten

De onderhavige regeling is getoetst op mogelijke staatssteunelementen. De provincies of gemeenten krijgen een SPUK voor de aanleg van openbaar en algemeen toegankelijke infrastructuur die voordeel oplevert voor de samenleving als geheel. Ten aanzien van openbaar toegankelijke infrastructuur heeft de Europese Commissie overwogen dat geen sprake is van beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten of vervalsing van de mededinging (mededeling staatssteun overwegingen 211 en 2121). Voorts wordt de bouw en exploitatie van openbare infrastructuur geacht geen economische activiteit te zijn maar een algemene maatregel van overheidsbeleid (mededeling staatssteun overweging 201). Van belang is dat de begunstigden met de verstrekte middelen zelf geen staatssteun verstrekken (indirect voordeel) door aan ontwikkelaars of degenen die de infrastructuur aanleggen, een economisch voordeel te verschaffen. Hiervan is geen sprake, indien de begunstigde de aanbestedingsregels volgt.

4. Lasteneffecten

Omdat de verantwoording via artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet verloopt leidt dit tot minimale administratieve lasten voor de ontvangers respectievelijk uitvoeringslasten voor de Rijksoverheid.

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

5. Evaluatie

Deze regeling zal vijf jaar na inwerkingtreding worden geëvalueerd. Dit overeenkomstig de evaluatieplicht voor subsidies in artikel 4:24 van de Awb.

6. Consultatie

De regeling is voor consultatie voorgelegd aan de betrokken provincies in het directeurenoverleg van het programma van de goederenvervoercorridors (GVC).

De onderhavige regeling brengt geen significante verandering in de rechten en plichten van burgers, bedrijven en instellingen met zich mee en heeft ook geen grote gevolgen voor de uitvoeringspraktijk. Overeenkomstig het kabinetsstandpunt inzake internetconsultatie (Kamerstukken II 2009/10, 29 279, nr. 114 en Kamerstukken II 2012/13, 29 362, nr. 224) is internetconsultatie daarom achterwege gebleven.

7. Inwerkingtreding en horizonbepaling

Deze regeling zal in de Staatscourant worden gepubliceerd en treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. De inwerkingtreding wijkt af van de vaste verandermomenten (Aanwijzing voor de regelgeving 4.17, tweede lid) en de minimuminvoeringstermijn van drie maanden (Aanwijzing voor de regelgeving 4.17, vierde lid). Dit is noodzakelijk om aanmerkelijk ongewenste private en publieke nadelen te voorkomen.

Deze regeling vervalt uiterlijk op 31 december 2027 bij de voorgenomen afronding programma GVC met dien verstande dat de regeling van toepassing blijft op een specifieke uitkering die voor die datum is verstrekt.

B Artikelsgewijs

Artikel 1 Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de begripsbepalingen die van belang zijn voor deze regeling, zoals de definitie van een bovengemiddeld multimodaal knooppunt dat op grond van deze subsidieregeling gesubsidieerd kan worden. In de begripsbepalingen is opgenomen wat daar onder wordt verstaan en welke knooppunten op de goederenvervoercorridors dat precies zijn.

De regeling is alleen van toepassing voor gemeenten en provincies die zijn gelegen in de goederenvervoercorridors Oost, Zuid-Oost en Zuid. In de begripsbepalingen is opgenomen wat hier onder valt. Welke gemeenten en provincies dat precies zijn wordt in de begripsbepalingen eveneens nader aangeduid.

Artikel 2 Toepasselijkheid Kaderbesluit subsidies I en M

Op grond van artikel 2, derde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M worden artikelen van dat besluit van overeenkomstige toepassing verklaard op de onderhavige regeling voor het verlenen van uitkeringen aan rechtspersonen die krachtens publiek recht zijn ingesteld. Op deze manier kan het reguliere stramien voor de verlening van subsidies worden aangehouden. De in artikel 2 opgenomen artikelen uit het Kaderbesluit worden, waar nodig, hieronder nader toegelicht in de toelichting op de specifieke artikelen.

Artikel 3 Doel van de regeling

Voor een toelichting op het doel van de regeling wordt verwezen naar wat daarover is opgenomen in het algemeen deel van de toelichting onder paragraaf 1. Aanleiding en doel van de specifieke uitkering.

Artikel 4 Voor uitkering in aanmerking komende kosten en de hoogte van de uitkering

De in het eerste lid genoemde kosten die voor een SPUK in aanmerking komen betreffen de kosten, die direct worden gemaakt voor de uitvoering van projecten in het afgesloten realisatiepact. Het gaat daarbij om (1) projecten gericht op een betere benutting van de bestaande publieke logistieke infrastructuur en voorzieningen (inclusief eventuele kleinere infrastructurele aanpassingen) en (2) onderzoeken ter voorbereiding van de besluitvorming op de landsdelige MIRT-tafels van grotere infrastructurele investeringen in het versterken van de rol van het multimodale knooppunt bij het organiseren van het landelijke en regionale goederenvervoer. Het gaat hierbij zowel om kosten van inhuur, aanschaf en ook daaraan direct gekoppelde inzet van personeel. Kosten van de inzet van gemeentelijke of provinciaal personeel gekoppeld aan het ontwikkelen van realisatiepacten of het ontwikkelen van plannen vallen niet onder de subsidiabele kosten. Op basis van de besluiten in het BO-MIRT van 2023 zijn de knooppunten Tilburg en Venlo al met de uitvoering van de afgesproken realisatiepacten begonnen. Rotterdam is begin 2025 begonnen met de uitvoering van het realisatiepact Rotterdam. De onderhavige regeling is door verschillende omstandigheden met vertraging tot stand gekomen. Met het begin van de uitvoering van genoemde realisatiepacten kon niet gewacht worden Op grond van artikel 6, tweede lid, van het Kaderbesluit kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat kosten die zijn gemaakt voordat de aanvraag is ingediend ook in aanmerking kunnen komen voor toekenning. In het eerste lid is daartoe bepaald dat vooraf gemaakte kosten die direct verbonden zijn met de uitvoering van activiteiten die passen binnen het realisatiepact voor een uitkering in aanmerking komen.

De in het tweede lid, onder a en b, opgenomen bedragen van € 2.500.000,– voor Rotterdam en € 1.000.000,– voor de overige realisatiepacten zijn inclusief een eventuele btw-component. Bij de verlening van de specifieke uitkering wordt de uitkering exclusief btw-component verstrekt aan de aanvrager.

Gelet op artikel 2, is artikel 6, eerste lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat voor de specifieke uitkering alleen de gemaakte kosten die direct verbonden zijn met de uitvoering van het project in aanmerking komen.

Het plafond genoemd in het derde lid is het maximale bedrag dat beschikbaar wordt gesteld voor het verstrekken van specifieke uitkeringen op basis van deze regeling. Dit bedrag is inclusief compensabele omzetbelasting die naar het BTW-compensatiefonds wordt overgemaakt na honorering van een aanvraag.

Artikel 5 Aanvraag

In artikel 5, eerste lid is de voorwaarde opgenomen dat de SPUK wordt verstrekt onder de voorwaarde van cofinanciering door decentrale overheden. De provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor het decentrale deel (minimaal 50%) van de cofinanciering. Het staat de provincies en gemeenten vrij om over de invulling van deze cofinanciering nadere afspraken te maken met de overige betrokken decentrale overheden.

Aanvragen kunnen vanaf de inwerkingtreding van deze regeling tot uiterlijk 30 september 2027 worden ingediend. Gemeenten en provincies kunnen twee keer per jaar een aanvraag indienen. De hoogte van de aangevraagde specifieke uitkering mag echter de in artikel 4, tweede lid, opgenomen maximumbedragen echter niet overschrijden. In geval er door een provincie of gemeente twee aanvragen in een jaar worden ingediend mag ook in dat geval de maximale hoogte van de in artikel 4, tweede lid, genoemde bedragen niet worden overschreden.

Gelet op artikel 2 is op de aanvraag artikel 10, eerste tot en met derde lid, van het Kaderbesluit I en M van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6 Afwijzingsgronden

Gelet op artikel 2 van deze regeling, zijn de artikelen 11, en 12, aanhef en onderdelen c en i, van het Kaderbesluit subsidies I en M van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat bovendien afwijzend wordt beslist op een aanvraag als:

  • het onaannemelijk wordt geacht dat de activiteiten binnen de in deze regeling gestelde termijn kunnen worden voltooid;

  • de kosten die in aanmerking komen voor de uitkering niet aannemelijk of redelijk zijn.

Kosten die zijn gemaakt voordat er daadwerkelijk een realisatiepact is gesloten komen op grond van onderdeel c niet voor vergoeding in aanmerking en resulteert in een afwijzing van de ingediende aanvraag.

Artikel 7 Verlening

Gelet op artikel 2 is artikel 14, eerste en vierde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat de beschikking tot verlening van de SPUK wordt gegeven binnen dertien weken na afloop van de aanvraagperiode. Het houdt ook in dat als een beschikking niet binnen die termijn kan worden gegeven deze termijn éénmaal met dertien weken kan worden verlengd. In de regeling is bepaald dat tot 30 september 2027 aanvragen kunnen worden ingediend.

Indien een provincie of gemeente in aanmerking komt voor compensatie uit het BTW-compensatiefonds, dient het Rijk deze compensabele omzetbelasting bij verstrekking van de SPUK over te boeken naar het BTW-compensatiefonds. Dit doet het Rijk op basis van een bij de aanvraag meegestuurde onderbouwing van de compensabele omzetbelasting. In de aanvraag dient de aanvrager aan te geven welk deel van de omzetbelasting compensabel is. Als de aanvrager van mening is dat de omzetbelasting niet compensabel is, rust de bewijsplicht op de aanvrager. In de aanvraag dient de aanvrager dit te motiveren.

Op grond van artikel 7, derde lid, van de Wet Mobiliteitsfonds is in het tweede lid een begrotingsvoorbehoud opgenomen.

Artikel 8 Voorschotverlening

Overeenkomstig artikel 23, eerste, derde en vijfde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M verleent de minister ambtshalve een voorschot, gelijktijdig met de beschikking tot verlening van de specifieke uitkering.

Artikel 9 Verplichtingen ontvanger

Om ervoor te zorgen dat de beleidsdoelstelling snel kan worden geëffectueerd wordt van de gemeente of provincie gevraagd dat de bouwactiviteiten van het project binnen zes maanden na toekenning van de SPUK zijn gestart en binnen vier jaar na de verlening van de SPUK zijn voltooid.

In het tweede lid is opgenomen dat de minister op verzoek van de ontvanger van deze termijn kan afwijken. Het verzoek zal door de ontvanger moeten worden gemotiveerd.

Daarnaast zijn, gelet op artikel 2, de artikelen 17, eerste lid, aanhef en onderdelen a, b, d, en e, 18 en 21 van het Kaderbesluit subsidies I en M van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat de provincie of gemeente:

  • voldoet aan de verplichtingen die aan de SPUK zijn verbonden en dat wordt aangetoond op een in deze regeling aangegeven wijze;

  • op verzoek van de minister de gevraagde medewerking verleent aan het evaluatieonderzoek;

  • onverwijld mededeling doet aan de minister zodra aannemelijk is dat:

    • a. de activiteiten waarvoor de SPUK is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht; of

    • b. niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de SPUK verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

  • de minister bij de verleningsbeschikking nadere verplichtingen kan opleggen.

Artikel 10 Verantwoording

De verantwoording over de besteding van de SPUK vindt plaats op de wijze die is bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet en de daarop gebaseerde Regeling informatieverstrekking SiSa.

Artikel 11 Vaststelling

Overeenkomstig artikel 24, eerste lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M, en nu sprake is van een SPUK waarbij verantwoord wordt volgens het principe van SiSa als bedoeld in artikel 17a van de Financiële-Verhoudingswet, vindt vaststelling van de SPUK plaats op basis van die verantwoording. De vaststelling vindt plaats nadat de laatste verantwoording door de minister is ontvangen en de verplichtingen, bedoeld in artikel 9, alsmede de van overeenkomstig van toepassing zijnde verplichtingen van het Kaderbesluit subsidies I en M, zijn nagekomen. In de regel zal de vaststelling van de SPUK plaatsvinden overeenkomstig het besluit tot verlening van die SPUK. In bepaalde gevallen kan de SPUK echter ook lager worden vastgesteld. Dit is bijvoorbeeld het geval als blijkt dat de maatregelen niet of niet volledig zijn uitgevoerd of als niet is voldaan aan de verplichtingen die aan de SPUK zijn verbonden (artikel 4:46 van de Awb). Als de SPUK op een lager bedrag wordt vastgesteld, kan het te veel betaalde bedrag op grond van artikel 4:57 van de Awb worden teruggevorderd. Dit geldt ook als de verleningsbeschikking wordt ingetrokken of ten nadele van de ontvanger van de SPUK wordt gewijzigd (artikel 4:48 van de Awb). Terugvordering kan plaatsvinden tot vijf jaren na de vaststelling van de SPUK (artikel 4:57, vierde lid, van de Awb).

Artikel 12 Evaluatie

Omdat op een SPUK die is gebaseerd op de Kaderwet subsidies I en M de subsidietitel van de Awb van toepassing is, is ook de evaluatieverplichting uit artikel 4.24 van de Awb van toepassing. Voor een SPUK die wordt verstrekt op grond van een wettelijke regeling moet minstens een keer in de vijf jaar een verslag worden gepubliceerd over de doeltreffendheid en de effecten van de SPUK in de praktijk. De onderhavige regeling heeft een looptijd van twee jaar, daarom is opgenomen dat de minister na afloop van de regeling en voor 31 december 2028 al een verslag publiceert.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Voor een toelichting op de inwerkingtreding wordt verwezen naar wat daarover hierboven in het algemeen deel van de toelichting is opgenomen onder 7 Inwerkingtreding en horizonbepaling.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, R. Tieman


X Noot
1

Mededeling van de Commissie betreffende het begrip ‘staatssteun’ in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PbEU C 262/01).

Naar boven