Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 24 november 2025, nr. IENW/BSK-2025/274572, tot wijziging van de Tijdelijke regeling uitkering bodem 2024 – 2030 in verband met de invoering van verdeling op volgorde van rangschikking voor de aanpak van een bodemverontreiniging met PFAS en evenredige verdeling voor onderzoek naar PFAS en enige andere wijzigingen [KetenID WGK 028184]

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, onderdeel b, 4, eerste en tweede lid, en 5, onderdelen a tot en met d, van de Kaderwet subsidies I en M juncto artikel 17, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet en op artikel 2, derde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M;

BESLUIT:

ARTIKEL I

De Tijdelijke regeling uitkering bodem 2024 – 2030 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan het slot van artikel 3 wordt toegevoegd ‘Specifiek voor PFAS is het doel om tot en met 2030 primair in te zetten op het inventariseren van de opgave wat betreft de aanpak van bodemverontreiniging en de locaties met de hoogste prioriteit aan te laten pakken.’.

B

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid wordt ‘tweede’ vervangen door ‘tweede lid, onderdelen a, b, subonderdeel 1, c en d.

2. In het zesde lid wordt na ‘De beschikbare bedragen’ ingevoegd ‘, bedoeld in het vierde lid,’.

C

Na artikel 4 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 4a Uitkeringsplafond buitenproportionele opgaven categorie A

  • 1. De minister stelt in 2025, 2027 en 2029 in afwijking van artikel 4, vierde lid, het uitkeringsplafond vast voor de buitenproportionele opgaven categorie A voor:

    • a. onderzoek voor het inventariseren van de opgaven voor PFAS en andere niet genormeerde stoffen en andere activiteiten die nodig zijn om te komen tot een aanpak van die opgaven; en

    • b. activiteiten met betrekking tot de aanpak van PFAS.

  • 2. De bedragen, bedoeld in het eerste lid, zijn exclusief compensabele btw.

  • 3. De minister maakt het uitkeringsplafond en de toedeling, bedoeld in het eerste lid, bekend in de Staatscourant voor de aanvang van het tijdvak waarvoor het wordt vastgesteld.

Artikel 4b Wijze van verdelen buitenproportionele opgaven categorie A, aanpak PFAS

  • 1. Het beschikbare bedrag, bedoeld in artikel 4a, eerste lid, onderdeel b, wordt verdeeld op volgorde van rangschikking van de aanvragen waarbij de tijdig en volledig ingediende aanvragen voor een specifieke uitkering worden gerangschikt naar geschiktheid op grond van de volgende criteria:

    • a. mate van aansluiting bij het doel van de regeling en de reikwijdte van de buitenproportionele opgaven categorie A, aanpak van PFAS;

    • b. maatschappelijke urgentie van de aanpak;

    • c. mate van risico’s die worden aangepakt;

    • d. doelmatigheid van de aanpak; en

    • e. haalbaarheid van de aanpak.

  • 2. Voor de rangschikking scoort de aanpak voor het criterium, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, ten minste 2 punten en scoort de aanpak voor het criterium, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, ten minste 10 punten.

  • 3. De toe te kennen punten zijn voor het criterium, bedoeld in eerste lid,:

    • a. onderdeel a: maximaal 5 punten;

    • b. onderdeel b: maximaal 5 punten:

    • c. onderdeel c: maximaal 40 punten;

    • d. onderdeel d: maximaal 40 punten; en

    • e. onderdeel e: maximaal 10 punten.

    De aanvraag met de meeste punten wordt het hoogst gerangschikt.

  • 4. Indien aan twee of meer ingediende aanvragen voor een aanpak een gelijk aantal punten is toegekend worden de aanvragen daarvoor gerangschikt waarbij de aanvraag voor de aanpak die het meest bijdraagt aan het criterium, genoemd in het eerste lid, onderdeel a, het hoogst wordt gerangschikt. Indien na de rangschikking, bedoeld in de eerste volzin, aan twee of meer ingediende aanvragen voor een aanpak een gelijk aantal punten is toegekend voor het criterium, genoemd in het eerste lid, onderdeel a, worden de aanvragen daarvoor gerangschikt waarbij de aanvraag voor de aanpak die het meest bijdraagt aan het criterium, genoemd in het eerste lid, onderdeel c, het hoogst wordt gerangschikt.

  • 5. De aanvragen worden ter beoordeling van de rangschikking voorgelegd aan een adviescommissie die de minister adviseert over de aanvragen.

D

In artikel 7, tweede lid, wordt na ‘en 2029’ ingevoegd ‘van de’.

E

Na artikel 30 worden twee paragrafen ingevoegd, luidende:

§ 6a Aanvraag in geval van resterende middelen bij ontvanger

Artikel 30a Resterende middelen ontvanger
  • 1. Een aanvrager als bedoeld in artikel 6 vermeldt in een aanvraag als bedoeld in de artikelen 12, 13, 19, 20, 21, 24, 25, 28 of 29, indien van toepassing, het bedrag aan niet bestede middelen van een verleende uitkering op grond van deze regeling, een eerdere ministeriële regeling specifieke uitkering voor bodemsanering of een incidentele specifieke uitkering voor bodemsanering.

  • 2. De middelen, bedoeld in eerste lid, mogen uitsluitend worden besteed aan de activiteiten, bedoeld in de artikelen 14, respectievelijk 22, respectievelijk 26 of respectievelijk 30 voor zover de aanvraag, bedoeld in het eerste lid is gehonoreerd.

  • 3. Het bedrag aan niet bestede middelen, bedoeld in het eerste lid, wordt in mindering gebracht op de totaal te verlenen uitkering.

§ 6b Wijziging op aanvraag

Artikel 30b Budgetneutrale wijziging

Op aanvraag van een bevoegd gezag Wbb, een bevoegd gezag Ow, een college voor zover het verantwoordelijk is voor het grondwater of een waterschap als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel d, aan wie een uitkering op grond van deze regeling is verstrekt, kan de minister het besluit tot verlening van de uitkering wijzigen indien de aanvraag betrekking heeft op een wijziging van een in dat besluit genoemd project of genoemde activiteit, mits de kosten daarvoor niet hoger zijn dan die van het oorspronkelijke project of de oorspronkelijke activiteit.

F

Artikel 31, tweede lid, onderdeel c, komt te luiden:

  • c. PFAS en andere niet genormeerde stoffen:

    • onderzoek voor het in beeld brengen van de opgaven voor PFAS en andere niet genormeerde stoffen en andere activiteiten die nodig zijn om te komen tot een aanpak van die opgaven;

    • aanpak van PFAS;.

G

In artikel 32, vierde lid, wordt na ‘13’ ingevoegd ‘13a,’, wordt na ‘21’ ingevoegd ‘21a,’, wordt na ‘25’ ingevoegd ‘25a,’ en wordt na ‘29’ ingevoegd ‘29a,’.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat – Openbaar Vervoer en Milieu, A.A. Aartsen

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Op basis van de bestuurlijke afspraken bodem en ondergrond 2023-2030 stelt het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: IenW) budget beschikbaar voor de aanpak door de bevoegde overheid van bodemverontreiniging met onaanvaardbare risico’s.1 Dit budget wordt (grotendeels) beschikbaar gesteld via de Tijdelijke regeling uitkering bodem 2024-2030 (hierna: regeling).

2. Hoofdlijnen van het voorstel

Prioritering aanpak PFAS

Voor de aanpak van PFAS is een nieuwe manier van beoordeling van de aanvragen voor een uitkering ingevoerd die het mogelijk maakt om bij de verdeling van het budget rekening te houden met de urgentie van de aanpak van de verontreiniging en daarnaast voorrang te geven aan het financieren van de onderzoeken voor het in beeld brengen (inventariseren) van de verontreinigingsopgave (inventariserende onderzoeken aandachtslocaties PFAS). In aansluiting hierop is ook de doelstelling van de regeling wat betreft PFAS verduidelijkt. Met onderzoek naar het in beeld brengen van de opgave voor PFAS wordt (programmatisch) bureau- en veldonderzoek bedoeld dat als doel heeft om te bepalen welke locaties verdacht zijn op een bodemverontreiniging met PFAS, waar vervolgens ook daadwerkelijk sprake is van zo’n verontreiniging en wat de risico’s van die verontreinigingen zijn. Met aanpak wordt bedoeld de maatregelen die worden genomen om de risico’s van de verontreiniging weg te nemen of voldoende te beheersen. Dat kan gaan om saneren, maar ook om bijvoorbeeld gebruiksadviezen. Onderzoek naar iets anders dan het in beeld brengen van de verontreinigingsopgave voor PFAS, zoals onderzoek naar passende maatregelen voor de aanpak of de mogelijkheden voor kostenverhaal, wordt wat betreft de beoordeling van aanvragen gezien als onderdeel van onderzoek.

De regeling ging wat betreft het budget voor PFAS en andere niet genormeerde stoffen uit van evenredige verdeling over alle aanvragen die voor honorering in aanmerking komen. Uit de beoordeling volgt of een aanvraag wel of niet voldoet en alle projecten die voldoen krijgen hetzelfde percentage. De afgelopen jaren zijn de bevoegde overheden begonnen met het in beeld brengen van PFAS-aandachtslocaties. Naarmate deze inventarisatie vordert, zullen meer concrete saneringslocaties gevonden worden. Hierdoor neemt de kans toe dat er overintekening plaatsvindt op het beschikbare budget. Bij evenredige verdeling kan het dan zijn dat voor alle projecten een heel laag percentage wordt uitgekeerd. Dit kan ten koste gaan van de uitvoerbaarheid van projecten. Een hele dure sanering kan er bijvoorbeeld voor zorgen dat er ook maar beperkt middelen zijn voor de inventariserende onderzoeken naar de aandachtslocaties PFAS door alle bevoegde overheden. Dat zou onwenselijk zijn.

Er is een brede wens bij de bevoegde overheden en bij IenW om dan bij de verdeling van het budget rekening te houden met de mate van risico van de verontreiniging en de daarmee samenhangende urgentie van de aanpak. Doel is om voorrang te geven aan projecten (die aansluiten bij de regeling) met hoge actuele risico’s die niet voldoende beheerst kunnen worden door tijdelijke beschermingsmaatregelen, waarbij per euro veel risico’s worden beheerst of weggenomen en het aannemelijk is dat ook binnen afzienbare tijd met de uitvoering, en dus de besteding van de middelen, gestart kan worden. De meest praktische en realistische manier om dit op dit moment te doen, is een kwalitatieve beoordeling op basis van de toedeling van punten. Dit sluit het meest aan bij de specifieke omstandigheden van elke casus. Als er onvoldoende budget is om alle projecten die voor honorering in aanmerking komen te financieren, krijgen de projecten met de meeste punten als eerste een uitkering. Bij een gelijk aantal punten is eerst het aantal punten voor het beoordelingscriteria a, mate van aansluiting bij de doelstelling van de regeling, doorslaggevend en als daarbij ook een gelijk aantal punten is toegekend dan is het aantal punten voor het beoordelingscriteria c, mate van risico’s die worden aangepakt, doorslaggevend.

Een adviescommissie, bestaande uit leden die zijn voorgedragen vanuit de overlegstructuur tussen IenW en de koepels (IPO, VNG en Unie van Waterschappen), adviseert over de toedeling van de punten. De commissie bestaat uit leden die worden voorgedragen door het ambtelijk overleg bodem. Voor ieder lid (te weten het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, waaronder ook RWS, het IPO, de VNG en de Unie van Waterschappen) zitten twee personen in de adviescommissie, die in totaal uit tien leden bestaat en een secretaris. De genoemde verdeling is een streven. Afhankelijk van de situatie en praktische overwegingen kan het ambtelijk overleg bodem ook voor een andere samenstelling kiezen. De secretaris is werkzaam bij de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (hierna: RVO). De RVO voert de algemene beoordeling van de aanvragen uit op basis van alle voorwaarden van de regeling en neemt wat betreft de verdeling van het budget op basis van rangschikking het advies van de adviescommissie mee. De adviescommissie kan ook vragen beantwoorden van de RVO over aanvragen voor andere onderdelen van de regeling.

De adviescommissie werkt volgens de volgende basisafspraken.

  • 1. De aanvraagstukken dienen als vertrouwelijk te worden beschouwd en mogen door de commissie alleen worden gebruikt in het kader van de beoordeling.

  • 2. Adviescommissieleden mogen niet betrokken zijn bij de beoordeling van een aanvraag van hun eigen organisatie of van een aanvraag waarbij ze bij het opstellen betrokken zijn geweest. Dat geldt ook voor het beantwoorden van vragen van RVO aan de adviescommissie.

  • 3. De uiteindelijke puntentelling wordt in consensus overeengekomen door de commissie.

De hierboven beschreven systematiek is niet van toepassing op projecten die zijn gericht op het in beeld brengen van de opgave. Hiervoor geldt net als bij de aanvraagronde in 2024 een evenredige verdeling over de ingediende en gehonoreerde aanvragen. Dit sluit aan bij de doelstelling dat de bevoegde overheden de opgave voor de aanpak van bodemverontreiniging met PFAS richting 2030 in beeld brengen. Voorzien is dat de opgave rond bodemverontreiniging met PFAS omvangrijk zal blijken te zijn en dat er ook na 2030 daarover bestuurlijke afspraken moeten worden gemaakt. Inzicht in de opgave is noodzakelijk om de juiste prioriteiten te stellen in de aanpak en om de aanpak vanaf 2030 vorm te geven samen met de interbestuurlijke partners en het bedrijfsleven. Daarom worden alle bevoegde overheden opgeroepen om de aandachtslocaties te inventariseren.

De afgelopen tijd zijn diverse vragen gesteld over welke bevoegde overheid precies een aanvraag voor onderzoek naar aandachtslocaties PFAS kan indienen. Dit hangt af van de situatie en van het overgangsrecht. Meer informatie hierover staat op de website van IPLO.2 In de regel zullen de PFAS-verontreinigingen grotendeels ontstaan zijn tussen 1 januari 1987 (de datum van inwerkingtreding van de Wet bodembescherming) en de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet (1 januari 2024). Voor dergelijke verontreinigingen geldt het overgangsrecht uit de Aanvullingswet bodem Omgevingswet. De financiering van onderzoek naar en de aanpak van bodemverontreiniging binnen het kader van de Wet bodembescherming loopt (net als voor inwerkingtreding van de Omgevingswet) via de twaalf provincies en 29 grote gemeenten.3

De regeling is bedoeld om de bevoegde overheden te ondersteunen bij projecten vanuit hun rol als bevoegd gezag voor bodemsanering. Het is daarom belangrijk om voorafgaand aan een aanvraag goed af te stemmen over wie het bevoegd gezag is. Als niet duidelijk gemaakt kan worden wie de bevoegde overheid is, kan de aanvraag worden afgewezen.

PFAS is in de bestuurlijke afspraken bodem en ondergrond aangeduid als opgave die gecoördineerd aangepakt moet worden. Goed om te weten is dat niet alleen een bevoegde overheid zelf een aanvraag kan indienen. Ook decentrale overheden kunnen afspraken maken over welke decentrale overheid of omgevingsdienst een aanvraag indient als penvoerder voor een samenwerkingsovereenkomst namens een of meerdere bevoegde overheden (zie blz. 27 van de toelichting bij de oorspronkelijke regeling).

Tot slot lopen er nu gesprekken tussen IenW en de koepels namens de gemeenten, provincies en waterschappen over de landelijke coördinatie inventarisatie en aanpak van PFAS aandachtlocaties. De inzet van die gesprekken is het bevorderen van de samenhang, inzicht en tempo van de verschillende decentrale inventarisaties en aanpak van PFAS aandachtlocaties. Daarnaast is de inzet het generen van inzicht op landelijk niveau over de voortgang en adviezen om deze voortgang verder te stimuleren. De wijze waarop deze coördinatiefunctie wordt ingericht is nog onderdeel van de gesprekken.

Het voornemen is dat bepaalde overheden (waarschijnlijk de provincies en 29 grote gemeenten) wordt gevraagd een regierol te nemen wat betreft de inventarisaties van aandachtslocaties, waarbij lokaal (afwijkende) afspraken kunnen worden gemaakt. Doel is wel dat er geen witte vlekken zijn. De regierol is niet hetzelfde als de rol van bevoegd gezag. De gedachte is dat de regievoerder de inventarisatie trekt en (op termijn na de inventarisatie) een programma opstelt voor de aanpak van PFAS-aandachtslocaties. Mocht een andere overheid dan de regievoerder een aanvraag indienen, dan is het belangrijk om te zorgen dat dit is afgestemd met de regievoerder. Mocht een regievoerder een aanvraag indienen voor een bevoegde overheid (anders dan de regievoerder) dan is daarvoor de eerder beschreven samenwerkingsovereenkomst nodig.

Concluderend kan gesteld worden dat PFAS een complexe opgave is, waarvoor de overheden gezamenlijk moeten optrekken bij het onderzoek en de aanpak. Voor het indienen van een aanvraag is het ten eerste belangrijk om van te voren goed (en aantoonbaar) te hebben afgestemd over wie het bevoegd gezag is. Vaak, maar niet altijd, zal dit het bevoegd gezag Wbb zijn. Ten tweede is het goed om ervoor te zorgen dat de aanvraag is afgestemd met de overheid die de regiefunctie vervult voor het uitvoeren van de inventarisaties naar aandachtslocaties PFAS.

Beperking regeldrukkosten

Om de effecten van de 10% budgetkorting uit het (voormalige) Regeerprogramma (zie paragraaf 5. Financiële gevolgen) op te vangen, is ingezet op het beperken van regeldrukkosten en op het zo efficiënt mogelijk benutten van het beschikbare budget.

Met deze wijziging is het mogelijk nog beschikbaar budget van een eerdere specifieke uitkering voor bodemsanering4 te gebruiken voor andere activiteiten waarvoor op grond van deze regeling een aanvraag kan worden ingediend. Dat kan in een nieuwe aanvraag worden aangevraagd. Als van de verleende uitkering voor project X uit 2021 nog € 100.000 over is en voor een nieuw project Y van € 600.000 een aanvraag wordt ingediend, kan inzet worden gevraagd van de € 100.000 van die eerdere uitkering voor het nieuwe project of de nieuwe activiteit. Er wordt dan € 500.000 uitgekeerd als de aanvraag wordt gehonoreerd. Over de € 600.000 waar de nieuwe aanvraag betrekking op heeft, wordt verantwoording afgelegd. Bij de eindverantwoording van het oude project kan dan € 100.000 minder worden verantwoord dan oorspronkelijk is verleend. Hierdoor is het niet meer nodig om eerst budget terug te vorderen en het dan weer te verlenen.

Soms worden tijdens de uitvoering of voorbereiding van een project nieuwe inzichten opgedaan, die kunnen leiden tot een andere insteek. Voor een wijziging met budgettair effect kan al een aanvraag worden ingediend als sprake is van een project waarvoor een uitkering was verstrekt of als sprake was van onvoorziene kosten bij een uitkering verstrekt op basis van een van de regelingen specifieke uitkering bodem uit de periode van 2021 tot en met 2023.5 Nieuw is dat als sprake is van een wijziging buiten de reikwijdte van de eerder gehonoreerde aanvraag, een aanvraag kan worden ingediend voor een budgetneutrale wijziging van een project of activiteit. Hierdoor wordt voorkomen dat budget moet worden teruggevorderd en weer opnieuw verstrekt als blijkt dat een project in zijn huidige vorm niet uitgevoerd kan worden of dat dat niet effectief is.

Nieuwe uitkeringsplafonds

Van de eerste werkdag in februari 2026 tot en met de eerste werkdag van maart 2026 kunnen aanvragen voor alle onderdelen van de regeling worden ingediend. In 2025 worden de nieuwe uitkeringsplafonds voor deze aanvraagronde bekend gemaakt. Die bekendmaking vindt plaats via een aparte melding in de Staatscourant en maakt geen onderdeel uit van deze wijzigingsregeling.

3. Gevolgen

Door de wijziging van deze wijzigingsregeling worden lasten van IenW en regeldrukkosten van de aanvragers en ontvangers van een uitkering beperkt. Daarnaast wordt de beoordeling van aanvragen voor de aanpak van PFAS en de verdeling van het budget hiervoor aangepast, zodat geprioriteerd kan worden op basis van urgentie. Hierdoor wordt geborgd dat er voldoende budget is voor de inventariserende onderzoeken naar aandachtslocaties PFAS en dat op de korte termijn de verontreinigingen met de hoogste prioriteit als eerste kunnen worden aangepakt.

4. Uitvoering

Uitvoerbaarheid van de systematiek is een belangrijk uitgangspunt. Jaarlijks wordt met bevoegde overheden6 gesproken over de voortgang van de aanpak van bodemverontreiniging en andere bodemthema’s. Aandachtspunten worden gerapporteerd aan de overlegstructuur tussen IenW en de koepels.

In 2024 heeft de RVO voor het eerst de ontvangst, beoordeling en afhandelingen van de aanvragen voor een uitkering uitgevoerd. Bodemsanering is complex en kent veel bijzondere situaties en pragmatische oplossingen. Om aanvragen in de juiste context te kunnen beoordelen had de RVO behoefte aan afstemming en de mogelijkheid om vragen te stellen. In 2024 heeft dit ad hoc plaatsgevonden. Voor toekomstige aanvraagrondes is voorzien in een structurele en robuuste oplossing en kan de adviescommissie (zie paragraaf 2, ‘prioritering aanpak PFAS’), met kennisdragers vanuit de bevoegde overheden en IenW, tijdens de beoordeling vragen van RVO beantwoorden.

5. Financiële gevolgen

Om de autonomie van gemeenten en provincies te vergroten en administratieve lasten en controlelasten te verminderen, is in het Regeerprogramma besloten om specifieke uitkeringen over te hevelen naar het Gemeentefonds en het Provinciefonds en een budgetkorting van 10% door te voeren. In 2025 is een traject doorlopen om te kijken welke specifieke uitkeringen omgezet kunnen worden in een decentralisatie uitkering. Besloten is de regeling in 2026 te handhaven en in 2026 een evaluatie uit te voeren naar de mogelijkheden voor omzetting naar een Bijzondere Fondsuitkering vanaf 2027.7

De 10% budgetkorting is ook doorgevoerd op het budget van deze regeling. Gekeken is naar manieren om de uitvoeringslasten voor decentrale overheden te beperken. Bij de totstandkoming van de regeling is al ingezet op het laag houden van de administratieve lasten voor het indienen van aanvragen en afleggen van verantwoording, bijvoorbeeld doordat alleen SiSa-verantwoording8 over de hele werkvoorraad afgelegd behoeft te worden en niet over individuele projecten. Ook is het aantal SiSa-indicatoren teruggebracht. Bij de huidige wijziging is hier ook naar gekeken.

Binnen de bestuurlijke afspraken bodem en ondergrond 2023–2030 zijn er alleen voor de historische spoedopgave tijdsgebonden afspraken openomen. De afgelopen drie jaar is circa € 54 mln. meer9 aan de historische spoedopgave verleend dan de gereserveerde jaarlijkse € 17,5 mln. Uit de monitoringsrapportage van de voortgang van de aanpak van bodemverontreiniging met onaanvaardbare risico’s 202410, blijkt dat er voldoende budget is om de aanpak tot en met 2030 te financieren. Hierdoor is er vooralsnog geen aanleiding om te verwachten dat de budgetkorting ervoor zorgt dat de afgesproken doelstellingen niet gehaald kunnen worden. Dit neemt niet weg dat de budgetvermindering effect kan hebben op de voortgang van aanpak van bodemverontreiniging in den brede. Om te zorgen dat het beschikbare budget goed aansluit bij de behoefte van de bevoegde overheden is een inventarisatie uitgevoerd. Voor de historische spoedopgave en de aanpak van PFAS is dit verlopen via het traject van de eerder genoemde monitoring. Wat betreft de overige onderdelen heeft een uitvraag plaatsgevonden per e-mail bij de bevoegde overheden. Voor oktober 2025 konden bevoegde overheden vrijblijvend aangeven voor welk onderdeel van de regeling zij welk budget van plan waren aan te vragen. Bij het bepalen van de uitkeringsplafonds is rekening gehouden met de uitkomsten van de inventarisatie.

6. Evaluatie

Naar verwachting wordt de regeling in 2026 geëvalueerd op doelmatigheid, gelijktijdig met de evaluatie over de mogelijkheden voor omzetting naar een bijzondere fondsuitkering.

7. Advies en consultatie

In de Verzamelbrief regeldruk 2011–2015 van 19 september 2011 (Kamerstukken II 2010–2011, 29 515, nr. 333) staat: ‘uitgangspunt is dat voorstellen die significante verandering brengen in de rechten en plichten van burgers, bedrijven en instellingen of die grote gevolgen hebben voor de uitvoeringspraktijk via internet worden geconsulteerd’. Er is afgezien van het houden van een internetconsultatie omdat onderhavige wijzigingsregeling met name relevant is voor de bevoegde overheden en geen gevolgen heeft voor burgers en bedrijfsleven. Wel is er bestuurlijk overleg geweest. Wat betreft bodem en ondergrond stemmen IenW en de koepels namens de provincies, gemeenten en waterschappen af binnen een getrapte interbestuurlijke overlegstructuur met een bestuurlijk overleg, een directeurenoverleg en een ambtelijk overleg. Vanuit deze structuur is een werkgroep opgesteld voor het adviseren over en op hoofdlijnen uitwerken van de regelingen specifieke uitkeringen bodem. Ook de wijzigingen opgenomen in deze wijzigingsregeling zijn in de werkgroep SPUK op hoofdlijnen uitgewerkt op verzoek van het ambtelijk overleg bodem en het directeurenoverleg bodem. Een pre-concept van de wijzigingsregeling is op 5 september 2025 besproken in de werkgroep SPUK en is op 9 september 2025 toegelicht in het ambtelijk overleg bodem.

Op 6 oktober is in de werkgroep SPUK de beoordeling van aanvragen aan de hand van de beoordelingscriteria besproken. Hiervoor wordt een beoordelingskader opgesteld dat gebruikt kan worden door de adviescommissie voor de toekenning van punten en door potentiële aanvragers bij het opstellen van aanvragen. Op 28 oktober 2025 is in de werkgroep SPUK een botsproef uitgevoerd met vier aanvragen gebaseerd op aanvragen van de afgelopen jaren. Op basis hiervan zijn de volgende wijzigingen doorgevoerd.

  • De punten zijn anders over de beoordelingscriteria verdeeld met meer nadruk op de risico’s en de doelmatigheid. Hierdoor wordt voorkomen dat projecten die laag scoren op risico’s en doelmatigheid voorrang krijgen omdat ze bijvoorbeeld wel snel uitgevoerd kunnen worden.

  • Beoordelingscriterium ‘urgentie van de aanpak’ is gewijzigd in ‘maatschappelijke urgentie van de aanpak’, om verwarring of dubbeling te voorkomen met beoordelingscriterium ‘mate van risico’s die worden aangepakt’. Urgentie kan ook gebaseerd worden op basis van de milieuhygiënische risico’s.

  • In plaats van een minimum te behalen aantal punten van 50 voor alle beoordelingscriteria samen is een minimum aantal punten van 10 (van de 40) opgenomen voor beoordelingscategorie ‘mate van risico’s die worden aangepakt’. Daardoor komt de nadruk meer te liggen op aanvragen voor projecten met hogere risico’s.

  • Omdat na aanpassing van de mogelijk te behalen punten over de beoordelingscriteria slechts 5 punten kunnen worden behaald voor het beoordelingscriterium a, mate van aansluiting bij de doelstelling van de regeling, is de kans groter dat aanvragen hiervoor een gelijk aantal punten behalen. Bij een gelijk aantal punten is dit criterium doorslaggevend voor de rangschikking. Voor het geval dat twee aanvragen in dat geval weer een gelijk aantal punten behalen, wordt daarna het aantal punten voor het beoordelingscriterium c, mate van risico’s die worden aangepakt, doorslaggevend.

  • Uit de botsproef kwam naar voren dat de projecten met activiteiten die nodig zijn voor de aanpak, zoals buitenproportionele inzet van het juridisch instrumentarium voor kostenverhaal bij een complexe casus en uitwerken van de te nemen maatregelen binnen de aanpak, relatief slecht scoren. Deze activiteiten zijn echter heel belangrijk om tot een aanpak te komen. Daarom zijn andere ‘activiteiten die nodig zijn om te komen tot een aanpak’ opgenomen artikel 4a, eerste lid, onderdeel a, ‘onderzoek voor het inventariseren van de opgaven voor PFAS en andere niet genormeerde stoffen’.

Uitkomsten consultatie koepels

Over het concept van deze wijzigingsregeling heeft van 6 tot en met 19 oktober 2025 een consultatie plaatsgevonden via de koepels namens de provincies, gemeenten en waterschappen op het ambtelijk overleg (zie voorgaande alinea). De consultatieversie van de wijzigingsregeling is op 9, 13, 14 en 15 oktober toegelicht aan potentiële aanvragers tijdens een webinar. Er zijn geen reacties ingediend.

Tijdens de webinars en de consultatieperiode zijn wel vragen gesteld over bijvoorbeeld het onderscheid tussen ‘onderzoek’ en ‘aanpak’ dat wordt gehanteerd en is benadrukt dat ook een urgentie vanuit de woningbouwopgave zou moeten meewegen. Dit is ook meegenomen bij de aanpassingen die hierboven zijn genoemd. Woningbouw kan worden meegenomen in beoordelingscriteria ‘maatschappelijke urgentie van de aanpak’ en de grens tussen onderzoek en aanpak is verduidelijkt door bij onderzoek ook alle andere activiteiten mee te nemen die nodig zijn om te komen tot de aanpak van de opgaven. De uitvoering van een sanering valt bijvoorbeeld onder aanpak. Het maken van een saneringsplan onder ‘onderzoek voor het inventariseren van de opgaven voor PFAS en andere niet genormeerde stoffen en andere activiteiten die nodig zijn om te komen tot een aanpak’. Tot slot is gevraagd of het gebruiken van de niet besteedde middelen uit eerdere SPUK’s voor nieuwe projecten verplicht is. Dat is het niet.

8. Inwerkingtreding

Deze wijzigingsregeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze wijziging is gepubliceerd.

Er wordt afgeweken van de vaste verandermomenten. Dit wordt niet bezwaarlijk geacht omdat de desbetreffende decentrale overheden, via het IPO, de VNG, de Unie van Waterschappen en de werkgroep SPUK, betrokken zijn bij de voorbereiding van deze wijzigingsregeling en ze er belang bij hebben om zo snel als mogelijk te kunnen starten met de voorbereiding van de aanvragen voor een uitkering die in februari 2026 gedaan kunnen worden. Daarmee worden aanmerkelijke ongewenste private of publieke nadelen voorkomen. Dit is een van de gronden, genoemd in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, waarop afgeweken kan worden van de vaste verandermomenten.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Het doel van de regeling is nader gespecificeerd wat betreft PFAS. De reden daarvan is toegelicht in paragraaf 2 van het algemeen deel van deze toelichting.

Onderdelen B, C en G

De wijzigingen van artikel 4 en artikel 32 vloeien voort uit het besluit om de aanpak van PFAS en andere niet genormeerde stoffen onder te verdelen in:

  • onderzoek naar PFAS en andere niet genormeerde stoffen en andere activiteiten die nodig zijn om te komen tot een aanpak van die opgaven, en

  • activiteiten met betrekking tot de aanpak van PFAS.

Met onderzoek en andere activiteiten die nodig zijn om te komen tot een aanpak van die opgaven wordt bedoeld onderzoek voor het in beeld brengen van de opgave voor PFAS, onderzoek naar bijvoorbeeld geschikte maatregelen om met de opgave om te gaan (zie paragraaf 2 ‘Prioritering aanpak PFAS’) of (buitenproportionele) inzet van het juridisch instrumentarium voor kostenverhaal bij complexe casussen. De middelen die beschikbaar zijn voor onderzoek en andere activiteiten die nodig zijn om te komen tot een aanpak van die opgaven, worden evenredig verdeeld over de gehonoreerde aanvragen. Dat is geregeld in artikel 4, vierde en zesde lid, van de regeling. De middelen die beschikbaar zijn voor de aanpak van PFAS worden verdeeld op volgorde van rangschikking van de aanvragen. Dat is geregeld in artikel 4b. Gezien het voorgaande, is er voor gekozen om de uitkeringsplafonds voor onderzoek voor het inventariseren van de opgaven met betrekking tot PFAS en andere niet genormeerde stoffen en andere activiteiten die nodig zijn om te komen tot een aanpak van die opgaven en voor activiteiten met betrekking tot de aanpak van PFAS en de wijzen van verdelen in separate artikelen (4a en 4b) op te nemen in plaats van in artikel 4. Dit komt de leesbaarheid ten goede.

De hiervoor genoemde onderverdeling in onderzoek en aanpak betreft aanvragen voor een uitkering die in 2026, 2028 en 2030 gedaan kunnen worden. De beschikbare uitkeringsplafonds worden, net als nu het geval is, voorafgaand aan de aanvraagperioden bekend gemaakt in de Staatscourant. De aanvraagperiode in 2026, 2028 en 2030 is in februari van het betreffende jaar. Het uitkeringsplafond wordt daarom in het jaar daarvoor bekend gemaakt, zodat de aanvragers tijdig zijn geïnformeerd in verband met de voorbereiding van hun aanvraag voor een uitkering.

Het bedrag dat beschikbaar is voor de aanpak van PFAS wordt verdeeld op volgorde van rangschikking. De aanvraag met de meeste punten wordt het hoogst gerangschikt. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 2 van het algemeen deel van deze toelichting.

Voorafgaand aan de aanvraagronde in februari 2026 zal aandacht worden besteed aan voorlichting over de beoordelingscriteria om bevoegde overheden te ondersteunen bij het opstellen van aanvragen.

Onderdeel D

Dit betreft een redactionele wijziging. In artikel 7, tweede lid, ontbrak ‘van de’ voor ‘eerste werkdag’.

Onderdeel E

Paragraaf 6a, artikel 30a Resterende middelen ontvanger

Het kan zijn dat projecten of activiteiten waarvoor een (specifieke) uitkering is verleend uiteindelijk minder kosten dan het aangevraagde c.q. het verleende bedrag. Dat kan het geval zijn voor projecten of activiteiten waarvoor op grond van deze regeling, een eerdere regeling voor een specifieke uitkering voor bodemsanering of een incidentele specifieke uitkering middelen zijn verleend. Het gaat om:

  • de incidentele specifieke uitkeringen met de nummers E42, E49, E50, E79 en E94;

  • Tijdelijke regeling specifieke uitkering bodem overbruggingsjaar 2021 (E58);

  • Tijdelijke regeling specifieke uitkering bodem 2022 (E83); en

  • Tijdelijke regeling specifieke uitkering bodem 2023 (E97).

Resterende middelen van een hiervoor genoemde uitkering worden ingezet voor een project of activiteit waarvoor in een aanvraagperiode van na 2025 een uitkering is verleend. In de aanvraag voor een uitkering voor de nieuwe projecten of activiteiten moet worden aangegeven wat het bedrag aan niet bestede middelen is. Dat bedrag wordt in mindering gebracht op de gehonoreerde en te betalen uitkering. De middelen moeten worden besteed aan andere projecten of activiteiten binnen de desbetreffende onderdelen, te weten historische spoedopgaven, buitenproportionele opgaven categorie A en categorie B, oude afspraken en toekomstbestendig omgaan met nazorg. Zie voor de bestedingsvoorwaarden de artikelen 14, 22, 26 en 30 van de regeling. Dit is geregeld in artikel 30a.

Paragraaf 6b, artikel 30b Budgetneutrale wijziging

Bodemsaneringen zijn langdurige projecten. Het is niet altijd te voorzien of de ingediende en gehonoreerde aanvraag precies zo wordt uitgevoerd. Daarom is het mogelijk om een budgetneutrale wijziging van de reikwijdte van een project of activiteit aan te vragen. Voorwaarde is dat de kosten van de gewijzigde activiteit of van het gewijzigde project niet hoger zijn dan de oorspronkelijke kosten. De minister wijzigt, indien hij instemt met verzoek, het besluit tot verlening van de uitkering. Artikel 30b bevat deze mogelijkheid.

Onderdeel F

Indien na een evenredige verdeling middelen resteren, kan de minister die middelen verdelen over aanvragen die zijn gehonoreerd, maar waarvoor niet het volledige aangevraagde bedrag is toegekend. Dat geschiedt aan de hand van de prioritering van budgetposten die is opgenomen in artikel 31, tweede lid. Zoals hiervoor is aangegeven, is ‘PFAS en andere niet genormeerde stoffen’ onderverdeeld in ‘onderzoek naar PFAS en andere niet genormeerde stoffen en andere activiteiten die nodig zijn om te komen tot een aanpak van die opgaven’ en in ‘aanpak van PFAS’. Deze onderverdeling geldt ook voor de verdeling van resterende middelen binnen het uitkeringsplafond. Indien in dat geval middelen beschikbaar zijn voor PFAS gaan die eerst naar ‘onderzoek’ en als daarna nog middelen over zijn, gaan die naar ‘aanpak van PFAS’. Voor dan nog resterende middelen wordt de bestaande prioritering gehanteerd:

  • buitenproportionele opgaven categorie B;

  • toekomstbestendig omgaan met nazorg;

  • diffuus verspreid lood.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat – Openbaar Vervoer en Milieu, A.A. Aartsen


X Noot
1

Omdat er op grond van de Wet bodembescherming en de Omgevingswet verschillende bevoegdheden, rollen en verantwoordelijkheden wat betreft bodemsanering zijn, wordt in deze toelichting gesproken over bevoegde overheid en niet over bevoegd gezag.

X Noot
3

Wet bodembescherming en Besluit aanwijzing bevoegdgezaggemeenten Wet bodembescherming.

X Noot
4

Het gaat om de SPUKs met de nummers E42, E49, E50, E58, E79, E83, E94 en E97.

X Noot
5

Tijdelijke regeling specifieke uitkering bodem overbruggingsjaar 2021, Tijdelijke regeling specifieke uitkering bodem 2022 en Tijdelijke regeling specifieke uitkering bodem 2023.

X Noot
6

Met name, maar niet uitsluitend met de twaalf provincies en 29 grote gemeenten.

X Noot
7

Kamerstukken II 2024–2025, 36 600 B, nr. 45.

X Noot
8

Single information, single auditing als bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

X Noot
9

Circa € 9 mln. extra in 2021, € 20 mln. extra in 2022, € 13 mln. extra in 2023 en € 12 mln. extra in 2024. Dit is inclusief incidentele specifieke uitkeringen, maar exclusief oude afspraken.

Naar boven